Samenstelling
Bortezomib (als mannitolboronaatester) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 2,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1,4 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Velcade (als mannitolboronaatester) XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Emthexate PF (als Na-zout) Teva Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 2,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- Flacon 2 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- Flacon 2 ml, 20 ml, 40 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- Flacon 10 ml, 50 ml
Methotrexaat Injectie-/infusievloeistof (als Na-zout) Accord Healthcare bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- Flacon 5 ml, 10 ml, 50 ml
Bevat tevens: natrium 194 mg (= 8436 mmol) per 1800 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- Flacon 2 ml, 20 ml, 40 ml
Bevat tevens: natrium 346 mg (= 15033 mmol) per 1800 mg.
Methotrexaat Tabletten (als Na-zout) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 2,5 mg, 10 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Trabectedine XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
De concentratie na reconstitutie is 0,05 mg/ml.
Yondelis XGVS Pharma Mar S.A.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
De concentratie na reconstitutie is 0,05 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Halaven (als mesilaat) XGVS Eisai
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,44 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml, 3 ml
Bevat tevens: ethanol
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) en mantelcellymfoom (MCL) de geldende behandelrichtlijnen op hovon.nl.
Advies
Voor de behandeling van borstkanker en hoofd-halstumoren staan op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijnen.
Voor de behandeling van acute lymfatische leukemie (ALL) staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn.
Voor de behandeling van non-Hodgkinlymfoom staat op vademecumhematologie.nl de geldende behandelrichtlijn, met de plaats van methotrexaat daarbij.
Advies
Voor de behandeling van weke-delensarcoom staat op esmo.org de geldende behandelrichtlijn.
Voor trabectidine in combinatie met liposomaal doxorubicine bij gerecidiveerd epitheliaal ovariumcarcinoom (2013) staat het advies van de commissie BOM op NVMO.org.
Voor de behandeling van epitheliaal ovariumcarcinoom staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Advies
Voor de behandeling van borstkanker en liposarcoom staan op richtlijnendatabase de geldende behandelrichtlijnen.
Indicaties
Reeds eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- Progressief multipel myeloom, waarbij minstens één eerdere behandeling heeft plaatsgehad én waarbij reeds een stamceltransplantatie heeft plaatsgevonden óf waarbij een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt: als monotherapie of in combinatie met doxorubicine in gepegyleerde liposomen of dexamethason (systemisch).
Niet eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- In combinatie met melfalan en prednison, indien een hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
- In combinatie met dexamethason (systemisch), of met dexamethason én thalidomide, als inductiebehandeling, indien hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie aangewezen is.
Niet eerder behandeld mantelcellymfoom bij volwassenen:
- In combinatie met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine en prednison indien een hematopoëtische stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
Indicaties
- Behandeling van choriocarcinoom, chorioadenoma destruens en mola hydatidosa:
- als monotherapie bij trofoblasttumoren met laag risico;
- in combinatietherapie bij trofoblasttumoren met hoog risico;
- als profylaxe bij mola hydatidosa na evacuatie van de uterus.
- Als adjuvante therapie bij gevorderd mammacarcinoom.
- Acute lymfatische leukemie (ALL).
- Non-Hodgkin-lymfoom (waaronder Burkitt-lymfoom).
- Cutaan T-cellymfoom, type mycosis fungoides.
- Osteosarcoom.
- Vergevorderde stadia van hoofd-halstumoren.
- Invasieve blaastumoren.
Indicaties
Weke-delensarcoom
- Gevorderd weke-delensarcoom bij volwassenen, na falen van antracyclinen en ifosfamide óf indien het gebruik van deze middelen ongeschikt is, als monotherapie. Gegevens over de werkzaamheid zijn voornamelijk gebaseerd op gebruik bij lipo- en leiomyosarcomen.
Ovariumcarcinoom
- Gerecidiveerd platinagevoelig ovariumcarcinoom bij volwassenen in combinatie met doxorubicine in gepegyleerde liposomen.
Indicaties
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom bij volwassenen, van wie de ziekte progressief is na ten minste één chemotherapeutische behandeling voor de ziekte in een gevorderd stadium. Eerdere behandeling dient een antracyclinederivaat én een taxaan te hebben omvat (in de adjuvante óf in de gemetastaseerde setting), tenzij de patiënt niet in aanmerking kwam voor deze behandelingen.
- Niet-reseceerbaar liposarcoom bij volwassenen, die een eerdere behandeling met antracycline hebben ontvangen voor gevorderde of gemetastaseerde ziekte (tenzij ze daarvoor niet geschikt waren).
Doseringen
Ter preventie van uraatnefropathie bij hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase.
Multipel myeloom, Mantelcellymfoom:
Volwassenen:
1,3 mg/m² lichaamsoppervlak gedurende een aantal dagen van een cyclus. Welke dagen, hoe lang een cyclus duurt, hoeveel cycli moeten worden gegeven en op welke dagen eventuele bijkomende oncolytica en/of prednison/dexamethason moeten worden gegeven, hangt af van de indicatie. Zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Ouderen (> 65 jaar): Er zijn geen aanwijzingen dat aanpassen van de startdosis in deze populatie noodzakelijk is. Er zijn echter geen gegevens over het gebruik bij ouderen met niet eerder behandeld multipel myeloom, die in aanmerking komen voor hooggedoseerde chemotherapie met een hematopoëtische stamceltransplantatie; er kan geen doseeraanbeveling worden gedaan. In een studie bij patiënten met mantelcellymfoom werden de regimes BoR-CAP en R-CHOP bij ouderen ≥ 75 jaar wel minder goed verdragen; dit kan op zichzelf aanleiding geven tot een dosisaanpassing, zie hieronder bij 'Ernstige bijwerkingen'.
Verminderde nierfunctie: Bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (gedefinieerd als creatinineklaring ≥ 20 ml/min/1,73 m²) is geen dosisaanpassing nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen dosisaanbeveling worden gedaan bij een ernstig verminderde nierfunctie zonder toepassing van dialyse (creatinineklaring < 20 ml/min/1,73m²). Bij dialyse bortezomib toedienen na afloop van de dialyse.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverinsufficiëntie is geen dosisaanpassing noodzakelijk. Bij een matige of ernstige leverinsufficiëntie (gedefinieerd als bilirubine waarde > 1,5× ULN en elke ASAT-waarde) tijdens de eerste behandelcyclus starten met 0,7 mg/m² lichaamsgewicht gedurende een aantal dagen van deze cyclus. Vervolgens afhankelijk van de tolerantie van de patiënt bij de volgende cycli de dosis verhogen (tot 1,0 mg/m²) of verlagen (tot 0,5 mg/m²).
Ernstige bijwerkingen: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals neuropathie, hematologische toxiciteit, overige niet-hematologische toxiciteiten) eveneens de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Toediening: voor i.v.-toediening is een concentratie van 1 mg/l nodig en voor de subcutane toediening 2,5 mg/ml. Bortezomib oplossing toedienen als intraveneuze bolusinjectie in 3–5 seconden via een perifere of centrale intraveneuze katheter, gevolgd door spoeling met 0,9% NaCl-oplossing óf subcutaan in de dij of de buik, waarbij injectieplaatsen afgewisseld worden. Bij optreden van lokale reactie op de injectieplaats na subcutane toediening, een minder geconcentreerde oplossing subcutaan toedienen (1 mg/ml) of overgaan op intraveneuze injectie. Niet intrathecaal toedienen in verband met de kans op een fataal verloop.
Let op: het tijdsinterval tussen 2 doses bortezomib moet minstens 72 uur zijn.
Doseringen
De dosering en de wijze van doseren van methotrexaat verschilt aanzienlijk afhankelijk van de indicatie en de eventuele combinatieschema's die worden toegepast. Daarom wordt hier volstaan met alleen algemene richtlijnen. Voor de precieze doseringen wordt verwezen naar de betreffende behandelprotocollen; dit geldt eveneens voor het gebruik bij kinderen.
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Methotrexaat van tdm-monografie.org.
Specificeer (indien van toepassing) de dag van inname op het voorschrift.
Zorg in verband met de nierfunctie voor een adequate hydratie, diurese en alkalinisering van de urine.
Algemene richtlijn
Volwassenen
Lage dosis-therapie: i.v. of i.m. 15–50 mg/m² lichaamsoppervlak per week in één of meer doses. Bij hoofd-halstumoren 40–60 mg/m² eenmaal per week als i.v.-bolusinjectie. Oraal worden doses doorgaans tot 30 mg/m² gegeven; de dosis kan dagelijks, wekelijks of in een bepaald schema worden gegeven.
Intermediaire dosis-therapie: i.v. 100–1000 mg/m² lichaamsoppervlak als een enkele dosis, veelal in combinatietherapie volgens een schema. Bij invasieve blaastumoren kan 100–200 mg/m² worden gebruikt. Calciumfolinaat-rescue kan nodig zijn.
Hoge dosis-therapie: i.v. ≥ 1000 mg/m² lichaamsoppervlak, toegediend over een periode van 24 uur en gevolgd door calciumfolinaat-rescue. Ook hier wordt methotrexaat veelal in combinatietherapie volgens een schema gegeven.
Ouderen: overweeg een lagere dosering vanwege de lagere folaatreserves en een eventuele verminderde nier- of leverfunctie. Controleer nauwlettend op vroege tekenen van toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: bij een creatinineklaring 20 tot 50 ml/min: 50% van de dosis geven. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is gebruik van methotrexaat gecontra-indiceerd. Sommige fabrikanten adviseren methotrexaat niet te gebruiken bij een creatinineklaring < 60 ml/min.
Verminderde leverfunctie: wees zeer voorzichtig bij een significante bestaande of vroegere leverziekte (vooral indien veroorzaakt door alcohol). Overweeg de dosis te verlagen of de behandeling te staken als de leverenzymwaarden continu verhoogd zijn. Methotrexaat is gecontra-indiceerd bij een bilirubinespiegel > 85,5 micromol/l.
Pathologische vochtophoping (pleura-effusie, ascites): overweeg een dosisverlaging of staken van de behandeling; de halfwaardetijd van methotrexaat kan met een factor vier verlengd zijn.
Toediening: methotrexaat kan oraal, i.v of i.m. worden toegediend, afhankelijk van de indicatie en de eventuele combinatieschema's die worden toegepast. Zie voor de juiste toedieningswijze de betreffende behandelprotocollen. Voor de intrathecale toedieningen (bij acute lymfatische leukemie, leukemische meningitis en non-Hodgkinlymfoom) wordt verwezen naar de betreffende behandelprotocollen. Methotrexaat 100 mg/ml van Accord® mag niet worden gebruikt voor intrathecale toediening.
Doseringen
Vóór aanvang van de behandeling moet aan een aantal criteria worden voldaan ten aanzien van nierfunctie, leverfunctie, het bloedbeeld en de creatinefosfokinasespiegel; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Geef alle patiënten corticosteroïden (bv. 20 mg dexamethason i.v.) 30 min vóór toediening van trabectedine (monotherapie) of doxorubicine in gepegyleerde liposomen (combinatietherapie) als anti-emetische profylaxe én ter bescherming van de lever. Zonodig aanvullende anti-emetica toedienen.
Gevorderd weke-delensarcoom
Volwassenen (incl. ouderen)
De aanbevolen dosering is 1,5 mg/m² lichaamsoppervlak elke 3 weken via i.v.-infusie gedurende 24 uur. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Gerecidiveerd ovariumcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
De aanbevolen dosering is 1,1 mg/m² lichaamsoppervlak elke 3 weken via i.v.-infusie gedurende 3 uur, onmiddellijk ná 30 mg/m² doxorubicine in gepegyleerde liposomen. - De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (monotherapie) of licht verminderde nierfunctie (combinatietherapie) is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik bij een creatinineklaring < 30 ml/min (monotherapie) of < 60 ml/min (combinatietherapie) wordt ontraden vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: een dosisaanpassing kan nodig zijn, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen, achter Levertoxiciteit. Trabectedine niet toedienen als de serumbilirubineconcentratie is verhoogd.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (myelotoxiciteit, hepatotoxiciteit, elke andere CTCAE graad 3 of 4) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Als een dosis vanwege toxiciteit eenmaal is verlaagd, wordt dosisescalatie in volgende cycli niet aanbevolen.
Toediening: na reconstitutie en verdere verdunning (eindconcentratie ≤ 0,030 mg/ml) trabectedine via een centraal veneuze lijn toedienen, ter voorkóming van een potentieel ernstige reactie op de injectieplaats. Bij extravasatie kan weefselnecrose optreden, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Doseringen
Overweeg anti-emetische profylaxe inclusief corticosteroïden.
Let op: de dosering is gebaseerd op de werkzame stof (eribuline) en niet op de zoutvorm (eribuline-mesilaat) zoals in sommige andere publicaties.
Overweeg anti-emetische profylaxe.
Lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom, niet-reseceerbaar liposarcoom
Volwassenen (incl. ouderen)
1,23 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v. injectie in 2–5 min, op dag 1 en 8 van elke cyclus van 3 weken.
Verminderde leverfunctie als gevolg van levermetastasen: bij lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6): 0,97 mg/m² lichaamsoppervlak; bij matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): 0,62 mg/m² lichaamsoppervlak; op dag 1 en 8 bij een cyclusduur van 3 weken. Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis is niet onderzocht; een sterkere dosisverlaging zal nodig zijn. Ook het gebruik bij leverfunctiestoornissen als gevolg van levercirrose is niet onderzocht; de fabrikant geeft echter wel aan dat de genoemde doseringen (onder zorgvuldige controle) gebruikt kunnen worden, maar dat mogelijk de dosis verder aangepast moet worden.
Verminderde nierfunctie: bij matige of ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 50 ml/min) kan de blootstelling aan eribuline ca. 1,5 × verhoogd zijn. Er is echter een hoge variabiliteit tussen patiënten. Een dosisverlaging kan nodig zijn. Wees voorzichtig en controleer de patiënt nauwlettend.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische bijwerkingen (aantal neutrofielen, trombocyten), en niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel). De dosis niet opnieuw verhogen als de dosis eribuline in verband met toxiciteit is verlaagd.
Toediening: eribuline toedienen via een i.v.-injectie gedurende 2–5 min. Eventueel de oplossing verdunnen met max. 100 ml fysiologische zoutoplossing (géén glucose-oplossing gebruiken), en via een goede perifere veneuze toegang of een open centrale lijn infunderen.
Bijwerkingen
Mono- of combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, (febriele) neutropenie, (hemolytische) anemie. Verminderde eetlust. Perifere neuropathie, gevoelsstoornis (o.a. paresthesie, hypo-esthesie). Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Spierpijn. Vermoeidheid, koorts, asthenie.
Vaak (1-10%): infectie met herpes zoster, bovensteluchtweginfectie, bronchitis, pneumonie, (interstitiële) longontsteking, infectie met herpes simplex, schimmelinfectie. Leukopenie, lymfopenie. Dehydratie, elektrolytstoornissen (van o.a. Na+, K+, Ca2+, Mg2+, PO4 3-), hyperurikemie, hypo- of hyperglykemie. Stemmingsstoornis, slaapstoornis, angststoornis. Bewustzijnsverlies (incl. syncope), duizeligheid, smaakstoornis, lethargie, hoofdpijn. Oogzwelling, conjunctivitis, visusstoornis. Vertigo. Hypertensie, (orthostatische) hypotensie. Dyspneu, keelpijn, hoesten, bloedneus. Stomatitis, gastro-intestinale bloeding, dyspepsie, buikpijn, flatulentie. Afwijkende leverenzymwaarden. Huiduitslag, jeuk, erytheem, droge huid. Spierspasmen, spierzwakte, pijn in de ledematen. Verminderde nierfunctie. Oedeem, koude rillingen, malaise, gewichtsafname.
Soms (0,1-1%): sepsis, virale infecties, herpes-meningo-encefalitis, hordeolum, cellulitis, oorinfectie, tandinfectie. Pancytopenie, leukocytose, coagulopathie, lymfadenopathie. Overgevoeligheidsreactie (zoals angio-oedeem). Hyperthyroïdie, inadequate ADH-secretie, Cushingsyndroom. Tumorlysissyndroom, hypoproteïnemie, diabetes mellitus, vochtretentie. Psychische of psychotische stoornis, hallucinaties, verwardheid, onrust. Tremor, ataxie, dyskinesie, posterieur encefalopathiesyndroom, coördinatie- of evenwichtsstoornis, insult, postherpetische neuralgie, spraakstoornis, rustelozebenen-syndroom, migraine, ischias, afwijkende reflexen, parosmie. Oogbloeding, blefaritis, chalazion, oogontsteking, dubbelzien, droge ogen, verhoogde traanproductie. Gehoorbeschadiging (incl. doofheid), dysacusis (incl. tinnitus). Hartstilstand, harttamponade, atrium- of ventrikelfibrilleren, palpitaties, tachy- of bradycardie, hartfalen, angina pectoris, pericarditis, cardiomyopathie. Diepveneuze trombose, tromboflebitis, hematoom, overmatig blozen, opvliegers, vasculitis. Alveolaire bloeding, longembolie, pleurale effusie, longoedeem, bronchospasme, hypoxie, pleuritis, hik, rinorroe, dysfonie. Pancreatitis, hematemese, mondulceratie of -blaarvorming, beslagen tong, gastro-enteritis, (ischemische) colitis, gastro-oesofageale refluxziekte, dysfagie, ileus, prikkelbaredarmsyndroom. Hepatitis, cholestase. Erythema multiforme, urticaria, dermatitis, acute febriele neutrofiele dermatose, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, petechiën, purpura, psoriasis, hyperhidrose, acne, pigmentatiestoornis. Gewrichtszwelling of -stijfheid, artritis, myopathie. Nierfalen, urineweginfectie, hematurie, urineretentie, oligurie, pollakisurie, dysurie, proteïnurie, uremie. Vaginale bloeding, erectiestoornis. Reactie op de injectieplaats, gezichtsoedeem, borstkaspijn, het koud hebben, dorst. Hyperbilirubinemie, gewichtstoename.
Zelden (0,01-0,1%): meningitis (incl. bacterieel), erysipelas, tonsillitis, mastoïditis. Maligne of benigne neoplasma. Diffuse intravasculaire stolling, trombocytose, hyperviscositeitssyndroom, trombotische microangiopathie (incl. trombocytopenische purpura). Anafylactische shock, type III immuuncomplex-gemedieerde reactie, amyloïdose. Hypothyroïdie, acidose, hypo- of hyperchloremie, hyperproteïnemie, hypovolemie, vitamine B-deficiëntie (incl. B12), jicht, toegenomen eetlust, intolerantie voor alcohol. Suïcidaal gedrag, aanpassingsstoornis, delier, verminderd libido. Hersenoedeem, hersenbloeding, TIA, autonome neuropathie, coma, paralyse, parese, hersenstamsyndroom, ruggenmergcompressie (o.a. door hernia), radiculitis, psychomotorische hyperactiviteit, kwijlen, hypotonie, Guillan-Barrésyndroom, demyeliniserende polyneuropathie. Cornealetsel, exoftalmie, retinitis, scotoom, dacryoadenitis, fotofobie, fotopsie, optische neuropathie, verminderde visus (incl. blindheid). Oorbloeding, vestibulaire neuronitis. Atriumflutter, myocardinfarct, AV-blok, 'torsade de pointes', linkerventrikelfalen, mitralisklepinsufficiëntie, sinusarrest. Lymfoedeem, erytromelalgie, vasodilatatie, bleekheid. Pulmonale hypertensie, ademhalingsinsufficiëntie, apneu, pneumothorax, atelectase, hemoptoë, hyperventilatie, orthopneu, pneumonitis, longfibrose, respiratoire alkalose, tachypneu, hypocapnie, longinfiltraat, bovensteluchtweg-hoestsyndroom. Tongoedeem, cheilitis, periodontitis, gingivale hypertrofie, oesofagitis, maag-darmulceratie en -perforatie, peritonitis, ascites, fecaloom, megacolon, proctalgie, anale fissuur, fecale incontinentie. Leverfalen, Budd-Chiarisyndroom, cytomegalovirushepatitis, cholelithiase. Lymfocyteninfiltratie in de huid, hand-voetsyndroom, huidulcus, huidverharding, papels, fotosensibilisatie, seborroe, nagelaandoening. Rabdomyolyse, fistel, dactylitis, synoviumcyste. Nierkoliek. Prostatitis, epididymitis, vulva-ulceratie, bekkenpijn. Multi-orgaanfalen. Afwijkend ECG, afwijkende INR.
In de fase III studie is er bij subcutane toediening van bortezomib als monotherapie een lagere totale incidentie van bijwerkingen met een toxiciteit van graad 3 (CTCAE) of hoger waargenomen dan bij intraveneuze toediening. Daarentegen was er in deze studie een lagere incidentie van overlijden door 'progressieve ziekte' bij de intraveneuze groep (9%) dan bij de subcutane groep (18%). De volgende bijwerkingen werden minder frequent waargenomen bij subcutane toediening: diarree, buikpijn, asthenie, bovensteluchtweginfectie (incidentie van deze bijwerkingen 12–15% lager) en perifere neuropathie (incidentie 10% lager).
Bijwerkingen
De frequentie en ernst van de bijwerkingen hangen af van de toegediende dosering, de duur van de blootstelling en de wijze van toediening. De meeste bijwerkingen zijn reversibel als ze in een vroeg stadium worden opgemerkt.
Zeer vaak (> 10%): ontsteking en ulceraties van het slijmvlies van mond en keel (vooral tijdens de eerste 24–48 uur na toediening), misselijkheid, braken, dyspepsie, buikpijn. Hoofdpijn, vertigo. Alopecia. Anorexie. Stijging van leverenzymwaarden (ASAT, ALAT, AF) en bilirubine. Leukopenie.
Vaak (1–10%): infecties. Pulmonale complicaties (incl. sterfte) door interstitiële alveolitis/pneumonitis (ongeacht dosering en duur van de behandeling). Diarree (vooral tijdens de eerste 24–48 uur na toediening), Herpes zoster. Vermoeidheid, sufheid. Jeuk, erytheem, huiduitslag, fotosensibilisatie. Trombocytopenie, anemie.
Soms (0,1-1%): opportunistische infecties (incl. met fataal verloop). Ernstige allergische reacties inclusief anafylactische shock, anafylactoïde reacties, (allergische) vasculitis. Longfibrose. Gastro-intestinale bloedingen en ulcera. Pancreatitis. Levercirrose, leverfibrose, leversteatose. Verwardheid, depressie, convulsie, acute encefalopathie (bij i.v.-toediening). Urticaria, pigmentatie van de huid, gordelroos, herpetiforme uitslag van de huid, plaque psoriasis, ernstige toxische reacties zoals Stevens-Johnsonsyndroom en toxische epidermale necrolyse. Ontsteking en ulceratie van de blaas, dysurie, hematurie. Ontsteking en ulceratie van de vagina. Osteoporose, myalgie, artralgie. Lymfoom (bij lage dosering). Diabetes mellitus. Agranulocytose, pancytopenie, gestoorde hematopoëse. Daling serumalbumine.
Zelden (0,01–0,1%): pericarditis, harttamponade, pericard-effusie. Hypotensie, trombo-embolische complicaties zoals longembolie, CVA, diep-veneuze trombose, trombose van de vena centralis retinae, tromboflebitis. Apneu, bronchiaal astma, hoest, faryngitis. Acute hepatitis, hepatotoxiciteit. Nierfalen, oligurie, anurie. Stemmingsstoornis, spraakstoornis (incl. afasie), parese, myelopathie. Visusstoornis, wazig zien. Gingivitis, enteritis, melena, malabsorptie. Acne, petechiën, ecchymosen, erythemateuze uitslag, erythema multiforme, huidulceratie, pigmentveranderingen van de nagels. Stressfractuur. Megaloblastaire anemie. Verhoogde serumspiegels van stikstof, ureum en creatinine.
Zeer zelden (< 0,01%): , infectie door cytomegalovirus, sepsis. Tumorlysissyndroom. Pneumonie (waaronder die met Pneumocystis jirovecii), pleura-effusie, dyspneu, COPD. Hematemese, toxisch megacolon. Reactivering HBV of HCV, acute leverdegeneratie. Meningisme, acute aseptische meningitis, myasthenie, spierzwakte, pijn of paresthesie van extremiteiten, smaakstoornis. Slapeloosheid, cognitieve disfunctie. Waterige ogen, conjunctivitis, blefaritis, periorbitaal oedeem, fotofobie, retinopathie, voorbijgaande blindheid. Furunculose, teleangiëctasieën, acute paronychia. Koorts, slechte wondheling. Verlies van libido, erectiestoornis, reversibele oligospermie, gynaecomastie, verstoorde menstruatie, vaginale afscheiding, reversibele onvruchtbaarheid. Ernstige beenmergdepressie, aplastische anemie, neutropenie, eosinofilie, hypogammaglobulinemie, lymfadenopathie, (gedeeltelijk reversibele) lymfoproliferatieve aandoeningen (mogelijk met osteonecrose van de kaak). Proteïnurie.
Verder zijn gemeld: acuut longoedeem, hersenoedeem. Bloedingen, hematoom, pulmonale alveolaire hemorragie. Psychose. Gedissemineerde infecties van de huid en onderhuid met Herpes simplex, nocardiose, histoplasmose, allergische vasculitis, hidradenitis, huidschilfering, exfoliatieve dermatitis, huidnecrose, injectieplaatsnecrose. Petechiën. Herpes simplexhepatitis, leverinsufficiëntie, metabole stoornis. Progressieve multifocale leuko-encefalopathie.
Kinderen: met een onverwacht hoge frequentie is gegeneraliseerde of focale epilepsie waargenomen bij intermediaire i.v.-dosis (1 g/m²) bij de indicatie acute lymfatische leukemie. Bij beeldvorming zijn daarbij leuko-encefalopathie en/of microangiopathische verkalkingen gezien.
Bijwerkingen
Bij ovariumcarcinoom en wekedelensarcoom
Zeer vaak (> 10%): neutropenische infectie. Dyspneu, hoesten. Misselijkheid, braken, stomatitis, buikpijn, obstipatie, diarree. Artralgie, rugpijn, verhoogd creatininefosfokinase in het bloed. Verminderde eetlust. Hoofdpijn. Vermoeidheid, koorts, oedeem. Neutropenie, trombocytopenie, anemie, leukopenie. Verhoogde waarden van ALAT, ASAT, alkalische fosfatase (AF), bilirubine, creatinine in het bloed. Verlaagde waarde van albumine.
Vaak (1-10%): sepsis. Hypotensie, blozen. Perifere sensorische neuropathie, duizeligheid, dysgeusie,. Slapeloosheid. Dyspepsie. Myalgie, artralgie. Huiduitslag, alopecia. Overgevoeligheidsreactie. Reactie op de injectieplaats. Gewichtsverlies. Dehydratie, hypokaliëmie. Febriele neutropenie. Verhoogde waarde γ-GT.
Soms (0,1-1%): septische shock. Capillaire-leksyndroom (mogelijk fataal). Longoedeem. Rabdomyolyse. Extravasatie, necrose van weke delen.
Zelden (0,1-0,01%): leverfalen (mogelijk fataal).
Uitsluitend bij ovariumcarcinoom
Zeer vaak (> 10%): acraal erytheem. Mucositis.
Vaak (1-10%): linkerventrikeldisfunctie, hartkloppingen. Longembolie. Syncope. Hyperpigmentatie van de huid.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): dyspneu, hoesten. Perifere neuropathie (ca. 36%; CTCAE graad 3–4 ca. 7%), hoofdpijn. Misselijkheid (ca. 36%), braken, obstipatie, diarree. Verminderde eetlust. Alopecia. Artralgie, myalgie, rugpijn, pijn in extremiteit. Vermoeidheid/asthenie (ca. 53%; graad 3–4 ca. 8%), koorts. Gewichtsverlies. Neutropenie (ca. 54%; graad 3–4 ca. 46%), leukopenie (ca. 28%; graad 3–4 ca. 17%), anemie (ca. 22%; graad 3–4 ca. 3%).
Vaak (1-10%): tachycardie. Pneumonie, longembolie, bovensteluchtweginfectie , keelpijn, neusbloeding, loopneus. Herpes zosterinfecties. Slapeloosheid, depressie. Neurotoxiciteit, duizeligheid, hypo-esthesie, lethargie. Vertigo, oorsuizen. Verhoogde traanproductie, conjunctivitis. Opvliegers. Stomatitis, orale candidiase, orale herpes, droge mond, smaakstoornis, dyspepsie, gastro-oesofageale refluxziekte, buikpijn. Huiduitslag, jeuk, erytheem, hand-voetsyndroom, droge huid, nachtzweten, nagelaandoening. Spierspasmen, spierzwakte, myalgie, botpijn. Mucositis, perifeer oedeem, koude rillingen, griepachtige verschijnselen, pijn op de borst. Urineweginfectie, dysurie. Trombocytopenie, febriele neutropenie, lymfopenie. Verhoogd ASAT, ALAT, γ-GT, hyperbilirubinemie. Dehydratie. Hyperglykemie. Hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie.
Soms (0,1-1%): angio-oedeem. (Neutropene) sepsis, septische shock. Diepveneuze trombose. Interstitiële longziekte. Levertoxiciteit. Nierfalen, hematurie, proteïnurie. Pancreatitis, ulceratie van de mond.
Zelden (0,01–0,1%): verspreide intravasculaire coagulatie.
Verder is gemeld: verlenging QT-interval. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik met orale bloedglucoseverlagende middelen kunnen veranderingen in de bloedglucosespiegel optreden; een aanpassing van antidiabetische medicatie kan nodig zijn.
Wees voorzichtig met de combinatie met neuro- en hepatotoxische geneesmiddelen.
Gelijktijdige toediening van bortezomib met krachtige remmers van CYP3A4 (zoals claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, ritonavir, grapefruit-/pompelmoessap) kan de concentratie van bortezomib verhogen. Gelijktijdig gebruik met krachtige inductoren van CYP3A4 (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid) kan de concentratie van bortezomib verlagen en kan daardoor de werkzaamheid van bortezomib verlagen, de combinatie wordt niet aanbevolen.
Interacties
Gelijktijdige vaccinatie met levend virus is gecontra–indiceerd.
Foliumzuur kan de effectiviteit van methotrexaat verminderen (denk ook aan multivitaminepreparaten). Foliumzuurdeficiëntie kan de toxiciteit doen toenemen; wees uiterst voorzichtig bij een bestaande foliumzuurdeficiëntie of gelijktijdig gebruik van middelen die folaatdeficiëntie veroorzaken, zoals sulfonamiden en trimethoprim-sulfamethoxazol (cotrimoxazol).
Niet gelijktijdig gebruiken met potentieel hepatotoxische middelen (zoals leflunomide, azathioprine, sulfasalazine, retinoïden) tenzij strikt noodzakelijk en gebruik van alcohol vermijden.
De concentratie van methotrexaat kan door interactie met andere geneesmiddelen via verschillende mechanismen verhogen. Zo kunnen NSAID's en andere zwakke organische zuren zoals salicylaten, lisdiuretica, penicillines en protonpompremmers de uitscheiding van methotrexaat via de nieren vertragen, waardoor de toxische grens eerder bereikt kan worden. Wees vooral voorzichtig bij patiënten met een verminderde nierfunctie. Combinatie met een NSAID kan alleen worden toegepast bij lage doses methotrexaat (< 10 mg/week) onder monitoring van de (neven)effecten van methotrexaat (bloedbeeld, ASAT, ALAT en nierfunctie). Gelijktijdig gebruik van cotrimoxazol en trimethoprim vermijden in verband met meer kans op beenmergdepressie door een verhoogde methotrexaatspiegel. Ook antibiotica zoals penicillinen, sulfonamiden en ciprofloxacine kunnen de nierklaring van methotrexaat verminderen. Ook levetiracetam en tenofovirdisoproxil verhogen de concentratie van methotrexaat.
Methotrexaat en ciclosporine verhogen elkaars bloedspiegel.
Methotrexaat kan de bloedspiegel van anti-epileptica (carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, valproïnezuur) verlagen.
Methotrexaat versterkt de werking van vitamine K-antagonisten.
Combinatie van methotrexaat en radiotherapie vergroot de kans op necrose van weke delen en osteonecrose. Ook verergert radiotherapie huidverbranding door zonlicht.
Vermijd overmatig gebruik van cafeïnebevattende dranken (koffie, cafeïnebevattende frisdrank, zwarte thee); de effectiviteit van methotrexaat kan verminderen door de mogelijke interactie met methylxanthinen op adenosine-receptoren.
Glutamine kan de toxiciteit van methotrexaat versterken door een reductie van de tubulaire secretie.
Distikstofmonoxide (lachgas) versterkt het effect van methotrexaat op het folaatmetabolisme, met toegenomen toxiciteit tot gevolg zoals ernstige onvoorspelbare beenmergdepressie en stomatitis en bij intrathecale toediening ernstige onvoorspelbare neurotoxiciteit.
Interacties
Combinatie met een gelekoortsvaccin is gecontra–indiceerd; gelijktijdig gebruik met levend verzwakte vaccins wordt afgeraden.
Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-remmers (bv. ketoconazol, fluconazol, ritonavir, claritromycine) kan de blootstelling aan trabectedine verhogen. Combinatie met deze middelen vermijden; indien dit niet mogelijk is, de dosis van trabectedine aanpassen wanneer een toxiciteit zich voordoet. Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-inductoren (bv. rifampicine, fenobarbital, sint-janskruid) kan de blootstelling aan trabectedine verlagen en dient eveneens te worden vermeden.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van middelen die hepatotoxiciteit (bv. alcohol) of rabdomyolyse (bv. statinen, fibraten, ciclosporine, daptomycine) kunnen veroorzaken.
Combinatie met fenytoïne wordt eveneens afgeraden, omdat een exacerbatie van convulsies kan optreden door een verminderde absorptie van fenytoïne.
Omdat trabectedine een substraat is voor Pgp is voorzichtigheid geboden bij toediening van remmers van Pgp (bv. verapamil, ciclosporine), omdat de relevantie van deze interactie (bv. toxiciteit voor het CZS) niet is vastgesteld.
Interacties
Eribuline wordt uitgescheiden in de gal via een nog onbekend transporteiwit in de lever. De sterke Pgp-remmer ketoconazol heeft géén invloed op de blootstelling aan en de maximale plasmaspiegel van eribuline. Eribuline is géén substraat voor de transporters BCRP, OAT1, OAT3, OATP1B1, OATP1B3, MRP2, MRP4 en galzoutexportpomp (BSEP)-transporteiwitten.
Eribuline is een lichte remmer van CYP3A4; wees voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die voornamelijk via dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben zoals domperidon, kinidine, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, everolimus, sommige statinen, alfentanil, fentanyl, methadon, carbamazepine, alprazolam, oraal midazolam, pimozide, quetiapine, ergotamine, vinca-alkaloïden, PDE5-remmers, sommige calciumantagonisten en sommige HIV–proteaseremmers. Eribuline remt voor zover bekend geen andere CYP-enzymen of transporteiwitten.
In een kleine open studie is op dag 8 van de behandeling een verlenging van het QT-interval gezien. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, domperidon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, methadon, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica en selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is alleen in doses die toxisch zijn voor het moederdier embryoletaliteit aangetoond.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij combinatie met thalidomide: gebruik van thalidomide tijdens de zwangerschap is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste drie mnd. na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn naast teratogene afwijkingen bij gebruik tijdens het eerste trimester (misvormingen van de schedel, aangezicht en ledematen) ook afwijkingen gevonden aan de hersenen (al dan niet met verminderde intelligentie) en verder intra-uteriene vruchtdood en abortus.
Advies: gebruik van methotrexaat ontraden, met name in het 1e trimester. Weeg per geval het voordeel van de behandeling af tegen het mogelijke risico voor de foetus.
Vruchtbaarheid: methotrexaat kan fertiliteitsstoornissen geven incl. amenorroe en afwijkingen in de spermatogenese, die doorgaans reversibel lijken te zijn na staken van de therapie. Vrouwen kunnen overwegen een genetisch adviescentrum te raadplegen, mannen kunnen overwegen advies in te winnen over de mogelijkheid van cryopreservatie van sperma.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten. Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en na de therapie; fabrikanten noemen hierbij verschillende termijnen, van drie maanden tot zes maanden na de therapie.
Zwangerschap
Bij dieren passeert trabectedine de placenta.
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Op basis van het werkingsmechanisme is het echter waarschijnlijk dat ernstige aangeboren afwijkingen ontstaan.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Mannen wordt aangeraden voorafgaand aan de behandeling advies in te winnen over cryopreservatie van sperma omdat trabectedine tot (irreversibele) verminderde fertiliteit kan leiden. Overweeg genetische counseling bij het optreden van zwangerschap tijdens of een kinderwens na de behandeling.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en een vrouw tot drie en een man tot vijf maanden na de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren bij hoge doses schadelijk gebleken (ontbreken van onderkaak, tong, maag en milt).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Raad een man aan voorafgaand aan de behandeling advies in te winnen over cryopreservatie van sperma, omdat eribuline tot verminderde fertiliteit kan leiden.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én ten minste drie maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Methotrexaat gaat in kleine hoeveelheden over in de moedermelk, maar blijft een langere tijd in de weefsels beschikbaar.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd gedurende en tot 3 maanden na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd.
Contra-indicaties
- acute diffuse infiltratieve pulmonale en pericardiale aandoening;
- overgevoeligheid voor borium.
Contra-indicaties
- ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 20 ml/min);
- ernstige leverinsufficiëntie (bilirubinespiegel > 85,5 micromol/l);
- alcoholmisbruik, alcohol-geïnduceerde leverziekte of andere chronische leverziekten;
- slechte voedingstoestand;
- ernstige acute of chronische infectie zoals tuberculose of hiv;
- reeds bestaande bloeddyscrasie zoals beenmerghypoplasie, leukopenie, trombocytopenie of significante anemie;
- stomatitis, ulcera van de mondholte en bekende actieve gastro-intestinale ulcera;
- overgevoeligheid en longtoxiciteit bij eerder gebruik van methotrexaat.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Lactatie en Interacties.
Contra-indicaties
- ernstige of niet-behandelde infectie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Lactatie en Interacties.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire en pulmonale bijwerkingen: wees voorzichtig bij syncope in de voorgeschiedenis of comedicatie met een hypotensief effect in verband met (houdingsafhankelijke) hypotensie en instrueer de patiënt om zich te melden bij klachten passend bij hypotensie. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van of risicofactoren voor een hartaandoening in verband met cardiale bijwerkingen. Vochtretentie kan een teken zijn van het ontstaan van hartfalen. Maak vóór beginnen van de behandeling een röntgenfoto van de thorax en herhaal dit tijdens de behandeling op indicatie, in verband met mogelijke (soms fataal verlopende) bijwerkingen in de longen.
Neurologische bijwerkingen: controleer op tekenen van (perifere) neuropathie en verricht zo nodig neurologisch onderzoek. De incidentie van perifere neuropathie stijgt in het begin van de behandeling en is het hoogst tijdens cyclus 5. De incidentie is hoger bij intraveneuze toediening en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die samenhangen met neuropathie (zoals thalidomide). Bij nieuwe of verergerde neuropathie overwegen het toedieningsschema te veranderen of de toedieningsweg te veranderen in subcutaan. Als onderdeel van de differentiaaldiagnose van problemen met het centrale zenuwstelsel de patiënt regelmatig controleren op nieuwe of verergerende neurologische symptomen die kunnen wijzen op progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Bij het vaststellen van de diagnose PML de behandeling staken. Symptomen als convulsies, hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid en blindheid kunnen passen bij de bijwerking reversibele posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS, ofwel PRES). Staak de behandeling als de diagnose RPLS wordt bevestigd. Wees verder voorzichtig bij een voorgeschiedenis van epileptische aanvallen of bij aanwezigheid van risicofactoren hiervoor.
Bloedbeeldafwijkingen en (reactivatie van) infecties: controleer vóór iedere toediening van bortezomib (en zo nodig vaker) het bloedbeeld (met differentiële telling) in verband met beenmergremming, waarbij trombocytopenie het vaakst voorkomt. Trombocytopenie heeft een nadir op dag 11 en deze waarde is gerelateerd aan de uitgangswaarde van het aantal trombocyten. Doorgaans herstelt het aantal zich tot de uitgangswaarde vóór de volgende cyclus. Er zijn geen aanwijzingen voor een cumulatieve trombocytopenie. Een bloedplaatjestransfusie kan echter nodig zijn. Neutropenie is reversibel en heeft eveneens een nadir op dag 11. Controleer op klachten en symptomen van infectie. Overweeg antivirale profylaxe ter preventie van reactivatie van het herpes zoster-virus. In combinatie met rituximab is er meer kans op reactivatie van HBV-infectie; screen vóór starten van de behandeling op HBV en controleer patiënten tijdens de therapie nauwgezet wanneer er risicofactoren zijn voor een HBV-infectie. Overweeg een antivirale profylaxe.
Wees voorzichtig bij een hoge tumorlast in verband met meer kans op tumorlysissyndroom.
Staak de behandeling bij ernstige, mogelijk immuuncomplex-gemedieerde reacties, zoals serumziekteachtige reactie, polyartritis met huiduitslag, en proliferatieve glomerulonefritis.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet onderzocht.
Zie voor bijvoorbeeld Waarschuwingen en voorzorgen over geneesmiddelen waarmee gecombineerd wordt:
- cyclofosfamide
- doxorubicine
- doxorubicine in gepegyleerde liposomen
- dexamethason (systemisch)
- melfalan
- prednison
- rituximab
- thalidomide
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Monitoring van de behandeling: vóór aanvang van de behandeling of bij hervatten na een herstelperiode regelmatig de volgende onderzoeken uitvoeren:
- onderzoek van de mondholte en keel op slijmvliesveranderingen;
- volledig bloedbeeld (differentiële analyse en bloedplaatjes);
- leverfunctie;
- testen voor hepatitis B- en C-infectie;
- nierfunctie;
- röntgenfoto's van de borstkas.
- indien klinisch geïndiceerd tuberculose en hepatitis B en C uitsluiten.
Na aanvang van de behandeling en als de dosering wordt veranderd of tijdens perioden dat er meer kans is op verhoogde spiegels van methotrexaat (bv. bij uitdroging, geneesmiddelinteracties) wederom een monitoring uitvoeren. Zo nodig een beenmergbiopsie uitvoeren. Zelfs bij lage doseringen kan methotrexaat toxische effecten veroorzaken; het is belangrijk dat de toxische effecten snel worden bemerkt, de meeste bijwerkingen zijn dan reversibel. Bij methotrexaat wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Methotrexaat van tdm-monografie.org.
Bij (significante) vochtophopingen, zoals pleuravocht of ascites, vóór aanvang van de behandeling het vocht draineren. Methotrexaat wordt traag geëlimineerd vanuit de vochtophopingen met als gevolg een langere terminale halfwaardetijd en onverwachte toxiciteit.
Bij foliumzuurdeficiëntie is er meer kans op methotrexaattoxiciteit. Bij intermediaire dosis-therapie kan een calciumfolinaat-rescue nodig zijn; bij hoge dosis-therapie is deze altijd nodig. Denk er aan dat ouderen vaak lagere folaatreserves hebben.
Myelotoxiciteit: methotrexaat kan snel beenmergsuppressie geven bij ogenschijnlijk veilige doses. Leukopenie en trombocytopenie treden gewoonlijk 4–14 dagen na toediening op; in zeldzame gevallen kan de leukopenie recidiveren 12–21 dagen na toediening. Bij een significante daling van het aantal leukocyten of trombocyten de behandeling onmiddellijk staken. Methotrexaat is gecontra-indiceerd bij bestaand actieve ernstige infecties; wees zeer voorzichtig bij bestaande inactieve, chronische infecties. Mogelijk fatale opportunistische infecties (bv. door Pneumocystis jiroveci) kunnen optreden. Laat de patiënt zich direct melden bij eerste tekenen van een infectie zoals een pneumonie.
Pulmonale toxiciteit: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen. Bij elke follow-up-visite controleren op symptomen van interstitiële longziekte (ILD) zoals dyspneu, droge hoest en koorts (vaak gepaard gaande met eosinofilie). Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (ILD) de behandeling staken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken. Deze bijwerking kan ook optreden bij lage-dosis therapie en is niet altijd reversibel. Verder kan een opportunistische infectie met Pneumocystis jiroveci optreden (zie onder Myelotoxiciteit).
Levertoxiciteit: de behandeling stopzetten of niet starten bij afwijkende leverfunctiewaarden of leverbiopsie. Bij optreden van de afwijkingen tijdens de behandeling verdwijnen deze afwijkingen meestal binnen twee weken na staken van de therapie; eventueel kan dan op indicatie de behandeling weer worden hervat onder nauwkeurige monitoring met behulp van leverfunctiestesten, daling van de serumalbuminegehalte en/of controle op propeptide van type III-collageenhepatotoxiciteit. Risicofactoren voor optreden van hepatotoxiciteit zijn een geschiedenis van of bestaande leverziekte of van alcoholmisbruik, antecedenten van erfelijke leveraandoening, persisterende stijging van leverenzymenwaarden, obesitas, diabetes mellitus, een geschiedenis van gebruik van hepatotoxische geneesmiddelen of chemicaliën en een langdurig gebruik van methotrexaat of cumulatieve doses van ≥ 1,5 g. Overweeg bij een constante stijging van leverenzymwaarden de dosering te verlagen of de behandeling te staken. Methotrexaat is gecontra-indiceerd bij een bilirubinespiegel > 85,5 micromol/l. Bij insuline-afhankelijke diabetes extra controleren vanwege meer kans op levercirrose en stijging van leverenzymwaarden. Een verminderde leverfunctie geeft meer kans op methotrexaattoxiciteit, vooral stomatitis (zie ook onder 'gastro-intestinale toxiciteit').
Nierfunctie: een verminderde nierfunctie vergroot de kans op toxiciteit door methotrexaat. Bij een verminderde nierfunctie daarom de nierfunctie nauwgezet controleren, vooral bij combinatie met nefrotoxische geneesmiddelen (bv. NSAID's) of geneesmiddelen die beenmergsuppressie kunnen geven. Ook ouderen extra controleren op dit punt. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 20 ml/min) is methotrexaat gecontra-indiceerd. Zeker bij hogere doses is het voor de bescherming van de nieren nodig te zorgen voor een adequate hydratie, diurese en alkalinisering van de urine.
Gastro-intestinale toxiciteit bestaat uit misselijkheid, braken, diarree en stomatitis. Ook hemorragische enteritis en overlijden door een darmperforatie kunnen voorkomen. Wees daarom voorzichtig bij bestaande maag-darmaandoeningen; methotrexaat niet toedienen bij ulcera van de mondholte en bekende actieve gastro-intestinale ulcera. Bij optreden van bloedbraken, zwartgekleurde ontlasting of bloed in de ontlasting de behandeling staken. Er is meer kans op stomatitis bij een verminderde leverfunctie. Stomatitis kan worden voorkómen of verlicht door mondspoelingen met folinezuur.
Dehydratie: omstandigheden die dehydratie veroorzaken, zoals braken, diarree of stomatitis, kunnen de toxiciteit verhogen als gevolg van verhoogde spiegels van methotrexaat. In die gevallen de behandeling staken totdat de symptomen verdwenen zijn.
Huidtoxiciteit: vanwege de kans op fototoxiciteit de huid beschermen tegen zonlicht en zonnebank vermijden. Radiotherapie verergert bij methotrexaatbehandeling de verbranding van de huid door zonlicht. Ernstige, soms fataal verlopende huidreacties (waaronder erythema multiforme en het Stevens-Johnsonsyndroom) kunnen ontstaan na enkele dagen na toediening van methotrexaat; laat de patiënt zich direct melden bij eerste symptomen van dergelijke reacties zoals huiduitslag met koorts, malaise, vermoeidheid, spier- en/of gewrichtspijn, blaren, laesies in de mond, conjunctivitis. Bij bevestiging van een dergelijke huidreactie de behandeling onmiddellijk staken.
Neurotoxiciteit: vooral bij hoge doseringen of bij intrathecale toediening kunnen centrale neurologische verschijnselen ontstaan. Bij hoge doseringen is multifocale leuko-encefalopathie gezien (zowel met als zonder craniospinale radiotherapie en meestal in combinatie met andere immunosuppresiva). Deze is niet altijd volledig reversibel na staken van de behandeling. Ook waargenomen is een voorbijgaand acuut neurologisch syndroom met abnormaal gedrag, focale sensomotorische symptomen (bv. voorbijgaande blindheid) en abnormale reflexen. Bij intrathecale toediening kunnen voorkomen: chemische arachnoïditis (na enkele uren na toediening en reversibel binnen enkele dagen), subacute neurotoxiciteit (na herhaalde intrathecale toediening, vooral afwijkingen in motorische functies van hersenen en ruggenmerg, doorgaans reversibel na staken van de behandeling), en necrotiserende demyeliniserende leuko-encefalopathie (na enkele maanden of jaren na starten van de intrathecale behandeling, insluipend beeld met uiteindelijk dementie, spasticiteit, epilepsie, coma). Na intrathecale toediening daarom nauwlettend controleren op tekenen van neurotoxiciteit zoals die van meningitis, parese en encefalopathie.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) (mogelijk fataal) is gemeld, meestal in combinatie met andere immunosuppressiva. Overweeg PML bij de differentiaaldiagnoste bij patiënten met immunosuppressie met nieuwe neurologische symptomen of verergering van bestaande symptomen.
Lymfoom: bij lage dosis-therapie kan een maligne lymfoom optreden, dat na staken van de behandeling in remissie kan gaan. Een cytotoxische therapie is in dat geval niet vereist. Als het lymfoom persisteert is wel een cytotoxische therapie nodig.
Hulpstoffen: wees voorzichtig met natrium in de injectie- en infusievloeistof 100 mg/ml, bij een natriumarm dieet.
Voor vruchtbare mannen : zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen < 3 jaar zijn niet onderzocht; gebruik wordt ontraden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Levertoxiciteit: controleer vóór aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie: tijdens de eerste twee cycli wekelijks en daarna ten minste eenmaal tussen de behandelingen door. Trabectidine niet starten indien sprake is van een verhoogde serumbilirubinewaarde; de waarden van ASAT, ALAT en alkalische fosfatase dienen ≤ 2,5 × ULN te zijn en de albumine < 25 g/l. Bij de meeste patiënten treden acute (reversibele) verhogingen van ASAT en ALAT op; de mediane tijd tot het bereiken van piekwaarden van de aminotransferasen is ca. 5 dagen, binnen 15 dagen dalen de waarden meestal tot graad 1 of naar de waarden voorafgaand aan de behandeling, soms is de hersteltijd echter > 25 dagen. Indien tussen de cycli verhogingen van ASAT, ALAT of alkalische fosfatase optreden, kan dosisaanpassing noodzakelijk zijn. De bilirubinewaarde bereikt na ca. één week de piek en is doorgaans binnen ca. twee weken weer genormaliseerd. Incidenteel kan echter ernstige levertoxiciteit optreden met icterus, hepatomegalie en leverpijn. Risicofactoren voor het optreden van leverfalen zijn te hoge doses (bv. ook door interactie met CYP3A4-remmers) of een gebrek aan dexamethasonprofylaxe. Wees ook voorzichtig met de combinatie met andere hepatotoxische geneesmiddelen. Een vermindering van de leverfunctie kan tevens resulteren in een klinisch relevante vermindering van de eliminatie van trabectedine met meer kans op toxiciteit, waaronder levertoxiciteit. Bij een matig verminderde leverfunctie (bilirubine 1,5–3 × ULN en ASAT of ALAT < 8 × ULN) is de blootstelling aan trabectedine verdubbeld. Daarom is nauwkeurige controle vooral nodig bij gebruik van trabectedine bij leverziekte zoals actieve chronische hepatitis en kan dosisaanpassing nodig zijn.
Myelotoxiciteit: in verband met het zeer vaak optreden van graad 3 of 4 neutropenie, vóór de start van de behandeling een volledig bloedbeeld bepalen (incl. leukocytendifferentiatie en trombocytentelling), alsmede gedurende de eerste 2 cycli elke week en daarna ten minste eenmaal tussen de cycli in. Trabectedine niet toepassen indien de ANC < 1,5 × 109/l is, het aantal trombocyten < 100 × 109/l en/of het Hb < 5.6 mmol/l. Laat de patiënt zich direct melden bij het optreden van koorts en start zo snel mogelijk ondersteunende therapie.
Spiertoxiciteit: trabectedine niet toepassen indien de CK-waarde > 2,5× ULN is. Rabdomyolyse is gemeld, meestal samenhangend met myelotoxiciteit, ernstige leverfunctieafwijkingen, nierfalen en/of multiorgaanfalen. Controleer zorgvuldig de CK-waarde: vóór aanvang van de behandeling, tijdens de eerste twee cycli wekelijks en daarna ten minste eenmaal tussen de behandelingen door, en verder bij eerste tekenen van deze toxiciteiten en/of van spiertoxiciteit. Staak de behandeling bij optreden van rabdomyolyse tot volledig herstel en neem direct ondersteunende maatregelen. Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die spiertoxiciteit kunnen geven, zie de rubriek Interacties.
Hartfalen: verricht voorafgaand aan en gedurende de behandeling elke 2-3 maanden onderzoek van het hart, waaronder een bepaling van de linkerventrikelejectiefractie (LVEF). Staak de behandeling bij cardiale bijwerkingen graad 3 of 4 die kenmerkend zijn voor cardiomyopathie of bij een LVEF < LLN ('lower limit of normal', vastgesteld als een absolute afname van LVEF van ≥ 15% óf < LLN met een absolute afname van ≥ 5%). Risicofactoren voor hartfalen zijn een LVEF < LLN, een eerdere cumulatieve dosis van een antracycline van > 300 mg/m2, leeftijd > 65 jaar of een voorgeschiedenis van cardiovasculaire ziekte (vooral bij gebruik van hartmedicatie).
Capillaire-leksyndroom (CLS) is gemeld (incl. fataal verloop). Bepaal opnieuw serumalbumine wanneer symptomen als onverklaard oedeem, met of zonder hypotensie optreden. Een snelle afname van serumalbumine kan op CLS duiden. Bij bevestiging van CLS de behandeling met trabectedine definitief staken.
Voorafgaand aan en tijdens behandeling de nierfunctie bewaken. Vanwege onvoldoende ervaring niet gebruiken bij een creatinineklaring < 30 ml/min (monotherapie) of < 60 ml/min (combinatietherapie).
Extravasatie bij i.v.-toediening kan leiden tot weefselnecrose; zie voor de te nemen maatregelen de NVZA Crashkaart oncolytica versie 7.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen: zie Zwangerschap.
Kinderen < 18 jaar: vanwege onvoldoende werkzaamheid mag trabectedine niet worden toegepast bij pediatrische sarcomen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: myelosuppressie manifesteert zich primair als neutropenie. Controleer bij alle patiënten vóór iedere toediening het volledig bloedbeeld (volledige tellingen). Bij een ASAT- of ALAT-waarde > 3× ULN of bilirubine > 1,5× ULN is er meer kans op optreden van graad 4 van neutropenie én van graad 4 febriele neutropenie. De behandeling alleen starten als ANC-waarde ≥ 1,5 × 109/l en het aantal bloedplaatjes > 100 × 109/l is.
QT-verlenging: in een kleine open studie is op dag 8 van de behandeling een verlenging van het QT-interval gezien. Controleer daarom de hartfunctie (ECG) bij een voorgeschiedenis van congestief hartfalen, brady–aritmie, gebruik van QT-intervalverlengende medicatie (zie de rubriek Interacties) of afwijkingen in de elektrolyten; herstel hypokaliëmie, hypocalciëmie of hypomagnesiëmie vóór aanvang van de behandeling én controleer deze waarden regelmatig tijdens de behandeling. Vermijd eribuline bij patiënten met een congenitaal verlengd QT-syndroom.
Neuropathie: controleer de patiënt nauwgezet op tekenen van perifere motorische en sensorische neuropathie. Dosisuitstel of dosisverlaging kan nodig zijn. Patiënten met een reeds bestaande neuropathie > graad 2 waren niet opgenomen in de klinische onderzoeken.
Bij kinderen < 18 jaar is geen relevante toepassing voor de indicatie mammacarcinoom of liposarcoom. .
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Overdosering
Symptomen
Bij een overdosis (> 2× de aanbevolen dosis) is acute symptomatische hypotensie en trombocytopenie, met fatale afloop, waargenomen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met bortezomib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
De meeste ervaring is er met orale en intrathecale overdosering. Maar ook na i.v.- en i.m.-toediening komt overdosering voor. Zie voor symptomen en behandeling de monografieën op toxicologie.org/methotrexaat en vergiftigingen.info.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met trabectedine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met eribuline contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteasoomremmer. Bortezomib remt reversibel de activiteit van het 26S-proteasoom eiwitcomplex (ubiquitine-proteasoom systeem) dat overbodige of beschadigde eiwitten in de cel afbreekt. Het ubiquitine-proteasoom-systeem speelt een essentiële rol in de regulatie van de ombouw van specifieke eiwitten, waarbij de homeostase in de cellen gehandhaafd blijft. Remming van het 26S-proteasoom voorkómt deze gerichte eiwitafbraak en leidt tot celdood (apoptose). Kankercellen zijn gevoeliger voor de pro-apoptotische effecten van proteasoomremming dan normale cellen.
Kinetische gegevens
V d | 23,7–47,1 l/kg. |
Overig | uitgebreide distributie naar perifere weefsels. |
Metabolisering | in de lever door voornamelijk CYP3A4, CYP2C19 en CYP1A2 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | slechts een klein deel van de onveranderde actieve stof wordt met de urine uitgescheiden, terwijl in de feces geen onveranderde stof wordt aangetoond. |
T 1/2el | 40–193 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Foliumzuurantagonist met cytostatisch effect (antimetaboliet). Remt de omzetting van foliumzuur tot tetrahydrofoliumzuur, omdat methotrexaat een hogere affiniteit heeft voor het enzym dihydrofolaatreductase dan het natuurlijke substraat foliumzuur. De omzetting is een essentiële stap bij de synthese van nucleïnezuren en bij de celdeling. Methotrexaat remt hiermee de DNA-synthese en de vorming van nieuwe cellen. In hoge concentraties verhindert methotrexaat ook de folaatinstroom in de cel. Actief prolifererende weefsels (bv. maligne cellen, beenmerg, epitheel en mond- en darmslijmvlies) zijn doorgaans het meest gevoelig voor methotrexaat. Resistentie kan optreden door verminderd (actief) transport van methotrexaat door de celmembraan en door veranderingen in de affiniteit voor methotrexaat van dihydrofolaatreductase. Bij zeer hoge concentraties (> 20 micromol/l) dringt methotrexaat ook door passieve diffusie de cellen binnen (hoge dosis therapie).
Kinetische gegevens
T max | i.v. en i.m. 30–60 min, oraal ½–4 uur; grote interindividuele verschillen. Oraal: 1–2 uur, bij kinderen met leukemie grotere individuele verschillen (0,7–4 uur). |
F | oraal ca. 60% (bij een dosis van ≤ 30 mg/m²), waarschijnlijk door een verzadigingseffect significant lager (bij een dosis van > 80 mg/m²); grote interindividuele verschillen. |
V d | 0,4–0,8 l/kg. |
Overig | methotrexaat dringt langzaam door in de derde vloeistofcompartimenten zoals in de vloeistof in borst- of buikholte en diffundeert ook weer langzaam uit deze ruimten. Passeert de bloed-hersenbarrière niet bij lagere therapeutische doseringen. |
Metabolisering | in de lever en intracellulair tot de actieve gepolyglutamineerde vormen, die opnieuw door hydrolasen in methotrexaat kunnen worden omgezet. Tevens een 7–33% in de lever tot inactief 7-hydroxymethotrexaat met een 3 tot 5 maal lagere wateroplosbaarheid. De polyglutamaten kunnen gedurende langere periode in het weefsel achterblijven. De retentie en verlengde werking van deze actieve metabolieten varieert tussen cellen, weefsels en tumoren. Methotrexaat wordt voor een klein gedeelte door de darmflora omgezet tot een inactieve metaboliet (DAMPA). |
Eliminatie | afhankelijk van dosis en toedieningsweg. Voornamelijk renaal (via glomerulaire filtratie en actieve tubulaire secretie) en <10% via de gal met de feces. Renaal voornamelijk onveranderd (ca. 90%), maar ook als 7-hydroxymethotrexaat; via de feces onveranderd en als een inactieve metaboliet (DAMPA). Er is sprake van een enterohepatische kringloop. Methotrexaat wordt verwijderd door middel van intermitterende hemodialyse met 'high flux' kunstnier. |
T 1/2el | 3–10 uur (bij een dosis van ≤ 30 mg/m²), 8–15 uur (bij hogere doses). Bij vloeistofophoping in derde vloeistofcompartimenten (bv. bij pleura-effusie of ascites) verlengd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Trabectedine bindt aan de kleine groef van DNA, waardoor de helix naar de grote groef wordt verbogen. Verscheidene transcriptiefactoren, aan DNA bindende eiwitten en DNA-herstelroutes worden hierdoor beïnvloed, met als gevolg een verstoring van de celcyclus. In vitro en in vivo is antiproliferatieve activiteit gezien in diverse tumorcellijnen.
Kinetische gegevens
V d | > 71,4 l/kg. |
Overig | Trabectedine bindt uitgebreid aan weefsels en plasma-eiwitten. |
Eiwitbinding | 94–98%. |
Metabolisering | m.n. door CYP3A4. |
Eliminatie | ca. 58% met de feces; ca. 6% met de urine (waarvan < 1% onveranderd). |
T 1/2el | ca. 180 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Synthetisch derivaat van halichondrine B dat geïsoleerd is uit de zeespons Halichondria okadai. Niet-taxaan remmer van de groeifase van de microtubuli zonder de verkortingsfase te beïnvloeden, waarbij niet-productieve tubuline-aggregaten worden gevormd. Eribuline grijpt aan op een op tubuline gericht antimitotisch mechanisme dat leidt tot G2/M-celcylusblokkering, verstoring van de mitotische spoelfiguur en na langdurige mitotische blokkering tot apoptose.
Kinetische gegevens
V d | 43–114 l/m². Snelle distributie. |
Metabolisering | in de lever, in geringe mate. |
Eliminatie | voornamelijk onveranderd, met de feces (ca. 82%) en met de urine (ca. 9%). |
T 1/2el | ca. 40 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
bortezomib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
methotrexaat (bij tumoren) hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
trabectedine hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
eribuline hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk