Couperen van aanval van angina pectoris
Onderhoudsbehandeling van stabiele angina pectoris
Behandeling van acuut coronair syndroom in de acute fase
Behandeling van een STEMI ACS
Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
Lange termijn, secundaire preventie na een ACS
Advies
Voor het couperen van een aanval van angina pectoris kunnen isosorbidedinitraat of nitroglycerine oromucosaal worden toegediend. Geef daarnaast leefstijladviezen ter secundaire preventie van hart- en vaatziekten (HVZ).
Advies
Bij > 2 aanvallen van stabiele angina pectoris (AP) per week is een onderhoudsbehandeling met een selectieve, lipofiele β-blokker of dihydropyridine-calciumantagonist aangewezen. Kies afhankelijk van patiëntkenmerken en -voorkeur. Stap bij bijwerkingen of contra-indicaties over op het andere middel of geef een langwerkend nitraat. Hoog bij onvoldoende effect de dosering op, of voeg het alternatief toe. Overweeg onder voorwaarden een derde middel (β-blokker, dihydropyridine of langwerkend nitraat) toe te voegen.
Advies
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS) in de acute fase nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn, pijnstilling middels paracetamol en/of morfine i.v., of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij een STEMI zo snel mogelijk duale trombocytenaggregatieremming (DAPT, dual antiplatelet therapy), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie, door bij voorkeur percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel in principe heparine. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart maar bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Advies
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS) in de acute fase nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn, pijnstilling middels paracetamol en/of morfine i.v., of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij een STEMI zo snel mogelijk duale trombocytenaggregatieremming (DAPT, dual antiplatelet therapy), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie, door bij voorkeur percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel in principe heparine. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart maar bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Advies
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS) in de acute fase nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn, pijnstilling middels paracetamol en/of morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk duale trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van de klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door bij voorkeur percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart, maar bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Advies
Na de acute behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van hart- en vaatziekten middels niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De patiënt krijgt acetylsalicylzuur (in principe levenslang) gecombineerd met een P2Y12-remmer (in principe de eerste 12 maanden). Verder bestaat de behandeling in het algemeen uit een cholesterolverlager, een lipofiele selectieve β-blokker en een ACE-remmer.
Behandelplan
-
Bespreek niet-medicamenteus beleid
Bespreek cardiovasculair risicomanagement t.b.v. secundaire preventie.
Leefstijladviezen:
- niet roken en vermijd meeroken, zie indicatietekst Stoppen met roken;
- voldoende bewegen (volgens Beweegrichtlijnen 2017 van de Gezondheidsraad 1);
- een gezond voedingspatroon (volgens Richtlijnen Goede voeding 2015 van Gezondheidsraad 2);
- alcoholgebruik beperken (drink niet of in ieder geval niet meer dan 1 glas per dag 2);
- optimaliseren gewicht;
- bij psychosociale problemen: psychosociale ondersteuning;
- verwijs naar Ik heb angina pectoris op Thuisarts.nl.
Combineer niet-medicamenteuze adviezen met medicamenteuze behandeling, zie stap 2.
Toelichting
Voor het ontstaan van atherosclerose zijn de belangrijkste beïnvloedbare risicofactoren: (mee)roken, hypertensie, een verhoogd cholesterol, diabetes mellitus, lichamelijke inactiviteit, stress, voeding, alcoholgebruik en obesitas. Ga met de patiënt na met welke leefstijlfactor(en) de meeste winst te behalen is en/of welke leefstijlfactor(en) de patiënt het meest haalbaar acht om aan te pakken. Langdurige begeleiding van gedragsverandering is effectiever dan kortdurende. Zie voor meer informatie o.a. de NHG-Standaard CVRM 3, NHG-praktijkhandleiding Leefstijlbegeleiding in de huisartsenpraktijk 4 en de indicatietekst Stoppen met roken.
-
Geef acetylsalicylzuur of clopidogrel
Start of optimaliseer secundaire preventie. Geef bij stabiele AP altijd:
- acetylsalicylzuur of
- clopidogrel (bij overgevoeligheid voor salicylaten)
Ga bij gebruik van acetylsalicylzuur na of er een indicatie is voor een protonpompremmer, zie de indicatietekst Maagbescherming.
Behandel daarnaast indien aanwezig een hoge bloeddruk, een verhoogd cholesterol of diabetes mellitus II, zie indicatieteksten hypertensie, hypercholesterolemie en diabetes mellitus type 2.
Start gelijktijdig een aanvalsbehandeling voor AP, zie de volgende stap.
Toelichting
Ter preventie van coronaire trombose is remming van de trombocytenaggregatie met acetylsalicylzuur bij iedere patiënt met stabiele AP geïndiceerd. Overweeg clopidogrel voor te schrijven bij overgevoeligheid voor acetylsalicylzuur.
-
Geef eenmalig kortwerkend nitraat
Geef eenmalig kortwerkend nitraat als de klachten niet snel verdwijnen (indien ontstaan na inspanning; na staken hiervan).
Kies één van de volgende middelen (gelijkwaardige keuze):
- isosorbidedinitraat tablet oromucosaal (mogelijk middel bij ouderen 5) of
- nitroglycerine spray oromucosaal
Geef bij aanhoudende klachten een tweede, eventueel derde dosis na resp. 5 en 10 min.
Geef bij bekende uitlokkende factoren preventief een isosorbidedinitraattablet, enkele minuten vóór het verwachte aanvalsmoment.
Adviseer de eerste dosis in te nemen in zittende houding.
Ga bij > 2 aanvallen per week naar stap 3 van Behandelplan Onderhoudsbehandeling AP.
Let op
Fosfodi-esterase-5-(PDE-5-)remmers mogen niet gelijktijdig met een nitraat worden gebruikt, vanwege de kans op een collaps. Het interval waarbinnen gelijktijdig gebruik van een PDE-5-remmer en een nitraat wordt ontraden is afhankelijk van welke PDE-5-remmer wordt gebruikt, zie hiervoor de NHG-Standaard Stabiele angina pectoris 6.
Toelichting
Nitraten verminderen de veneuze ‘preload’. Dit leidt tot een kleinere zuurstofbehoefte van het myocard en coronaire arteriële - en veneuze vasodilatatie. Nitraten geven hiermee verlichting van de pijnklachten. Een snelle werking kan worden bereikt via oromucosale toediening. De werking van isosorbidedinitraat en nitroglycerine zijn vergelijkbaar. Nitroglycerinespray is in principe eerste keus, omdat de werking hiervan iets sneller intreedt. Echter, als de patiënt weinig aanvallen heeft, bestaat er een lichte voorkeur voor de isosorbidedinitraattablet, vanwege de langere houdbaarheid. Andere voordelen van de tabletten zijn dat ze eenvoudig kunnen worden toegediend en makkelijk kunnen worden meegenomen. De werking van nitroglycerine houdt 60 minuten aan, die van isosorbidedinitraat 2 uur.
Bij gebruik van nitraten om AP-aanvallen te couperen speelt nitraattolerantie géén rol 6.
Volgens Ephor is bij ouderen met een aanval van angina pectoris isosorbidedinitraat een mogelijk middel, op basis van ruime praktijkervaring met het middel, klein interactiepotentieel en goed gebruiksgemak. Bewijs voor effectiviteit bij ouderen ontbreekt. Ephor heeft de effectiviteit en veiligheid van nitroglycerine bij ouderen niet onderzocht, en de vergelijking met isosorbidedinitraat bij angina pectoris bij ouderen kan daarom niet worden gemaakt 5.
Behandelplan
-
Bespreek niet-medicamenteus beleid
Bespreek cardiovasculair risicomanagement t.b.v. secundaire preventie:
Leefstijladviezen
- niet roken en vermijd meeroken, zie indicatietekst Stoppen met roken;
- voldoende bewegen (volgens Beweegrichtlijnen 2017 van de Gezondheidsraad 2);
- een gezond voedingspatroon (volgens Richtlijnen Goede voeding 2015 van de Gezondheidsraad 3);
- alcoholgebruik beperken (drink niet of in ieder geval niet meer dan 1 glas per dag 3);
- optimaliseren gewicht;
- bij psychosociale problemen: psychosociale ondersteuning;
- verwijs naar Ik heb angina pectoris op Thuisarts.nl.
Combineer niet-medicamenteuze adviezen met medicamenteuze behandeling, zie stap 2 en 3.
Toelichting
Voor het ontstaan van atherosclerose zijn de belangrijkste beïnvloedbare risicofactoren: roken, hypertensie, een verhoogd cholesterol, diabetes mellitus, lichamelijke inactiviteit, stress, voeding, alcoholgebruik en obesitas. Ga met de patiënt na met welke leefstijlfactor(en) de meeste winst te behalen is en/of welke leefstijlfactor(en) de patiënt het meest haalbaar acht om aan te pakken. Langdurige begeleiding van gedragsverandering is effectiever dan kortdurende. Zie voor meer informatie o.a. de NHG-Standaard CVRM 4, NHG-Praktijkhandleiding Leefstijlbegeleiding in de huisartsenpraktijk 5 en de indicatietekst Stoppen met roken.
-
Start of optimaliseer secundaire preventie:
Geef bij stabiele AP altijd:
- acetylsalicylzuur (voorkeur, ook bij ouderen 6) of
- clopidogrel (bij overgevoeligheid voor salicylaten).
Ga bij gebruik van acetylsalicylzuur na of er een indicatie is voor een protonpompremmer, zie indicatietekst Maagbescherming.
Behandel daarnaast indien aanwezig een hoge bloeddruk, een verhoogd cholesterol of diabetes mellitus type 2, zie indicatieteksten Hypertensie, hypercholesterolemie en diabetes mellitus type 2.
Start onderhoudsbehandeling bij meer dan twee aanvallen per week en continueer de aanvalsbehandeling, zie stap 3.
Toelichting
Ter preventie van coronaire trombose is remming van de trombocytenaggregatie met acetylsalicylzuur bij iedere patiënt met stabiele AP geïndiceerd. Overweeg clopidogrel voor te schrijven bij overgevoeligheid voor acetylsalicylzuur.
Volgens Ephor is acetylsalicylzuur een mogelijk middel voor de preventieve behandeling bij stabiele AP bij ouderen, op basis van bewijs voor effectiviteit 6.
-
Start onderhoudsbehandeling
Geef bij voorkeur een selectieve, lipofiele β–blokker of een calciumantagonist (dihydropyridine). Stap over op de andere optie bij het niet verdragen van het middel. Overweeg monotherapie met langwerkend nitraat bij contra-indicatie of het niet-verdragen van calciumantagonist én β-blokker. Geef diltiazem bij de wens tot het verlagen van de hartfrequentie en het niet-verdragen van, of bij een contra-indicatie voor, een β–blokker.
-
β-Blokker of calciumantagonist (dihydropyridine)
Kies één van deze middelen (gelijkwaardige keuzes, óók bij ouderen):
Selectieve, lipofiele β–blokker
- bisoprolol of
- metoprolol mga
of
Calciumantagonist (dihydropyridine):
Doseer op geleide van klachten en verbetering van de inspanningstolerantie.
Streef naar een hartfrequentie in rust van 50 à 60 slagen per minuut.
Continueer de aanvalsbehandeling.
Evalueer het effect na 2–4 weken.
Ga bij onvoldoende effect naar stap 4.
Let op
Contra-indicaties voor β-blokkers zijn: sick-sinussyndroom, tweede- en derdegraads AV-blok, hypotensie of klinisch relevante bradycardie (hartfrequentie < 50 slagen/min).
β-Blokkers kunnen leiden tot afname van de inspanningstolerantie.
Plotseling staken van een β-blokker kan rebound-tachycardie, verergering van AP, een myocardinfarct of plotselinge hartdood veroorzaken. Daarom β-blokkers altijd geleidelijk afbouwen, bijvoorbeeld over een periode van 14 dagen (een week halve dosering, vervolgens een week kwart dosering).
Contra-indicaties voor dihydropyridine-calciumantagonisten zijn: hypotensie, obstructie van het uitstroomkanaal van het linkerventrikel (zoals bij ernstige aortaklepstenose).
Tussen de dihydropyridine-calciumantagonisten bestaat onderlinge kruisgevoeligheid.
Toelichting
Er is waarschijnlijk geen verschil in wekelijkse episodes van AP, inspanningsduur, totale en cardiovasculaire sterfte, niet-fataal myocardinfarct en aantal bijwerkingen tussen β-blokkers en dihydropyridine-calciumantagonisten; ze vormen een gelijkwaardige keuze. Bespreek met de patiënt van beide groepen middelen de voor- en nadelen en laat de keuze afhangen van comorbiditeit, contra-indicaties, bijwerkingen en de voorkeur van de patiënt.
Volgens Ephor zijn ook bij (kwetsbare) ouderen de voorkeursmiddelen van het NHG voor β-blokkers en calciumantagonisten eerste keus 7 8.
-
Langwerkend nitraat
Kies bij contra-indicaties of bijwerkingen, één van de volgende middelen:
- isosorbidemononitraat mga of
- isosorbidedinitraat mga
Doseer op geleide van klachten en verbetering van de inspanningstolerantie.
Streef naar een hartfrequentie in rust van 50 à 60 slagen per minuut.
Evalueer het effect na 2–4 weken.
Ga bij onvoldoende effect naar stap 4.
Let op
Om ontwikkeling van tolerantie te voorkomen, een nitraatarme periode van acht tot twaalf uur per etmaal nastreven.
Toelichting
Langwerkende nitraten verminderen de veneuze ‘preload’, wat leidt tot een kleinere zuurstofbehoefte van het myocard en tot coronaire arteriële - en veneuze vasodilatatie. Er is internationaal consensus dat, naast een β-blokker en calciumantagonist, ook een langwerkend nitraat effectief is in het verminderen van de klachten van AP. Een belangrijk nadeel van nitraten is dat – om ontwikkeling van tolerantie te voorkomen – een nitraatarme periode van acht tot twaalf uur per etmaal moet worden nagestreefd. Dit betekent dat met nitraten theoretisch geen 24-uursprofylaxe is te realiseren. De langwerkende nitraten hebben daarom in eerste instantie niet de voorkeur 1.
Overweeg monotherapie met een langwerkend nitraat bij niet verdragen van een β-blokker en dihydropyridine of bij contra-indicaties voor beide middelen.
Volgens Ephor zijn ook bij ouderen als onderhoudsbehandeling van angina pectoris isososorbidemononitraat mga of isosorbidedinitraat mga mogelijke middelen, conform de voorkeursmiddelen van het NHG. Beide middelen hebben een klein interactiepotentieel en er is ruime praktijkervaring mee bij ouderen. Het voordeel van isosorbidemononitraat ten opzichte van isosorbidedinitraat is de afwezigheid van een first-pass-effect, waardoor de biologische beschikbaarheid hoog is. Het bijwerkingenprofiel van deze middelen voor ouderen is ongunstig, o.a. orthostatische hypotensie, duizeligheid en daardoor een verhoogde neiging tot vallen 9.
-
Calciumantagonist (niet-dihydropyridine)
Geef bij wens tot verlagen van de hartfrequentie maar niet verdragen van of bij contra-indicatie voor β-blokker:
Doseer op geleide van klachten en verbetering van de inspanningstolerantie.
Streef naar een hartfrequentie in rust van 50 à 60 slagen per minuut.
Evalueer het effect na 2–4 weken.
Ga bij onvoldoende effect naar stap 4.
Let op
Combineer geen β-blokker met diltiazem vanwege het risico op bradycardie, AV-blok en hartfalen.
-
Bespreek therapietrouw en verhoog dosering
Ga de therapietrouw na en verhoog de dosering alvorens een ander geneesmiddel toe te voegen (stap 5).
Doseer op geleide van klachten en verbetering van de inspanningstolerantie.
Streef naar een hartfrequentie in rust van 50 à 60 slagen per minuut.
Evalueer het effect na 2–4 weken.
Ga bij onvoldoende effect naar stap 5.
-
Voeg middel toe
Combineer een β–blokker en een dihydropyridine-calciumantagonist als de klachten met één middel (β–blokker of calciumantagonist) niet voldoende onder controle zijn. Voeg een langwerkend nitraat toe bij contra-indicaties of het niet-verdragen van één van deze twee geneesmiddelgroepen.
-
β-Blokker of calciumantagonist (dihydropyridine) (voorkeur)
Combineer bij onvoldoende effect van één middel in optimale dosering (β-blokker of dihydropyridine) beide middelen:
- bisoprolol of
- metoprolol mga
en
Doseer op geleide van klachten en verbetering van de inspanningstolerantie.
Streef naar een hartfrequentie in rust van 50 à 60 slagen per minuut.
Evalueer het effect na 2–4 weken.
Ga bij onvoldoende effect naar de volgende stap.
Let op
β-Blokkers kunnen leiden tot afname van de inspanningstolerantie.
Plotseling staken van een β-blokker kan rebound-tachycardie, verergering van AP, een myocardinfarct of plotselinge hartdood veroorzaken. Daarom β-blokkers altijd geleidelijk afbouwen, bijvoorbeeld over een periode van 14 dagen (een week halve dosering, vervolgens een week kwart dosering).
Bij de dihydropyridine-calciumantagonisten bestaat onderlinge kruisgevoeligheid.
Toelichting
Ondanks een gebrek aan overtuigend bewijs voor een toegenomen effectiviteit van twee middelen ten opzichte van één middel, kan worden overwogen een tweede middel (β-blokker of dihydropyridine-calciumantagonist) toe te voegen als de klachten met één middel in optimale dosering onvoldoende onder controle zijn.
Volgens Ephor zijn ook bij (kwetsbare) ouderen de voorkeursmiddelen van het NHG voor β-blokkers en calciumantagonisten eerste keus 7 8.
-
Langwerkend nitraat
Overweeg het toevoegen van een langwerkend nitraat bij een contra-indicatie van of bij bijwerkingen door de andere optie, óf bij gebruik van diltiazem in stap 3:
- isosorbidemononitraat mga of
- isosorbidedinitraat mga.
Doseer op geleide van klachten en verbetering van de inspanningstolerantie.
Streef naar een hartfrequentie in rust van 50 à 60 slagen per minuut.
Evalueer het effect na 2–4 weken.
Let op
Om ontwikkeling van tolerantie te voorkomen, een nitraatarme periode van acht tot twaalf uur per etmaal nastreven.
Bij ouderen lager doseren in verband met het risico op hypotensie.
Toelichting
Langwerkende nitraten verminderen de veneuze ‘preload’, wat leidt tot een kleinere zuurstofbehoefte van het myocard en coronaire arteriële - en veneuze vasodilatatie.
Er is internationaal consensus dat, naast een β-blokker en calciumantagonist, ook een langwerkend nitraat effectief is in het verminderen van de klachten van AP. Een belangrijk nadeel van nitraten is dat – om ontwikkeling van tolerantie te voorkomen – een nitraatarme periode van acht tot twaalf uur per etmaal moet worden nagestreefd. Dit betekent dat met nitraten theoretisch geen 24-uursprofylaxe is te realiseren 1. De langwerkende nitraten hebben daarom in eerste instantie niet de voorkeur.
Als de klachten met één middel (β-blokker of calciumantagonist) niet voldoende onder controle zijn en er zijn contra-indicaties voor het andere middel (calciumantagonist of β-blokker) of de patiënt verdraagt het andere middel niet, dan kan een langwerkend nitraat worden toegevoegd.
Volgens Ephor zijn ook bij ouderen als onderhoudsbehandeling van angina pectoris isososorbidemononitraat mga of isosorbidedinitraat mga mogelijke middelen, conform de voorkeursmiddelen van het NHG. Beide middelen hebben een klein interactiepotentieel en er is ruime praktijkervaring mee bij ouderen. Het voordeel van isosorbidemononitraat ten opzichte van isosorbidedinitraat is de afwezigheid van een first-pass-effect, waardoor de biologische beschikbaarheid hoog is. Het bijwerkingenprofiel van deze middelen voor ouderen is ongunstig, o.a. orthostatische hypotensie, duizeligheid en daardoor een verhoogde neiging tot vallen 9.
-
Overweeg onder voorwaarden een combinatie van drie middelen
Combineer een β-blokker, dihydropyridine-calciumantagonist en langwerkend nitraat.
- bisoprolol of
- metoprolol mga
én
én
- isosorbidemononitraat mga (mogelijk middel bij ouderen 9) of
- isosorbidedinitraat mga (mogelijk middel bij ouderen 9).
Doseer op geleide van klachten en verbetering van de inspanningstolerantie.
Streef naar een hartfrequentie in rust van 50 à 60 slagen per minuut.
Evalueer het effect na 2–4 weken.
Continueer de behandeling met drie middelen alléén als de klachten zijn verminderd.
Toelichting
Ondanks gebrek aan bewijs voor de effectiviteit van een combinatiebehandeling met drie middelen, kan het nuttig zijn dit bij sommige patiënten te proberen. Overweeg deze behandeling (β-blokker, dihydropyridine en langwerkend nitraat) indien:
- de patiënt is ingesteld op de optimale dosering van twee middelen, maar de klachten nog steeds niet onder controle zijn, én
- er sprake is van therapietrouw, én
- de diagnose SAP voldoende zeker is gesteld, én
- samen met de patiënt besloten is dat medicamenteuze behandeling de voorkeur heeft boven verwijzing naar de cardioloog voor nader onderzoek om na te gaan of er een indicatie is voor PCI of CABG.
Volgens Ephor zijn ook bij (kwetsbare) ouderen de voorkeursmiddelen van het NHG voor β-blokkers en calciumantagonisten eerste keus 7 8.
Volgens Ephor zijn ook bij ouderen als onderhoudsbehandeling van angina pectoris isososorbidemononitraat mga of isosorbidedinitraat mga mogelijke middelen, conform de voorkeursmiddelen van het NHG. Beide middelen hebben een klein interactiepotentieel en er is ruime praktijkervaring mee bij ouderen. Het voordeel van isosorbidemononitraat ten opzichte van isosorbidedinitraat is de afwezigheid van een first-pass-effect, waardoor de biologische beschikbaarheid hoog is. Het bijwerkingenprofiel van deze middelen voor ouderen is ongunstig, o.a. orthostatische hypotensie, duizeligheid en daardoor een verhoogde neiging tot vallen 9.
Ivabradine en nicorandil hebben geen plaats in de huisartsenpraktijk als onderhoudsbehandeling van AP.
Toelichting
Het NHG ontraadt gebruik van ivabradine en nicorandil als onderhoudsbehandeling van AP in de eerstelijnszorg. Er is weinig ervaring met de middelen in de huisartsenpraktijk. Bovendien is de meerwaarde ten opzichte van de aanbevolen middelen klein en bestaat er onzekerheid over de veiligheid en bijwerkingen op lange termijn (ivrabradine: bradycardie, atriumfibrilleren, visussstoornissen; nicorandil: ulcera) 1. Wel kunnen de middelen een optie zijn in de tweedelijnszorg als er contra-indicaties zijn voor een β-blokker, calciumantagonist en langwerkend nitraat, als deze middelen niet worden verdragen en/of als de klachten met deze middelen onvoldoende onder controle kunnen worden gebracht.
Behandelplan
-
Verwijzing vanuit eerstelijnszorg en geef medicatie
Ambulance of cardioloog
Bel, indien een ACS waarschijnlijk is en de thoracale klachten nog aanwezig zijn of indien er thoracale klachten zijn geweest in de afgelopen 12 uur, direct een ambulance met A1-indicatie.
Bel, indien een ACS waarschijnlijk is en de thoracale klachten > 12 uur geleden waren, een ambulance met een A2-indicatie.
Overleg met de cardioloog bij een vermoeden van een ACS bij iemand bij wie de pijn langer geleden (bv. > 72 uur) bestond en verdwenen is, maar er wel tekenen zijn van complicaties, zoals hartfalen.
Nitroglycerine sublinguaal of isosorbidedinitraat (ISDN)
Geef bij thoracale klachten en een systolische bloeddruk > 90 mmHg eenmalig, of met herhaling iedere 5 minuten tot maximaal drie doses (indien mogelijk in liggende houding):
- nitroglycerine oromucosaal offlabel of
- isosorbidedinitraat tablet oromucosaal offlabel.
Morfine of fentanyl
Geef bij contra-indicatie voor nitraten of bij onvoldoende effect:
- morfine i.v. of
- fentanyl i.v. of fentanyl nasaal.
Zuurstof
Geef bij aanwijzingen voor respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxie (ademfrequentie > 20-24/min en/of zuurstofsaturatie < 94%, of < 88% bij verhoogd risico op CO2-stapeling (zoals bij COPD, morbide obesitas, ernstige spierzwakte)):
zuurstof via een ‘non-rebreathing’ masker (indien beschikbaar) of zuurstofbril. Streefwaarde van de zuurstofsaturatie is 94-98% bij > 15 min zuurstoftoediening, bij een verhoogd risico op CO2-stapeling is de streefwaarde 88-92%, toegediend via zuurstofbril.
Acetylsalicylzuur
Geef een oplaaddosis (ook als al een trombocytenaggregatieremmer, vitamine K-antagonist of DOAC wordt gebruikt).
- acetylsalicylzuur oraal (voorkeur) of i.v. of
- carbasalaatcalcium.
Atropine bij bradycardie
Geef bij bradycardie (< 50 bpm) met ernstige hemodynamische gevolgen:
- atropine i.v.
Toelichting
Nitraten verminderen de veneuze 'preload', wat leidt tot minder zuurstofbehoefte van het myocard en coronaire arteriële en veneuze vasodilatatie. Dit geeft verlichting van de pijnklachten. Adequate pijnbestrijding is belangrijk omdat pijn vasoconstrictie veroorzaakt en daarmee een toename van de belasting van het hart. Via oromucosale toediening van nitroglycerine of isosorbidedinitraat wordt een snelle werking bereikt 1 2.
Morfine (i.v.) en fentanyl (i.v. of nasaal) worden volgens het NHG als pijnbestrijding bij een MI als gelijkwaardige alternatieven beschouwd 2. In de praktijk wordt ook paracetamol i.v. toegepast; dit heeft hier doorgaans de voorkeur vanwege meer effectiviteit en minder bijwerkingen in vergelijking met opiaten.
Zuurstoftoediening (10–15 l/min via een ‘non-rebreathing’-masker) is uitsluitend geïndiceerd bij aangetoond respiratoir falen en/of hypoxie. Het gunstige effect op mortaliteit, infarctgrootte of pijn is onzeker, zie voor meer informatie de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties 1.
Het is van belang om zo snel mogelijk te starten met een oplaaddosis acetylsalicylzuur, ook als al een trombocytenaggregatieremmer, vitamine K-antagonist of DOAC wordt gebruikt. Acetylsalicylzuur heeft een gunstig effect op de overleving, de kans op re-infarcering en het ontwikkelen van een CVA 2.
Bij een hartfrequentie van < 50 slagen per minuut met hemodynamische gevolgen, zoals (neiging tot een) cardiogene shock, is het parasympathicolyticum atropine effectief gebleken. Atropine kan na i.v.-toediening ventrikeltachycardie en ventrikelfibrilleren geven. Om deze reden is i.v.-atropine gereserveerd voor patiënten met een bradycardie met hemodynamische gevolgen 2.
-
Draag over aan ambulance
Er wordt met spoed een ECG gemaakt en verwezen naar de tweedelijnszorg voor percutane coronaire interventie (PCI, ‘dotteren’) of nadere diagnostiek.
Let op
De mate van ST-elevatie is niet bepalend voor het beleid, aangezien ST-elevaties in de tijd toe- en afnemen.
Toelichting
Bij aankomst van de ambulance neemt de ambulanceverpleegkundige de behandeling over. De verpleegkundige beoordeelt zo spoedig mogelijk het ECG en maakt voor verwijzing de keuze tussen een interventiecentrum voor (spoed) PCI of een algemeen ziekenhuis zonder zo’n voorziening. Bij klachten in combinatie met ST-elevatie op het ECG naar een interventiecentrum voor PCI, bij overige patiënten met spoed naar een regulier ziekenhuis voor verdere diagnostiek.
Behandelplan
Dit behandelplan bespreekt het beleid bij (een vermoeden van) STEMI en is gebaseerd op de ESC-richtlijn ‘Guidelines for the management of acute coronary syndromes’ 2023 1 en de ‘Endorsement paper’ van de NVvC 2, dat aanvullingen geeft m.b.t. de ESC-richtlijn voor de Nederlandse praktijk. Doorloop stap 1 t/m 4.
-
Start duale trombocytenaggregatieremming (DAPT) voorafgaand aan percutane coronaire interventie (PCI, ‘dotteren’)
Start zo snel mogelijk:
- Salicylaat oraal of i.v.:
- In combinatie met P2Y12–remmer:
- prasugrel (voorkeur) of
- ticagrelor (voorkeur) of
- clopidogrel (bij contra-indicatie of indien overige middelen niet beschikbaar zijn)
Geef een oplaaddosis, gevolgd door een onderhoudsdosering. De P2Y12-remmer in de regel 12 maanden geven; echter afhankelijk van de risicoscore van de patiënt (ischemisch risico vs. bloedingen) kan een langere behandelduur of een wijziging in DAPT worden overwogen. Als iemand al een oraal anticoagulans gebruikt (bv. bij atriumfibrilleren) is kortdurend triple therapie geïndiceerd. Zie voor meer informatie Secundaire preventie na een ACS en Focused update on Dual Antiplatelet Therapy (DAPT) Guidelines.
Ga na of er een indicatie is voor een protonpompremmer, zie maagbescherming. In combinatie met clopidogrel heeft pantoprazol op theoretische gronden de voorkeur 1.
Toelichting
De NVvC adviseert om bij een STEMI, ter versterking van de trombocytenaggregatieremming acetylsalicylzuur te combineren met een P2Y12-remmer: duale trombocytenaggregatieremming (DAPT) 1. DAPT wordt doorgaans voorafgaand aan de PCI gestart in de ambulance, vaak in overleg met het PCI-centrum. Bij een vermoeden van STEMI in de huisartsenpraktijk kan alvast gestart worden met een salicylaat. Bij bevestiging van STEMI op het ECG (vaak in de ambulance) wordt zo snel mogelijk een P2Y12-remmer erbij gestart.
Binnen de groep P2Y12-remmers geeft de ESC bij DAPT over het algemeen de voorkeur aan prasugrel en ticagrelor; deze werken sneller en zijn effectiever dan clopidogrel. Ze veroorzaken wel meer bloedingen dan clopidogrel; er zijn dus groepen met een verhoogd bloedingsrisico, zoals bij gebruik van een (D)OAC of bij hogere leeftijd (> 70 jaar), die veiliger met clopidogrel worden behandeld. Daar waar de ESC zich uitspreekt met een voorkeur voor prasugrel indien PCI volgt (en een voorkeur voor ticagrelor indien dit niet zeker is of de anatomie onbekend is), wordt er voor de Nederlandse situatie geen voorkeur uitgesproken voor prasugrel of ticagrelor 1 2 3. Beide middelen zijn gelijkwaardig. Overweeg clopidogrel bij ouderen, in het bijzonder bij een hoog bloedingsrisico of indien prasugrel en ticagrelor niet beschikbaar zijn. De keuze voor de P2Y12-remmer hangt samen met logistieke-, patiënt- en medicatie-gerelateerde factoren 2.
Ephor geeft aan dat ASA in combinatie met clopidogrel, prasugrel of ticagrelor een mogelijke behandeling is bij ouderen met een ACS. Overweeg bij risicofactoren voor bloedingen te kiezen voor clopidogrel omdat in een klein aantal studies bij ouderen er een lager bloedingsrisico werd gezien bij clopidogrel in vergelijking met ticagrelor of prasugrel. Nadelen van ticagrelor ten opzichte van clopidogrel en prasugrel zijn een groter interactiepotentieel en de tweemaaldaagse dosering 4.
Clopidogrel is een prodrug, die voor zijn werkzaamheid afhankelijk is van omzetting door voornamelijk CYP2C19. Mogelijk is bij een deel van de patiënten clopidogrel niet, of minder, effectief, doordat bij hen sprake is van een polymorfisme van CYP2C19 (bv. snelle of juist langzame metaboliseerder). De NVvC geeft aan dat door genotypering van CYP2C19 DAPT de-escalatie strategieën (zie voor uitleg Stappenplan Secundaire behandeling na ACS) kunnen worden toegepast. De NVvC adviseert dan ook, gezien de steeds bredere toepassing van CYP2C19-genotypering in Nederlandse ziekenhuizen, te streven naar op genotype gebaseerde strategieën te integreren in de Nederlandse praktijk, in het bijzonder bij ACS-patiënten met een verhoogde bloedingskans 2. Het NHG geeft aan dat de cardioloog degene is die bepaalt of farmacogenetisch onderzoek nodig is 3. De KNMP-werkgroep bestempelt genotypering van CYP2C19 bij behandeling met clopidogrel als ‘essentieel’. Indien iemand een ‘intermediate metabolizer’ (IM) of ‘poor metabolizer’ (PM) is, is het advies van de KNMP de dosering clopidogrel te verhogen of een alternatief te kiezen, zoals prasugrel of ticagrelor 5.
-
Start interventie
-
Primaire percutane coronaire interventie (PCI, ‘dotteren’) (voorkeur)
Start PCI zo snel mogelijk, maar binnen 120 minuten na de diagnose STEMI op het ECG. Geef peri-procedureel een anticoagulans.
- heparine (voorkeur) (evt. in combinatie met GP IIb/IIIa-receptorantagonist)
Overweeg daarnaast bij P2Y12-remmer-naïeve patiënten of bij patiënten die een orale P2Y12-remmer mogelijk niet goed opnemen 1:
Toelichting
Bij een STEMI is snelle reperfusie noodzakelijk. De voorkeur gaat uit naar mechanische reperfusie middels percutane coronaire interventie (PCI), ook wel dotteren genoemd. Hierbij wordt de vernauwing van een of meer kransslagaders met behulp van een ballonkatheter verwijd. Door plaatsing van een 'drug eluting stent' (DES) wordt vervolgens het bloedvat voor lange termijn opengehouden. Bij klachten < 12 uur of bij aanhoudende ischemie kan een spoed-PCI uitgevoerd worden met mogelijkheid tot verbetering van klachten en prognose. PCI dient z.s.m., maar in ieder geval binnen 120 minuten na de diagnose STEMI op het ECG plaats te vinden 1. Snelle PCI beperkt de infarctgrootte en verbetert de prognose. Bij aanhoudende klachten tot 48 uur na aanvang van de symptomen behoort een PCI nog tot de mogelijkheden 1.
Anticoagulantia worden als aanvulling op de antiplaatjestherapie tijdens primaire PCI voor alle patiënten aanbevolen.
Ongefractioneerde heparine (UFH) wordt door de ESC als standaardmiddel in de setting van STEMI geadviseerd. Er zijn geen placebogecontroleerde studies naar het gebruik van UFH bij primaire PCI, maar er is wel uitgebreid ervaring opgedaan met dit middel 1. In Nederland heeft UFH de voorkeur als anticoagulans bij STEMI, vanwege o.a. de uitgebreide ervaring, beperkte evidence van overige middelen, en kosten. UFH wordt meestal gegeven in de ambulance tijdens de transfer naar het PCI-centrum 2. Volgens de ESC kan tijdens PCI in plaats van UFH ook enoxaparine of bivalirudine (bij eerder bekende heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT)) worden overwogen 1. In Nederland is de beschikbaarheid van bivalirudine te beperkt om hierover een aanbeveling te doen.
De i.v. P2Y12-remmer cangrelor kan tijdens PCI worden overwogen bij P2Y12-remmer naïeve patiënten; patiënten die voorafgaand aan PCI geen P2Y12-remmer hebben ontvangen, of bij patiënten waarvan wordt verwacht dat zij de orale P2Y12-remmers niet goed opnemen, bijvoorbeeld post-reanimatie of bij braken. Cangrelor blijkt tijdens PCI het risico op ischemische complicaties te verminderen, met als nadeel meer kans op bloedingen 1.
De plaats van glycoproteïne IIb/IIIa-receptorantagonisten is beperkt tot ‘uitweg therapie’ (bailout therapy) in geval van angiografisch bewijs voor een grote trombus, traag of geen herstel van de bloedstroom of andere trombotische complicaties tijdens PCI, óf bij een hoogrisico PCI als de patiënt niet voorbehandeld is met een P2Y12-remmer 1.
Fondaparinux is mogelijk schadelijk bij toepassing voor primaire PCI; het gebruik wordt daarom afgeraden 1 2.
Behandelplan
Indien er sprake is van een NSTEMI/IAP wordt op basis van de risicostratificatie veelal binnen 2 tot 24 uur de coronaire anatomie in beeld gebracht middels hartkatheterisatie, eventueel aangevuld met een PCI. Doorloop stap 1 t/m 4.
-
Start salicylaat, evt. in combinatie met fondaparinux
Bij een vermoeden van NSTEMI of IAP starten voorafgaand aan coronaire angiografie (CAG):
Salicylaat oraal of i.v.
Geef een oplaaddosis, gevolgd door een onderhoudsdosering. Het salicylaat in principe levenslang geven. Zie voor meer informatie Secundaire preventie na een ACS en Focused update on Dual Antiplatelet Therapy (DAPT) Guidelines.
Ga na of er een indicatie is voor een protonpompremmer, zie maagbescherming.
Geef in afwachting van coronaire angiografie (CAG, hartkatheterisatie) bij een patiënt die niet direct een invasieve behandeling ondergaat ook:
- enoxaparine of
- fondaparinux (voorkeur).
Toelichting
Ook bij NSTEMI zijn parenterale anticoagulantia geïndiceerd. NSTEMI-patiënten zonder verhoogd bloedingsrisico die niet-vroege invasieve angiografie (binnen 24 uur na diagnose) ondergaan, krijgen een verlengde initiële behandelingsfase die bestaat uit enkel een farmacologische behandeling. Fondaparinux heeft bij deze patiënten als anticoagulans de voorkeur 1 2, met aanvullend een bolusinjectie heparine i.v. bij aanvang van PCI, indien geïndiceerd. Als fondaparinux niet beschikbaar is, kan enoxaparine worden overwogen 1.
-
Voeg na coronaire angiografie een P2Y12–remmer toe
De timing is afhankelijk van de snelheid van CAG, zie ook de Toelichting:
- prasugrel (voorkeur) of
- ticagrelor (voorkeur) of
- clopidogrel (bij contra-indicatie voor prasugrel en ticagrelor of indien overige middelen niet beschikbaar zijn) of
- cangrelor (overwegen bij patiënten die vóór de PCI nog geen P2Y12-remmer hebben gehad of waarbij orale therapie niet mogelijk is).
Geef een oplaaddosis, gevolgd door een onderhoudsdosering. De P2Y12–remmer gewoonlijk 12 maanden geven; echter afhankelijk van de risicoscore van de patiënt (ischemisch vs. bloedingsrisico) kan een langere behandelduur of een wijziging in DAPT worden overwogen. Als iemand al een oraal anticoagulans gebruikt (bv. bij atriumfibrilleren) is kortdurend triple therapie geïndiceerd. Zie voor meer informatie Secundaire preventie na een ACS en Endorsement paper van de NVvC.
Ga na of er een indicatie is voor een protonpompremmer, zie maagbescherming. Bij keuze voor clopidogrel heeft pantoprazol op theoretische gronden de voorkeur 1.
Toelichting
De timing van de start van een P2Y12–remmer naast acetylsalicylzuur bij NSTEMI is afhankelijk van de timing van de hartkatheterisatie. Indien de verwachting is dat dit binnen 24 uur kan plaats vinden, wordt aanbevolen niet routinematig een P2Y12–remmer te starten alvorens de anatomie middels hartkatheterisatie in beeld gebracht is 2. Als er echter om logistieke redenen binnen 24 uur geen CAG kan plaatsvinden, kan volgens de NVvC worden overwogen om in afwachting van CAG, een P2Y12-remmer (géén prasugrel) te starten als voorbehandeling bij een patiënt met een hoog ischemisch risico en een laag bloedingsrisico.
Indien op basis van de anatomie een PCI volgt, kan ad hoc worden gestart met een P2Y12–remmer. Cangrelor kan op individuele basis worden overwogen bij NSTEMI-patiënten die nog geen P2Y12-remmer hebben gehad en PCI ondergaan. Cangrelor is bewezen effectief in het voorkomen van stenttrombose tijdens en na PCI bij P2Y12-remmer-naïeve patiënten 1. Binnen de groep P2Y12-remmers geeft de ESC bij DAPT over het algemeen de voorkeur aan prasugrel en ticagrelor; deze werken sneller en zijn effectiever dan clopidogrel. Ze veroorzaken wel meer bloedingen dan clopidogrel; er zijn dus groepen met een verhoogd bloedingsrisico, zoals bij gebruik van een (D)OAC of bij hogere leeftijd (> 70 jaar), die veiliger met clopidogrel worden behandeld.
Daar waar de ESC zich uitspreekt met een voorkeur voor prasugrel indien PCI volgt (en een voorkeur voor ticagrelor indien dit niet zeker is, of de anatomie onbekend is), wordt er voor de Nederlandse situatie geen voorkeur uitgesproken voor prasugrel of ticagrelor 1 2 3. Beide middelen zijn gelijkwaardig. Overweeg clopidogrel bij ouderen, in het bijzonder bij een hoog bloedingsrisico of indien prasugrel en ticagrelor niet beschikbaar zijn en bij een normaal CYP2C19-genotype. De keuze voor de P2Y12-remmer hangt samen met logistieke-, patiënt- en medicatie-gerelateerde factoren 2.
Ephor geeft aan dat ASA in combinatie met clopidogrel, prasugrel of ticagrelor een mogelijke behandeling is bij ouderen met een ACS. Overweeg bij risicofactoren voor bloeding, te kiezen voor clopidogrel omdat in een klein aantal studies bij ouderen er een lager bloedingsrisico werd gezien bij clopidogrel in vergelijking met ticagrelor of prasugrel. Nadelen van ticagrelor ten opzichte van clopidogrel en prasugrel zijn een groter interactiepotentieel en de tweemaaldaagse dosering 4.
Clopidogrel is een prodrug, die voor zijn werkzaamheid afhankelijk is van omzetting door voornamelijk CYP2C19. Mogelijk is bij een deel van de patiënten clopidogrel niet, of minder, effectief, doordat bij hen sprake is van een polymorfisme van CYP2C19 (bv. snelle of juist langzame metaboliseerder). De NVvC geeft aan dat door genotypering van CYP2C19 DAPT de-escalatie strategieën (zie voor uitleg Stappenplan Secundaire behandeling na ACS) kunnen worden toegepast. De NVvC adviseert dan ook, gezien de steeds bredere toepassing van CYP2C19-genotypering in Nederlandse ziekenhuizen, te streven naar op genotype gebaseerde strategieën te integreren in de Nederlandse praktijk, in het bijzonder bij ACS-patiënten met een verhoogde bloedingskans 2. Het NHG geeft aan dat de cardioloog degene is die bepaalt of farmacogenetisch onderzoek nodig is 3. De KNMP-werkgroep bestempelt genotypering van CYP2C19 bij behandeling met clopidogrel als ‘essentieel’. Indien iemand een ‘intermediate metabolizer’ (IM) of ‘poor metabolizer’ (PM) is, is het advies van de KNMP de dosering clopidogrel te verhogen of een alternatief te kiezen, zoals prasugrel of ticagrelor 5.
-
Maak indien geïndiceerd een coronairangiogram met of zonder primaire percutane coronaire interventie (PCI, ‘dotteren’) en geef anticoagulans
Voeg peri-procedureel een anticoagulans toe aan de hand van aanvullende diagnostiek en ischemische- en bloedingsrisicoanalyses. Kies een van de volgende middelen:
- heparine (evt. in combinatie met GP IIb/IIIa-receptorantagonist) (voorkeur)
- enoxaparine
Als fondaparinux is gegeven in afwachting van PCI (zie stap 1) geef:
- heparine (bolusinjectie)
Staak het anticoagulans in principe direct na PCI.
Toelichting
Een deel van de NSTEMI-patiënten zal na een risico-inschatting op basis van CAG, reperfusie middels percutane coronaire interventie (PCI) ondergaan, ook wel dotteren genoemd. Hierbij wordt de vernauwing van een of meer kransslagaders met behulp van een ballonkatheter verwijd. Door plaatsing van een ‘drug eluting stent’ (DES) wordt vervolgens het bloedvat voor lange termijn opengehouden.
Behandeling met een parenteraal anticoagulans wordt aanbevolen voor alle patiënten met NSTEMI als peri-procedurele behandeling van PCI. Ongefractioneerde heparine (UFH) wordt standaard geadviseerd, vanwege de gunstige verhouding tussen voordelen en risico’s. Enoxaparine kan als alternatief van UFH worden overwogen, in het bijzonder bij patiënten die al voorbehandeld zijn met subcutaan enoxaparine of waarbij monitoring of stollingstijden een probleem zijn 1.
De plaats van glycoproteïne IIb/IIIa-receptorantagonisten is beperkt tot ‘uitweg therapie’ (bailout therapy) in geval van angiografisch bewijs voor een grote trombus, traag of geen herstel van de bloedstroom of andere trombotische complicaties tijdens PCI óf bij een hoogrisico PCI als de patiënt niet voorbehandeld is met een P2Y12-remmer 1 .
Behandelplan
De cardioloog stelt de patiënt na de acute fase in op orale onderhoudsmedicatie t.b.v. cardiovasculair risicomanagement. Deze medicatie dient in de eerstelijnszorg gecontinueerd te worden. Daarnaast zijn er niet-medicamenteuze adviezen gericht op secundaire preventie.
-
Bespreek niet-medicamenteus beleid
- hartrevalidatie (doorgaans al gestart door cardioloog in het ziekenhuis).
Geef verder de volgende adviezen:
- niet roken en vermijd meeroken;
- voldoende bewegen (volgens Beweegrichtlijn 2017, Gezondheidsraad 2);
- een gezond voedingspatroon (volgens Richtlijnen Goede voeding bij mensen met hart- en vaatziekten door atherosclerose 2023, Gezondheidsraad 3);
- alcoholgebruik beperken (volgens Richtlijnen Goede voeding bij mensen met hart- en vaatziekten door atherosclerose 2023, Gezondheidsraad 3);
- optimaliseren gewicht;
- bij psychosociale problemen: psychosociale ondersteuning.
Zie ook de NHG-Praktijkhandleiding Leefstijlbegeleiding in de huisartsenpraktijk. Verwijs voor patiëntinformatie naar Hartaanval op thuisarts.nl.
Toelichting
Ga met de patiënt na, bij welke leefstijlfactor(en) de meeste winst is te behalen en/of welke leefstijlfactor(en) de patiënt het meest haalbaar acht om aan te pakken. Langdurige begeleiding van gedragsverandering is effectiever dan kortdurende. Stoppen met roken is veruit de belangrijkste maatregel om de kans op HVZ te verminderen. Zie ook Stoppen met roken.
Hartrevalidatie
Dit is een oefentherapie gecombineerd met psychische en sociale interventies, gericht op het integreren van de gezonde levensstijl in het dagelijks leven en om de belastbaarheid te vergroten. Er is aandacht voor angst- en depressieve klachten, coping-mechanismen, stressmanagement en hervatting van werk. Hartrevalidatie is effectief en verlaagt de kans op sterfte op de lange termijn (≥ 12 maanden na het ACS) en resulteert in een verlichting van depressieve symptomen, maar leidt niet tot een verandering in het aantal ziekenhuisopnames. Mogelijk leidt hartrevalidatie ook tot een verlaging in het risico op nieuwe hart- en vaatziekten. Gedurende de hartrevalidatie blijft de patiënt onder supervisie van de cardioloog in de tweede lijn. Gemiddeld is patiënt drie tot zes maanden actief bezig binnen de hartrevalidatie. Zie voor meer informatie de NVvC multidisciplinaire richtlijn Hartrevalidatie (september 2024) via richtlijnendatabase.
-
Geef medicamenteuze preventie
In het ziekenhuis stelt de cardioloog de patiënt, na diagnostiek en behandeling tijdens de acute fase (doorgaans PCI), in op orale medicatie voor de langere termijn. De cardioloog kan een patiënt met een doorgemaakt ACS terugverwijzen naar de eerstelijnszorg als een patiënt qua klachten stabiel is en is ingesteld op medicatie 4.
Deze medicatie bestaat uit:
Salicylaat met P2Y12–remmer
Salicylaat
Geef in principe levenslang.
P2Y12–remmer
- prasugrel (eerste keus) of
- ticagrelor (eerste keus) of
- clopidogrel (bij contra-indicatie of bijwerkingen, of indien prasugrel en ticagrelor niet beschikbaar zijn)
Continueer standaard 12 maanden om recidief ACS te voorkomen, en bij patiënten na PCI om het (geringe) risico op stenttrombose te verkleinen. Soms wordt korter of langer doorbehandeld of wordt er een wijziging aangebracht in DAPT (de-escalatie, overstappen van sterke P2Y12-remmer op clopidogrel, afhankelijk van o.a. bloedingsrisico en ischemisch risico). Zie voor details de Toelichting.
Ga na, of er een indicatie is voor een protonpompremmer; zie maagbescherming. Bij keuze voor clopidogrel heeft pantoprazol op theoretische gronden de voorkeur 5.
Cholesterolverlager
Start zo snel mogelijk en in principe levenslang; bij kwetsbare ouderen alleen bij een voldoende hoog geschatte resterende levensverwachting.
Geef een hoge dosis statine, evt. in combinatie met ezetimib.
Streef bij een leeftijd ≤70 jaar en doorgemaakte HVZ naar een LDL-cholesterol van <1,8 mmol/l, bij overige patiënten in principe naar een LDL-C < 2,6 mmol/l.
Zie voor een uitgebreide keuze van de middelen Hypercholesterolemie (niet-familiair).
Lipofiele selectieve β-blokker
In ieder geval bij hartfalen/verminderde kamerfunctie (LVEF < 50% 4 5):
- bisoprolol 4 of
- carvedilol 4 of
- metoprololsuccinaat mga 4 of
- nebivolol 4 of
- propranolol_
Zie ook hartfalen, chronisch
De bètablokker kan soms worden gestopt bij afwezigheid van hartfalen en een verminderde kamerfunctie (LVEF < 50%) na 12 maanden 4.
ACE-remmer
Geef een ACE-remmer bij hartfalen en/of verminderde kamerfunctie (LVEF < 50%), diabetes mellitus en/of chronisch nierfalen 4:
- captopril 4 of
- enalapril 4 of
- lisinopril 4 of
- perindopril 4 of
- ramipril 4
- zofenopril
Geef bij intolerantie voor een ACE-remmer:
- candesartan 4 of
- losartan 4 of
- telmisartan of
- valsartan 4
Zie ook hartfalen, chronisch
De ACE-remmer kan soms worden gestopt na 12 maanden bij afwezigheid van hartfalen en/of een verminderde kamerfunctie (LVEF < 50%), diabetes mellitus en/of chronisch nierfalen 4.
Toelichting
Trombocytenaggregatieremming
Duale trombocytenaggregatieremming (DAPT)
Aanbevolen wordt om na een ACS, ongeacht STEMI of NSTEMI, acetylsalicylzuur te combineren met een P2Y12-remmer (duale trombocytenaggregatieremming, DAPT). Veelal is deze combinatie ook een voortzetting van de medicatie gestart in de tweedelijnszorg (rondom de PCI). De combinatie is doorgaans effectiever dan monotherapie met acetylsalicylzuur maar gaat wel gepaard met een hoger bloedingsrisico. Vooral bij gebruik langer dan 12 maanden neemt het risico op bloedingen toe, met name maagbloedingen. Risicofactoren hiervoor zijn een hoge leeftijd, hartfalen, nier- of leverfalen, diabetes mellitus, problematisch alcoholgebruik, mannelijk geslacht en niet-westerse afkomst. Maagbescherming in de vorm van een protonpompremmer moet worden overwogen.
DAPT wordt in de regel 12 maanden na het ACS gecontinueerd. Overweeg bij een zeer hoog bloedingsrisico eerder te stoppen of de DAPT-strategie te wijzigen. Voor het inschatten van het bloedingsrisico en ischemisch risico tijdens follow-up zijn tools beschikbaar, zoals de ARC-HBR-evaluator en PRECISE-DAPT-score 6. De duur van DAPT van een patiënt is opgenomen in het interventieverslag van de cardioloog.
DAPT ‘de-escalatie’ en genotypering
Eén van de strategieën die de ESC en NVvC bespreken bij een verhoogd bloedingsrisico is ‘DAPT de-escalatie’, waarbij wordt geswitcht van prasugrel of ticagrelor naar de minder krachtige P2Y12-remmer clopidogrel. Als in een vroeg stadium van de behandeling, voorafgaand aan deze switch CYP2C19-genotypering plaatsvindt, blijkt dit het bloedingsrisico te verlagen zonder dat er sprake is van een verminderd antitrombotisch effect 5 6. Daarbij kan volgens de NVvC een op genotype gebaseerde dosisescalatie in de Nederlandse praktijk leiden tot een significante kostenvermindering, omdat clopidogrel goedkoper is dan prasugrel en ticagrelor. De NVvC adviseert dan ook, gezien de steeds bredere toepassing van CYP2C19-genotypering in Nederlandse ziekenhuizen, te streven naar op genotype gebaseerde strategieën te integreren in de Nederlandse praktijk, in het bijzonder bij ACS-patiënten met een verhoogde bloedingskans 6.
Clopidogrel is een prodrug, die voor zijn werkzaamheid afhankelijk is van omzetting door voornamelijk CYP2C19. Mogelijk is bij een deel van de patiënten clopidogrel niet of minder effectief, doordat bij hen sprake is van een polymorfisme van CYP2C19 (bv. snelle of juist langzame metaboliseerder 4). Het NHG geeft aan dat de cardioloog degene is die bepaalt of farmacogenetisch onderzoek nodig is 4. De KNMP-werkgroep bestempelt genotypering van CYP2C19 bij behandeling met clopidogrel als ‘essentieel’. Indien iemand een ‘intermediate metabolizer’ (IM) of ‘poor metabolizer’ (PM) is, is het advies van de KNMP de dosering clopidogrel te verhogen of een alternatief te kiezen, zoals prasugrel of ticagrelor 7.
Enkele trombocytenaggregatieremming (SAPT)
Een andere strategie die de ESC en NVvC noemen ter overweging bij patiënten zonder hoog ischemisch risico en zonder ischemisch event is ‘single antiplatelet therapie’ (SAPT) na 3-6 maanden; de voorkeur gaat hierbij uit naar het behouden van de P2Y12-remmer en dus het stoppen van acetylsalicylzuur. Bij een hoog bloedingsrisico wordt zelfs de optie genoemd om al na 1 maand over te gaan op SAPT 5 6.
Triple antitrombotische therapie (TAT)
Bij ACS-patiënten met een indicatie voor orale anticoagulantia (DOAC of vitamine K-antagonist (VKA), bv. bij atriumfibrilleren) is het advies om triple therapie (oraal anticoagulans in combinatie met aspirine en clopidogrel) te geven. Geef triple therapie zo kort mogelijk, d.w.z. max. 1 week, vanwege het 2–3x hogere bloedingsrisico. In uitzonderlijke gevallen (bv. bij een hoog ischemisch risico) kan TAT verlengd worden tot 1 maand. Geef na de triple therapie in totaal 12 maanden duale therapie (oraal anticoagulans in combinatie met clopidogrel). Overweeg bij een zeer hoog bloedingsrisico de duale therapie (SAPT in combinatie met oraal anticoagulans) te verkorten tot 6 maanden 6. Zie voor een overzicht figuur 12 in de ESC-richtlijn Acute coronary syndromes 2023 5.
‘Dual pathway inhibition’ (DPI)
Bij patiënten met een hoog risico op een ACS, die in het eerste jaar DAPT goed verdragen hebben (zonder complicaties zoals bloedingen), kan DAPT eventueel hierna worden gecontinueerd. De ESC-richtlijn noemt ‘dual pathway inhibition’ (DPI) als andere optie voor de periode na 1 jaar DAPT: acetylsalicylzuur in combinatie met een lage dosis rivaroxaban. Deze combinatie heeft mogelijk een gunstig effect op cardiovasculaire eindpunten t.o.v. acetylsalicylzuur als monotherapie bij patiënten met coronair en perifeer arterieel vaatlijden en een hoog risico op ischemische voorvallen. Houd hierbij rekening met het bloedingsrisico van de patiënt 5 6.
Keuze van P2Y12-remmer
Als P2Y12-remmer bij DAPT geeft de NVvC de voorkeur aan prasugrel of ticagrelor boven clopidogrel, vanwege een sneller intredende werking en meer effectiviteit in het voorkomen van atherotrombotische complicaties. De ESC geeft ter overweging prasugrel te verkiezen boven ticagrelor, maar volgens de NVvC is de bewijskracht hiervoor onvoldoende 5 6. De NVvC beveelt aan de keuze voor prasugrel of ticagrelor te baseren op o.a. logistieke en dosis- en patiëntspecifieke factoren. Clopidogrel komt in aanmerking indien prasugrel en ticagrelor zijn gecontra-indiceerd of niet beschikbaar zijn en bij een normaal CYP2C19-genotype 5 6. Ticagrelor en met name prasugrel veroorzaken wel meer bloedingen dan clopidogrel. Overweeg clopidogrel daarom bij een hoog bloedingsrisico of bij ouderen en als sprake is van een normaal CYP2C19-genotype 5 6.
Volgens Ephor zijn acetylsalicylzuur in combinatie met ticagrelor, prasugrel in lage dosering of clopidogrel mogelijke behandelingen voor de preventie van atherotrombotische complicaties bij ouderen met ACS in het eerste jaar na PCI. In de meeste studies bij ouderen werd een gelijke effectiviteit van deze middelen gezien. Naast de ESC en de NVvC geeft ook Ephor het advies om clopidogrel te overwegen bij ouderen en risicofactoren voor een bloeding. Nadeel van ticagrelor zijn een grotere interactiepotentieel en de tweemaaldaagse dosering. Ephor ontraadt prasugrel in hoge dosering, wegens meer bloedingskans 8.
Cholesterolverlagers
Statinen zijn effectief in het verminderen van het risico op hart- en vaatziekten (HVZ) en dienen zo snel mogelijk en hoog gedoseerd gestart te worden na alle vormen van het ACS, ongeacht de waarde van het bloedcholesterol. De steroltransportblokker ezetimib kan bijdragen aan cholesterolverlaging indien monotherapie met een statine onvoldoende effectief is 5 9. PCSK9-remmers kunnen bij onvoldoende effect in combinatie met maximaal verdraagbare orale lipidenverlagende therapie eventueel overwogen worden bij patiënten met een hoog risico op ACS 5 9. Voor meer informatie zie Hypercholesterolemie (niet-familiair).
Volgens het NHG is de keuze voor een statine afhankelijk van de gewenste LDL-daling, de kosten en het gebruik van CYP3A4-remmende of –inducerende middelen 9.
Volgens Ephor gaat bij de secundaire preventie van hart- en vaatziekten bij ouderen met een verhoogd cardiovasculair risico en hypercholesterolemie de voorkeur uit naar atorvastatine, pravastatine of simvastatine, rekening houdend met interacties, op basis van de aangetoonde effectiviteit bij ouderen 10. In het geval van een geringe resterende levensverwachting valt te overwegen de statine niet te starten of te staken. Zie voor meer informatie Starten na een myocardinfarct bij 80-plussers en NHG Kennisdocument Statines.
β-blokker
Van de β-blokkers zijn alleen metoprolol en propranolol geregistreerd voor de secundaire preventie na een myocardinfarct. Het NHG geeft de voorkeur aan de lipofiele selectieve β-blokkers bisoprolol, carvedilol, metoprolol of nebivolol 4. Het NHG adviseert bij de keuze van een bètablokker rekening te houden met de kosten. Zie voor meer informatieNHG-werkwijze keuze geneesmiddelen. Propranolol heeft volgens het NHG niet de voorkeur vanwege ontbreken van selectiviteit, en daarmee meer kans op bijwerkingen.
Volgens Ephor gaat bij de keuze voor een β-blokker bij ouderen in het algemeen de voorkeur uit naar selectieve β-blokkers, zoals bisoprolol, metoprolol en nebivolol, omdat deze in vergelijking met niet-selectieve β-blokkers een gunstiger bijwerkingenprofiel hebben en minder contra-indicaties. Houd er rekening mee dat bij hoge doseringen de selectiviteit verloren kan gaan 11.
ACE-remmer/angiotensinereceptorblokker (ARB)
ACE-remmers worden gegeven ter preventie van uitbreiding van het infarct en ‘remodelling’ van het linker ventrikel. ACE-remmers zorgen voor een kleine maar significante afname van de mortaliteit in de eerste 30 dagen na het infarct, waarbij het meeste voordeel wordt gezien in de eerste week. Voor de secundaire behandeling na een myocardinfarct zijn captopril, lisinopril, perindopril, ramipril en zofenopril geregistreerd. Het NHG geeft de voorkeur aan enalapril, captopril, lisinopril, ramipril of trandolapril 4. Trandolapril is alleen in combinatie met verapamil beschikbaar en niet geregistreerd voor de secundaire behandeling na een myocardinfarct, vandaar dat dit middel niet in het behandelplan is opgenomen. Als alternatief van een ACE-remmer kan een ARB worden gegeven. Telmisartan en valsartan zijn als enige geregistreerd voor de secundaire behandeling na een myocardinfarct. Het NHG geeft de voorkeur aan candesartan, losartan of valsartan 4. Het NHG adviseert bij de keuze voor een ACE-remmer of ARB rekening te houden met de kosten. Zie voor meer informatie NHG-werkwijze keuze geneesmiddelen.
Ephor geeft het advies om ouderen met hypertensie te behandelen met captopril, enalapril, lisinopril, perindopril of zofenopril 12. Voor de behandeling van ouderen met hartfalen met een verminderde ejectiefractie gaat de voorkeur uit naar enalapril, vanwege een significante verbetering op sterfte in vergelijking met placebo. Andere ACE-remmers hebben dit niet aangetoond 13. Er wordt geen aanbeveling gedaan ten aanzien van secundaire preventie, specifiek na een ACS.
Overweeg een lage dosis Verwijzing: colchicine bij hoog-risicopatiënten die recent een myocardinfarct hebben doorgemaakt 1.
Achtergrond
Symptomen
Typische angina pectoris wordt gekenmerkt door:
- pijn of drukkend gevoel op de borst, retrosternaal al dan niet met uitstraling naar de kaak, schouders of arm(en);
- provocatie van de klachten door inspanning, emoties, warmte, overgang naar kou of zware maaltijden;
- klachten die verdwijnen binnen 15 minuten in rust en/of na gebruik van sublinguaal toegediende nitraten en die een patroon vormen dat voorspelbaar is bij dezelfde provocaties.
Er wordt van een ‘atypische AP’ gesproken indien 2 van de 3 symptomen aanwezig zijn. Alléén pijn op de borst wordt ‘aspecifieke thoracale pijn’ genoemd. AP kan ook samengaan met symptomen zoals hyperventilatie en dyspneu. Ouderen zijn soms minder in staat om dyspneu en AP van elkaar te onderscheiden. Mensen met diabetes kunnen, mogelijk ten gevolge van neuropathie, minder klachten hebben van AP 6.
AP wordt ingedeeld naar het niveau van inspanning dat de klachten provoceert. De New York Heart Association (NYHA) classificatie luidt:
- Klasse 1: geen klachten, of slechts bij excessief zware inspanning klachten;
- Klasse 2: geen klachten in het dagelijks leven maar wel bij flinke inspanning;
- Klasse 3: klachten bij activiteiten in het dagelijks leven;
- Klasse 4: klachten bij geringe inspanning en in rust.
Behandeldoel
Vermindering van de klachten van stabiele angina pectoris.
Uitgangspunten
Behandeling van een acute aanval van AP bestaat uit het toedienen van kortwerkende nitraten. Bij bekende uitlokkende factoren kan een kortwerkend nitraat preventief gebruikt worden. Daarnaast is vermindering van de risicofactoren voor coronaire atherosclerose belangrijk, met behulp van niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. Zie hiervoor onderhoudsbehandeling van stabiele AP en de NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement 3.
Achtergrond
Symptomen
Er is sprake van typische AP bij aanwezigheid van de volgende 3 kenmerken:
- retrosternale klachten: pijnlijk, beklemmend, drukkend of samensnoerend gevoel op de borst, al dan niet met uitstraling naar de kaak, schouders of arm(en);
- provocatie van de klachten door inspanning, emoties, warmte, overgang naar kou of zware maaltijden;
- klachten die verdwijnen binnen 15 minuten in rust en/of na gebruik van sublinguaal toegediende nitraten en die een patroon vormen dat voorspelbaar is bij dezelfde provocaties.
Er wordt van een ‘atypische AP’ gesproken indien twee van de drie symptomen aanwezig zijn. Alléén pijn op de borst wordt ‘aspecifieke thoracale pijn’ genoemd. AP kan ook samengaan met symptomen zoals hyperventilatie en dyspneu. Ouderen zijn soms minder in staat om dyspneu en AP van elkaar te onderscheiden. Mensen met diabetes kunnen, mogelijk ten gevolge van neuropathie, minder klachten hebben van AP 1.
AP wordt ingedeeld naar het niveau van inspanning dat de klachten provoceert. De New York Heart Association (NYHA) classificatie luidt:
- Klasse 1: geen klachten, of slechts bij excessief zware inspanning klachten;
- Klasse 2: geen klachten in het dagelijks leven maar wel bij flinke inspanning;
- Klasse 3: klachten bij activiteiten in het dagelijks leven;
- Klasse 4: klachten bij geringe inspanning en in rust.
Behandeldoel
Het doel is om de klachten van stabiele angina pectoris te verminderen en de prognose te verbeteren door het voorkómen van een acuut myocardinfarct en (cardiale) sterfte.
Uitgangspunten
Een onderhoudsbehandeling voor AP wordt gestart indien er meer dan twee AP-aanvallen per week zijn. Hierbij wordt gestreefd naar een betere doorbloeding van het myocard en naar verlaging van de zuurstofvraag van het myocard, zodat er geen disbalans ontstaat tussen zuurstofvraag en -aanbod. De onderhoudsbehandeling bestaat uit een β-blokker of dihydropyridine-calciumantagonist, afhankelijk van comorbiditeit, contra-indicaties, bijwerkingen en voorkeur van de patiënt. Omdat met langwerkende nitraten geen 24-uurs bescherming kan worden gegeven, komen nitraten pas in aanmerking bij het niet-verdragen van, of contra-indicaties voor, eerder genoemde middelen. Monotherapie heeft de voorkeur, maar als de klachten hiermee onvoldoende onder controle zijn kan ook combinatietherapie met twee of drie middelen worden overwogen. De aanvalsbehandeling kan daarbij worden voortgezet.
De behandeling van AP is niet alleen gericht op het voorkómen van aanvallen maar ook op de secundaire preventie van hart- en vaatziekten. Leefstijladviezen zijn een belangrijk onderdeel van secundaire preventie. Daarnaast is het belangrijk om bloedstolsels te voorkomen, de bloeddruk goed te regelen, een hypercholesterolemie adequaat te behandelen en patiënten met diabetes mellitus goed in te stellen. Zie hiervoor hypercholesterolemie, hypertensie en diabetes mellitus type 2.
Indien revascularisatie in de vorm van percutane coronaire interventie (PCI) of een ‘coronary artery bypass’-operatie nodig is, wordt de ingreep tevens ondersteund met medicatie. Zie hiervoor de ESC Guidelines on chronic coronary syndromes 10.
Achtergrond
Symptomen
Het acuut coronair syndroom (ACS) kan zich met uiteenlopende klachten en symptomen manifesteren. Typisch voor ACS is een acuut, onaangenaam, meestal retrosternaal gelokaliseerd, zwaar, drukkend of knellend gevoel dat niet verdwijnt in rust of binnen vijf minuten na sublinguale toediening van een nitraat. Bij een AMI zijn de klachten vaak > 20 minuten aanwezig. De ischemische pijn lijkt in karakter op angina pectoris, maar is doorgaans heviger. Het drukkende gevoel kan uitstralen naar de linkerarm (minder frequent naar de rechterarm of beide armen), nek, kaak, rug of bovenbuik (epigastrische regio). De uitstraling kan continu zijn of intermitterend. Het gevoel gaat vaak gepaard met vegetatieve verschijnselen zoals zweten, misselijkheid of braken, buikpijn, dyspneu, vermoeidheid of een gevoel van dreigend onheil. Soms zijn het gevoel en de pijn elders gelokaliseerd, zijn symptomen atypisch met bijvoorbeeld hartkloppingen of staan ze op de achtergrond ten opzichte van andere klachten zoals dyspneu.
Ouderen, mensen met diabetes en ernstig zieke patiënten hebben vaker een atypische, niet-specifieke presentatie van ACS (geen pijn op de borst of alleen op de achtergrond) waardoor misdiagnose en vertraagde herkenning vaker voorkomen in deze patiëntgroepen. Klachten en symptomen bij mannen en vrouwen verschillen enigszins in aard en frequentie, maar het onderscheid is minder groot dan dat tussen jongeren en ouderen en het is voor de diagnostiek van ACS in de acute fase van weinig belang. De interpretatie van de arts kan bemoeilijkt worden omdat mannen en vrouwen (identieke) klachten en symptomen verschillend naar voren kunnen brengen en/of interpreteren. Vrouwen denken hierbij minder vaak aan hartklachten 2.
Behandeldoel
Doel van de behandeling van ACS is het verlagen van de morbiditeit en mortaliteit. In het acute, ischemische moment is de behandeling gericht op het verlagen van de zuurstofvraag van het myocard en het verhogen van het zuurstofaanbod. Daarna is het van belang de coronaire perfusie te herstellen en daarmee de myocardschade te verminderen. Op de lange termijn is het doel een nieuw ACS te voorkomen.
Uitgangspunten
Gezien het levensbedreigende karakter van een ACS moet bij de eerste klachten snel worden ingegrepen. Vraag patiënten met een eerder myocardinfarct naar herkenbaarheid van de klachten. Snelle diagnose en behandeling is van levensbelang en kan hartschade beperken (‘time is muscle principe’). Bij het vermoeden van een ACS is onmiddellijke ambulancezorg geïndiceerd. De behandeling door de huisarts, in afwachting van een ambulance, is gericht op vermindering van myocardschade en op verlichting van de klachten.
Behandel eventueel bijkomend acuut hartfalen of atriumfibrilleren.
Achtergrond
Symptomen
Het acuut coronair syndroom (ACS) presenteert zich doorgaans met uiteenlopende klachten en symptomen. Typisch voor ACS is een acuut, onaangenaam, meestal retrosternaal gelokaliseerd, zwaar, drukkend of knellend gevoel dat niet verdwijnt in rust of binnen vijf minuten na sublinguale toediening van een nitraat. Bij een ACS zijn de klachten vaak > 20 minuten aanwezig. De ischemische pijn lijkt in karakter op angina pectoris, maar is doorgaans heviger. Het drukkende gevoel kan uitstralen naar de linkerarm (minder frequent naar de rechterarm of beide armen), nek, kaak, rug of zoals bij vrouwen bovenbuikklachten (epigastrische regio). De uitstraling kan continu zijn of intermitterend. Het gevoel gaat vaak gepaard met vegetatieve verschijnselen zoals zweten, misselijkheid of braken, buikpijn, dyspneu, vermoeidheid of een gevoel van dreigend onheil. Soms zijn het gevoel en de pijn elders gelokaliseerd, zijn symptomen atypisch met bijvoorbeeld hartkloppingen of staan ze op de achtergrond ten opzichte van andere klachten zoals dyspneu.
Ouderen, mensen met diabetes en ernstig zieke patiënten hebben vaker een atypische, niet-specifieke presentatie van ACS (geen pijn op de borst of alleen op de achtergrond) waardoor misdiagnose en vertraagde herkenning vaker voorkomen in deze patiëntgroepen. Klachten en symptomen bij mannen en vrouwen verschillen enigszins in aard en frequentie, maar het onderscheid is minder groot dan dat tussen jongeren en ouderen en het is voor de diagnostiek van ACS in de acute fase van minder belang. Mannen en vrouwen kunnen (identieke) klachten en symptomen verschillend naar voren brengen en/of interpreteren 2.
Behandeldoel
Doel van de behandeling van ACS is het verlagen van de morbiditeit en mortaliteit. In het acute, ischemische moment is de behandeling gericht op het verlagen van de zuurstofvraag van het myocard en het verhogen van het zuurstofaanbod. Daarna is het van belang de coronaire perfusie te herstellen en daarmee de myocardschade te verminderen. Op de lange termijn is het doel een nieuw ACS te voorkomen.
Uitgangspunten
Gezien het levensbedreigende karakter van een ACS moet bij de eerste klachten snel worden ingegrepen. Vraag patiënten met een eerder myocardinfarct naar herkenbaarheid van de klachten. Snelle diagnose en behandeling is van levensbelang en kan hartschade beperken (‘time is muscle’-principe). Bij klachten verdacht voor een ACS die < 12 uur bestaan, of indien de klachten langer dan 12 uur bestaan en er klinisch of ECG-bewijs is van doorgaande cardiale ischemie is behandeling geïndiceerd. Het ECG-beeld bepaalt de behandeling en daarmee het verwijsbeleid van de ambulance naar een ziekenhuis met of zonder PCI-mogelijkheden.
In sommige gevallen wordt een STEMI behandeld middels een bypassoperatie, ook wel CABG genoemd. Bij een CABG wordt een omleiding gemaakt, voorbij de coronaire stenose. Gezien de snelheid van reperfusie heeft een primaire PCI de voorkeur. Met name anatomische uitdagingen die een PCI technisch onmogelijk maken kunnen leiden tot een CABG. Dit wordt besproken en besloten in een (ad hoc) multidisciplinair overleg tussen hartchirurg en interventiecardioloog. De ESC-richtlijn bespreekt naast reperfusie middels PCI ook reperfusie middels trombolyse. Primaire trombolyse komt in de Nederlandse praktijk als behandeling van ACS niet voor omdat een centrum waar PCI kan worden uitgevoerd altijd goed te bereiken is binnen 120 minuten.
Behandel eventueel bijkomend acuut hartfalen of atriumfibrilleren.
Achtergrond
Symptomen
Het acuut coronair syndroom (ACS) presenteert zich doorgaans met uiteenlopende klachten en symptomen. Typisch voor ACS is een acuut, onaangenaam, meestal retrosternaal gelokaliseerd, zwaar, drukkend of knellend gevoel dat niet verdwijnt in rust of binnen vijf minuten na sublinguale toediening van een nitraat. Bij een acuut myocardinfarct zijn de klachten vaak > 20 minuten aanwezig. De ischemische pijn lijkt in karakter op angina pectoris, maar is doorgaans heviger. Het drukkende gevoel kan uitstralen naar de linkerarm (minder frequent naar de rechterarm of beide armen), nek, kaak, rug of bij vrouwen ook in de bovenbuik (epigastrische regio). De uitstraling kan continu zijn of intermitterend. Het gevoel gaat vaak gepaard met vegetatieve verschijnselen zoals zweten, misselijkheid of braken, buikpijn, dyspneu, vermoeidheid of een gevoel van dreigend onheil. Soms zijn het gevoel en de pijn elders gelokaliseerd, zijn symptomen atypisch met bijvoorbeeld hartkloppingen of staan ze op de achtergrond ten opzichte van andere klachten zoals dyspneu.
Ouderen, mensen met diabetes en ernstig zieke patiënten hebben vaker een atypische, niet-specifieke presentatie van ACS (geen pijn op de borst of alleen op de achtergrond) waardoor misdiagnose en vertraagde herkenning vaker voorkomen in deze patiëntgroepen. Klachten en symptomen bij mannen en vrouwen verschillen enigszins in aard en frequentie, maar het onderscheid is minder groot dan dat tussen jongeren en ouderen en het is voor de diagnostiek van ACS in de acute fase van minder belang. Mannen en vrouwen kunnen (identieke) klachten en symptomen verschillend naar voren kunnen brengen en/of interpreteren 3.
Behandeldoel
Doel van de behandeling van ACS is het verlagen van de morbiditeit en mortaliteit. In het acute, ischemische moment is de behandeling gericht op het verlagen van de zuurstofvraag van het myocard en het verhogen van het zuurstofaanbod. Daarna is het van belang de coronaire perfusie te herstellen en daarmee de myocardschade te verminderen. Op de lange termijn is het doel een nieuw ACS te voorkomen.
Uitgangspunten
Gezien het levensbedreigende karakter van een ACS moet bij de eerste klachten snel worden ingegrepen. Vraag patiënten met een eerder myocardinfarct naar herkenbaarheid van de klachten. Snelle diagnose en behandeling is van levensbelang en kan hartschade beperken (‘time is muscle'-principe). Bij klachten verdacht voor een ACS die < 12 uur bestaan, of indien de klachten langer dan 12 uur bestaan en er klinisch of ECG-bewijs is van doorgaande cardiale ischemie is behandeling geïndiceerd. Het ECG-beeld bepaalt de behandeling en daarmee het verwijsbeleid van de ambulance naar een ziekenhuis met of zonder PCI-mogelijkheden.
Bij NSTEMI en IAP vindt nadere diagnostiek, zoals een diagnostische hartkatheterisatie en risico-inventarisatie plaats om het verdere beleid te bepalen. Alvorens besloten wordt of invasieve onderzoeken of behandelingen zullen plaatsvinden, kan een risicoanalyse worden gemaakt van de kans op bloedingen tijdens de ingreep met behulp van bloedings- en ischemisch risico-tools, zoals de GRACE risk scorecalculator, ARC-HBR-evaluator en/of de PRECISE-DAPT –score tool.
Behandel eventueel bijkomend acuut hartfalen of atriumfibrilleren.
Achtergrond
Behandeldoel
Het doel is om op de lange termijn een recidief ACS of ander cardiovasculair incident te voorkomen.
Uitgangspunten
Een patiënt met een doorgemaakt ACS wordt beschouwd als een patiënt met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten. In het ziekenhuis stelt de cardioloog de patiënt, na diagnostiek en behandeling tijdens de acute fase, in op orale medicatie voor de langere termijn. Na ontslag uit het ziekenhuis is het beleid gericht op het voorkomen van een recidief ACS of een ander cardiovasculair incident.
Bij bijkomend acuut hartfalen zie hartfalen. Indien de emboliebron cardiaal is en er bijkomend atriumfibrilleren is, zie atriumfibrilleren.
Geneesmiddelen
nitraten
Geneesmiddelen
bètablokkers, systemisch
- acebutolol
- atenolol
- bisoprolol
- carvedilol
- celiprolol
- labetalol
- metoprolol
- propranolol (cardiovasculair of neurologisch)
calciumantagonisten, overige
cardiaca, overige
dihydropyridinen
nitraten
- isosorbidedinitraat (bij cardiovasculaire aandoening)
- isosorbidemononitraat
- nicorandil
- nitroglycerine (transdermaal)
P2Y12-remmers
salicylaten als trombocytenaggregatieremmer
Geneesmiddelen
nitraten
opioïden
opioïden
parasympathicolytica, overige
salicylaten als trombocytenaggregatieremmer
Geneesmiddelen
antitrombotica, enzymen
directe trombineremmers
glycoproteïne IIb/IIIa-receptorantagonisten
heparinen, LMWH's
heparinen, overige
P2Y12-remmers
salicylaten als trombocytenaggregatieremmer
trombocytenaggregatieremmers, overige
Geneesmiddelen
antitrombotica, enzymen
directe trombineremmers
glycoproteïne IIb/IIIa-receptorantagonisten
heparinen, LMWH's
heparinen, overige
nitraten
P2Y12-remmers
salicylaten als trombocytenaggregatieremmer
trombocytenaggregatieremmers, overige
Geneesmiddelen
ACE-remmers
ARB's
bètablokkers, systemisch
calciumantagonisten, overige
directwerkende orale anticoagulantia
diuretica, kaliumsparende
lipidenverlagende middelen, combinatiepreparaten
lipidenverlagende middelen, overige
P2Y12-remmers
salicylaten als trombocytenaggregatieremmer
statinen
trombocytenaggregatieremmers, overige
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Zie ook
Geneesmiddelgroep
- ACE-remmers
- ARB's
- bètablokkers, systemisch
- calciumantagonisten, overige
- directwerkende orale anticoagulantia
- diuretica, kaliumsparende
- lipidenverlagende middelen, combinatiepreparaten
- lipidenverlagende middelen, overige
- P2Y12-remmers
- salicylaten als trombocytenaggregatieremmer
- statinen
- trombocytenaggregatieremmers, overige