Samenstelling
Bortezomib (als mannitolboronaatester) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 2,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1,4 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Velcade (als mannitolboronaatester) XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Alimta (als dinatriumzout) XGVS Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg, 500 mg
Bevat na reconstitutie 25 mg/ml.
Armisarte (als dinatriumzout) XGVS Actavis bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 4 ml, 20 ml, 40 ml
Conserveermiddel: propyleenglycol 35 mg/ml.
Pemetrexed (als dinatrium 2,5-water) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, 50 ml, 100 ml
Pemetrexed (als diarginine) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 4 ml, 20 ml, 40 ml
Conserveermiddel: propyleenglycol 35 mg/ml.
Pemetrexed (als dinatriumzout) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg, 500 mg
Bevat na reconstitutie 25 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Halaven (als mesilaat) XGVS Eisai
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,44 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml, 3 ml
Bevat tevens: ethanol
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Spectrila (E. coli-asparaginase = colaspase) XGVS Pharmanovia Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 10.000 IE
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) en mantelcellymfoom (MCL) de geldende behandelrichtlijnen op hovon.nl.
Advies
De geldende behandelrichtlijn Diagnostiek en behandeling van het mesothelioom (sept 2011) staat op NVALT.
De geldende behandelrichtlijn voor niet-kleincellig longcarcinoom staat op richtlijnendatabase.nl.
Zie voor het adviezen van de Commissie BOM nvmo.org (onder emetrexed).
Advies
Voor de behandeling van borstkanker en liposarcoom staan op richtlijnendatabase de geldende behandelrichtlijnen.
Advies
Zie voor de behandeling van acute lymfatische leukemie de behandelrichtlijn via hovon.
Indicaties
Reeds eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- Progressief multipel myeloom, waarbij minstens één eerdere behandeling heeft plaatsgehad én waarbij reeds een stamceltransplantatie heeft plaatsgevonden óf waarbij een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt: als monotherapie of in combinatie met doxorubicine in gepegyleerde liposomen of dexamethason (systemisch).
Niet eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- In combinatie met melfalan en prednison, indien een hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
- In combinatie met dexamethason (systemisch), of met dexamethason én thalidomide, als inductiebehandeling, indien hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie aangewezen is.
Niet eerder behandeld mantelcellymfoom bij volwassenen:
- In combinatie met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine en prednison indien een hematopoëtische stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
Indicaties
- Inoperabel maligne mesothelioom van de pleura bij chemotherapie-naïeve patiënten in combinatie met cisplatine.
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), anders dan overwegend plaveiselcelhistologie:
- als eerstelijnsbehandeling in combinatie met cisplatine;
- als onderhoudsbehandeling als monotherapie indien er géén progressie is onmiddellijk na op platina gebaseerde chemotherapie.
- als tweedelijnsbehandeling als monotherapie;
Indicaties
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom bij volwassenen, van wie de ziekte progressief is na ten minste één chemotherapeutische behandeling voor de ziekte in een gevorderd stadium. Eerdere behandeling dient een antracyclinederivaat én een taxaan te hebben omvat (in de adjuvante óf in de gemetastaseerde setting), tenzij de patiënt niet in aanmerking kwam voor deze behandelingen.
- Niet-reseceerbaar liposarcoom bij volwassenen, die een eerdere behandeling met antracycline hebben ontvangen voor gevorderde of gemetastaseerde ziekte (tenzij ze daarvoor niet geschikt waren).
Indicaties
- acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen vanaf de geboorte en bij volwassenen, in combinatie met andere anti-neoplastische geneesmiddelen.
Doseringen
Ter preventie van uraatnefropathie bij hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase.
Multipel myeloom, Mantelcellymfoom:
Volwassenen:
1,3 mg/m² lichaamsoppervlak gedurende een aantal dagen van een cyclus. Welke dagen, hoe lang een cyclus duurt, hoeveel cycli moeten worden gegeven en op welke dagen eventuele bijkomende oncolytica en/of prednison/dexamethason moeten worden gegeven, hangt af van de indicatie. Zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Ouderen (> 65 jaar): Er zijn geen aanwijzingen dat aanpassen van de startdosis in deze populatie noodzakelijk is. Er zijn echter geen gegevens over het gebruik bij ouderen met niet eerder behandeld multipel myeloom, die in aanmerking komen voor hooggedoseerde chemotherapie met een hematopoëtische stamceltransplantatie; er kan geen doseeraanbeveling worden gedaan. In een studie bij patiënten met mantelcellymfoom werden de regimes BoR-CAP en R-CHOP bij ouderen ≥ 75 jaar wel minder goed verdragen; dit kan op zichzelf aanleiding geven tot een dosisaanpassing, zie hieronder bij 'Ernstige bijwerkingen'.
Verminderde nierfunctie: Bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (gedefinieerd als creatinineklaring ≥ 20 ml/min/1,73 m²) is geen dosisaanpassing nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen dosisaanbeveling worden gedaan bij een ernstig verminderde nierfunctie zonder toepassing van dialyse (creatinineklaring < 20 ml/min/1,73m²). Bij dialyse bortezomib toedienen na afloop van de dialyse.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverinsufficiëntie is geen dosisaanpassing noodzakelijk. Bij een matige of ernstige leverinsufficiëntie (gedefinieerd als bilirubine waarde > 1,5× ULN en elke ASAT-waarde) tijdens de eerste behandelcyclus starten met 0,7 mg/m² lichaamsgewicht gedurende een aantal dagen van deze cyclus. Vervolgens afhankelijk van de tolerantie van de patiënt bij de volgende cycli de dosis verhogen (tot 1,0 mg/m²) of verlagen (tot 0,5 mg/m²).
Ernstige bijwerkingen: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals neuropathie, hematologische toxiciteit, overige niet-hematologische toxiciteiten) eveneens de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Toediening: voor i.v.-toediening is een concentratie van 1 mg/l nodig en voor de subcutane toediening 2,5 mg/ml. Bortezomib oplossing toedienen als intraveneuze bolusinjectie in 3–5 seconden via een perifere of centrale intraveneuze katheter, gevolgd door spoeling met 0,9% NaCl-oplossing óf subcutaan in de dij of de buik, waarbij injectieplaatsen afgewisseld worden. Bij optreden van lokale reactie op de injectieplaats na subcutane toediening, een minder geconcentreerde oplossing subcutaan toedienen (1 mg/ml) of overgaan op intraveneuze injectie. Niet intrathecaal toedienen in verband met de kans op een fataal verloop.
Let op: het tijdsinterval tussen 2 doses bortezomib moet minstens 72 uur zijn.
Doseringen
Ter vermindering van gastro-intestinale toxiciteit bij de combinatie met cisplatine: anti-emetica en een toereikende hydratie vóór en/of na de behandeling.
Ter vermindering van huidreacties: geef iedere cyclus gedurende 3 dagen corticosteroïden, equivalent aan oraal 4 mg dexamethason 2×/dag, te beginnen 1 dag vóór toediening van pemetrexed.
Ter vermindering van hematologische en niet-hematologische toxiciteiten: laat de patiënt 0,35–1 mg foliumzuur 1×/dag innemen, te beginnen 5 dagen voor de eerste dosis pemetrexed en voort te zetten tot 21 dagen na de laatste dosis pemetrexed. Geef 1 mg vitamine B12 i.m. in de week vóór de eerste dosis pemetrexed en vervolgens op dag 1 van iedere derde cyclus.
Maligne mesothelioom van de pleura
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie: op dag 1 van elke 21-daagse cyclus: i.v. pemetrexed 500 mg/m² lichaamsoppervlak via infusie gedurende 10 min, na 30 minuten gevolgd door i.v. cisplatine 75 mg/m² via infusie gedurende 2 uur.
Niet-kleincellig longcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie: op dag 1 van elke 21-daagse cyclus: i.v. pemetrexed 500 mg/m² lichaamsoppervlak via infusie gedurende 10 min, na 30 minuten gevolgd door i.v. cisplatine 75 mg/m² via infusie gedurende 2 uur.
Monotherapie: op dag 1 van elke 21-daagse cyclus: i.v. pemetrexed 500 mg/m² lichaamsoppervlak via infusie in 10 min.
Vermindere nierfunctie: bij een creatinineklaring ≥ 45 ml/min is er geen dosisaanpassing nodig. B
ij een creatinineklaring < 45 ml/min wordt gebruik niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: er zijn geen gegevens over het gebruik.
Bij toxiciteiten: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreken of staken van de behandeling van pemetrexed en/of cisplatine bij (ernstige) bijwerkingen (neutropenie, trombocytopenie, mucositis, diarree, neurotoxiciteit, elke andere niet-hematologische toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2,), zie daarvoor de link onder 'zie ook'.
Toediening: de infusievloeistof na reconstitutie en/of verdunning toedienen als i.v.-infuus gedurende 10 minuten.
Doseringen
Overweeg anti-emetische profylaxe inclusief corticosteroïden.
Let op: de dosering is gebaseerd op de werkzame stof (eribuline) en niet op de zoutvorm (eribuline-mesilaat) zoals in sommige andere publicaties.
Overweeg anti-emetische profylaxe.
Lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom, niet-reseceerbaar liposarcoom
Volwassenen (incl. ouderen)
1,23 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v. injectie in 2–5 min, op dag 1 en 8 van elke cyclus van 3 weken.
Verminderde leverfunctie als gevolg van levermetastasen: bij lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6): 0,97 mg/m² lichaamsoppervlak; bij matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): 0,62 mg/m² lichaamsoppervlak; op dag 1 en 8 bij een cyclusduur van 3 weken. Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis is niet onderzocht; een sterkere dosisverlaging zal nodig zijn. Ook het gebruik bij leverfunctiestoornissen als gevolg van levercirrose is niet onderzocht; de fabrikant geeft echter wel aan dat de genoemde doseringen (onder zorgvuldige controle) gebruikt kunnen worden, maar dat mogelijk de dosis verder aangepast moet worden.
Verminderde nierfunctie: bij matige of ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 50 ml/min) kan de blootstelling aan eribuline ca. 1,5 × verhoogd zijn. Er is echter een hoge variabiliteit tussen patiënten. Een dosisverlaging kan nodig zijn. Wees voorzichtig en controleer de patiënt nauwlettend.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische bijwerkingen (aantal neutrofielen, trombocyten), en niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel). De dosis niet opnieuw verhogen als de dosis eribuline in verband met toxiciteit is verlaagd.
Toediening: eribuline toedienen via een i.v.-injectie gedurende 2–5 min. Eventueel de oplossing verdunnen met max. 100 ml fysiologische zoutoplossing (géén glucose-oplossing gebruiken), en via een goede perifere veneuze toegang of een open centrale lijn infunderen.
Doseringen
Een intracutane test of kleine intraveneuze testdosis voor iedere behandeling is te overwegen; de test voorspelt echter niet nauwkeurig welke patiënt een (ernstige) allergische reactie zal krijgen. De kans op overgevoeligheid tijdens de behandeling neemt toe met het aantal doses.
Ter preventie van uraatnefropathie door massale tumorcellysis, o.a. voldoende vloeistof toedienen en allopurinol/rasburicase overwegen.
Het wordt aanbevolen om tijdens de behandeling de dalwaarde van asparaginaseactiviteit te controleren (zie ook de rubriek Eigenschappen).
Als onderdeel van combinatietherapie bij acute lymfatische leukemie:
Volwassenen en kinderen > 1 jaar:
i.v.-infusie: 5.000 IE/m² lichaamsoppervlak elke derde dag gegeven.
Kinderen 0 -12 maanden:
i.v.-infusie: op basis van beperkte gegevens is de aanbevolen dosis bij zuigelingen < 6 maanden: 6.700 IE/m² lichaamsoppervlak elke derde dag gegeven. Bij kinderen 6–12 maanden: 7.500 IE/m² lichaamsoppervlak elke derde dag gegeven.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig; ernstige leverfunctiestoornis is een contra-indicatie.
Toediening:in verband met de kans op ernstige overgevoeligheidsreacties alleen na verdunning toedienen via een i.v. infusie over een periode van ½–2 uur.
Bijwerkingen
Mono- of combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, (febriele) neutropenie, (hemolytische) anemie. Verminderde eetlust. Perifere neuropathie, gevoelsstoornis (o.a. paresthesie, hypo-esthesie). Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Spierpijn. Vermoeidheid, koorts, asthenie.
Vaak (1-10%): infectie met herpes zoster, bovensteluchtweginfectie, bronchitis, pneumonie, (interstitiële) longontsteking, infectie met herpes simplex, schimmelinfectie. Leukopenie, lymfopenie. Dehydratie, elektrolytstoornissen (van o.a. Na+, K+, Ca2+, Mg2+, PO4 3-), hyperurikemie, hypo- of hyperglykemie. Stemmingsstoornis, slaapstoornis, angststoornis. Bewustzijnsverlies (incl. syncope), duizeligheid, smaakstoornis, lethargie, hoofdpijn. Oogzwelling, conjunctivitis, visusstoornis. Vertigo. Hypertensie, (orthostatische) hypotensie. Dyspneu, keelpijn, hoesten, bloedneus. Stomatitis, gastro-intestinale bloeding, dyspepsie, buikpijn, flatulentie. Afwijkende leverenzymwaarden. Huiduitslag, jeuk, erytheem, droge huid. Spierspasmen, spierzwakte, pijn in de ledematen. Verminderde nierfunctie. Oedeem, koude rillingen, malaise, gewichtsafname.
Soms (0,1-1%): sepsis, virale infecties, herpes-meningo-encefalitis, hordeolum, cellulitis, oorinfectie, tandinfectie. Pancytopenie, leukocytose, coagulopathie, lymfadenopathie. Overgevoeligheidsreactie (zoals angio-oedeem). Hyperthyroïdie, inadequate ADH-secretie, Cushingsyndroom. Tumorlysissyndroom, hypoproteïnemie, diabetes mellitus, vochtretentie. Psychische of psychotische stoornis, hallucinaties, verwardheid, onrust. Tremor, ataxie, dyskinesie, posterieur encefalopathiesyndroom, coördinatie- of evenwichtsstoornis, insult, postherpetische neuralgie, spraakstoornis, rustelozebenen-syndroom, migraine, ischias, afwijkende reflexen, parosmie. Oogbloeding, blefaritis, chalazion, oogontsteking, dubbelzien, droge ogen, verhoogde traanproductie. Gehoorbeschadiging (incl. doofheid), dysacusis (incl. tinnitus). Hartstilstand, harttamponade, atrium- of ventrikelfibrilleren, palpitaties, tachy- of bradycardie, hartfalen, angina pectoris, pericarditis, cardiomyopathie. Diepveneuze trombose, tromboflebitis, hematoom, overmatig blozen, opvliegers, vasculitis. Alveolaire bloeding, longembolie, pleurale effusie, longoedeem, bronchospasme, hypoxie, pleuritis, hik, rinorroe, dysfonie. Pancreatitis, hematemese, mondulceratie of -blaarvorming, beslagen tong, gastro-enteritis, (ischemische) colitis, gastro-oesofageale refluxziekte, dysfagie, ileus, prikkelbaredarmsyndroom. Hepatitis, cholestase. Erythema multiforme, urticaria, dermatitis, acute febriele neutrofiele dermatose, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, petechiën, purpura, psoriasis, hyperhidrose, acne, pigmentatiestoornis. Gewrichtszwelling of -stijfheid, artritis, myopathie. Nierfalen, urineweginfectie, hematurie, urineretentie, oligurie, pollakisurie, dysurie, proteïnurie, uremie. Vaginale bloeding, erectiestoornis. Reactie op de injectieplaats, gezichtsoedeem, borstkaspijn, het koud hebben, dorst. Hyperbilirubinemie, gewichtstoename.
Zelden (0,01-0,1%): meningitis (incl. bacterieel), erysipelas, tonsillitis, mastoïditis. Maligne of benigne neoplasma. Diffuse intravasculaire stolling, trombocytose, hyperviscositeitssyndroom, trombotische microangiopathie (incl. trombocytopenische purpura). Anafylactische shock, type III immuuncomplex-gemedieerde reactie, amyloïdose. Hypothyroïdie, acidose, hypo- of hyperchloremie, hyperproteïnemie, hypovolemie, vitamine B-deficiëntie (incl. B12), jicht, toegenomen eetlust, intolerantie voor alcohol. Suïcidaal gedrag, aanpassingsstoornis, delier, verminderd libido. Hersenoedeem, hersenbloeding, TIA, autonome neuropathie, coma, paralyse, parese, hersenstamsyndroom, ruggenmergcompressie (o.a. door hernia), radiculitis, psychomotorische hyperactiviteit, kwijlen, hypotonie, Guillan-Barrésyndroom, demyeliniserende polyneuropathie. Cornealetsel, exoftalmie, retinitis, scotoom, dacryoadenitis, fotofobie, fotopsie, optische neuropathie, verminderde visus (incl. blindheid). Oorbloeding, vestibulaire neuronitis. Atriumflutter, myocardinfarct, AV-blok, 'torsade de pointes', linkerventrikelfalen, mitralisklepinsufficiëntie, sinusarrest. Lymfoedeem, erytromelalgie, vasodilatatie, bleekheid. Pulmonale hypertensie, ademhalingsinsufficiëntie, apneu, pneumothorax, atelectase, hemoptoë, hyperventilatie, orthopneu, pneumonitis, longfibrose, respiratoire alkalose, tachypneu, hypocapnie, longinfiltraat, bovensteluchtweg-hoestsyndroom. Tongoedeem, cheilitis, periodontitis, gingivale hypertrofie, oesofagitis, maag-darmulceratie en -perforatie, peritonitis, ascites, fecaloom, megacolon, proctalgie, anale fissuur, fecale incontinentie. Leverfalen, Budd-Chiarisyndroom, cytomegalovirushepatitis, cholelithiase. Lymfocyteninfiltratie in de huid, hand-voetsyndroom, huidulcus, huidverharding, papels, fotosensibilisatie, seborroe, nagelaandoening. Rabdomyolyse, fistel, dactylitis, synoviumcyste. Nierkoliek. Prostatitis, epididymitis, vulva-ulceratie, bekkenpijn. Multi-orgaanfalen. Afwijkend ECG, afwijkende INR.
In de fase III studie is er bij subcutane toediening van bortezomib als monotherapie een lagere totale incidentie van bijwerkingen met een toxiciteit van graad 3 (CTCAE) of hoger waargenomen dan bij intraveneuze toediening. Daarentegen was er in deze studie een lagere incidentie van overlijden door 'progressieve ziekte' bij de intraveneuze groep (9%) dan bij de subcutane groep (18%). De volgende bijwerkingen werden minder frequent waargenomen bij subcutane toediening: diarree, buikpijn, asthenie, bovensteluchtweginfectie (incidentie van deze bijwerkingen 12–15% lager) en perifere neuropathie (incidentie 10% lager).
Bijwerkingen
Monotherapie of in combinatie met cisplatine:
Zeer vaak (> 10%): infectie (met en zonder neutropenie). Stomatitis, faryngitis, misselijkheid, braken, diarree, anorexie. Vermoeidheid. Huiduitslag, afschilfering. Verminderde creatinineklaring. Daling neutrofielen/granulocyten, leukocyten en daling hemoglobine.
Vaak (1-10%): hartfalen. Sepsis. Koorts, niet-cardiale pijn op de borst, mucositis, oedeem. Allergische reacties/overgevoeligheid, hyperpigmentatie, jeuk, urticaria, alopecia, erythema multiforme. Sensorische en/of motorische neuropathie, smaakstoornis, duizeligheid. Obstipatie, buikpijn, dyspepsie. Meer traanafscheiding, conjunctivitis, droge ogen. (Acuut) nierfalen. Dehydratie. Daling trombocyten, febriele neutropenie. Stijging van serum ALAT, ASAT en γ-GT.
Soms (0,1-1%): angina pectoris, myocardinfarct, (supraventriculaire) aritmieën, CVA (incl. herseninfarct en hersenbloeding). Perifere ischemie, soms leidend tot necrose van een extremiteit. Longembolie, interstitiële pneumonitis (incl. ademhalingsinsufficiëntie), bestralingspneumonitis. Rectale hemorragie, maag-darmbloeding, darmperforatie, (bestralings)oesofagitis. Pancytopenie.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische shock. Immuungemedieerde hemolytische anemie. Hepatitis. Radiatie-recallfenomeen. Erytheem.
Zeer zelden (< 0,01%): hypodermitis. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, pemfigus, bulleuze dermatitis, eczeem, erythemateus oedeem (voornamelijk in de onderste ledematen), prurigo, pseudo-cellulitis.
Verder zijn gemeld: tubulusnecrose, nefrogene diabetes insipidus.
Tevens kunnen in combinatie met cisplatine optreden:
Zeer vaak (> 10%): verhoogd creatinine.
Soms (0,1-1%): colitis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): dyspneu, hoesten. Perifere neuropathie (ca. 36%; CTCAE graad 3–4 ca. 7%), hoofdpijn. Misselijkheid (ca. 36%), braken, obstipatie, diarree. Verminderde eetlust. Alopecia. Artralgie, myalgie, rugpijn, pijn in extremiteit. Vermoeidheid/asthenie (ca. 53%; graad 3–4 ca. 8%), koorts. Gewichtsverlies. Neutropenie (ca. 54%; graad 3–4 ca. 46%), leukopenie (ca. 28%; graad 3–4 ca. 17%), anemie (ca. 22%; graad 3–4 ca. 3%).
Vaak (1-10%): tachycardie. Pneumonie, longembolie, bovensteluchtweginfectie , keelpijn, neusbloeding, loopneus. Herpes zosterinfecties. Slapeloosheid, depressie. Neurotoxiciteit, duizeligheid, hypo-esthesie, lethargie. Vertigo, oorsuizen. Verhoogde traanproductie, conjunctivitis. Opvliegers. Stomatitis, orale candidiase, orale herpes, droge mond, smaakstoornis, dyspepsie, gastro-oesofageale refluxziekte, buikpijn. Huiduitslag, jeuk, erytheem, hand-voetsyndroom, droge huid, nachtzweten, nagelaandoening. Spierspasmen, spierzwakte, myalgie, botpijn. Mucositis, perifeer oedeem, koude rillingen, griepachtige verschijnselen, pijn op de borst. Urineweginfectie, dysurie. Trombocytopenie, febriele neutropenie, lymfopenie. Verhoogd ASAT, ALAT, γ-GT, hyperbilirubinemie. Dehydratie. Hyperglykemie. Hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie.
Soms (0,1-1%): angio-oedeem. (Neutropene) sepsis, septische shock. Diepveneuze trombose. Interstitiële longziekte. Levertoxiciteit. Nierfalen, hematurie, proteïnurie. Pancreatitis, ulceratie van de mond.
Zelden (0,01–0,1%): verspreide intravasculaire coagulatie.
Verder is gemeld: verlenging QT-interval. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): overgevoeligheid zoals overmatig blozen, hypotensie, angio-oedeem, dyspneu, huiduitslag. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Oedeem, vermoeidheid. Hyperglykemie. Daling van antitrombine III, fibrinogeen, totaal eiwit, cholesterol, LDL. Stijging van leverenzymwaarden, bilirubine, cholesterol, triglyceriden, VLDL, lipoproteïnase-activiteit, ureum, ammoniak, LDH. Hypoalbuminemie.
Vaak (1–10%): gedissemineerde intravasculaire stolling (DIC), trombose (vooral diep-veneuze trombose en sinus-cavernosustrombose), hemorragie. Bronchospasme. Depressie, verwardheid, hallucinaties. Duizeligheid, slaperigheid, agitatie. Acute pancreatitis (mogelijk fataal). Rugpijn, gewrichtspijn. Verminderde eetlust, gewichtsverlies, hypoglykemie. Anemie, trombocytopenie, leukopenie. Stijging amylase, lipase. Abnormaal EEG: verminderde alfagolf-activiteit, verhoogde thèta- en deltagolf-activiteit.
Soms (0,1–1%): hoofdpijn. Hyperurikemie, hyperammoniëmie.
Zelden (0,01–0,1%): anafylactische shock. Herseninfarct, convulsies, daling van het bewustzijn, coma, posterieur reversibel leuko-encefalopathiesyndroom (PRES). Hemorragische of necrotiserende pancreatitis. Cholestase, icterus, leverfalen, levernecrose. Parotitis. Diabetische ketoacidose.
Zeer zelden (< 0,01%): tremor. Secundaire hypothyroïdie, hypoparathyreoïdie.
Verder zijn gemeld: infecties.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik met orale bloedglucoseverlagende middelen kunnen veranderingen in de bloedglucosespiegel optreden; een aanpassing van antidiabetische medicatie kan nodig zijn.
Wees voorzichtig met de combinatie met neuro- en hepatotoxische geneesmiddelen.
Gelijktijdige toediening van bortezomib met krachtige remmers van CYP3A4 (zoals claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, ritonavir, grapefruit-/pompelmoessap) kan de concentratie van bortezomib verhogen. Gelijktijdig gebruik met krachtige inductoren van CYP3A4 (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid) kan de concentratie van bortezomib verlagen en kan daardoor de werkzaamheid van bortezomib verlagen, de combinatie wordt niet aanbevolen.
Interacties
Vanwege het risico van systemische, mogelijk dodelijke, gegeneraliseerde vaccinatieziekte is gelijktijdig gebruik van gelekoortsvaccin gecontra-indiceerd en wordt gelijktijdig gebruik met andere levende verzwakte vaccins ontraden.
Gelijke toediening van nefrotoxische middelen (bv. aminoglycosiden, vancomycine, aciclovir, trimethoprim (met sulfamethoxazol), amfotericine B, ciclosporine, tacrolimus, ciprofloxacine, H2-receptorantagonisten (zoals cimetidine, famotidine), lisdiuretica en methotrexaat) of stoffen die tubulair worden uitgescheiden, kan resulteren in een vertraagde klaring van pemetrexed; zonodig de creatinineklaring nauwlettend controleren.
Hoge doses NSAID's (prostaglandinesynthetaseremmers) zoals ibuprofen (> 1600 mg per dag) of acetylsalicylzuur (> 1,3 g per dag) kunnen de eliminatie van pemetrexed verminderen; bij lichte tot matige nierinsufficiëntie 2 dagen vóór tot en met 2 dagen na pemetrexed hoge doses NSAID's vermijden. Gebruik van NSAID's met lange halfwaardetijd (bv. piroxicam) vermijden van ten minste 5 dagen vóór tot en met 2 dagen na toediening van pemetrexed. Indien de combinatie toch noodzakelijk is, dan monitoren op toxiciteit van pemetrexed, vooral op myelosuppressie en gastro-intestinale toxiciteit. Bij een creatinineklaring van 45–79 ml/min géén NSAID's gebruiken van twee dagen vóór tot en met twee dagen na toediening van pemetrexed.
Bestralingspneumonitis is gemeld bij patiënten die behandeld werden met bestraling voorafgaand, tijdens of na behandeling met pemetrexed. Daarnaast zijn 'radiation recall'-reacties gemeld bij patiënten die weken of jaren eerder radiotherapie hebben gekregen.
Interacties
Eribuline wordt uitgescheiden in de gal via een nog onbekend transporteiwit in de lever. De sterke Pgp-remmer ketoconazol heeft géén invloed op de blootstelling aan en de maximale plasmaspiegel van eribuline. Eribuline is géén substraat voor de transporters BCRP, OAT1, OAT3, OATP1B1, OATP1B3, MRP2, MRP4 en galzoutexportpomp (BSEP)-transporteiwitten.
Eribuline is een lichte remmer van CYP3A4; wees voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die voornamelijk via dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben zoals domperidon, kinidine, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, everolimus, sommige statinen, alfentanil, fentanyl, methadon, carbamazepine, alprazolam, oraal midazolam, pimozide, quetiapine, ergotamine, vinca-alkaloïden, PDE5-remmers, sommige calciumantagonisten en sommige HIV–proteaseremmers. Eribuline remt voor zover bekend geen andere CYP-enzymen of transporteiwitten.
In een kleine open studie is op dag 8 van de behandeling een verlenging van het QT-interval gezien. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, domperidon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, methadon, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica en selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Interacties
Ten vroegste 3 maanden na beëindigen van de behandelkuur een immunisatie met levende vaccins uitvoeren in verband met een grotere kans op ernstige infecties.
Gelijktijdig gebruik van glucocorticoïden (zoals prednison) vergroot de kans op trombose en op hyperglykemie. Voorts versterkt het de myelosuppressie met als gevolg meer kans op infecties; dit laatste is ook het geval wanneer asparaginase in combinatie met andere myelosuppressieve geneesmiddelen wordt gecombineerd.
De hepatotoxiciteit kan toenemen bij gelijktijdig gebruik met imatinib of bij combinatie met andere geneesmiddelen die zelf ook hepatotoxisch zijn; controleer de leverparameters zoals ASAT, ALAT en bilirubine.
Asparaginase kan hyperglykemie veroorzaken; houd hiermee rekening bij reeds ingestelde antidiabetische medicatie.
Asparaginase vermindert de effectiviteit/toxiciteit van methotrexaat, indien het vóór of tegelijkertijd met methotrexaat wordt toegediend. Als asparaginase 24 uur ná methotrexaat wordt gegeven, versterkt het echter de werkzaamheid van methotrexaat.
Asparaginase vermindert de werkzaamheid van een hoge dosis cytarabine, indien het vóór cytarabine wordt toegediend. Als asparaginase ná cytarabine wordt gegeven, versterkt het echter de werkzaamheid van cytarabine. Dit effect is het duidelijkst met een interval van ca. 120 uur tussen de behandelingen.
Toediening van asparaginase vlak vóór of gelijktijdig met vincristine kan gepaard gaan met een verhoging van de toxiciteit van asparaginase. Daarom vincristine 3–24 uur vóór asparaginase toedienen.
Houd bij de combinatie met andere geneesmiddelen rekening met het feit dat asparaginase de toxiciteit van andere geneesmiddelen kan versterken door zijn effect op de leverfunctie en door de eventuele hypoalbuminemie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is alleen in doses die toxisch zijn voor het moederdier embryoletaliteit aangetoond.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij combinatie met thalidomide: gebruik van thalidomide tijdens de zwangerschap is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste drie mnd. na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (meer foetale sterfte, onvolledige ossificatie, gespleten gehemelte). Van antimetabolieten wordt verwacht dat zij ernstige aangeboren afwijkingen veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Raad een man voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma, omdat pemetrexed tot infertiliteit kan leiden.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste zes maanden (vrouw) of drie maanden (man) na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren bij hoge doses schadelijk gebleken (ontbreken van onderkaak, tong, maag en milt).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Raad een man aan voorafgaand aan de behandeling advies in te winnen over cryopreservatie van sperma, omdat eribuline tot verminderde fertiliteit kan leiden.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én ten minste drie maanden na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in klinisch relevante doseringen schadelijk gebleken (skeletmalformaties, spina bifida, exencefalie, abdominale expulsie, afwijkingen in longen en nieren).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en gedurende 7 maanden (vrouw) of 4 maanden (man) na de therapie. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat niet bekend is of asparaginase de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: Bijwerkingen op de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- acute diffuse infiltratieve pulmonale en pericardiale aandoening;
- overgevoeligheid voor borium.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubrieken Lactatie en Interacties.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
- pancreatitis;
- ernstig verminderde leverfunctie (bilirubine > 3 × ULN, transaminasen > 10 × ULN);
- reeds bestaande coagulopathie (bv. hemofilie)
- voorgeschiedenis van pancreatitis, ernstige bloedingen of ernstige trombose na behandeling met asparaginase.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire en pulmonale bijwerkingen: wees voorzichtig bij syncope in de voorgeschiedenis of comedicatie met een hypotensief effect in verband met (houdingsafhankelijke) hypotensie en instrueer de patiënt om zich te melden bij klachten passend bij hypotensie. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van of risicofactoren voor een hartaandoening in verband met cardiale bijwerkingen. Vochtretentie kan een teken zijn van het ontstaan van hartfalen. Maak vóór beginnen van de behandeling een röntgenfoto van de thorax en herhaal dit tijdens de behandeling op indicatie, in verband met mogelijke (soms fataal verlopende) bijwerkingen in de longen.
Neurologische bijwerkingen: controleer op tekenen van (perifere) neuropathie en verricht zo nodig neurologisch onderzoek. De incidentie van perifere neuropathie stijgt in het begin van de behandeling en is het hoogst tijdens cyclus 5. De incidentie is hoger bij intraveneuze toediening en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die samenhangen met neuropathie (zoals thalidomide). Bij nieuwe of verergerde neuropathie overwegen het toedieningsschema te veranderen of de toedieningsweg te veranderen in subcutaan. Als onderdeel van de differentiaaldiagnose van problemen met het centrale zenuwstelsel de patiënt regelmatig controleren op nieuwe of verergerende neurologische symptomen die kunnen wijzen op progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Bij het vaststellen van de diagnose PML de behandeling staken. Symptomen als convulsies, hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid en blindheid kunnen passen bij de bijwerking reversibele posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS, ofwel PRES). Staak de behandeling als de diagnose RPLS wordt bevestigd. Wees verder voorzichtig bij een voorgeschiedenis van epileptische aanvallen of bij aanwezigheid van risicofactoren hiervoor.
Bloedbeeldafwijkingen en (reactivatie van) infecties: controleer vóór iedere toediening van bortezomib (en zo nodig vaker) het bloedbeeld (met differentiële telling) in verband met beenmergremming, waarbij trombocytopenie het vaakst voorkomt. Trombocytopenie heeft een nadir op dag 11 en deze waarde is gerelateerd aan de uitgangswaarde van het aantal trombocyten. Doorgaans herstelt het aantal zich tot de uitgangswaarde vóór de volgende cyclus. Er zijn geen aanwijzingen voor een cumulatieve trombocytopenie. Een bloedplaatjestransfusie kan echter nodig zijn. Neutropenie is reversibel en heeft eveneens een nadir op dag 11. Controleer op klachten en symptomen van infectie. Overweeg antivirale profylaxe ter preventie van reactivatie van het herpes zoster-virus. In combinatie met rituximab is er meer kans op reactivatie van HBV-infectie; screen vóór starten van de behandeling op HBV en controleer patiënten tijdens de therapie nauwgezet wanneer er risicofactoren zijn voor een HBV-infectie. Overweeg een antivirale profylaxe.
Wees voorzichtig bij een hoge tumorlast in verband met meer kans op tumorlysissyndroom.
Staak de behandeling bij ernstige, mogelijk immuuncomplex-gemedieerde reacties, zoals serumziekteachtige reactie, polyartritis met huiduitslag, en proliferatieve glomerulonefritis.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet onderzocht.
Zie voor bijvoorbeeld Waarschuwingen en voorzorgen over geneesmiddelen waarmee gecombineerd wordt:
- cyclofosfamide
- doxorubicine
- doxorubicine in gepegyleerde liposomen
- dexamethason (systemisch)
- melfalan
- prednison
- rituximab
- thalidomide
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vóór elke dosis het bloedbeeld (incl. gedifferentieerde bepaling van aantal leukocyten en trombocyten) bepalen. Niet toedienen indien het aantal neutrofielen < 1,5 × 10⁹/l, het aantal trombocyten < 100 × 10⁹/l is. De kans op hematologische toxiciteit is kleiner wanneer premedicatie met foliumzuur en vitamine B12 wordt gegeven, zie hiervoor de rubriek Doseringen.
De kans op ernstige cardiovasculaire bijwerkingen (zoals myocardinfarct en CVA) neemt toe bij reeds bestaande cardiovasculaire risicofactoren.
Vóór elke dosis het serumcreatinine bepalen. De creatinineklaring dient ≥ 45 ml/min te zijn. Acuut nierfalen is gemeld; de kans op dit risico neemt toe bij aanwezige risicofactoren zoals hypertensie of diabetes mellitus in de voorgeschiedenis of bij bestaande dehydratie. Ook tubulusnecrose en nefrogene diabetes insipidus zijn gemeld; de meeste van deze gevallen verdwenen na staken van de behandeling. Controleer regelmatig op tekenen en symptomen van tubulusnecrose en nefrogene diabetes insipidus (bv. hypernatriëmie). De veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij nierinsufficiëntie met een creatinineklaring < 45 ml/min; toepassing van pemetrexed wordt dan afgeraden.
Vóór elke dosis levertransaminasen en serumbilirubine bepalen. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij: totaal bilirubine > 1,5× ULN en/of AF/ASAT/ALAT > 3× ULN is (levermetastasen afwezig) óf AF/ASAT/ALAT > 5× ULN (levermetastasen aanwezig); toepassing van pemetrexed wordt dan afgeraden.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Bij kinderen < 18 jaar is de veiligheid en werkzaamheid niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: myelosuppressie manifesteert zich primair als neutropenie. Controleer bij alle patiënten vóór iedere toediening het volledig bloedbeeld (volledige tellingen). Bij een ASAT- of ALAT-waarde > 3× ULN of bilirubine > 1,5× ULN is er meer kans op optreden van graad 4 van neutropenie én van graad 4 febriele neutropenie. De behandeling alleen starten als ANC-waarde ≥ 1,5 × 109/l en het aantal bloedplaatjes > 100 × 109/l is.
QT-verlenging: in een kleine open studie is op dag 8 van de behandeling een verlenging van het QT-interval gezien. Controleer daarom de hartfunctie (ECG) bij een voorgeschiedenis van congestief hartfalen, brady–aritmie, gebruik van QT-intervalverlengende medicatie (zie de rubriek Interacties) of afwijkingen in de elektrolyten; herstel hypokaliëmie, hypocalciëmie of hypomagnesiëmie vóór aanvang van de behandeling én controleer deze waarden regelmatig tijdens de behandeling. Vermijd eribuline bij patiënten met een congenitaal verlengd QT-syndroom.
Neuropathie: controleer de patiënt nauwgezet op tekenen van perifere motorische en sensorische neuropathie. Dosisuitstel of dosisverlaging kan nodig zijn. Patiënten met een reeds bestaande neuropathie > graad 2 waren niet opgenomen in de klinische onderzoeken.
Bij kinderen < 18 jaar is geen relevante toepassing voor de indicatie mammacarcinoom of liposarcoom. .
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Overgevoeligheidsreacties of infusie- of injectiegerelateerde reacties, komen vaak voor en kunnen ernstig zijn, met tekenen van anafylaxie of koorts. De lokale of niet-lokale reacties treden vooral op na herhaaldelijke toediening van asparaginase en doorgaans binnen 24 uur na toediening. Bij ernstige overgevoeligheidsreacties de toediening onmiddellijk staken en een aangewezen behandeling geven, zoals corticosteroïden en antihistaminica.
Stollingsstoornissen: door het remmende effect van asparaginase op de eiwitsynthese (bv. verminderde synthese van factor II, V, VII, VIII en IX, antitrombine III (ATIII) en proteïne C en S) kunnen stollingsstoornissen optreden zoals trombose, gedissimineerde intravasculaire stolling of een bloeding. De kans op trombose lijkt groter te zijn dan de kans op een bloeding. Daarom voorafgaand aan en regelmatig tijdens de behandeling de stollingsparameters (PT, aPTT, ATIII en fibrinogeen) controleren; win deskundig advies in bij een daling in ATIII. De kans op trombose tijdens inductietherapie met asparaginase en prednison bij kinderen is groter bij een genetische protrombotische risicofactor (hyperhomocysteïnemie, verhoogd lipoproteïne A, factor VG1691A-mutaties, protrombine G20210A-variatie, methyleentetrahydrofolaatreductase [MTHFR] T677T-genotype). Onderbreek of staak de behandeling bij optreden van een ernstige stollingsstoornis.
Hepatotoxiciteit: voorafgaand aan en regelmatig tijdens de behandeling de leverparameters controleren. Onderbreek de behandeling bij de ontwikkeling van een ernstige leverfunctiestoornis (bilirubine > 3 × ULN; transaminasen > 10 × ULN).
Pancreatitis: tijdens de therapie kan pancreatitis ontstaan en in een enkel geval ook hemorragische of necrotiserende pancreatitis. Controleer regelmatig de serumamylase- en lipasespiegel, de glucosespiegel en of er glucose in de urine aanwezig is. Laat de patiënt zich onmiddellijk melden bij eerste tekenen van pancreatitis zoals vooral aanhoudende buikpijn die ernstig kan zijn en naar de rug kan uitstralen, en mogelijk ook misselijkheid, braken, diarree en koorts. Een ernstige hypertriglyceridemie is een risicofactor voor de ontwikkeling van acute pancreatitis. Staak de behandeling definitief indien ernstige pancreatitis optreedt.
Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES):symptomen als hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid, convulsies, acute visusstoornis (voornamelijk corticale blindheid of een homonieme hemianopsie), misselijkheid en braken kunnen passen bij de bijwerking posterieur reversibel (leuko-)encefalopathiesyndroom (PRES). Het is onduidelijk of asparaginase bijdraagt aan de ontwikkeling van dit syndroom. Bij vermoeden van PRES de behandeling onderbreken en een MRI laten uitvoeren. Bij bevestiging van de diagnose overwegen de behandeling definitief te staken.
Acitiviteit van asparaginase: bepaal van de mate van activiteit van asparaginase in serum of plasma, bij voorkeur drie dagen na de laatste toediening van asparaginase (d.w.z. doorgaans net voordat een nieuwe dosis wordt gegeven), om versnelde afname van de activiteit van asparaginase uit te sluiten. Lage activiteitsniveaus van asparaginase gaan vaak gepaard met het ontstaan van antilichamen tegen asparaginase. Overweeg in die gevallen overschakeling op een andere bereiding van asparaginase, nadat eerst deskundig advies is ingewonnen.
Hypoalbuminemie: als gevolg van een verstoorde eiwitsynthese daalt het eiwitgehalte (met name albumine) in serum zeer vaak bij patiënten die met asparaginase worden behandeld. Om die reden de eiwitspiegel in serum regelmatig controleren.
Hyperammoniëmie: bij alle patiënten met onverklaarbare neurologische symptomen of ernstig en aanhoudend braken, de plasma-ammoniakspiegels bepalen. In geval van hyperammoniëmie met ernstige symptomen, deze behandelen zoals klinisch aangewezen. De kans op hyperammoniëmie is groter bij bestaande leverfunctiestoornis.
Hyperglykemie kan optreden door o.a. een afgenomen insulineproductie en -afgifte door asparaginase. In zeldzame gevallen kan het leiden tot diabetische ketoacidose. Glucocorticosteroïden versterken dit effect. Controleer regelmatig de glucosespiegel en de aanwezigheid van glucose in de urine.
Onderzoeksgegevens: de werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij Philadelphia-chromosoompositieve patiënten. Er zijn weinig gegevens over het gebruik ouderen > 65 jaar), bij kinderen < 1 jaar en bij de toepassing tijdens de behandelfasen ná de inductie.
Overdosering
Symptomen
Bij een overdosis (> 2× de aanbevolen dosis) is acute symptomatische hypotensie en trombocytopenie, met fatale afloop, waargenomen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met bortezomib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Neutropenie, anemie, trombocytopenie, mucositis, sensorische polyneuropathie en huiduitslag. Infectie met of zonder koorts, diarree.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met pemetrexed contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met eribuline contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Afgezien van acute allergische reacties, kan een overdosering asparaginase chronische intoxicatie, gekenmerkt door verminderde lever- en nierfunctie veroorzaken.
Therapie
Er is geen specifiek antidotum.
Neem voor informatie over een vergiftiging met asparaginase contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteasoomremmer. Bortezomib remt reversibel de activiteit van het 26S-proteasoom eiwitcomplex (ubiquitine-proteasoom systeem) dat overbodige of beschadigde eiwitten in de cel afbreekt. Het ubiquitine-proteasoom-systeem speelt een essentiële rol in de regulatie van de ombouw van specifieke eiwitten, waarbij de homeostase in de cellen gehandhaafd blijft. Remming van het 26S-proteasoom voorkómt deze gerichte eiwitafbraak en leidt tot celdood (apoptose). Kankercellen zijn gevoeliger voor de pro-apoptotische effecten van proteasoomremming dan normale cellen.
Kinetische gegevens
V d | 23,7–47,1 l/kg. |
Overig | uitgebreide distributie naar perifere weefsels. |
Metabolisering | in de lever door voornamelijk CYP3A4, CYP2C19 en CYP1A2 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | slechts een klein deel van de onveranderde actieve stof wordt met de urine uitgescheiden, terwijl in de feces geen onveranderde stof wordt aangetoond. |
T 1/2el | 40–193 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Foliumzuuranaloog. Pemetrexed remt de enzymen thymidylaatsynthetase (TS), dihydrofolaatreductase (DHFR) en glycinamide-ribonucleotide-formyltransferase (GARFT). Deze enzymen zijn essentieel voor de de novo synthese van thymidine en purinenucleotiden. Pemetrexed wordt opgenomen in de cel en snel omgezet tot polyglutamaatvormen, die nog sterkere remmers van TS en GARFT zijn. Polyglutamering is een tijds- en concentratie afhankelijk proces, dat plaatsvindt in tumorcellen en in mindere mate in normale weefsels. De polyglutamaatvormen hebben een langere intracellulaire halfwaardetijd, wat resulteert in een verlengde werking in maligne cellen.
Kinetische gegevens
V d | 9 l/m². |
Metabolisering | beperkt, in de lever. |
Eliminatie | 70–90% onveranderd via de urine vooral via tubulaire secretie (via OAT3 (organische aniontransporter 3)). |
T 1/2el | ca. 3,5 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Synthetisch derivaat van halichondrine B dat geïsoleerd is uit de zeespons Halichondria okadai. Niet-taxaan remmer van de groeifase van de microtubuli zonder de verkortingsfase te beïnvloeden, waarbij niet-productieve tubuline-aggregaten worden gevormd. Eribuline grijpt aan op een op tubuline gericht antimitotisch mechanisme dat leidt tot G2/M-celcylusblokkering, verstoring van de mitotische spoelfiguur en na langdurige mitotische blokkering tot apoptose.
Kinetische gegevens
V d | 43–114 l/m². Snelle distributie. |
Metabolisering | in de lever, in geringe mate. |
Eliminatie | voornamelijk onveranderd, met de feces (ca. 82%) en met de urine (ca. 9%). |
T 1/2el | ca. 40 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Enzym met oncolytische werking, waarvan het werkzame bestanddeel is afgescheiden door of Escherichia coli (colaspase). L-asparaginase katalyseert de splitsing van L-asparagine, een voor bepaalde tumorcellen essentieel aminozuur, in L-asparaginezuur en ammoniak. Ook katalyseert het de afbraak van glutamine, dat een rol speelt bij de aanmaak van L-asparagine. Door aanhoudende depletie van exogeen asparagine wordt de eiwitsynthese verstoord en de groei van deze tumorcellen geremd. Eén eenheid L-asparaginase bevat de enzymactiviteit die onder gestandaardiseerde omstandigheden per minuut 1 micromol ammoniak uit L-asparagine afsplitst. Een minimale serumactiviteit van asparaginase ≥ 0,1 IE/ml is gecorreleerd aan complete asparaginedepletie in serum en cerebrospinaalvocht.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,04 l/kg. |
Overig | de distributie beperkt zich voornamelijk tot de intravasculaire ruimte. Er is een geringe passage van de bloed-hersenbarrière. |
Metabolisering | niet bekend, maar vermoedelijk via degradatie binnen het reticulo-histiocytaire systeem en door serumproteasen. |
T 1/2el | ca. 26 uur (spreiding 14–44 uur), bij kinderen ca. 17 uur (spreiding 13–23 uur). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
bortezomib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
pemetrexed hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
eribuline hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
asparaginase hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk