Samenstelling
Otezla XGVS Aanvullende monitoring Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 30 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Verpakkingsvorm
- startverpakking
Bevat per verpakking: 4 tabletten van 10 mg, 4 tabletten van 20 mg en 19 tabletten van 30 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Nulojix XGVS Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 250 mg
Bevat na reconstitutie per ml: belatacept 25 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rapamune Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 60 ml
Bevat tevens: ethanol 25 mg/ml, propyleenglycol circa 350 mg/ml, soja-olie.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 1 mg, 2 mg
Bevat tevens: sucrose.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Xeljanz (als citraat) XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 240 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 11 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Entyvio XGVS Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 300 mg
Bevat na reconstitutie 60 mg/ml vedolizumab.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 158,8 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 0,68 ml (108 mg), wegwerpspuit 0,68 ml (108 mg)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Behandel psoriasis in eerste instantie lokaal met indifferente middelen, zo nodig gecombineerd met een klasse 3-corticosteroïd. Voeg bij onvoldoende effect een lokaal vitamine D-analoog toe. Stap bij onvoldoende effect hiervan over op een klasse 4-corticosteroïd. Bouw na max. 4 weken het dagelijks gebruik van corticosteroïden en vitamine D-analoga af tot een intermitterende behandeling. Continueer de indifferente middelen dagelijks. Om een schilferlaag te verwijderen kan een ontschilferingsmiddel worden toegepast. Bij kinderen en bij toepassing in het gezicht of in huidplooien heeft een klasse 2-corticosteroïd de voorkeur. De keuze voor een applicatievorm is afhankelijk van de locatie van de huidafwijkingen (o.a. wel of niet behaarde hoofdhuid) en in belangrijke mate ook van de voorkeur van de patiënt. Bij onvoldoende resultaat van een lokale therapie, worden in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen toegepast. Zie voor meer informatie de NVDV-richtlijn Psoriasis .
Behandeling met het immunosuppressivum apremilast is aan te bevelen als inductie- of onderhoudsbehandeling bij patiënten met matige tot ernstige chronische plaque-psoriasis, indien foto(chemo)therapie en conventionele systemische behandelingen ontoereikend of gecontra-indiceerd zijn, of niet worden verdragen.
Voor de behandeling van actieve artritis psoriatica kan het volgens het NVR-Standpunt apremilast (pdf 0,4 MB, 2016), alleen of in combinatie met een disease-modifying antirheumatic drug (DMARD) overwogen worden bij volwassenen die onvoldoende respons hadden of intolerant waren voor eerdere DMARD-therapie (conventioneel en biological) in combinatie met een conventioneel DMARD of als monotherapie.
Advies
Voor belatacept is geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Advies
Sirolimus kan als aanvulling worden gezien op het therapeutisch arsenaal van de profylaxe van de acute afstotingsreactie van niertransplantaten. De Commissie ziet voorlopig een plaats voor sirolimus als onderdeel van een algehele therapie wanneer ciclosporine met name aanleiding geeft tot teveel nefrotoxiciteit of neurotoxiciteit.
Zie voor meer informatie de KDIGO-richtlijn niertransplantatie.
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor tofacitinib is nog geen advies vastgesteld.
Voor de behandeling van polyarticulaire juveniele idiopatische artritis (JIA), zie de richtlijn Juveniele idiopatische artritis (JIA) op richtlijnendatabase.nl. Voor tofacitinib is geen advies opgesteld.
Voor de behandeling van artritis psoriatica zie de richtlijn Psoriasis op richtlijnendatabase.nl. Voor tofacitinib is geen advies opgesteld.
Voor de toepassing bij juveniele artritis psoriatica (PsA) en spondylitis ankylopoetica (SA) is geen advies vastgesteld.
Advies
Bij de behandeling van de ziekte van Crohn is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt.
Het is niet duidelijk hoe vedolizumab moet worden gepositioneerd ten opzichte van de andere beschikbare middelen. Bij registratie is gebruik van vedolizumab bij colitis ulcerosa en ziekte van Crohn gepositioneerd na falen van een klassiek immunosuppressivum. In verband met eventuele ernstige bijwerkingen, patiënten monitoren op neurologische klachten.
Indicaties
- Matige tot ernstige chronische plaquepsoriasis bij volwassenen met onvoldoende respons op, of een contra-indicatie of een intolerantie voor andere systemische therapieën zoals ciclosporine, methotrexaat en PUVA (psoraleen en ultraviolet-A-licht).
- Actieve artritis psoriatica (PsA), alleen of in combinatie met DMARD's, bij volwassenen die een onvoldoende respons hebben vertoond op of intolerant waren voor een eerdere DMARD-therapie.
- Mondzweren die verband houden met ziekte van Behçet (BD) bij volwassenen die in aanmerking komen voor systemische therapie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Profylaxe van transplantaatafstoting bij volwassenen bij een niertransplantatie, in combinatie met corticosteroïden en een mycofenolzuur.
Indicaties
- Profylaxe van orgaanafstoting bij volwassen patiënten met een klein tot matig immunologisch risico na een niertransplantatie. De eerste 2–3 maanden dient sirolimus in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden gegeven te worden. Therapie met sirolimus mag hierna alleen worden gecontinueerd met corticosteroïden indien de ciclosporine geleidelijk kan worden gestaakt.
- Behandeling van patiënten met sporadische lymfangioleiomyomatose (S-LAM) met een matig ernstige longaandoening of een verslechterende longfunctie.
Indicaties
- Matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageerden op of intolerant zijn voor DMARD's. In combinatie met methotrexaat, of als dat niet verdragen wordt of niet geschikt is, ook als monotherapie;
- Actieve artritis psoriatica (PsA) bij volwassenen die onvoldoende reageerden op of intolerant zijn voor DMARD's, in combinatie met methotrexaat;
- Colitis ulcerosa bij volwassenen die onvoldoende reageerden op, of intolerant zijn voor DMARD's, in combinatie met methotrexaat;
- Actieve polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (JIA) (reumafactor-positieve [RF+] of -negatieve [RF-] polyartritis en uitgebreide oligoartritis) en juveniele artritis psoriatica (PsA) bij kinderen ≥ 2 jaar, die onvoldoende reageerden op eerdere behandeling met DMARD’s. In combinatie met methotrexaat, of als dat niet verdragen wordt of niet geschikt is, als monotherapie;
- Actieve spondylitis ankylopoetica (SA) bij volwassenen die onvoldoende reageerden op conventionele behandeling.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij volwassenen met onvoldoende respons op of intolerantie voor conventionele therapie of een TNF-α- blokker;
- Matige tot ernstige actieve ziekte van Crohn bij volwassenen met onvoldoende respons op of intolerantie voor conventionele therapie of een TNF-α-blokker.
- Matige tot ernstige actieve chronische pouchitis bij volwassenen die een proctocolectomie met aanleg van een ileoanale anastomose met pouch hebben ondergaan voor colitis ulcerosa, en die onvoldoende of niet meer reageren op behandeling met antibiotica.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Plaquepsoriasis, artritis psoriatica, ziekte van Behçet
Volwassenen
Beginnen met een dosistitratie: startverpakking: dag 1 's ochtends 10 mg, dag 2 's ochtends en 's avonds 10 mg, dag 3 's ochtends 10 mg en 's avonds 20 mg, dag 4 's ochtends en 's avonds 20 mg, dag 5 's ochtends 20 mg en 's avonds 30 mg en dag 6 's ochtends en 's avonds 30 mg. Daarna 's ochtends en 's avonds 30 mg. De tabletten innemen met een tussentijd van circa 12 uur. Doorgaans wordt de grootste verbetering waargenomen binnen 24 weken voor psoriasis en psoriatische artritis en binnen 12 weken voor de ziekte van Behçet. Indien na deze tijdsperiode geen teken van verbetering is opgetreden, de behandeling heroverwegen. De respons van de patiënt regelmatig evalueren.
Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): dosistitratie: dag 1 t/m 3: 's ochtends 10 mg, dag 4 en 5: 's ochtends 20 mg en dag 6: 's ochtends 30 mg. Daarna 30 mg 1×/dag. Er is geen dosisaanpassing nodig bij licht en matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring > 30 ml/min).
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Vergeten dosis: een vergeten dosis alsnog zo snel mogelijk innemen, tenzij het bijna tijd is voor de volgende dosis.
De tablet in zijn geheel (zonder kauwen of fijnmalen) innemen, met of zonder voedsel.
Doseringen
Het productieproces en het handelsproduct zijn gewijzigd. Hierdoor is een hogere onderhoudsdosering nodig. Deze is nu 6 mg/kg lichaamsgewicht (voor nieuwe gele verpakking) in plaats van 5 mg/kg lichaamsgewicht (voor oude witte verpakking). Het oude en nieuwe product zijn tijdelijk allebei op de markt. Per ongeluk verwisselen van de producten kan leiden tot medicatiefouten met als gevolg over- of onderdosering van belatacept.
Profylaxe van afstoting van niertransplantaat
Volwassenen (incl. ouderen)
Bij start van transplantatie: 10 mg/kg lichaamsgewicht via intraveneuze infusie, op de dag van de transplantatie, voorafgaand aan implantatie, onmiddellijk voorafgaand aan of tijdens de operatie, maar vóór het voltooien van de vasculaire anastomosen van het transplantaat (dag 1); op dag 5, dag 14 en dag 28; aan het einde van week 8 en week 12 na transplantatie. Vanaf het einde van week 16 na transplantatie: 6 mg/kg om de 4 weken (± 3 dagen). Toedienen in combinatie met basiliximab, mycofenolaatmofetil en corticosteroïden.
Bij overstappen van een calcineurineremmer–gebaseerd regime ten minste 6 maanden na transplantatie: 6 mg/kg lichaamsgewicht via intraveneuze infusie elke 2 weken gedurende de eerste 8 weken, daarna 6 mg/kg lichaamsgewicht elke 4 weken. Na start van belatacept calcineurineremmer voortzetten, in afbouwende doses, voor ten minste 4 weken na de infusie van de initiële dosis belatacept. Controleer frequent op acute afstoting, volgens de lokale zorgstandaard, voor ten minste 6 maanden na omzetting op belatacept.
Nierfunctiestoonissen: een dosisaanpassing is niet nodig.
Toediening: verdunde oplossing toedienen met een relatief constante snelheid gedurende 30 minuten.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Sirolimus van tdm-monografie.org.
Profylaxe van orgaanafstoting na niertransplantatie
Bij volwassenen en adolescenten > 18 j.
Gedurende de eerste 2–3 maanden na transplantatie, richtlijn: zo spoedig mogelijk na de transplantatie een oplaaddosis van 6 mg oraal, gevolgd door 2 mg 1×/dag. De dosering individualiseren op geleide van de dalconcentratie in volbloed 4–12 nanog/ml (chromatografisch assay). Geadviseerde ciclosporine dalconcentratiebereik hierbij is 150–400 nanog/ml (monoklonale assay of equivalente techniek).
Onderhoudsdosering: ciclosporine gedurende 4–8 weken geleidelijk afbouwen en de dosering sirolimus hierbij circa 4× verhogen op geleide van de dalspiegel in volbloed (12–20 nanog/ml). Maximale dosis sirolimus is 40 mg/dag (inclusief oplaaddosis). Therapie met corticosteroïden handhaven. Indien het niet lukt ciclosporine te staken, maximaal drie maanden combineren, daarna de therapie met sirolimus staken en een ander immunosuppressief regime instellen.
Sporadische lymfangioleiomyomatose (S-LAM)
Volwassenen
startdosering 2 mg/dag gedurende 10–20 dagen. De dosering individualiseren op geleide van de dalconcentratie (volbloed 5–15 nanog/ml). Bij aanpassing dosering de dalspiegel na 7–14 dagen meten vóór verdere dosisaanpassing. Bij stabiele onderhoudsdosering ten minste elke 3 maanden de dalspiegel meten; er zijn geen gegevens over gebruik langer dan een jaar.
Bij nierfunctiestoornis: er is geen dosisaanpassing nodig.
Bij ernstig leverfunctiestoornis: de onderhoudsdosis halveren en de dalspiegel in volbloed nauwlettend controleren. Hierbij in ogenschouw nemen dat de steady-state vertraagd wordt bereikt door een verlengde halfwaardetijd.
Toediening: Sirolimus consequent 4 uur na de ciclosporinedosis en consequent met, óf zonder, voedsel innemen. De tabletten heel innemen.
Bij gebruik van de drank: de doseerspuit legen in een glazen of plastic beker met ten minste 60 ml water of sinaasappelsap (geen andere vloeistoffen met inbegrip van grapefruit-/pompelmoessap); hierna krachtig roeren en direct opdrinken, daarna de beker opnieuw vullen met 120 ml water of sinaasappelsap, opnieuw krachtig roeren en direct opdrinken.
Doseringen
Behandeling niet starten bij volwassenen met een hemoglobinewaarde < 5,6 mmol/l, ANC < 1000 cellen/mm³ of lymfocytenaantal < 750 cellen/mm³. Bij kinderen niet starten bij een hemoglobinewaarde < 6,1 mmol/l of ANC < 1200 cellen/mm³.
Reumatoïde artritis, artritis psoriatica
Volwassenen (incl. ouderen)
Gewone tablet: 5 mg 2×/dag óf tablet met gereguleerde afgifte (mga) 11 mg 1×/dag.
Overstappen: Er kan onderling worden gewisseld tussen behandeling met de gewone tablet (5 mg 2×/dag) en de tablet mga (11 mg 1×/dag) op de dag ná de laatste dosis van een van beide tabletten.
Colitis ulcerosa
Volwassenen (incl. ouderen)
Inductiebehandeling: Gewone tablet: 10 mg 2×/dag gedurende 8 weken. Bij onvoldoende respons na week 8 kan de inductiefase met 8 weken worden verlengd (16 weken in totaal). Bij onvoldoende respons na 16 weken, behandeling staken.
Onderhoudsbehandeling: 5 mg 2×/dag. Bij respons kan het gebruik van corticosteroïden worden verminderd of gestaakt. Bij afname respons op 5 mg 2×/dag als onderhoudsbehandeling, geen respons op eerdere alternatieve behandelopties (zoals een TNF-remmer) én geen verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten overweeg verhoging naar 10 mg 2×/dag. Deze dosering als onderhoud zo kort mogelijk gebruiken. Overweeg bij onderbreking behandeling van maximaal 1 jaar herinductie met 10 mg 2×/dag. Zie ook Waarschuwing en voorzorgen; bij meer kans op VTE, MACE en maligniteiten niet hoger doseren dan 5 mg 2×/dag, tenzij er geen alternatieve behandeling is.
Polyarticulaire JIA en juveniele PsA
Kinderen ≥ 2 jaar
Bij ≥ 40 kg lichaamsgewicht: gewone tablet of drank: 5 mg 2×/dag. Bij 20-39 kg lichaamsgewicht: drank: 4 mg 2×/dag. Bij 10-19 kg lichaamsgewicht: drank 3,2 mg 2×/dag. Overweeg de behandeling te staken bij geen respons binnen 18 weken.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer óf een matig-sterke CYP3A4-remmer met ook sterke CYP2C19-remmende eigenschappen (bv. fluconazol): 5 mg 1×/dag.
Spondylitis ankylopoetica
Volwassenen (incl. ouderen)
Gewone tablet 5 mg 2×/dag óf tablet met gereguleerde afgifte (mga) 11 mg 1×/dag. Overweeg de behandeling te staken bij geen respons binnen 16 weken.
Overstappen: Er kan onderling worden gewisseld tussen behandeling met de gewone tablet en de tablet mga op de dag ná de laatste dosis van een van beide tabletten.
Voor onderbreking of staken van de behandeling bij bijwerkingen (anemie, neutropenie, lymfocytopenie), zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 3, 4 en 5).
Bij verminderde nierfunctie: bij creatinineklaring < 30 ml/min (incl. hemodialyse): 10 mg 2×/dag (bij normale nierfunctie) verlagen naar 5 mg 2×/dag en 5 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 1×/dag.
Bij verminderde leverfunctie: bij Child-Pughscore 7–9: 10 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 2×/dag en 5 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 1×/dag; toepassing bij Child-Pughscore 10–15 is gecontra-indiceerd.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4 remmer óf een matig-sterke CYP3A4 remmer met ook sterke CYP2C19 remmende eigenschappen (bv. fluconazol): bij 10 mg 2×/dag verlagen naar 5 mg 2×/dag en bij 5 mg 2×/dag verlagen naar 5 mg 1×/dag.
Toediening
- Innemen met of zonder voedsel;
- Bij slikproblemen mogen de gewone tabletten worden geplet en dan ingenomen met water;
- De tablet met gereguleerde afgifte heel innemen; niet op kauwen, pletten of breken;
- De drank toedienen met behulp van de bijgesloten 'press-in bottle adapter' en de doseerspuit voor orale toediening.
Doseringen
Colitis ulcerosa
Volwassenen
Intraveneus: 300 mg via i.v.-infusie, op week 0, 2 en 6, en daarna elke 8 weken. Bij verminderde respons kan in sommige gevallen een verhoging van de toedieningsfrequentie naar 300 mg elke 4 weken van nut zijn. Bij responders corticosteroïden verlagen en/of stopzetten in overeenstemming met de standaardzorg. Bij onvoldoende respons in week 10 de behandeling heroverwegen. Bij herbehandeling na het onderbreken van de onderhoudsbehandeling 300 mg elke 4 weken overwegen.
Subcutaan: 108 mg als onderhoudsbehandeling elke 2 weken, volgend op minimaal 2 intraveneuze infusies. De eerste dosis toedienen in plaats van de volgende geplande intraveneuze dosis en daarna om de 2 weken. Bij responders corticosteroïden verlagen en/of stopzetten in overeenstemming met de standaardzorg. Bij herbehandeling na het onderbreken van de onderhoudsbehandeling of bij een gemiste dosis zo snel mogelijk 108 mg toedienen en vervolgens elke 2 weken. In klinisch onderzoek was de onderbreking max. 46 weken zonder evidente toename aan bijwerkingen.
Ziekte van Crohn
Volwassenen
Intraveneus: 300 mg via i.v.-infusie in week 0, 2 en 6, en daarna elke 8 weken. Bij onvoldoende respons een extra dosis in week 10 geven en daarna vanaf week 14 elke 8 weken. Bij verminderde respons kan in sommige gevallen een verhoging van de toedieningsfrequentie naar 300 mg elke 4 weken van nut zijn. Bij onvoldoende respons in week 14 de behandeling heroverwegen. Bij responders corticosteroïden verlagen en/of stopzetten in overeenstemming met de standaardzorg. Bij herbehandeling na het onderbreken van de onderhoudsbehandeling 300 mg elke 4 weken overwegen. In klinisch onderzoek was de onderbreking max. 1 jaar.
Subcutaan: 108 mg als onderhoudsbehandeling elke 2 weken, volgend op minimaal 2 intraveneuze infusies. De eerste dosis toedienen in plaats van de volgende geplande intraveneuze dosis en daarna om de 2 weken. Bij responders corticosteroïden verlagen en/of stopzetten in overeenstemming met de standaardzorg. Bij herbehandeling na het onderbreken van de onderhoudsbehandeling of bij een gemiste dosis zo snel mogelijk 108 mg toedienen en vervolgens elke 2 weken. In klinisch onderzoek was de onderbreking max. 46 weken zonder evidente toename aan bijwerkingen.
Pouchitis
Volwassenen
Intraveneus: 300 mg via i.v.-infusie in week 0, 2 en 6, en daarna elke 8 weken. Start behandeling in combinatie met antibioticum (bv. ciprofloxacine 500 mg 2×/dag gedurende 4 weken). Bij onvoldoende respons na 14 weken de behandeling heroverwegen. Herbehandeling is niet onderzocht.
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde lever- of nierfunctie: is niet onderzocht; er kan geen doseringsadvies worden gegeven.
Toediening: bij intraveneuze toediening tijdens de eerste 2 infusies de patiënt gedurende ongeveer twee uur na voltooiing van de infusie volgen voor acute overgevoeligheidsreacties; voor alle volgende infusies patiënten gedurende ongeveer één uur na voltooiing van de infusie.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Acuut ademhalingsnoodsyndroom | - |
---|---|
Bloedneus | - |
Bronchiëctasie | - |
Bronchopneumopathie | - |
Dysfonie | - |
Dyspneu | - |
Haemoptysis | - |
Hoesten | Vaak |
Hypocapnie | - |
Orofaryngeale blaarvorming | - |
Orofaryngeale pijn | - |
Orthopnoea | - |
Pijnlijke ademhaling | - |
Pleurale effusie | - |
Pneumonitis | - |
Pulmonaal oedeem | - |
Pulmonaire hypertensie | - |
Slaap apneu syndroom | - |
Algemeen en toedieningsplaats
Borstkaspijn | - |
---|---|
Brandend gevoel op de toedieningsplaats | - |
Brandend gevoel op toedieningsplaats | - |
Fibrose op toedieningsplaats | - |
Irritatie op de toedieningsplaats | - |
Malaise | - |
Oedeem perifeer | - |
Ontsteking op de toedieningsplaats | - |
Pyrexie | - |
Reactie op infuusplaats | - |
Ulcus op infuusplaats | - |
Vermoeidheid | Vaak |
Vertraagde wondgenezing | - |
Zwelling aangezicht | - |
Bloed en lymfestelsel
Agranulocytose | - |
---|---|
Anemie | - |
Hemolyse | - |
Hypercoagulatie | - |
Leukocytose | - |
Leukopenie | - |
Lymfopenie | - |
Monocytopenie | - |
Neutropenie | - |
Polycytemie | - |
Trombocytopenie | - |
Zuivere erytrocytaire aplasie | - |
Bloedvaten
Angiopathie | - |
---|---|
Arteriële fibrose | - |
Arteriële stenose | - |
Arteriële trombose | - |
Hematoom | - |
Hypertensie | - |
Hypotensie | - |
Intermitterende claudicatio | - |
Lymfokèle | - |
Overmatig blozen | - |
Shock | - |
Tromboflebitis | - |
Veneuze trombose | - |
Congenitaal, familiaal en genetisch
Hydrokèle | - |
---|---|
Hypofosfatasemie | - |
Endocrien
Bijnierinsufficiëntie | - |
---|---|
Cushingoïd | - |
Hart
Acuut coronairsyndroom | - |
---|---|
Angina pectoris | - |
Aortaklepaandoening | - |
Atriale fibrillatie | - |
Atrioventriculair blok tweedegraads | - |
Bradycardie | - |
Hartfalen | - |
Linkerventrikelhypertrofie | - |
Supraventriculaire aritmie | - |
Tachycardie | - |
Huid en onderhuid
Acne | - |
---|---|
Alopecia | - |
Angio-oedeem | ? |
Diabetische voet | - |
Haargroei abnormaal | - |
Huidexfoliatie | - |
Hyperhidrose | - |
Nachtzweten | - |
Onychoclasis | - |
Peniele ulceratie | - |
Pruritus | - |
Psoriasis | - |
Rash | Soms |
Trichorrhexis | - |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | - |
---|---|
Chronische allograftnefropathie | - |
Hypogammaglobulinemie | - |
Overgevoeligheid | Soms |
Seizoensgebonden allergie | - |
Infecties
BK virusinfectie | - |
---|---|
Blastocystis-infectie | - |
Bovenste-luchtweginfectie | Zeer vaak |
Bronchitis | Vaak |
Candida-infectie | - |
Cellulitis | - |
Conjunctivitis | - |
Cytomegaloviruscolitis | - |
Cytomegalovirusinfectie | - |
Encefalitis | - |
Endocarditis | - |
Epididymitis | - |
Gastro-enteritis | - |
Giardiasis | - |
Griep | - |
Herpes genitalis | - |
Herpes simplex | - |
Herpes zoster | - |
Herseninfectie door schimmels | - |
Lymfangitis | - |
Met polyomavirus geassocieerde nefropathie | - |
Nasofaryngitis | Vaak |
Onychomycose | - |
Orale candidiasis | - |
Osteomyelitis | - |
Pneumonie | - |
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie | - |
Pyelonefritis | - |
Retinitis | - |
Schimmelinfectie | - |
Sepsis | - |
Stafylokokken-infectie | - |
Strongyloidiasis | - |
Tuberculose | - |
Urineweginfectie | - |
Wondinfectie | - |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Breuk | - |
---|---|
Incisie hernia | - |
Kneuzing | - |
Peesruptuur | - |
Transplantaat disfunctie | - |
Transplantaattrombose | - |
Lever en galwegen
Cholelithiase | - |
---|---|
Cytolytische galblaas | - |
Hepatische steatose | - |
Levercyste | - |
Maagdarmstelsel
Abdominale hernia | - |
---|---|
Braken | Vaak |
Buikpijn | Vaak |
Cheilitis | - |
Diarree | Zeer vaak |
Dikkedarmulcus | - |
Dunnedarmobstructie | - |
Dyspepsie | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | Soms |
Gastro-oesofageale refluxziekte | Vaak |
Gastroduodenaal ulcus | - |
Gingivale hypertrofie | - |
Maag-darminfectie | - |
Melaena | - |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | - |
Orale aften | - |
Rectale hemorragie | - |
Speekselklierpijn | - |
Verhoogde stoelgangsfrequentie | Vaak |
Verkleurde feces | - |
Nieren en urinewegen
Dysurie | - |
---|---|
Glucosurie | - |
Hematurie | - |
Hydronefrose | - |
Nachtelijke mictie | - |
Nefritis | - |
Nierarterie stenose | - |
Nierarterie trombose | - |
Nierfibrose | - |
Niersclerose | - |
Niertubulusatrofie | - |
Niervene trombose | - |
Proteïnurie | - |
Tubulaire niernecrose | - |
Urine-incontinentie | - |
Urineretentie | - |
Vesico-ureter reflux | - |
Onderzoeken
Bloed creatinine verhoogd | - |
---|---|
Bloed immunoglobuline G verlaagd | - |
Bloed immunoglobuline M verlaagd | - |
Bloed parathyroïdhormoon verhoogd | - |
Bloed urinezuur verhoogd | - |
C-reactief proteïne verhoogd | - |
CD4-lymfocytenpercentage verlaagd | - |
Gewicht verhoogd | - |
Gewicht verlaagd | Soms |
Leverfunctietest abnormaal | - |
Pancreatische enzymen verhoogd | - |
Prostaatspecifiek antigeen verhoogd | - |
Troponine verhoogd | - |
Urine output verlaagd | - |
Oog
Cataract | - |
---|---|
Fotofobie | - |
Gezichtsvermogen wazig | - |
Keratitis | - |
Oculaire hyperemie | - |
Ooglidoedeem | - |
Oor en evenwichtsorgaan
Gehoorverlies | - |
---|---|
Oorpijn | - |
Tinnitus | - |
Vertigo | - |
Psyche
Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis | - |
---|---|
Abnormale dromen | - |
Angst | - |
Depressie | Vaak |
Insomnia | Vaak |
Stemmingswisselingen | - |
Suïcidaal gedrag | Soms |
Verhoogd libido | - |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | - |
---|---|
Botmetabolismestoornis | - |
Botpijn | - |
Gewrichtsblokkering | - |
Gewrichtszwelling | - |
Myalgie | - |
Osteitis | - |
Osteoartritis | - |
Osteolyse | - |
Pijn in extremiteit | - |
Rugpijn | Vaak |
Spierspasmen | - |
Spierzwakte | - |
Synoviitis | - |
Tussenwervelschijfaandoening | - |
Stofwisseling en voeding
Acidose | - |
---|---|
Alkalose | - |
Dehydratie | - |
Diabetes mellitus | - |
Diabetische ketoacidose | - |
Dyslipidemie | - |
Elektrolytstoornis | - |
Hypercalciëmie | - |
Hyperglykemie | - |
Hyperkaliëmie | - |
Hypocalciëmie | - |
Hypofosfatemie | - |
Hypoglykemie | - |
Hypokaliëmie | - |
Hypoproteïnemie | - |
Verminderde eetlust | Vaak |
Vitamine-D-deficiëntie | - |
Vochtretentie | - |
Tumoren (inclusief cysten en poliepen)
Basaalcelcarcinoom | - |
---|---|
Baso-squameuscarcinoom van de huid | - |
Borstkanker | - |
Cervixcarcinoom | - |
Epstein-Barrvirus-gerelateerd lymfoom | - |
Huidpapilloom | - |
Kaposi-sarcoom | - |
Keelkanker | - |
Longkanker | - |
Lymfoom | - |
Multipel myeloom | - |
Overgangscelcarcinoom | - |
Prostaatkanker | - |
Rectaalkanker | - |
Sarcoom | - |
Voortplantingsstelsel en borst
Atrofische vulvovaginitis | - |
---|---|
Borstgezwel | - |
Cervicale dysplasie | - |
Infertiliteit | - |
Priapisme | - |
Scrotaaloedeem | - |
Testiculaire pijn | - |
Vulvale ulceratie | - |
Zenuwstelsel
Branderig gevoel | - |
---|---|
Cerebrovasculair accident | - |
Cognitieve aandoening | - |
Demyelinisatie | - |
Diabetische neuropathie | - |
Duizeligheid | - |
Encefalopathie | - |
Geheugen vermindering | - |
Gelaatsparalyse | - |
Guillain-Barré-syndroom | - |
Hemiparese | - |
Hersenoedeem | - |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Insult | - |
Intracraniale druk toegenomen | - |
Lethargie | - |
Migraine | Vaak |
Neuropathie perifeer | - |
Paresthesie | - |
Restless legs-syndroom | - |
Smaakstoornis | - |
Spanningshoofdpijn | Vaak |
Syncope | - |
Tremor | - |
- Misselijkheid en diarree verdwijnen doorgaans binnen 4 weken.
- Gewichtsvermindering; bij patiënten met PsA en PSOR, die tot 52 weken werden behandeld, gemiddeld ca. 2 kg (bij ca. 14% is een 5–10% gewichtsverlies van waargenomen en bij ca. 6%, een gewichtsverlies van >10%). Bij patiënten met BD die 52 weken werden behandeld, is gemiddeld 0,52 kg gewichtsverlies (bij ca. 11,8% is een gewichtsverlies van 5–10% waargenomen en bij 3,8% een gewichtsverlies van > 10%). Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Acuut ademhalingsnoodsyndroom | Soms |
---|---|
Bloedneus | Vaak |
Bronchiëctasie | Soms |
Bronchopneumopathie | Soms |
Dysfonie | Soms |
Dyspneu | Zeer vaak |
Haemoptysis | Soms |
Hoesten | Zeer vaak |
Hypocapnie | Vaak |
Orofaryngeale blaarvorming | Soms |
Orofaryngeale pijn | Vaak |
Orthopnoea | Vaak |
Pijnlijke ademhaling | Soms |
Pleurale effusie | Soms |
Pneumonitis | Soms |
Pulmonaal oedeem | Vaak |
Pulmonaire hypertensie | Soms |
Slaap apneu syndroom | Soms |
Algemeen en toedieningsplaats
Borstkaspijn | Vaak |
---|---|
Brandend gevoel op de toedieningsplaats | Soms |
Brandend gevoel op toedieningsplaats | Soms |
Fibrose op toedieningsplaats | Soms |
Irritatie op de toedieningsplaats | Soms |
Malaise | Vaak |
Oedeem perifeer | Zeer vaak |
Ontsteking op de toedieningsplaats | Soms |
Pyrexie | Zeer vaak |
Reactie op infuusplaats | Soms |
Ulcus op infuusplaats | Soms |
Vermoeidheid | Vaak |
Vertraagde wondgenezing | Vaak |
Zwelling aangezicht | Soms |
Bloed en lymfestelsel
Agranulocytose | Soms |
---|---|
Anemie | Zeer vaak |
Hemolyse | Soms |
Hypercoagulatie | Soms |
Leukocytose | Vaak |
Leukopenie | Zeer vaak |
Lymfopenie | Vaak |
Monocytopenie | Soms |
Neutropenie | Vaak |
Polycytemie | Vaak |
Trombocytopenie | Vaak |
Zuivere erytrocytaire aplasie | Soms |
Bloedvaten
Angiopathie | Vaak |
---|---|
Arteriële fibrose | Vaak |
Arteriële stenose | Soms |
Arteriële trombose | Soms |
Hematoom | Vaak |
Hypertensie | Zeer vaak |
Hypotensie | Zeer vaak |
Intermitterende claudicatio | Soms |
Lymfokèle | Vaak |
Overmatig blozen | Soms |
Shock | Vaak |
Tromboflebitis | Soms |
Veneuze trombose | Soms |
Congenitaal, familiaal en genetisch
Hydrokèle | Vaak |
---|---|
Hypofosfatasemie | Soms |
Endocrien
Bijnierinsufficiëntie | Soms |
---|---|
Cushingoïd | Vaak |
Hart
Acuut coronairsyndroom | Soms |
---|---|
Angina pectoris | Vaak |
Aortaklepaandoening | Soms |
Atriale fibrillatie | Vaak |
Atrioventriculair blok tweedegraads | Soms |
Bradycardie | Vaak |
Hartfalen | Vaak |
Linkerventrikelhypertrofie | Vaak |
Supraventriculaire aritmie | Soms |
Tachycardie | Vaak |
Huid en onderhuid
Acne | Vaak |
---|---|
Alopecia | Vaak |
Angio-oedeem | - |
Diabetische voet | Soms |
Haargroei abnormaal | Soms |
Huidexfoliatie | Vaak |
Hyperhidrose | Vaak |
Nachtzweten | Vaak |
Onychoclasis | Soms |
Peniele ulceratie | Soms |
Pruritus | Vaak |
Psoriasis | Soms |
Rash | Vaak |
Trichorrhexis | Soms |
Urticaria | - |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | ? |
---|---|
Chronische allograftnefropathie | Vaak |
Hypogammaglobulinemie | Soms |
Overgevoeligheid | - |
Seizoensgebonden allergie | Soms |
Infecties
BK virusinfectie | Vaak |
---|---|
Blastocystis-infectie | Soms |
Bovenste-luchtweginfectie | Zeer vaak |
Bronchitis | Zeer vaak |
Candida-infectie | Vaak |
Cellulitis | Vaak |
Conjunctivitis | Soms |
Cytomegaloviruscolitis | Soms |
Cytomegalovirusinfectie | Zeer vaak |
Encefalitis | Soms |
Endocarditis | Soms |
Epididymitis | Soms |
Gastro-enteritis | Vaak |
Giardiasis | Soms |
Griep | Vaak |
Herpes genitalis | Soms |
Herpes simplex | Vaak |
Herpes zoster | Vaak |
Herseninfectie door schimmels | Soms |
Lymfangitis | Soms |
Met polyomavirus geassocieerde nefropathie | Soms |
Nasofaryngitis | - |
Onychomycose | Vaak |
Orale candidiasis | Vaak |
Osteomyelitis | Soms |
Pneumonie | Vaak |
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie | Soms |
Pyelonefritis | Vaak |
Retinitis | Soms |
Schimmelinfectie | Vaak |
Sepsis | Vaak |
Stafylokokken-infectie | Soms |
Strongyloidiasis | Soms |
Tuberculose | Soms |
Urineweginfectie | Zeer vaak |
Wondinfectie | Vaak |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Breuk | Soms |
---|---|
Incisie hernia | Vaak |
Kneuzing | Soms |
Peesruptuur | Soms |
Transplantaat disfunctie | Zeer vaak |
Transplantaattrombose | ? |
Lever en galwegen
Cholelithiase | Soms |
---|---|
Cytolytische galblaas | Vaak |
Hepatische steatose | Soms |
Levercyste | Soms |
Maagdarmstelsel
Abdominale hernia | Vaak |
---|---|
Braken | Zeer vaak |
Buikpijn | Zeer vaak |
Cheilitis | Soms |
Diarree | Zeer vaak |
Dikkedarmulcus | Soms |
Dunnedarmobstructie | Soms |
Dyspepsie | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | - |
Gastro-oesofageale refluxziekte | - |
Gastroduodenaal ulcus | Soms |
Gingivale hypertrofie | Soms |
Maag-darminfectie | Soms |
Melaena | Soms |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | Zeer vaak |
Orale aften | Vaak |
Rectale hemorragie | Soms |
Speekselklierpijn | Soms |
Verhoogde stoelgangsfrequentie | - |
Verkleurde feces | Soms |
Nieren en urinewegen
Dysurie | Zeer vaak |
---|---|
Glucosurie | Vaak |
Hematurie | Zeer vaak |
Hydronefrose | Vaak |
Nachtelijke mictie | Vaak |
Nefritis | Soms |
Nierarterie stenose | Vaak |
Nierarterie trombose | Soms |
Nierfibrose | Soms |
Niersclerose | Soms |
Niertubulusatrofie | Soms |
Niervene trombose | Vaak |
Proteïnurie | Zeer vaak |
Tubulaire niernecrose | Vaak |
Urine-incontinentie | Vaak |
Urineretentie | Vaak |
Vesico-ureter reflux | Vaak |
Onderzoeken
Bloed creatinine verhoogd | Zeer vaak |
---|---|
Bloed immunoglobuline G verlaagd | Vaak |
Bloed immunoglobuline M verlaagd | Vaak |
Bloed parathyroïdhormoon verhoogd | Vaak |
Bloed urinezuur verhoogd | Soms |
C-reactief proteïne verhoogd | Vaak |
CD4-lymfocytenpercentage verlaagd | Soms |
Gewicht verhoogd | Vaak |
Gewicht verlaagd | Vaak |
Leverfunctietest abnormaal | Vaak |
Pancreatische enzymen verhoogd | Soms |
Prostaatspecifiek antigeen verhoogd | Soms |
Troponine verhoogd | Soms |
Urine output verlaagd | Soms |
Oog
Cataract | Vaak |
---|---|
Fotofobie | Soms |
Gezichtsvermogen wazig | Vaak |
Keratitis | Soms |
Oculaire hyperemie | Vaak |
Ooglidoedeem | Soms |
Oor en evenwichtsorgaan
Gehoorverlies | Vaak |
---|---|
Oorpijn | Soms |
Tinnitus | Soms |
Vertigo | Soms |
Psyche
Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis | Soms |
---|---|
Abnormale dromen | Soms |
Angst | Zeer vaak |
Depressie | Vaak |
Insomnia | Zeer vaak |
Stemmingswisselingen | Soms |
Suïcidaal gedrag | - |
Verhoogd libido | Soms |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Zeer vaak |
---|---|
Botmetabolismestoornis | Soms |
Botpijn | Vaak |
Gewrichtsblokkering | Vaak |
Gewrichtszwelling | Vaak |
Myalgie | Vaak |
Osteitis | Soms |
Osteoartritis | Vaak |
Osteolyse | Soms |
Pijn in extremiteit | Zeer vaak |
Rugpijn | Zeer vaak |
Spierspasmen | Vaak |
Spierzwakte | Vaak |
Synoviitis | Soms |
Tussenwervelschijfaandoening | Vaak |
Stofwisseling en voeding
Acidose | Vaak |
---|---|
Alkalose | Soms |
Dehydratie | Vaak |
Diabetes mellitus | Vaak |
Diabetische ketoacidose | Soms |
Dyslipidemie | Zeer vaak |
Elektrolytstoornis | Soms |
Hypercalciëmie | Vaak |
Hyperglykemie | Zeer vaak |
Hyperkaliëmie | Zeer vaak |
Hypocalciëmie | Zeer vaak |
Hypofosfatemie | Zeer vaak |
Hypoglykemie | Soms |
Hypokaliëmie | Zeer vaak |
Hypoproteïnemie | Vaak |
Verminderde eetlust | Soms |
Vitamine-D-deficiëntie | Soms |
Vochtretentie | Vaak |
Tumoren (inclusief cysten en poliepen)
Basaalcelcarcinoom | Vaak |
---|---|
Baso-squameuscarcinoom van de huid | Vaak |
Borstkanker | Soms |
Cervixcarcinoom | Soms |
Epstein-Barrvirus-gerelateerd lymfoom | Soms |
Huidpapilloom | Vaak |
Kaposi-sarcoom | Soms |
Keelkanker | Soms |
Longkanker | Soms |
Lymfoom | Soms |
Multipel myeloom | Soms |
Overgangscelcarcinoom | Soms |
Prostaatkanker | Soms |
Rectaalkanker | Soms |
Sarcoom | Soms |
Voortplantingsstelsel en borst
Atrofische vulvovaginitis | Soms |
---|---|
Borstgezwel | Soms |
Cervicale dysplasie | Soms |
Infertiliteit | Soms |
Priapisme | Soms |
Scrotaaloedeem | Soms |
Testiculaire pijn | Soms |
Vulvale ulceratie | Soms |
Zenuwstelsel
Branderig gevoel | Soms |
---|---|
Cerebrovasculair accident | Vaak |
Cognitieve aandoening | Soms |
Demyelinisatie | Soms |
Diabetische neuropathie | Soms |
Duizeligheid | Vaak |
Encefalopathie | Soms |
Geheugen vermindering | Soms |
Gelaatsparalyse | Soms |
Guillain-Barré-syndroom | Soms |
Hemiparese | Soms |
Hersenoedeem | Soms |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Insult | Soms |
Intracraniale druk toegenomen | Soms |
Lethargie | Vaak |
Migraine | Soms |
Neuropathie perifeer | Vaak |
Paresthesie | Vaak |
Restless legs-syndroom | Soms |
Smaakstoornis | Soms |
Spanningshoofdpijn | - |
Syncope | Vaak |
Tremor | Vaak |
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): pneumonie, urineweginfectie, bacteriële en virale infecties (zoals Herpes simplex infectie), schimmelinfecties. Tachycardie, hypertensie. Lymfokèle, (perifeer) oedeem. Buikpijn, misselijkheid, diarree, obstipatie. Koorts, hoofdpijn, gewrichtspijn. Menstruatiestoornissen inclusief amenorroe en menorragie. Acne, huiduitslag, slechte wondgenezing. Anemie, leukopenie, trombocytopenie. Hypokaliëmie, hypofosfatemie, hyperglykemie, diabetes mellitus, hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie, abnormale leverfunctietesten (waaronder stijging ASAT- en ALAT-waarden), LDH-verhoging, verhoogd gehalte creatinine in bloed, proteïnurie.
Vaak (1-10%): sepsis, pyelonefritis, cytomegalovirus-infectie, herpes zoster-infectie. Neutropenie, hemolytisch-uremisch syndroom. Overgevoeligheidsreacties zoals anafylaxie, anafylactoïde reactie, angio-oedeem. Pericardeffusie, (diep)veneuze trombose, oedeem. Longembolie, mogelijk fatale interstitiële longziekten (waaronder pneumonitis en zelden longfibrose), pleura-effusie. Pancreatitis. Botnecrose. Huidkanker. Stomatitis. Bloedneus. Ascites. Abnormale leverfunctietesten. Eierstokcysten. Gewichtsafname (bij S-LAM).
Soms (0,1-1%): Clostridioides difficile enterocolitis, mycobacteriële infectie (incl. tuberculose), Epstein-Barrvirusinfectie. Lymfoproliferatieve aandoening (zoals lymfoom), pancytopenie, trombotische trombocytopenische purpura. Maligne melanoom. Exfoliatieve dermatitis. Longbloeding. Leverfalen. Nefrotisch syndroom, focale segmentale glomerulosclerose. Lymfoedeem.
Zelden (0,01-0,1%): alveolaire proteïnose. Hypertensieve vasculitis.
Verder zijn gemeld: abnormale heling na de transplantatie waaronder dehiscentie van de fascia en disruptie van een anastomose, meestal met fatale afloop. Neuro-endocrien carcinoom van de huid. Bij niertransplantatiepatiënten met een glomerulaire filtratiesnelheid kleiner dan 40 ml/min die werden overgezet van een calcineurine-remmer (zoals ciclosporine en tacrolimus) op sirolimus zijn ernstige bijwerkingen gemeld, waaronder pneumonie en acute afstoting van het transplantaat. 'Posterior reversible encephalopathy syndrome' (PRES=RPLS) en gevallen van BK-virus samenhangend met nefropathie en met JC-virus samenhangende progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zijn gemeld. Stoornissen van de spermaparameters zijn gemeld, meestal reversibel na het staken van sirolimus (zie ook de rubriek Zwangerschap). Ernstige bijwerkingen hangen veelal samen met verhoogde dalspiegels.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): pneumonie, griep, herpes zoster, urineweginfectie, sinusitis, bronchitis, (naso)faryngitis. Anemie, lymfopenie. Hoofdpijn. Hypertensie. Hoesten. Buikpijn, braken, diarree, misselijkheid, gastritis, dyspepsie. Huiduitslag, acne. Artralgie. Perifeer oedeem. Stijging creatinekinase.
Soms (0,1-1%): tuberculose, diverticulitis, pyelonefritis, cellulitis, herpes simplex, virale gastro-enteritis, virale infectie. Niet-melanome huidkanker, longkanker. Leukopenie, neutropenie. Dyslipidemie, hyperlipidemie, dehydratie. Slapeloosheid. Paresthesie. Veneuze trombo-embolie (PE, DVT en retinale veneuze trombose). Myocardinfarct. Dyspneu, bijholteverstopping. Erytheem, jeuk. Gewrichtszwelling, tendinitis. Koorts, vermoeidheid. Stijging van leverenzymwaarden (transaminasen, γ-GT), creatinine, cholesterol, LDL. Gewichtstoename. Ligamentverstuiking, spierverrekking.
Zelden (0,01-0,1%): (uro)sepsis, uitgezaaide tuberculose, necrotiserende fasciitis, bacteriëmie, Pneumocystis jiroveci-pneumonie, bacteriële pneumonie (o.a. pneumokokken), cytomegalovirusinfectie, bacteriële artritis. Lymfoom. Leverfunctietest abnormaal. Skeletspierstelselpijn.
Zeer zelden (< 0,01%): tuberculose van het centrale zenuwstelsel, cryptokokkenhersenvliesontsteking, necrotiserende fasciitis, encefalitis, stafylokokken-bacteriëmie, Mycobacterium avium complex-infectie, atypische mycobacteriële infectie.
Verder zijn gemeld: angio-oedeem, urticaria, overgevoeligheidsreactie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): nasofaryngitis, hoofdpijn en gewrichtspijn.
Vaak (1–10%): bovensteluchtweginfecties (incl. sinusitis, faryngitis), Clostridioides difficile-infectie, bronchitis, gastro-enteritis, griep, herpes zoster. Paresthesie, hypertensie. Misselijkheid, dyspepsie, flatulentie, obstipatie, anale fissuur, anaal abces, abdominale distensie, aambeien, rectale hemorragie. Keelpijn, verstopte neus en hoesten. Huiduitslag, jeuk, eczeem, erytheem, acne, nachtzweten. Spierspasmen, spierzwakte, pijn in de ledematen, vermoeidheid, rugpijn, koorts. Infusiegerelateerde asthenie en borstongemak. Reacties op de infusieplaats (waaronder pijn en irritatie), infusiegerelateerde reacties, injectieplaatsreactie (subcutane toediening),
Soms (0,1–1%): koude rillingen, koudegevoel. Overige luchtweginfecties, vulvovaginale of orale candidiase. Folliculitis. Wazig zien.
Zeer zelden (< 0,01%): pneumonie. Anafylactische reactie, shock.
Verder is gemeld: interstitiële longziekte.
De meeste infusiegerelateerde reacties waren niet ernstig en zijn gemeld tijdens de infusie of in het eerste uur na voltooiing van de infusie.
Interacties
Gelijktijdige toediening van de sterke CYP3A4-inductor rifampicine resulteerde in een daling van de blootstelling van apremilast met ca. 72% en van de maximale serumconcentratie met ca. 43%; in verband met een mogelijk verminderde respons de combinatie met sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenobarbital, carbamazepine, fenytoïne en sint-janskruid) vermijden. Apremilast kan wel gelijktijdig worden toegediend met sterke CYP3A4-remmers.
Wees zeer voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die psychiatrische klachten kunnen veroorzaken, zie de rubriek Waarschuwingen/Voorzorgen.
Apremilast kan gelijktijdig worden toegediend met een lokale behandeling voor psoriasis zoals corticosteroïden, koolteershampoo en salicylzuurpreparaten voor de hoofdhuid en met UVB-fototherapie.
Interacties
Vermijd de toediening van levende vaccins, immunosuppressiva kunnen de werkzaamheid van vaccinaties verminderen.
Corticosteroïd geleidelijk afbouwen, vooral bij patiënten met 4 tot 6 humane leucocytantigeen (HLA)-mismatches.
Bij overschakeling op een ander immunosuppressivum rekening houden met de lange halfwaardetijd van belatacept (8-10 dagen).
Interacties
Sirolimus is een substraat voor CYP3A4 en P–glycoproteïne (Pgp).
Ciclosporine verhoogt de bloedconcentratie van sirolimus, bij gelijktijdig gebruik de nierfunctie extra controleren en sirolimus 4 uur ná ciclosporine innemen. Gelijktijdig gebruik van sirolimus en een calcineurine-remmer (zoals tacrolimus) vermeerdert de kans op het hemolytisch uremisch syndroom, trombotische trombocytopenische purpura en trombotische microangiopathie). Comedicatie met middelen die CYP3A4 sterk induceren of remmen, wordt afgeraden.
CYP3A4-inductoren (bv. rifampicine, rifabutine, carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en sint-janskruid) verlagen de bloedconcentratie van sirolimus; bij comedicatie met rifampicine of rifabutine, (de combinatie wordt afgeraden), de dosering van sirolimus aanvankelijk verhogen en daarna binnen 5–7 dagen de juiste dosering verlagen. Houd er rekening mee dat het effect van sint-janskruid en andere inductoren nog tot minstens twee weken na het staken van het gebruik kan aanhouden.
Middelen die CYP3A4 remmen, verhogen de bloedspiegel van sirolimus; hiermee rekening houden bij comedicatie met macrolide antibiotica zoals claritromycine en erytromycine, antimycotica zoals clotrimazol, fluconazol, itraconazol en voriconazol, antidepressiva zoals fluoxetine en paroxetine, de HIV-proteaseremmers zoals ritonavir en calciumantagonisten zoals diltiazem, nicardipine en verapamil, en bromocriptine, cimetidine, danazol en grapefruit-/pompelmoessap. Indien oraal ketoconazol wordt toegevoegd aan sirolimus, (gelijktijdige toediening wordt afgeraden), de dosering van sirolimus verlagen en daarna de juiste dosering instellen aan de hand van het klinisch beeld en de bloedspiegel. Bij gelijktijdige toediening van een statine en/of fibraat controleren op mogelijke ontwikkeling van rabdomyolyse.
Remmers van Pgp kunnen de efflux van sirolimus uit darmcellen verlagen en de concentratie van sirolimus verhogen. Metoclopramide kan de sirolimusconcentratie verhogen. Combinatie met ACE-remmers kan angio-oedeemachtige reacties geven. Verhoogde sirolimusconcentratie, bijvoorbeeld door gebruik van CYP3A4-remmers, kunnen (met of zonder gelijktijdige ACE-remmers) angio-oedeem versterken. Ook is een hoger percentage van acute afstoting (door middel van biopt bevestigd) waargenomen bij combinatie met ramipril.
Wees voorzichtig bij combinatie met geneesmiddelen die P-glycoproteïne (Pgp) remmen, zoals cannabidiol. De sirolimus-concentratie kan stijgen. Controleer nauwgezet op bijwerkingen en de bloedspiegel van sirolimus en pas zo nodig de dosis van sirolimus aan.
Vaccinaties kunnen minder effectief zijn bij gelijktijdig gebruik van sirolimus. Vermijd toediening van levende vaccins.
Interacties
Tofacitinib wordt gemetaboliseerd door CYP3A4. Combinatie met krachtige CYP3A4-remmers (ketoconazol) of wanneer gelijktijdige toediening van één of meer geneesmiddelen leidt tot zowel matige remming van CYP3A4 als krachtige remming van CYP2C19 (bv. fluconazol) verhoogt de blootstelling aan tofacitinib; verlaag de dosering (zie rubriek Doseringen). De blootstelling wordt verlaagd bij combinatie met een krachtige CYP-inductor (rifampicine). Gelijktijdige toediening wordt niet aanbevolen.
Vermijd de combinatie met biologische DMARD's zoals TNF-α-antagonisten en interleukine-antagonisten, en met krachtige immunosuppressiva zoals azathioprine, ciclosporine en tacrolimus, vanwege de kans op verhoogde immunosuppressie en een toegenomen kans op infectie.
Niet combineren met levende vaccins, bv. varicella zostervaccin. Vaccinatie met levende vaccins ten minste 2, bij voorkeur 4 weken vóór aanvang van de behandeling met tofacitinib afronden.
Interacties
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Na behandeling met natalizumab bij voorkeur ten minste 12 weken wachten voor het starten met vedolizumab.
Vanwege het ontbreken van gegevens wordt combinatie met andere immunosuppressiva, zoals TNF-α-antagonisten ontraden.
Geef tijdens behandeling geen levende en levend verzwakte vaccins.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren alleen bij supratherapeutische doseringen aanwijzingen voor schadelijkheid (verminderd foetaal gewicht, vertraagde ossificatie van het supraoccipitale schedelbot, prenatale sterfte).
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Vóór behandeling zwangerschap uitsluiten. Tijdens de behandeling dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid (veranderingen in immuunfunctie) bij gebruik van zeer hoge doses.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot 8 weken na de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid (toegenomen mortaliteit, verlaagd geboortegewicht en vertraagde ossificatie van het skelet).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Bij dieren is een verlaging van de mannelijke vruchtbaarheid gezien met gedeeltelijk reversibele reducties in spermatellingen en histologische laesies zoals tubulaire atrofie en tubulaire reuzencellen.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 12 weken na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren teratogeen gebleken.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient effectieve anticonceptieve maatregelen te treffen tijdens en gedurende ten minste 4 weken na de laatste dosis.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Gebruik door de moeder kan invloed hebben op de normale immuunresponsen bij de pasgeborene.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Adviseer een vruchtbare vrouw om adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 18 weken na de laatste behandeling met vedolizumab.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Nadelige effecten bij de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren. Een nadelig effect voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: ja, de concentratie in de melk is 0,4–2,2% van de serumconcentratie. De geschatte gemiddelde dagelijkse dosis die de zuigeling opneemt is 0,02 mg/kg/dag. Waarschijnlijk worden deze grote moleculen in het maag-darmkanaal van de neonaat geïnactiveerd.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
- patiënten die Epstein-Barrvirus-seronegatief zijn, of van wie de serostatus onbekend is.
Contra-indicaties
Er zijn geen klinische relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- actieve tuberculose (TBC);
- ernstige infecties zoals sepsis, of opportunistische infecties;
- ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15).
Zie ook de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Contra-indicaties
- actieve ernstige infecties, zoals tuberculose, sepsis, cytomegalovirus, listeriosis en opportunistische infecties, zoals progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML).
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak behandeling bij het optreden van suïcidale gedachten of suïcidaal gedrag. Apremilast is geassocieerd met een verhoogd risico op psychische stoornissen zoals slapeloosheid en depressie. Er zijn gevallen van suïcidale gedachten, suïcidaal gedrag en van zelfmoord gemeld tijdens behandeling, zowel bij patiënten met als zonder een voorgeschiedenis van depressie; Bij een voorgeschiedenis van psychiatrische klachten of bij gebruik van andere geneesmiddelen die psychiatrische klachten kunnen veroorzaken, de balans tussen werkzaamheid en risico’s zorgvuldig afwegen; indien psychiatrische klachten verergeren of nieuwe klachten optreden de behandeling staken. Laat patiënten en verzorgers onmiddellijk contact opnemen bij elke gedrags- of stemmingsverandering en/of elk symptoom van suïcidale gedachten.
Overweeg staken bij ernstige diarree, misselijkheid of braken. Deze bijwerkingen zijn gemeld (soms met ziekenhuisopname) en treden meestal op in de eerste paar weken van de behandeling. Vooral ouderen (> 65 j.) lopen meer kans op complicaties.
Controleer bij patiënten met ondergewicht bij begin van de behandeling regelmatig het lichaamsgewicht. Overweeg bij onverklaarbaar en klinisch significant gewichtsverlies bij deze patiënten de behandeling te staken; zie ook de rubriek Bijwerkingen.
De veiligheid van apremilast is niet onderzocht bij een verminderde leverfunctie en bij een matig of ernstig verminderde nierfunctie. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen tot 17 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Een EBV-seronegatieve status is een risicofactor voor posttransplantatie lymfoproliferatieve ziekte (PTLD); daarom voor het begin van de behandeling de EBV–serostatus vaststellen. Andere risicofactoren voor PTLD zijn cytomegalovirus (CMV)-infectie en T-celdepletietherapie. Bij nieuwe, of toename van, neurologische of cognitieve klachten of gedragsveranderingen PTLD overwegen.
Infecties: Immunosuppressiva kunnen de gevoeligheid voor infectie verhogen. Voorafgaand aan behandeling met belatacept de patiënt beoordelen op tuberculose en testen op een latente infectie. CMV-profylaxe wordt aanbevolen voor ten minste 3 maanden na transplantatie, profylaxe tegen pneumocystose voor ten minste 6 maanden na transplantatie.
Maligniteiten: Blootstelling aan UV-stralen beperken vanwege de toenemende kans op huidkanker.
Transplantaattrombose: bij ontvangers van extended-criteria-donoren (ECD) is in klinisch onderzoek een toegenomen incidentie waargenomen van transplantaattrombose. Postmarketing is het gemeld bij toediening van de initiële dosis thymocytenglobuline, gelijktijdig of rond dezelfde tijd als de eerste dosis belatacept, bij patiënten met andere predisponerende risicofactoren.
Omzetting van een calcineurineremmer-gebaseerd onderhoudsregime (ciclosporine of tacrolimus) naar een op belatacept gebaseerd regime kan aanvankelijk het risico op acute afstoting vergroten. Extra controle op acute afstoting wordt aanbevolen voor ten minste 6 maanden na de omzetting op belatacept, volgens de lokale zorgstandaard. Er zijn geen gegevens over omzetting bij patiënten met een hoger immunologisch risico; hierbij mag omzetting alleen worden overwogen wanneer de mogelijke voordelen opwegen tegen de risico's.
Als progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) wordt vastgesteld, de immunosuppressie verminderen of staken.
De veiligheid en werkzaamheid bij herbehandeling na langdurige stopzetting zijn niet onderzocht; houd rekening met eventuele antistoffen tegen belatacept.
Er zijn onvoldoende gegevens over toepassing bij een gestoorde leverfunctie. Bij levertransplantatiepatiënten zijn de veiligheid en werkzaamheid niet vastgesteld; gebruik wordt niet aanbevolen.
Bij patiënten met een Panel Reactive Antibody (PRA) > 30% is belatacept is niet onderzocht; bij hen uitsluitend toepassen na overwegen van een alternatieve therapie.
Bij kinderen tot 18 jaar zijn de veiligheid en werkzaamheid niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Sirolimus dient alleen te worden gebruikt door artsen die ervaring hebben met immunosuppressiva bij transplantaties. Het gebruik van sirolimus, mycofenolaatmofetil en corticosteroïden in combinatie met IL-2 receptor antilichaam inductie, wordt afgeraden bij 'de novo' niertransplantaties. Bij niertransplantatiepatiënten met een uitgangswaarde van de glomerulaire filtratiesnelheid van < 40 ml/min treden vaker ernstige bijwerkingen (zoals acute afstoting en verlies van transplantaat) op bij gebruik van sirolimus dan bij dat van calcineurine-remmers. Controleer regelmatig op eiwit-excretie via de urine: bij omzetting van calcineurine-remmers naar sirolimus is de eiwit-excretie vaak na 6–24 maanden vergroot.
Bij de toediening van sirolimus bij mensen met leverfunctiestoornissen, de dalspiegel in het bloed nauwgezet controleren: bij ernstige leverinsufficiëntie na iedere dosisaanpassing elke 5 tot 7 dagen, totdat bij drie opeenvolgende metingen van deze spiegel, een stabiele sirolimusconcentratie is verkregen. Ook de sirolimusconcentratie controleren als de ciclosporinedosering is verlaagd of beëindigd. Ook tijdens therapie met sterke CYP3A4-inductoren of -remmers en na staken van de inductor of remmer de sirolimus bloedspiegel zorgvuldig controleren.
Sirolimus is niet voldoende bestudeerd bij niertransplantatiepatiënten met een groot immunologisch risico. Bij behandeling met immunosuppressiva is er meer kans op opportunistische infecties en op het ontstaan van lymfomen en andere maligniteiten, in het bijzonder van de huid. Tijdens het eerste jaar na de niertransplantatie antimicrobiële profylaxe tegen Pneumocystis jiroveci geven en bij risicopatiënten tijdens de eerste drie maanden na de niertransplantatie tevens een profylaxe tegen cytomegalovirus. Tevens goed letten op aanwijzingen van nefropathie geassocieerd met het BK-virus en van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) geassocieerd met het JC-virus. Geadviseerd wordt de huid te beschermen tegen teveel UV-stralen met behulp van geschikte kleding en zonnebrandmiddelen met een hoge beschermingsfactor.
Wees voorzichtig bij hyperlipidemie. Behandeling met sirolimus kan het serumcholesterol- en triglyceridengehalte verhogen; behandeling hiervoor kan nodig zijn. Gebruik bij lever- of longtransplantaties wordt niet aanbevolen; bij levertransplantatie is er meer kans op trombose in de leverarterie leidend tot verlies van transplantaat of overlijden en bij longtransplantatie op dehiscentie van de bronchiale anastomose, meestal met fatale afloop. Hepatische veno-occlusieve ziekte (VOD) is bij patiënten die sirolimus (vooral in combinatie met methotrexaat) gebruikten in relatief hoge frequentie waargenomen. Bij obesitas (BMI > 30 kg/m²) is de kans op verminderde wondgenezing en wondcomplicaties toegenomen.
Uit een beperkte hoeveelheid informatie blijkt dat negroïde ontvangers van een donornier, hogere doses en dalconcentraties nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken als niet-negroïde patiënten; de gegevens over werkzaamheid en veiligheid zijn te beperkt om specifieke dosisaanbevelingen te doen. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen en adolescenten tot 18 jaar en bij een leeftijd > 65 jaar zijn niet voldoende vastgesteld.
De drank bevat alcohol, wat bij bepaalde groepen patiënten schadelijk kan zijn.
De hulpstof propyleenglycol kan bij langdurig gebruik en/of gebruik van hoge doses, ernstige bijwerkingen geven, vooral bij een verlaagd metabolisme ervan, zoals bij jonge kinderen. Er gelden doseringslimieten; zie de informatie van de EMA: Questions and answers on propylene glycol hierover.
Waarschuwingen en voorzorgen
Let op! Alleen starten wanneer er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn voor:
- patiënten ≥ 65 jaar; het risico op MACE, maligniteiten, ernstige infecties en overlijden ongeacht de oorzaak, is verhoogd, ook bij gebruik andere JAK-remmers;
- patiënten met een (voorgeschiedenis van) atherosclerotische cardiovasculaire aandoening of andere cardiovasculaire risicofactoren (zoals patiënten die al lang roken of eerder langdurig hebben gerookt);
- patiënten met risicofactoren voor maligniteiten (bv. bij een aanwezige maligniteit of een maligniteit in de voorgeschiedenis).
Bij actieve infecties niet starten met de behandeling, ook niet bij lokale infecties. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met recidiverende infecties, voorgeschiedenis van een ernstige of opportunistische infectie, reisverleden in gebieden met endemische mycosen, verhoogde vatbaarheid (bv. diabetes mellitus, ouderdom, lymfopenie). Monitor op tekenen van infectie tijdens en na de behandeling; onderbreek de behandeling als een opportunistische of een ernstige infectie (bv. sepsis) optreedt.
Wees voorzichtig bij verhoogde leverenzymwaarden van alanineaminotransferase (ALAT) of aspartaataminotransferase (ASAT), vooral bij het starten in combinatie met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen zoals methotrexaat. Controleer na starten regelmatig de leverenzymwaarden. Zoek bij verhoging van de waarden naar oorzaken om mogelijke gevallen van door geneesmiddelen veroorzaakt leverletsel, vast te stellen.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van chronische longziekte omdat er meer kans op infecties kan zijn. Voorvallen van interstitiële longziekte (sommige fataal) zijn gemeld bij tofacitinib, hoewel de rol van Janus-kinase (JAK)-remming bij deze gevallen niet bekend is. Wees voorzichtig bij de behandeling van Aziatische RA-patiënten. Ze hebben een hoger risico op interstitiële longziekte.
Test op TBC (actief of latent) vooraf en tijdens de behandeling. Behandel bij een positieve uitslag vóór start tofacitinib. Overweeg behandeling bij een negatieve uitslag en een voorgeschiedenis van een latente of actieve TBC met onbekende behandelverloop of bij risicofactoren voor een TBC-infectie. Controleer patiënten op de ontwikkeling van verschijnselen van TBC.
Virale reactivering is gemeld, inclusief gevallen van het herpesvirus (bv. herpes zoster). Controleer vóór aanvang en gedurende de behandeling op virale hepatitis. Behandeling kan incidentie van herpes zoster verhogen bij patiënten van Japanse of Koreaanse afkomst, bij patiënten met een lang bestaande RA, die eerder zijn behandeld met twee of meer biological DMARD's, bij patiënten met een ALC < 1000 cellen/mm³ of bij patiënten die worden behandeld met 2×/dag 10 mg tofacitinib.
Behandeling niet beginnen bij een hemoglobinewaarde < 5,6 mmol/l of ANC < 1000 cellen/mm³. Bij kinderen niet starten bij een hemoglobinewaarde < 6,1 mmol/l of ANC < 1200 cellen/mm³. Controleer deze waarden bij aanvang, na 4–8 weken en dan iedere 3 maanden. Onderbreek of verlaag, zo nodig tijdelijk, de toediening indien de waarde van twee achtereenvolgende testen hieronder valt.
Behandeling niet beginnen bij een lymfocytenaantal < 750 cellen/mm³. Controleer voor aanvang en dan iedere 3 maanden.
Ernstige gevallen van veneuze trombo-embolie, waaronder longembolie (LE), waarvan sommige fataal, en diepveneuze trombose (DVT) zijn waargenomen. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een dosisafhankelijk verhoogd risico op VTE waargenomen, vergeleken met TNF-remmers. Mogelijk komen voorvallen van VTE vaker voor bij een D-dimeerspiegel ≥ 2× ULN na 12 maanden behandeling.
- Bij risicofactoren voor ernstige ongewenste cardiovasculaire voorvallen (MACE) of risicofactoren voor maligniteiten alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven zijn.
- Wees voorzichtig bij andere risicofactoren voor VTE dan MACE of met risicofactoren voor maligniteiten. Andere risicofactoren voor VTE dan MACE of risicofactoren voor maligniteiten zijn onder andere: eerdere VTE, patiënten die een zware operatie moeten ondergaan, beperkingen in mobiliteit, gebruik van gecombineerde hormonale anticonceptiva of hormonale substitutietherapie, erfelijke stollingsziekte. Tijdens de behandeling periodiek opnieuw beoordelen of er veranderingen zijn in het risico op VTE.
- Overweeg om bij patiënten met RA en bekende risicofactoren voor VTE de D-dimeerspiegels te controleren na een behandeling van ongeveer 12 maanden. Stel bij een D-dimeerconcentratie ≥ 2× ULN eerst vast of de klinische voordelen opwegen tegen de risico’s, voordat wordt besloten tot voortzetting van de behandeling.
Adviseer patiënten om direct medische hulp in te roepen als zij symptomen van VTE ervaren tijdens de behandeling. Monitor alle patiënten op verschijnselen en symptomen van diepveneuze trombose en longembolie. Staak de behandeling bij symptomen van DVT/LE, evalueer en geef passende behandeling.
Voorvallen van ernstige cardiovasculaire voorvallen (MACE) zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van ernstige nadelige cardiovasculaire voorvallen (MACE), gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Tofacitinib alleen gebruiken bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die al lamg roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren, als er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn.
Wees voorzichtig bij ernstige vernauwing van het maag-darmkanaal bij gebruik van 11 mg tablet met gereguleerde afgifte. Er zijn zeldzame meldingen van obstructieve symptomen bij inname van niet-vervormbare formulering met gereguleerde afgifte.
Er is meer kans op maligniteiten, in het bijzonder longkanker, lymfoom en niet melanoom huidkanker (NMSC) bij gebruik van tofacitinib in vergelijking met TNF–α–remmers, op basis van gegevens van veiligheidsonderzoek bij RA-patiënten ≥ 50 jaar met ten minste 1 bijkomende cardiovasculaire risicofactor. Ook andere maligniteiten zijn waargenomen waaronder, maar niet beperkt tot borstkanker, melanoom, prostaatkanker en pancreaskanker. Alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven zijn bij patiënten ≥ 65 jaar, patiënten die al lang roken of in het verleden langdurig hebben gerookt en patiënten met andere risicofactoren voor maligniteiten (bv. huidige maligniteit of een voorgeschiedenis van maligniteit anders dan met succes behandelde NMSC) . Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Retinale veneuze trombose (RVT) is gemeld. Informeer patiënt om direct medische hulp in te roepen bij symptomen die wijzen op RVT.
Niet combineren met levende vaccins; houd bij de eventuele toediening van levende vaccins voorafgaand aan de behandeling met tofacitinib rekening met de mate van immuuncompetentie van de patiënt. Vaccinatie met levende vaccins in principe toepassen ten minste 2 weken, maar beter 4 weken, vóór aanvang van de behandeling.
Controleer na 8 weken behandelen de lipidenparameters; bij afwijkingen behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Gevallen van gastro-intestinale perforaties zijn gemeld. Wees voorzichtig bij een verhoogd risico (bv. bij voorgeschiedenis van diverticulitis, gelijktijdig gebruik van corticosteroïden en/of NSAID's). Evalueer bij nieuw ontstane abdominale verschijnselen.
Bij optreden hypoglykemie eventueel de dosis medicatie bij diabetes aanpassen. Hypoglykemie is gemeld bij patiënten die medicatie bij diabetes gebruiken.
Fracturen zijn gemeld. Wees voorzichtig bij bekende risicofactoren voor fracturen zoals hogere leeftijd, vrouwelijk geslacht en gebruik van corticosteroïden, ongeacht de indicatie of de dosering.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 2 j. met polyarticulaire JIA en juveniele PsA zijn niet vastgesteld. Voor de overige indicaties zijn deze niet vastgesteld voor < 18 j. Er is weinig ervaring bij ouderen > 75 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Houd rekening met meer kans op opportunistische infecties of infecties waarvoor de darm een defensieve barrière is.
De behandeling niet starten bij actieve, ernstige infecties totdat deze onder controle zijn. Behandeling bij patiënten die een ernstige infectie ontwikkelen tijdens chronische behandeling wordt ontraden. Wees voorzichtig bij gecontroleerde chronische, ernstige infecties of bij een voorgeschiedenis van recidiverende, ernstige infecties; patiënten voor, tijdens en na de behandeling nauwlettend volgen. Voor de behandeling screenen op tuberculose, bij latente tuberculose anti-tuberculose therapie instellen. De behandeling staken bij optreden van tuberculose.
Bij lichte tot matige infusiegerelateerde reacties de infusiesnelheid verlagen of eventueel de behandeling onderbreken. Preventieve behandeling met bijvoorbeeld een antihistaminicum, hydrocortison en/of paracetamol overwegen bij de volgende infusie. Bij ernstige infusiegerelateerde reacties en ernstige overgevoeligheidsreacties de behandeling staken. In verband met eventuele acute ernstige bijwerkingen moet vedolizumab worden toegediend onder toezicht/monitoring van gekwalificeerd medisch personeel, getraind in het herkennen van infusiegerelateerde effecten (zoals anafylaxe).
Tijdens de behandeling kunnen zich antilichamen tegen vedolizumab ontwikkelen. Het wordt in verband gebracht met een verhoogde klaring en minder klinische remissie.
Sommige integrine-antagonisten en sommige systemische immunosuppressiva zijn geassocieerd met progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Aanbevolen wordt om met vedolizumab behandelde patiënten op te volgen voor nieuwe of verergerende neurologische klachten en symptomen. Bij vermoeden van PML de behandeling onderbreken en bij bevestiging van de diagnose permanent staken.
Immunomodulerende geneesmiddelen kunnen het risico op maligniteit vergroten.
Mogelijk is vedolizumab bij patiënten zonder gelijktijdige behandeling met corticosteroïden minder effectief voor inductie van remissie bij de ziekte van Crohn dan bij gelijktijdig gebruik van corticosteroïden (ongeacht gelijktijdig gebruik van immunomodulatoren).
Voer nodige immunisaties uit in overeenstemming met de huidige immunisatierichtlijnen voor aanvang van de behandeling met vedolizumab. Patiënten die met vedolizumab worden behandeld, mogen niet-levende vaccins blijven krijgen.
Er zijn geen gegevens over de omschakeling van subcutane naar intraveneuze toediening tijdens de onderhoudsbehandeling. De veiligheid en werkzaamheid van vedolizumab bij kinderen tot 17 jaar zijn niet vastgesteld.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met sirolimus contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Voor meer informatie over een vergiftiging met tofacitinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met vedolizumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Selectief immunosuppressivum. Remt fosfodi-esterase-4 (PDE-4) in inflammatoire cellen, waardoor een downregulatie van de inflammatoire respons optreedt, met een afname in inflammatoire cytokinen zoals TNF-α, IL-23 en IL-17 en een stijging van anti-inflammatoire cytokinen zoals IL-10.
Kinetische gegevens
F | ca. 73%. |
T max | ca. 2,5 uur. |
V d | 1,24 l/kg. |
Metabolisering | uitgebreid via CYP- en niet-CYP-gemedieerde wegen, waaronder oxidatie, hydrolyse en conjugatie. Oxidatief voornamelijk via CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk als metabolieten; met de urine ca. 60%, met de feces ca. 40%. |
T 1/2el | ca. 9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Fusie-eiwit, geproduceerd in hamstercellen door recombinante DNA-technologie. Selectieve costimulatieblokker, blokkeert de costimulatie van T-cellen en remt zo hun activatie. Geactiveerde T-cellen zijn de voornaamste mediators van een immunologische respons op de getransplanteerde nier.
Kinetische gegevens
V d | 0,15 l/kg. |
Eliminatie | De klaring neemt toe met het lichaamsgewicht. |
T 1/2el | circa 9-10 dagen, grote individuele spreiding. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Sirolimus remt de T-cel activering door remming van de intracellulaire signaaloverdracht. Dit gebeurt door remming van 'mammalian target of rapamycin' (mTOR), een belangrijke kinase voor de progressie van de celcyclus. Het netto resultaat is remming van de lymfocytenactivatie, wat resulteert in immunosuppressie. Bij lymfangioleiomyomatose (LAM) remt het de proliferatie en afgifte van lymfangiogene groeifactoren en daarmee de proliferatie van LAM-cellen.
Kinetische gegevens
T max | 1–2 uur, in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden ca. 3 uur, tijdens een vetrijke maaltijd een derde langer. |
F | ca. 14% voor de drank en iets hoger bij de tablet. |
Eiwitbinding | 92%. |
Metabolisering | uitgebreid in de darmwand en lever door o.a. CYP3A4 tot weinig actieve metabolieten. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (> 91%). Het wordt aangenomen dat sirolimus niet in significante mate door dialyse verwijderd wordt, gezien slechte wateroplosbaarheid en hoge erytrocyt- en plasma-eiwitbinding. |
T 1/2el | 50–70 uur, de 'steady-state-concentratie' wordt echter al bereikt na 5–7 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Remt selectief Januskinase (JAK)1 en JAK3. Januskinasen zijn enzymen die intracellulaire signalen van celoppervlaktereceptoren omzetten voor een aantal cytokinen en groeifactoren die een rol spelen bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Door JAK1 en JAK3 te remmen zwakt de signaaltransductie van interleukinen (IL-2, -4, -6, -7, -9, -15, -21) en interferon type I en II af en moduleert tofacitinib de immuun- en ontstekingsreactie.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | 74%. |
T max | 0,5–1 uur (gewone tablet), 4 uur (tablet met gereguleerde afgifte). |
V d | 1,24 l/kg |
Metabolisering | grotendeels via de lever, vooral door CYP3A4 en enigszins door CYP2C19. |
Eliminatie | 70% via de lever, 30% onveranderd via de nieren. |
T 1/2el | ca. 3 uur (gewone tablet), 6 uur (tablet met gereguleerde afgifte). |
Overig | de 11 mg tablet met gereguleerde afgifte is farmacokinetisch gelijkwaardig (AUC, Cmax) aan 2×/dag 5 mg tabletten. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Recombinant gehumaniseerd monoklonaal antilichaam geproduceerd in de ovariumcellen van de Chinese hamster (CHO-cellen). Het bindt specifiek aan α4β7-integrine dat bij voorkeur tot expressie komt op 'gut-homing' T-helperlymfocyten. Hierdoor wordt de adhesie van deze cellen aan mucosale-adressin-cel-adhesiemolecule-1 (MAdCAM-1) geremd, maar niet aan vasculaire-cel-adhesiemolecule-1 (VCAM-1). MAdCAM-1 wordt voornamelijk tot expressie gebracht op endotheelcellen van de darm en speelt een essentiële rol bij migratie van T-lymfocyten naar de weefsels van het maag-darmkanaal. Vedolizumab vermindert de gastro-intestinale ontsteking bij patiënten met colitis ulcerosa, de ziekte van Crohn en pouchitis. Het heeft een immunosuppressieve werking selectief op de darmen; een systemische immunosuppressieve werking is niet vastgesteld.
Kinetische gegevens
V d | 0,07 l/kg |
Eliminatie | de exacte eliminatieroute is niet bekend. |
T 1/2el | 25 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
apremilast hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
belatacept hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
sirolimus hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
tofacitinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
vedolizumab hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk