Samenstelling
Olumiant XGVS Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 2 mg, 4 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Xeljanz (als citraat) XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 240 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 11 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Myfortic (als Na-zout) Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, maagsapresistent
- Sterkte
- 180 mg, 360 mg
Mycofenolzuur (als Na-zout) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, maagsapresistent
- Sterkte
- 180 mg, 360 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen. Baricitinib kan bij RA worden ingezet, na falen van een tweede csDMARD of een bDMARD.
De basisbehandeling van constitutioneel eczeem is het dagelijks gebruiken van indifferente middelen. Bij matig eczeem daarnaast behandelen met klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden. Bij ernstig eczeem heeft kortdurend dagelijks gebruik (tot 2 à 3 weken) met klasse 3-corticosteroïden de voorkeur, in het gezicht of in huidplooien hebben klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden de voorkeur. Bij verbetering corticosteroïden afbouwen. Overweeg pulstherapie met klasse 2-corticosteroïden bij frequente recidieven van ernstig eczeem. Bij de keuze van de zalf- of crèmebasis is de ervaring en voorkeur van de patiënt doorslaggevend. Als lokale therapie onvoldoende effect sorteert, kunnen in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen worden toegepast.
De plaatsbepaling van JAK remmers binnen de NVDV-richtlijn Constitutioneel eczeem 2019 is nog niet vastgesteld. Zie het standpunt Baricitinib (2021) op nvdv.nl voor aanbevelingen voor het voorschrijven van baricitinib bij volwassenen met constitutioneel eczeem.
Voor baricitinib is voor de indicatie alopecia areata geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Offlabel: De behandeling van volwassenen met COVID-19 met een mild beloop in de eerstelijnszorg, bestaat zo nodig uit symptoombestrijding met paracetamol (voorkeur) of een NSAID. Start bij een matig ernstig of zeer ernstig beloop in de tweedelijnszorg met dexamethason, naast optimale ondersteunende zorg en tromboseprofylaxe. Voeg tocilizumab toe bij een matig ernstig beloop bij CRP ≥ 75 mg/l en noodzaak tot hoge zuurstofsuppletie, of bij een zeer ernstig beloop binnen 24 uur na opname op de IC (indien niet eerder gestart). Baricitinib en sarilumab zijn een alternatief indien tocilizumab niet beschikbaar is, of om een andere reden niet kan worden voorgeschreven.
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor tofacitinib is nog geen advies vastgesteld.
Voor de behandeling van polyarticulaire juveniele idiopatische artritis (JIA), zie de richtlijn Juveniele idiopatische artritis (JIA) op richtlijnendatabase.nl. Voor tofacitinib is geen advies opgesteld.
Voor de behandeling van artritis psoriatica zie de richtlijn Psoriasis op richtlijnendatabase.nl. Voor tofacitinib is geen advies opgesteld.
Voor de toepassing bij juveniele artritis psoriatica (PsA) en spondylitis ankylopoetica (SA) is geen advies vastgesteld.
Advies
Mycofenolzuur kan bij niertransplantaties als aanvulling op het gebruikelijk immunosuppressieve regime worden gebruikt als alternatief voor mycofenolaatmofetil. Mycofenolzuur is echter niet specifiek onderzocht bij patiënten die vanwege onvoldoende werkzaamheid, contra-indicaties of bijwerkingen mycofenolaatmofetil niet kunnen gebruiken. De ervaring ermee is beperkt terwijl die met mycofenolaatmofetil veel ruimer is. De bijwerkingen komen in grote mate overeen en er zijn geen aanwijzingen dat bij niertransplantaties mycofenolzuur minder werkzaam is dan mycofenolaatmofetil.
Mycofenolzuur wordt bij matig tot ernstig constitutioneel eczeem in de tweedelijnszorg offlabel toegepast bij volwassenen na falen van intensieve lokale therapie of indien afbouwen van (zeer) sterk werkende dermatocorticosteroïden niet lukt.
Indicaties
- Matige tot ernstige reumatoïde artritis bij volwassen patiënten, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen. Als monotherapie of in combinatie met methotrexaat.
- Matig tot ernstig constitutioneel eczeem bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar, die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Ernstige alopecia areata bij volwassenen.
- Actieve juveniele idiopathische artritis (JIA) bij kinderen vanaf 2 jaar, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen. Als monotherapie of in combinatie met methotrexaat:
- polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (JIA) (reumafactor-positief [RF+] of -negatief [RF-], uitgebreid oligoarticulair);
- enthesitis-gerelateerde artritis;
- juveniele artritis psoriatica.
- Offlabel: 'Coronavirus disease 2019' (COVID-19) bij volwassenen die systemische corticosteroïden krijgen en die aanvullende zuurstof of mechanische beademing nodig hebben.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageerden op of intolerant zijn voor DMARD's. In combinatie met methotrexaat, of als dat niet verdragen wordt of niet geschikt is, ook als monotherapie;
- Actieve artritis psoriatica (PsA) bij volwassenen die onvoldoende reageerden op of intolerant zijn voor DMARD's, in combinatie met methotrexaat;
- Colitis ulcerosa bij volwassenen die onvoldoende reageerden op, of intolerant zijn voor DMARD's, in combinatie met methotrexaat;
- Actieve polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (JIA) (reumafactor-positieve [RF+] of -negatieve [RF-] polyartritis en uitgebreide oligoartritis) en juveniele artritis psoriatica (PsA) bij kinderen ≥ 2 jaar, die onvoldoende reageerden op eerdere behandeling met DMARD’s. In combinatie met methotrexaat, of als dat niet verdragen wordt of niet geschikt is, als monotherapie;
- Actieve spondylitis ankylopoetica (SA) bij volwassenen die onvoldoende reageerden op conventionele behandeling.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Profylactische behandeling van acute orgaanafstoting bij volwassenen die een allogene niertransplantatie ondergaan, in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden.
- Offlabel: ernstig constitutioneel eczeem bij volwassenen die onvoldoende reageren op lokale therapie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Controleer vóór start en tijdens de behandeling het absolute neutrofielenaantal (ANC), het absolute lymfocyten aantal (ALC) en het hemoglobinegehalte. Behandeling niet starten of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/liter, een ALC < 0,5 × 109 cellen/liter of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/liter.
Reumatoïde artritis
Volwassenen < 65 jaar
4 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit de dosering te verlagen naar 2 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten of bij voorgeschiedenis van chronische of recidiverende infecties: 2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Volwassenen ≥ 65 jaar
2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Constitutioneel eczeem
Volwassenen < 65 jaar
4 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit de dosering te verlagen naar 2 mg 1×/dag. Overweeg bij geen verbetering na 8 weken de behandeling te staken.
Tijdens de behandeling kan zo nodig tevens een lokaal corticosteroïd worden gebruikt. Een lokale calcineurine-remmer is ook mogelijk, maar deze alleen gebruiken bij probleemgebieden zoals het gezicht, de hals, intertrigineuze gebieden en de genitaliën.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten of bij voorgeschiedenis van chronische of recidiverende infecties: 2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag bij onvoldoende controle.
Volwassenen ≥ 65 jaar
2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Kinderen ≥ 2 jaar
Bij ≥ 30 kg lichaamsgewicht: 4 mg 1×/dag; bij 10-30 kg lichaamsgewicht: 2 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit een verlaging tot de helft van de dosering.
Tijdens de behandeling kan zo nodig tevens een lokaal corticosteroïd worden gebruikt. Een lokale calcineurine-remmer is ook mogelijk, maar deze alleen gebruiken bij probleemgebieden zoals het gezicht, de hals, intertrigineuze gebieden en de genitaliën.
Alopecia areata
Volwassenen < 65 jaar
4 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit de dosering te verlagen naar 2 mg 1×/dag. Bij geen verbetering na 36 weken overweeg de behandeling te staken.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten of bij voorgeschiedenis van chronische of recidiverende infecties: 2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Volwassenen ≥ 65 jaar
2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Juveniele idiopatische artritis
Kinderen 2-17 jaar
Bij lichaamsgewicht ≥ 30 kg: 4 mg 1×/dag; bij lichaamsgewicht 10-30 kg; 2 mg 1×/dag. Overweeg bij geen verbetering na 12 weken de behandeling te staken.
Offlabel: COVID-19
Volwassenen
Volgens SWAB/FMS: 4 mg 1×/dag gedurende 14 dagen of tot ontslag, in combinatie met dexamethason. Zie Medicamenteuze behandeling voor patiënten met COVID-19 op richtlijnendatabase.nl.
Bij gelijktijdig gebruik van sterke OAT3-remmers (bv. probenecide): bij volwassenen 2 mg 1×/dag. Bij kinderen de dosering halveren.
Verminderde nierfunctie: bij creatinineklaring 30–60 ml/min: bij volwassenen 2 mg 1×/dag. Bij kinderen de dosering halveren; niet gebruiken bij een creatinineklaring < 30 ml/min.
Verminderde leverfunctie: bij een milde of matig-ernstige leverfunctiestoornis is geen dosisaanpassing nodig; niet gebruiken bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Toediening
- Innemen met of zonder voedsel, op een moment naar keuze;
- Als kinderen de tablet niet kunnen doorslikken: overweeg de tablet te dispergeren in water; alleen water gebruiken om te dispergeren en alleen het aantal tabletten per dosis dispergeren;
- Bij niet-volledige inname van de suspensie, niet nog een tablet dispergeren en toedienen maar wachten tot de volgende geplande dosis.
Doseringen
Behandeling niet starten bij volwassenen met een hemoglobinewaarde < 5,6 mmol/l, ANC < 1000 cellen/mm³ of lymfocytenaantal < 750 cellen/mm³. Bij kinderen niet starten bij een hemoglobinewaarde < 6,1 mmol/l of ANC < 1200 cellen/mm³.
Reumatoïde artritis, artritis psoriatica
Volwassenen (incl. ouderen)
Gewone tablet: 5 mg 2×/dag óf tablet met gereguleerde afgifte (mga) 11 mg 1×/dag.
Overstappen: Er kan onderling worden gewisseld tussen behandeling met de gewone tablet (5 mg 2×/dag) en de tablet mga (11 mg 1×/dag) op de dag ná de laatste dosis van een van beide tabletten.
Colitis ulcerosa
Volwassenen (incl. ouderen)
Inductiebehandeling: Gewone tablet: 10 mg 2×/dag gedurende 8 weken. Bij onvoldoende respons na week 8 kan de inductiefase met 8 weken worden verlengd (16 weken in totaal). Bij onvoldoende respons na 16 weken, behandeling staken.
Onderhoudsbehandeling: 5 mg 2×/dag. Bij respons kan het gebruik van corticosteroïden worden verminderd of gestaakt. Bij afname respons op 5 mg 2×/dag als onderhoudsbehandeling, geen respons op eerdere alternatieve behandelopties (zoals een TNF-remmer) én geen verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten overweeg verhoging naar 10 mg 2×/dag. Deze dosering als onderhoud zo kort mogelijk gebruiken. Overweeg bij onderbreking behandeling van maximaal 1 jaar herinductie met 10 mg 2×/dag. Zie ook Waarschuwing en voorzorgen; bij meer kans op VTE, MACE en maligniteiten niet hoger doseren dan 5 mg 2×/dag, tenzij er geen alternatieve behandeling is.
Polyarticulaire JIA en juveniele PsA
Kinderen ≥ 2 jaar
Bij ≥ 40 kg lichaamsgewicht: gewone tablet of drank: 5 mg 2×/dag. Bij 20-39 kg lichaamsgewicht: drank: 4 mg 2×/dag. Bij 10-19 kg lichaamsgewicht: drank 3,2 mg 2×/dag. Overweeg de behandeling te staken bij geen respons binnen 18 weken.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer óf een matig-sterke CYP3A4-remmer met ook sterke CYP2C19-remmende eigenschappen (bv. fluconazol): 5 mg 1×/dag.
Spondylitis ankylopoetica
Volwassenen (incl. ouderen)
Gewone tablet 5 mg 2×/dag óf tablet met gereguleerde afgifte (mga) 11 mg 1×/dag. Overweeg de behandeling te staken bij geen respons binnen 16 weken.
Overstappen: Er kan onderling worden gewisseld tussen behandeling met de gewone tablet en de tablet mga op de dag ná de laatste dosis van een van beide tabletten.
Voor onderbreking of staken van de behandeling bij bijwerkingen (anemie, neutropenie, lymfocytopenie), zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 3, 4 en 5).
Bij verminderde nierfunctie: bij creatinineklaring < 30 ml/min (incl. hemodialyse): 10 mg 2×/dag (bij normale nierfunctie) verlagen naar 5 mg 2×/dag en 5 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 1×/dag.
Bij verminderde leverfunctie: bij Child-Pughscore 7–9: 10 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 2×/dag en 5 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 1×/dag; toepassing bij Child-Pughscore 10–15 is gecontra-indiceerd.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4 remmer óf een matig-sterke CYP3A4 remmer met ook sterke CYP2C19 remmende eigenschappen (bv. fluconazol): bij 10 mg 2×/dag verlagen naar 5 mg 2×/dag en bij 5 mg 2×/dag verlagen naar 5 mg 1×/dag.
Toediening
- Innemen met of zonder voedsel;
- Bij slikproblemen mogen de gewone tabletten worden geplet en dan ingenomen met water;
- De tablet met gereguleerde afgifte heel innemen; niet op kauwen, pletten of breken;
- De drank toedienen met behulp van de bijgesloten 'press-in bottle adapter' en de doseerspuit voor orale toediening.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Mycofenolzuur van tdm-monografie.org.
Mycofenolzuur en mycofenolaatmofetil niet zonder meer verwisselen wegens verschillen in kinetiek.
Profylaxe van orgaanafstoting na niertransplantatie:
Volwassenen:
In combinatie met andere geneesmiddelen: 720 mg 2×/dag. Bij de novo patiënten de toediening starten binnen 72 uur na transplantatie.
Offlabel: constitutioneel eczeem
Volwassenen:
Volgens de NVDV richtlijn: 720 mg 2×/dag.
verminderde nierfunctie: bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis (glomerulaire filtratiesnelheid ≥ 25 ml/min/1,73m²) is een aanpassing van de dosering niet nodig. Bij ernstige nierfunctiestoornis zorgvuldig controleren.
Verminderde leverfunctie: een aanpassing van de dosering is niet nodig.
Toediening
- Kan zowel met als zonder voedsel worden ingenomen, echter consequent met één van beide opties;
- De tabletten niet fijnmaken; als dit toch gebeurd is, vermijd inademing en direct contact van het poeder met de huid of slijmvliezen.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Longembolie | Soms |
---|
Algemeen en toedieningsplaats
Zwelling aangezicht | Soms |
---|
Bloed en lymfestelsel
Neutropenie | Soms |
---|---|
Trombocytose | Vaak |
Bloedvaten
Diepe veneuze trombose | Soms |
---|
Huid en onderhuid
Acne | Vaak |
---|---|
Rash | Vaak |
Urticaria | Soms |
Infecties
Bovenste-luchtweginfectie | Zeer vaak |
---|---|
Diverticulitis | Soms |
Epiglottitis | Zeer vaak |
Faryngitis | Zeer vaak |
Folliculitis | Vaak |
Gastro-enteritis | Vaak |
Herpes simplex | Vaak |
Herpes zoster | Vaak |
Laryngitis | Zeer vaak |
Pneumonie | Vaak |
Sepsis | Soms |
Sinusitis | Zeer vaak |
Tonsillitis | Zeer vaak |
Urineweginfectie | Vaak |
Maagdarmstelsel
Buikpijn | Vaak |
---|---|
Nausea | Vaak |
Onderzoeken
Alanine-aminotransferase verhoogd | Vaak |
---|---|
Aspartaataminotransferase verhoogd | Soms |
Creatinekinase verhoogd | Vaak |
Gewicht verhoogd | Soms |
Stofwisseling en voeding
Hypercholesterolemie | Zeer vaak |
---|---|
Hypertriglyceridemie | Soms |
Zenuwstelsel
Hoofdpijn | Vaak |
---|
- Herpes zoster vaak bij RA, soms bij alopecia areata en zeer zelden bij CE.
- Folliculitis bij alopecia areata, op de hoofdhuid bij hernieuwde haargroei.
- Trombocytose > 600 × 109.
- Verhoogd ALAT ≥ 3× de 'upper limit of normal range' (ULN).
- Verhoogd creatinekinase > 5× de ULN.
- Neutropenie < 1 × 109 cellen/l.
- Verhoogd ASAT ≥ 3× de ULN. Vaak bij alopecia areata.
- Bij JIA zeer vaak hoofdpijn, vaak neutropenie en vaak longembolie.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): pneumonie, griep, herpes zoster, urineweginfectie, sinusitis, bronchitis, (naso)faryngitis. Anemie, lymfopenie. Hoofdpijn. Hypertensie. Hoesten. Buikpijn, braken, diarree, misselijkheid, gastritis, dyspepsie. Huiduitslag, acne. Artralgie. Perifeer oedeem. Stijging creatinekinase.
Soms (0,1-1%): tuberculose, diverticulitis, pyelonefritis, cellulitis, herpes simplex, virale gastro-enteritis, virale infectie. Niet-melanome huidkanker, longkanker. Leukopenie, neutropenie. Dyslipidemie, hyperlipidemie, dehydratie. Slapeloosheid. Paresthesie. Veneuze trombo-embolie (PE, DVT en retinale veneuze trombose). Myocardinfarct. Dyspneu, bijholteverstopping. Erytheem, jeuk. Gewrichtszwelling, tendinitis. Koorts, vermoeidheid. Stijging van leverenzymwaarden (transaminasen, γ-GT), creatinine, cholesterol, LDL. Gewichtstoename. Ligamentverstuiking, spierverrekking.
Zelden (0,01-0,1%): (uro)sepsis, uitgezaaide tuberculose, necrotiserende fasciitis, bacteriëmie, Pneumocystis jiroveci-pneumonie, bacteriële pneumonie (o.a. pneumokokken), cytomegalovirusinfectie, bacteriële artritis. Lymfoom. Leverfunctietest abnormaal. Skeletspierstelselpijn.
Zeer zelden (< 0,01%): tuberculose van het centrale zenuwstelsel, cryptokokkenhersenvliesontsteking, necrotiserende fasciitis, encefalitis, stafylokokken-bacteriëmie, Mycobacterium avium complex-infectie, atypische mycobacteriële infectie.
Verder zijn gemeld: angio-oedeem, urticaria, overgevoeligheidsreactie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): virale, bacteriële en schimmelinfecties, bijvoorbeeld cytomegalovirus, candidiase en herpes simplex. Hypertensie. Diarree. Angst. Artralgie. Leukopenie. Hypocalciëmie, hypokaliëmie, hyperurikemie.
Vaak (1-10%): hoesten, dyspneu, bovensteluchtweginfecties, pneumonie. Hypotensie. Hoofdpijn, duizeligheid. Hypotensie. Buikpijn, obstipatie, diarree, dyspepsie, flatulentie, gastritis, misselijkheid, braken. Vermoeidheid, asthenie, perifeer oedeem, koorts. Myalgie. Acne, jeuk. Anemie, trombocytopenie, toename van creatinine in bloed, abnormale leverfunctietesten. Hyperkaliëmie, hypomagnesiëmie.
Soms (0,1-1%): wondinfectie, sepsis, osteomyelitis. Tachycardie, ventriculaire extrasystolen, pulmonaal oedeem. 'Wheezing', interstitiële longziekte. Droge mond, verkleuring van de tong, tandvleeshyperplasie, halitose, oprispingen, gastro-oesofageale refluxziekte, oesofagitis, maagulcus, gastro-intestinale bloeding, pancreatitis, peritonitis, (sub)ileus. Renale tubulusnecrose, urethrastrictuur, hematurie. Impotentie. Tremor, slapeloosheid. Abnormale dromen, waandenkbeelden. Conjunctivitis, wazig zien. Griepachtige verschijnselen, oedeem in de benen, pijn, dorst, zwakte. Artritis, rugpijn, spierkrampen. . Huid papilloom, basaalcelcarcinoom, Kaposi-sarcoom, lymfoproliferatieve aandoeningen, plaveiselcelcarcinoom. Alopecia, contusie. Anorexie. Lymfokèle, lymfadenopathie. Lymfopenie, neutropenie. Hyperlipidemie, diabetes mellitus, hypercholesterolemie, hypofosfatemie.
Verder zijn gemeld: 'pure red cell aplasia' (PRCA) bij gebruik van MPA–derivaten, agranulocytose, huiduitslag.
De novo purine synthesis inhibitors-associated acute inflammatory syndrome is beschreven als een paradoxale pro-inflammatoire reactie geassocieerd met mycofenolaatmofetil en mycofenolzuur, gekenmerkt door koorts, artralgie, artritis, spierpijn en verhoogde inflammatoire markers. Na staken van het geneesmiddel treedt snel verbetering op.
Interacties
Combinatie met 'biological' DMARD's, biologische immunomodulatoren of andere JAK-remmers wordt ontraden omdat een risico op additieve immunosuppressie niet kan worden uitgesloten. Bij RA en juveniele idiopatische artritis zijn gegevens beperkt over combinatie met krachtige immunosuppressiva (zoals azathioprine, tacrolimus, ciclosporine). Bij constitutioneel eczeem en alopecia areata is de combinatie niet onderzocht en wordt deze niet aanbevolen.
Bij patiënten die een OAT3-remmer met een hoog remmend potentieel gebruiken (bv. probenecide), de dosering van baricitinib aanpassen (zie rubriek Dosering). Wees voorzichtig bij combinatie van baricitinib met leflunomide of teriflunomide omdat het een verhoogde blootstelling aan baricitinib kan geven.
Combinatie met levende, verzwakte vaccins wordt niet aanbevolen.
Interacties
Tofacitinib wordt gemetaboliseerd door CYP3A4. Combinatie met krachtige CYP3A4-remmers (ketoconazol) of wanneer gelijktijdige toediening van één of meer geneesmiddelen leidt tot zowel matige remming van CYP3A4 als krachtige remming van CYP2C19 (bv. fluconazol) verhoogt de blootstelling aan tofacitinib; verlaag de dosering (zie rubriek Doseringen). De blootstelling wordt verlaagd bij combinatie met een krachtige CYP-inductor (rifampicine). Gelijktijdige toediening wordt niet aanbevolen.
Vermijd de combinatie met biologische DMARD's zoals TNF-α-antagonisten en interleukine-antagonisten, en met krachtige immunosuppressiva zoals azathioprine, ciclosporine en tacrolimus, vanwege de kans op verhoogde immunosuppressie en een toegenomen kans op infectie.
Niet combineren met levende vaccins, bv. varicella zostervaccin. Vaccinatie met levende vaccins ten minste 2, bij voorkeur 4 weken vóór aanvang van de behandeling met tofacitinib afronden.
Interacties
Bij vaccinatie met levend verzwakt virus is er het risico van mogelijk ernstig (fataal) verlopende algemene systemische ziekte.
Ciclosporine kan mogelijk de concentratie van mycofenolzuur verlagen. Combinatie met tacrolimus is niet voldoende onderzocht, de dosering van mycofenolzuur aanpassen op geleide van het klinisch beeld. Niet combineren met azathioprine wegens onvoldoende gegevens. Er is weinig ervaring met de combinatie met inductietherapieën zoals anti-T-lymfocytenglobuline of basiliximab.
Door concurrentie bij de tubulaire uitscheiding verhoogt mycofenolglucuronide de plasmaconcentratie van aciclovir en ganciclovir.
Antacida die magnesium- en aluminium bevat kunnen de blootstelling aan mycofenolzuur verlagen en de werkzaamheid verminderen, vooral bij regelmatig gebruik.
Geneesmiddelen die interfereren met de enterohepatische kringloop zoals colestyramine en actieve kool verminderen de blootstelling en werkzaamheid van mycofenolzuur.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens, bij dieren teratogeen gebleken.
Farmacologisch effect: Bij dieren is een ongunstig effect op de botontwikkeling in utero waargenomen.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden dienen effectieve anticonceptie toe te passen tijdens en ten minste 1 week na de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren teratogeen gebleken.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient effectieve anticonceptieve maatregelen te treffen tijdens en gedurende ten minste 4 weken na de laatste dosis.
Zwangerschap
Teratogenese: Mycofenolzuur is bij mensen sterk teratogeen. Het gebruik is in verband gebracht met een verhoogd risico op miskramen (45-49% van de zwangere vrouwen) en op aangeboren afwijkingen (bij 23–27% van de pasgeborenen). Er zijn specifieke oorafwijkingen (microtie, atresie van uitwendige gehoorgang) gemeld in combinatie met andere afwijkingen, waaronder aangezichtsmisvormingen (zoals hazenlip, gespleten gehemelte), hartaandoeningen (septumdefecten), slokdarmatresie, oogafwijkingen, spina bifida en misvormingen van vingers.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd; alleen op zeer strikte indicatie gebruiken indien er geen énkele geschikte alternatieve behandeling beschikbaar is om orgaanafstoting te voorkómen. Er is een zwangerschapspreventieprogramma (ZPP) via cbg-meb.nl van kracht.
Overige: Vóór aanvang van de behandeling, zwangerschap uitsluiten door twee testen: een tweede zwangerschapstest 8–10 dagen uitvoeren na de eerste test. Als dit niet mogelijk is (vanwege het tijdstip waarop een orgaan beschikbaar komt), een test uitvoeren direct voor start behandeling en een tweede test 8–10 dagen later. Een vruchtbare vrouw dient ten minste één effectieve manier van anticonceptie te gebruiken gedurende én tot ten minste 6 weken na de therapie; het gebruik van twee vormen van anticonceptie verdient de voorkeur. Bij mannen adviseert de fabrikant voor de man of zijn vrouwelijke partner het gebruik van effectieve anticonceptie tijdens en tot 90 dagen na zijn therapie en mogen mannen geen sperma doneren tijdens en tot 90 dagen na het stoppen van de behandeling. De Nederlandse Transplantatie Vereniging (NTV) adviseert in de Veldnorm: gebruik mycofenolaat bij kinderwens mannen die een transplantatie hebben ondergaan en een kinderwens hebben, om mycofenolzuur te blijven gebruiken. Er is géén vergroot risico gevonden van geboorteafwijkingen of miskramen bij zwangerschappen waarbij de vader mycofenolaat-bevattende middelen gebruikte; er zijn geen gegevens die aanleiding zijn om het gebruik van mycofenolaat-bevattende middelen door deze vaders te beperken. Het is niet bekend of het middel in het sperma terechtkomt; beperkt onderzoek laat dusdanig kleine hoeveelheden zien, dat deze waarschijnlijk niet klinisch relevant zijn.
De tablet niet fijnmaken en contact met huid en slijmvliezen vermijden in verband met aangetoonde teratogeniteit. Indien dergelijk contact optreedt, grondig wassen met water en zeep; ogen spoelen met schoon water. Zie additioneel risicominimalisatie materiaal op geneesmiddeleninformatiebank.nl voor voorlichtingsmateriaal t.a.v. het ZPP voor zorgverleners en patiënten.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: ernstige bijwerkingen zijn mogelijk.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd vanwege de mogelijkheid van ernstige bijwerkingen bij de zuigeling.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
- actieve tuberculose (TBC);
- ernstige infecties zoals sepsis, of opportunistische infecties;
- ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15).
Zie ook de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Alleen starten wanneer er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn voor:
- patiënten ≥ 65 jaar; risico op MACE, maligniteiten, ernstige infecties en overlijden ongeacht de oorzaak, is verhoogd, ook bij gebruik van andere JAK-remmers;
- patiënten met een (voorgeschiedenis van) atherosclerotische cardiovasculaire aandoening of andere cardiovasculaire risicofactoren (zoals patiënten die roken of eerder langdurig hebben gerookt);
- patiënten met risicofactoren voor maligniteiten (bv. bij aanwezige maligniteit of een maligniteit in de voorgeschiedenis).
Ernstige infecties zijn gemeld, soms fataal. De risico's en voordelen van behandeling moeten vóór het starten met baricitinib zorgvuldig worden afgewogen bij patiënten met actieve, chronische of recidiverende infecties. Als een infectie optreedt, de patiënt monitoren; de behandeling tijdelijk staken als standaardbehandeling van de infectie niet effectief is. Behandeling pas hervatten nadat de infectie is verdwenen. Wees voorzichtig bij ouderen en diabetespatiënten wegens een hogere incidentie van infecties.
Controleer vooraf op tuberculose (TB). Niet toepassen bij actieve TB. Overweeg voor start met baricitinib anti-TB therapie bij niet eerder behandelde, latente TB.
Controleer vooraf op viraal hepatitis B en C. In de klinische onderzoeken waren patiënten met een actieve hepatitis B of C uitgesloten van deelname. Patiënten positief voor hepatitis C-antilichamen, maar negatief voor hepatitis C-virus-RNA mochten deelnemen. Patiënten met antilichamen tegen het hepatitis B-surface en core-antigeen (dus anti-HBs en anti-HBc) maar zonder HBsAg: monitoren op de expressie van hepatitis B-DNA. Bij expressie hiervan de behandeling onderbreken of een gespecialiseerde arts op dit gebied raadplegen.
Hematologische afwijkingen zijn gemeld. Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/liter, een ALC < 0,5 × 109 cellen/liter of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/liter.
Lipidenparameters beoordelen na 12 weken; bij verhoogde waarden behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Verhoging levertransaminasen: dosisafhankelijke verhoging van ALAT en ASAT zijn gemeld. De meeste gevallen van verhoging waren asymptomatisch en voorbijgaand. Onderbreek tijdelijk de behandeling bij verhoogde ALAT- of ASAT-waarden en vermoeden van leverschade, tot door het geneesmiddel geïnduceerde leverschade is uitgesloten.
Virale heractivatie is gemeld, waaronder gevallen van reactivatie van het herpesvirus (bv. herpes zoster, herpes simplex). Staak de behandeling bij optreden van herpes zoster totdat de verschijnselen zijn verdwenen.
Voorvallen van MACE zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar en ouder met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van ernstige nadelige cardiovasculaire voorvallen (MACE), gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib (een andere JAK-remmer) vergeleken met TNF-remmers. Baricitinib alleen gebruiken als er geen geschikte behandelingsalternatieven zijn bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren.
Voorvallen van diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (LE) zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een hoger percentage van VTE, waaronder DVT en LE, waargenomen met tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Gebruik baricitinib alleen als er geen alternatief beschikbaar is. Andere risicofactoren voor VTE dan cardiovasculair of maligniteiten zijn een eerder VTE, patiënten die operatief ingrijpen ondergaan, immobilisatie, het gebruik van gecombineerde hormonale anticonceptiva of hormoonvervangende behandeling en erfelijke stollingsstoornis. Monitor op risicofactoren. Staak de behandeling bij symptomen van DVT/LE, evalueer en geef passende behandeling.
Het risico op maligniteiten waaronder lymfoom is verhoogd bij gebruik van immunomodulerende middelen, waaronder JAK-remmers Het aantal maligniteiten, met name longkanker, lymfoom en niet-melanoom huidkanker (NMSC) nam toe in onderzoek met tofacitinib. Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Diverticulitis en gastro-intestinale perforatie zijn gemeld. Wees voorzichtig bij patiënten met divertikelziekte, vooral bij chronisch gebruik van middelen die het risico op diverticulitis kunnen verhogen zoals NSAID's, corticosteroïden en opioïden. Laat patiënten met (nieuwe) buikklachten direct contact opnemen.
Breng vaccinatiestatus op orde vóór aanvang van de behandeling, met name bij kinderen, in overeenstemming met laatste vaccinatierichtlijnen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij een ernstige leverfunctiestoornis, bij kinderen < 2 jaar en bij kinderen < 18 jaar met alopecia areata zijn niet vastgesteld. De klinische ervaring bij volwassenen ≥75 jaar is zeer beperkt.
Waarschuwingen en voorzorgen
Let op! Alleen starten wanneer er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn voor:
- patiënten ≥ 65 jaar; het risico op MACE, maligniteiten, ernstige infecties en overlijden ongeacht de oorzaak, is verhoogd, ook bij gebruik andere JAK-remmers;
- patiënten met een (voorgeschiedenis van) atherosclerotische cardiovasculaire aandoening of andere cardiovasculaire risicofactoren (zoals patiënten die al lang roken of eerder langdurig hebben gerookt);
- patiënten met risicofactoren voor maligniteiten (bv. bij een aanwezige maligniteit of een maligniteit in de voorgeschiedenis).
Bij actieve infecties niet starten met de behandeling, ook niet bij lokale infecties. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met recidiverende infecties, voorgeschiedenis van een ernstige of opportunistische infectie, reisverleden in gebieden met endemische mycosen, verhoogde vatbaarheid (bv. diabetes mellitus, ouderdom, lymfopenie). Monitor op tekenen van infectie tijdens en na de behandeling; onderbreek de behandeling als een opportunistische of een ernstige infectie (bv. sepsis) optreedt.
Wees voorzichtig bij verhoogde leverenzymwaarden van alanineaminotransferase (ALAT) of aspartaataminotransferase (ASAT), vooral bij het starten in combinatie met potentieel hepatotoxische geneesmiddelen zoals methotrexaat. Controleer na starten regelmatig de leverenzymwaarden. Zoek bij verhoging van de waarden naar oorzaken om mogelijke gevallen van door geneesmiddelen veroorzaakt leverletsel, vast te stellen.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van chronische longziekte omdat er meer kans op infecties kan zijn. Voorvallen van interstitiële longziekte (sommige fataal) zijn gemeld bij tofacitinib, hoewel de rol van Janus-kinase (JAK)-remming bij deze gevallen niet bekend is. Wees voorzichtig bij de behandeling van Aziatische RA-patiënten. Ze hebben een hoger risico op interstitiële longziekte.
Test op TBC (actief of latent) vooraf en tijdens de behandeling. Behandel bij een positieve uitslag vóór start tofacitinib. Overweeg behandeling bij een negatieve uitslag en een voorgeschiedenis van een latente of actieve TBC met onbekende behandelverloop of bij risicofactoren voor een TBC-infectie. Controleer patiënten op de ontwikkeling van verschijnselen van TBC.
Virale reactivering is gemeld, inclusief gevallen van het herpesvirus (bv. herpes zoster). Controleer vóór aanvang en gedurende de behandeling op virale hepatitis. Behandeling kan incidentie van herpes zoster verhogen bij patiënten van Japanse of Koreaanse afkomst, bij patiënten met een lang bestaande RA, die eerder zijn behandeld met twee of meer biological DMARD's, bij patiënten met een ALC < 1000 cellen/mm³ of bij patiënten die worden behandeld met 2×/dag 10 mg tofacitinib.
Behandeling niet beginnen bij een hemoglobinewaarde < 5,6 mmol/l of ANC < 1000 cellen/mm³. Bij kinderen niet starten bij een hemoglobinewaarde < 6,1 mmol/l of ANC < 1200 cellen/mm³. Controleer deze waarden bij aanvang, na 4–8 weken en dan iedere 3 maanden. Onderbreek of verlaag, zo nodig tijdelijk, de toediening indien de waarde van twee achtereenvolgende testen hieronder valt.
Behandeling niet beginnen bij een lymfocytenaantal < 750 cellen/mm³. Controleer voor aanvang en dan iedere 3 maanden.
Ernstige gevallen van veneuze trombo-embolie, waaronder longembolie (LE), waarvan sommige fataal, en diepveneuze trombose (DVT) zijn waargenomen. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een dosisafhankelijk verhoogd risico op VTE waargenomen, vergeleken met TNF-remmers. Mogelijk komen voorvallen van VTE vaker voor bij een D-dimeerspiegel ≥ 2× ULN na 12 maanden behandeling.
- Bij risicofactoren voor ernstige ongewenste cardiovasculaire voorvallen (MACE) of risicofactoren voor maligniteiten alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven zijn.
- Wees voorzichtig bij andere risicofactoren voor VTE dan MACE of met risicofactoren voor maligniteiten. Andere risicofactoren voor VTE dan MACE of risicofactoren voor maligniteiten zijn onder andere: eerdere VTE, patiënten die een zware operatie moeten ondergaan, beperkingen in mobiliteit, gebruik van gecombineerde hormonale anticonceptiva of hormonale substitutietherapie, erfelijke stollingsziekte. Tijdens de behandeling periodiek opnieuw beoordelen of er veranderingen zijn in het risico op VTE.
- Overweeg om bij patiënten met RA en bekende risicofactoren voor VTE de D-dimeerspiegels te controleren na een behandeling van ongeveer 12 maanden. Stel bij een D-dimeerconcentratie ≥ 2× ULN eerst vast of de klinische voordelen opwegen tegen de risico’s, voordat wordt besloten tot voortzetting van de behandeling.
Adviseer patiënten om direct medische hulp in te roepen als zij symptomen van VTE ervaren tijdens de behandeling. Monitor alle patiënten op verschijnselen en symptomen van diepveneuze trombose en longembolie. Staak de behandeling bij symptomen van DVT/LE, evalueer en geef passende behandeling.
Voorvallen van ernstige cardiovasculaire voorvallen (MACE) zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van ernstige nadelige cardiovasculaire voorvallen (MACE), gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Tofacitinib alleen gebruiken bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die al lamg roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren, als er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn.
Wees voorzichtig bij ernstige vernauwing van het maag-darmkanaal bij gebruik van 11 mg tablet met gereguleerde afgifte. Er zijn zeldzame meldingen van obstructieve symptomen bij inname van niet-vervormbare formulering met gereguleerde afgifte.
Er is meer kans op maligniteiten, in het bijzonder longkanker, lymfoom en niet melanoom huidkanker (NMSC) bij gebruik van tofacitinib in vergelijking met TNF–α–remmers, op basis van gegevens van veiligheidsonderzoek bij RA-patiënten ≥ 50 jaar met ten minste 1 bijkomende cardiovasculaire risicofactor. Ook andere maligniteiten zijn waargenomen waaronder, maar niet beperkt tot borstkanker, melanoom, prostaatkanker en pancreaskanker. Alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven zijn bij patiënten ≥ 65 jaar, patiënten die al lang roken of in het verleden langdurig hebben gerookt en patiënten met andere risicofactoren voor maligniteiten (bv. huidige maligniteit of een voorgeschiedenis van maligniteit anders dan met succes behandelde NMSC) . Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Retinale veneuze trombose (RVT) is gemeld. Informeer patiënt om direct medische hulp in te roepen bij symptomen die wijzen op RVT.
Niet combineren met levende vaccins; houd bij de eventuele toediening van levende vaccins voorafgaand aan de behandeling met tofacitinib rekening met de mate van immuuncompetentie van de patiënt. Vaccinatie met levende vaccins in principe toepassen ten minste 2 weken, maar beter 4 weken, vóór aanvang van de behandeling.
Controleer na 8 weken behandelen de lipidenparameters; bij afwijkingen behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Gevallen van gastro-intestinale perforaties zijn gemeld. Wees voorzichtig bij een verhoogd risico (bv. bij voorgeschiedenis van diverticulitis, gelijktijdig gebruik van corticosteroïden en/of NSAID's). Evalueer bij nieuw ontstane abdominale verschijnselen.
Bij optreden hypoglykemie eventueel de dosis medicatie bij diabetes aanpassen. Hypoglykemie is gemeld bij patiënten die medicatie bij diabetes gebruiken.
Fracturen zijn gemeld. Wees voorzichtig bij bekende risicofactoren voor fracturen zoals hogere leeftijd, vrouwelijk geslacht en gebruik van corticosteroïden, ongeacht de indicatie of de dosering.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 2 j. met polyarticulaire JIA en juveniele PsA zijn niet vastgesteld. Voor de overige indicaties zijn deze niet vastgesteld voor < 18 j. Er is weinig ervaring bij ouderen > 75 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het bloedbeeld: gedurende de eerste maand 1×/week bepalen, dan 2×/maand en vanaf maand vier, maandelijks gedurende het eerste jaar. Instrueer de patiënt om onverwachte blauwe plekken, bloedingen of andere uitingen van beenmergdepressie onmiddellijk te melden.
Een combinatie van immunosuppressiva, waaronder mycofenolzuur, geeft bij patiënten meer kans op infecties en op het ontwikkelen van lymfomen en andere maligniteiten, vooral van de huid. Beperk daarom blootstelling aan zonne- en UV-stralen zoveel mogelijk door het dragen van beschermende kleding en gebruik van zonnebrandcrème met een hoge beschermingsfactor.
COVID-19 kan verergeren door het cytostatisch effect van mycofenolzuur op B- en T-lymfocyten.
Hypogammaglobulinemie, samenhangend met terugkerende infecties, kan optreden bij gebruik van mycofenolzuur in combinatie met andere immunosuppressiva. Bij terugkerende infecties serum-immunoglobulinewaarde laten bepalen. Overweeg in het geval van een aanhoudende, klinisch relevante hypogammaglobulinemie passend medisch ingrijpen; in sommige gevallen kan overstappen van mycofenolzuur naar een ander immunosuppressivum de IgG-waarden normaliseren.
Reactivatie van hepatitis B of C kan optreden bij behandeling met immunosuppressiva, waaronder mycofenolzuurderivaten. Aanbevolen wordt om geïnfecteerde patiënten te controleren op verschijnselen van actieve HBV- of HCV-infectie.
Ouderen hebben in het algemeen meer kans op bijwerkingen als gevolg van immunosuppressie.
Patiënten met ernstige nierfunctiestoornis (GFR ≤ 25 ml/min/1,73m²) zorgvuldig controleren.
Maag-darmkanaal: wees voorzichtig bij ernstige, actieve ziekte van het spijsverteringsstelsel wegens een mogelijk verband met toegenomen incidentie van bijwerkingen zoals ulceraties, bloedingen en perforaties.
Bij erfelijke deficiëntie van hypoxanthine-guanine-fosforibosyl-transferase zoals het Lesch-Nyhan- en het Kelley-Seegmillersyndroom, gebruik vermijden vanwege meer kans op urinesteentjes, urineweginfecties, jichtaanvallen en nierstenen.
Bronchiëctasie kan optreden bij gebruik van mycofenolzuur in combinatie met andere immunosuppressiva, in sommige gevallen met terugkerende bovensteluchtweginfecties. Pulmonale symptomen kunnen enkele maanden tot meerdere jaren na begin van de behandeling met mycofenolzuur optreden. Daarnaast is ook interstitiële longziekte, in sommige gevallen met fatale afloop, gemeld. Aanbevolen wordt aanhoudende pulmonale symptomen, zoals hoest en dyspneu, direct te onderzoeken. In sommige gevallen kan overstappen van mycofenolzuur naar een ander immunosuppressivum een verbetering van de respiratoire symptomen geven.
Een vruchtbare man dient (ook indien een vasectomie is ondergaan) een condoom te gebruiken gedurende én tot ten minste 90 dagen na de therapie, zie ook de rubriek Zwangerschap.
Tijdens de behandeling en tot minstens zes weken na beëindiging ervan mag geen bloed gedoneerd worden in verband met de aangetoonde teratogeniteit.
Er zijn onvoldoende gegevens over toepassing bij kinderen tot 18 jaar.
Overdosering
Voor informatie over een vergiftiging met baricitinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Voor meer informatie over een vergiftiging met tofacitinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Overdosering kan leiden tot overmatige suppressie van het immuunsysteem met toegenomen gevoeligheid voor infecties en beenmergsuppressie.
Therapie
Stoffen die de galzuuruitscheiding bevorderen zoals colestyramine, kunnen de systemische blootstelling aan mycofenolzuur verlagen.
Voor meer informatie over een vergiftiging met mycofenolzuur, neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Remt reversibel en selectief Januskinase (JAK)1 en JAK2. Januskinasen zijn enzymen die intracellulaire signalen van celoppervlaktereceptoren omzetten voor een aantal cytokinen en groeifactoren die een rol spelen bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Door een gedeeltelijke remming van de enzymactiviteit van JAK1 en JAK2 moduleert het intracellulaire signaalroutes van 'signal transducers and activators of transcription' (STAT's) .
Kinetische gegevens
T max | ca. 1 uur (bereik 0,5–3 uur). |
F | ca. 79%. |
V d | ca. 1,1 l/kg. |
Metabolisering | in vitro < 10% door CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine (onveranderd ca. 69%) en in de feces (onveranderd ca. 15%). |
T 1/2el | bij volwassenen ca. 12,5-15,8 uur; bij kinderen 8-9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Remt selectief Januskinase (JAK)1 en JAK3. Januskinasen zijn enzymen die intracellulaire signalen van celoppervlaktereceptoren omzetten voor een aantal cytokinen en groeifactoren die een rol spelen bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Door JAK1 en JAK3 te remmen zwakt de signaaltransductie van interleukinen (IL-2, -4, -6, -7, -9, -15, -21) en interferon type I en II af en moduleert tofacitinib de immuun- en ontstekingsreactie.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | 74%. |
T max | 0,5–1 uur (gewone tablet), 4 uur (tablet met gereguleerde afgifte). |
V d | 1,24 l/kg |
Metabolisering | grotendeels via de lever, vooral door CYP3A4 en enigszins door CYP2C19. |
Eliminatie | 70% via de lever, 30% onveranderd via de nieren. |
T 1/2el | ca. 3 uur (gewone tablet), 6 uur (tablet met gereguleerde afgifte). |
Overig | de 11 mg tablet met gereguleerde afgifte is farmacokinetisch gelijkwaardig (AUC, Cmax) aan 2×/dag 5 mg tabletten. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Mycofenolzuur remt selectief het enzym inosinemonofosfaatdehydrogenase dat een belangrijke rol speelt in de de novo-synthese van guanosidenucleotiden. De enzymremming is reversibel en niet-competitief. Het directe resultaat is een cytostatisch effect op B- en T-lymfocyten, omdat die, in tegenstelling tot andere celtypen, voor hun proliferatie sterk afhankelijk zijn van de novo-synthese van purinen.
Kinetische gegevens
Resorptie | ca. 93%. |
F | ca. 72%. |
T max | ca. 1½–2 uur, inname met vet vertraagd met doorgaans 3–5 uur, soms echter tot > 15 uur. |
V d | 0,71 l/kg. |
Overig | Mycofenolzuur doorloopt een entero-hepatische kringloop. |
Eiwitbinding | 97%, lager bij nierfalen. |
Metabolisering | in de lever door glucuronyltransferase tot inactief mycofenolzuurglucuronide (MPAG). |
Eliminatie | Vooral via de urine als mycofenolzuurglucuronide. |
T 1/2el | ca. 12–18 uur, na transplantatie (< 40 dagen) sneller. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
baricitinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
tofacitinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
mycofenolzuur hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk