Samenstelling
Carvedilol Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 3,125 mg, 6,25 mg, 12,5 mg, 25 mg, 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Hemangiol (als hydrochloride) Pierre Fabre Benelux
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 3,75 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 120 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazide-diuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Bij > 2 aanvallen van stabiele angina pectoris (AP) per week is een onderhoudsbehandeling met een selectieve, lipofiele β-blokker of dihydropyridine-calciumantagonist aangewezen. Kies afhankelijk van patiëntkenmerken en -voorkeur. Stap bij bijwerkingen of contra-indicaties over op het andere middel of geef een langwerkend nitraat. Hoog bij onvoldoende effect de dosering op, of voeg het alternatief toe. Overweeg onder voorwaarden een derde middel (β-blokker, dihydropyridine of langwerkend nitraat) toe te voegen.
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve β-blokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
Offlabel: Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Na behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van een recidief middels niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De patiënt krijgt levenslang acetylsalicylzuur in combinatie met een P2Y12-remmer gedurende in principe 12 maanden. Verder bestaat de behandeling in het algemeen uit een cholesterolverlager, een lipofiele selectieve β-blokker en een ACE-remmer.
Binnen de groep van de β-blokkers bestaan grote prijsverschillen.
Advies
Propranolol kan toegepast worden wanneer systemische behandeling nodig is voor infantiel hemangioom in de prolifererende fase. Dit betreft levens- of functiebedreigend hemangioom, geülcereerd hemangioom met pijn en/of gebrek aan respons op eenvoudige maatregelen voor wondverzorging en hemangioom met een risico op blijvende littekens of ontsiering. Behandeling moet gestart worden tussen de leeftijd van 5 weken en 5 maanden met inachtneming van voorzorgsmaatregelen en monitoring. De behandelduur is maximaal 6 maanden. Extra voorzorg is nodig bij kinderen met PHACE syndroom. Veel contra-indicaties van propranolol zijn onderzocht bij volwassenen.
Indicaties
- Essentiële hypertensie;
- Onderhoudsbehandeling van stabiele angina pectoris;
- Aanvullende behandeling bij matig tot ernstig stabiel hartfalen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
De behandeling van prolifererend infantiel hemangioom waarvoor systemische therapie vereist is, bij:
- levens- of functiebedreigend hemangioom;
- geülcereerd hemangioom met pijn en/of gebrek aan respons op eenvoudige maatregelen voor wondverzorging;
- hemangioom met kans op blijvende littekens of ontsiering.
De behandeling starten in de leeftijd van 5 weken tot 5 maanden.
Doseringen
Hypertensie
Volwassenen
Begindosering 12,5 mg 1×/dag, na 2 dagen verhogen tot aanbevolen dosering van 25 mg 1×/dag; indien nodig geleidelijk verhogen met intervallen van ten minste 2 weken tot max. 50 mg per dag in 2 doses.
Ouderen
Aanbevolen dosering 12,5 mg 1×/dag, bij onvoldoende respons de dosering met intervallen van ten minste 2 weken verhogen tot max. 50 mg per dag in 2 doses.
Angina pectoris
Volwassenen
Begindosering 12,5 mg 2×/dag, na 2 dagen verhogen tot aanbevolen dosering van 25 mg 2×/dag; indien nodig met intervallen van ten minste 2 weken verhogen tot max. 50 mg 2×/dag.
Ouderen:
Begindosering 12,5 mg 2×/dag, na 2 dagen verhogen tot maximale dosering van 25 mg 2×/dag.
Hartfalen
Volwassenen
Starten na 4 weken stabiele instelling op standaardbehandeling) begindosering 3,125 mg 2×/dag gedurende 2 weken; vervolgens met intervallen van ten minste 2 weken verhogen tot achtereenvolgens 6,25 mg 2×/dag, 12,5 mg 2×/dag en 25 mg 2×/dag; max. dosering bij een lichaamsgewicht < 85 kg is 25 mg 2×/dag, bij > 85 kg lichaamsgewicht 50 mg 2×/dag. Voorzichtig bij verhoging naar 2×/dag 50 mg en patiënt zorgvuldig controleren. De dosering verhogen tot de hoogst getolereerde dosis; vóór iedere dosisverhoging onderzoeken op symptomen van progressie van hartfalen of excessieve vasodilatatie. Bij toename van hartfalen of vochtretentie in eerste instantie de dosering van het diureticum verhogen, bij onvoldoende verbetering de dosering carvedilol verlagen of tijdelijk de behandeling staken. Indien de behandeling > 1 week maar < 2 weken is onderbroken, de behandeling hervatten met een lagere tweemaaldaagse dosering en verhogen volgens het beschreven schema. Indien de behandeling > 2 weken is onderbroken, de behandeling opnieuw starten volgens het beschreven schema. De dosis carvedilol niet verhogen totdat de symptomen van progressie van hartfalen of vasodilatatie zijn gestabiliseerd.
Bij verminderde nierfunctie is aanpassing van de dosering niet noodzakelijk.
Bij matig of ernstig verminderde leverfunctie kan verlaging van de dosering nodig zijn. Gebruik bij een klinisch manifeste leverfunctiestoornis is gecontra-indiceerd.
Beëindiging – ook tijdelijk – van een behandeling met β-blokkers dient, zo mogelijk, geleidelijk plaats te vinden gedurende 2 weken, zeker bij patiënten met een ischemische hartziekte. Voor meer informatie zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Toediening: De tabletten bij voorkeur innemen met wat voedsel, zodat de absorptie langzamer en de kans op orthostatische hypotensie kleiner is. Niet innemen met grapefruit-/pompelmoessap vanwege een mogelijke versterking van het bloeddrukverlagend effect.
Doseringen
Infantiel hemangioom
Kinderen vanaf 5 weken
Begindosering: volgens de fabrikant: 0,5 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag gedurende 1 week; 1 dosis ’s morgens en 1 dosis in de late namiddag, met een tijdsinterval van minstens 9 uur tussen twee innamen. Volgens het Kinderformularium van het NKFK wordt klinisch de hiervoor genoemde dosering gebruikt, poliklinisch wordt begonnen met de helft van deze dosering (0,5 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses), gedurende 1 week. Zie voor meer informatie Kinderformularium.nl/propranolol.
Vervolgens de dosering verhogen naar 1 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag gedurende 1 week, vervolgens verhogen naar een onderhoudsdosering van 1,5 mg/kg 2×/dag. Minstens 1×/maand de dosering aanpassen op basis van gewicht. Totale behandelduur: 6 maanden. Als na staken van de behandeling opnieuw symptomen optreden, mag de behandeling opnieuw gestart worden.
Aanbevolen wordt om de dosis over te slaan als het kind niet eet of als hij/zij braakt. Bij uitbraken of niet geheel innemen van de dosis geen andere dosis geven en wachten tot de volgende geplande dosis.
Het staken van de behandeling met propranolol hoeft bij infantiel hemangioom niet geleidelijk te gebeuren.
Toediening:
- De fles niet schudden voor gebruik.
- De drank tijdens of onmiddellijk na een voeding toedienen, om hypoglykemie te vermijden. Toedienen rechtstreeks in de mond van het kind met behulp van de meegeleverde gegradueerde doseerspuit. Indien nodig mag het verdund worden met een kleine hoeveelheid (baby)melk of appel- of sinaasappelsap. Het geneesmiddel mag niet in de volle fles gedaan worden. Voor kinderen ≤ 5 kg mag het worden gemengd met één theelepel (ca. 5 ml) melk. Voor kinderen > 5 kg mag het gemengd worden met een eetlepel (ca. 15 ml) melk of vruchtensap; dit mengsel wordt dan in de zuigfles aan het kind gegeven. Het mengsel binnen 2 uur gebruiken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10 %): duizeligheid, hoofdpijn, asthenie (meestal mild, in begin van de behandeling). Hartfalen. (Orthostatische) hypotensie.
Vaak (1-10%): verstoring van de perifere circulatie (koude extremiteiten, perifere occlusie, verergering van claudicatio intermittens of fenomeen van Raynaud). Bradycardie, (pré-)syncope, hypertensie. Hypervolemie, vochtophoping. Misselijkheid, braken, diarree, dyspepsie, buikpijn. Luchtweginfecties, longoedeem, dyspneu. Urineweginfectie, mictiestoornissen. Nierfunctiestoornis of nierfalen (bij diffuse vasculaire afwijkingen en/of onderliggende nierinsufficiëntie). Verminderd zicht, verminderde traanvochtproductie, oogirritatie. Gewichtstoename, hypercholesterolemie. Vooral bij diabetes hyperglykemie, hypoglykemie (een latente diabetes kan manifest worden). Anemie. Depressieve stemming. Pijn (aan ledematen), zwelling.
Soms (0,1-1%): AV-blok, angina pectoris. Paresthesie. Obstipatie. Huidreacties (allergisch exantheem, dermatitis, urticaria, jeuk, psoriasisachtige en nodulaire huidlaesies). Erectiestoornis. Slaapstoornis, nachtmerries, verwarring.
Zelden (0,01-0,1%): neuscongestie. Droge mond. Trombocytopenie.
Zeer zelden (< 0,01%): leukopenie. Allergische reacties. Psychose. Verhoogde serumconcentraties van ALAT, ASAT en γ-GT. Reversibele urine-incontinentie bij vrouwen. Bij congestief hartfalen kunnen progressie van hartfalen en vochtretentie voorkomen tijdens het instellen van de behandeling.
Verder zijn gemeld: ernstige huidreacties (incl. erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse), sinusarrest, alopecia, hyperhidrose, hallucinaties.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bronchitis, slaapstoornissen (ca. 17%: insomnia, slaap van slechte kwaliteit en hypersomnie). Diarree (ca. 17%), braken (ca. 12%).
Vaak (1-10%): nachtmerries, agitatie, prikkelbaarheid, sufheid. Verlaagde bloeddruk. Koude handen en voeten. Bronchospasme, bronchiolitis. Obstipatie, buikpijn. Erytheem, luierdermatitis. Verminderde eetlust.
Soms (0,1-1%): AV-blok, verlaagde hartfrequentie. Urticaria, alopecia. Hypoglykemie. Neutropenie.
Verder zijn gemeld: hypoglykemisch insult. Bradycardie, hypotensie, vasoconstrictie, fenomeen van Raynaud. Psoriaforme dermatitis. Agranulocytose, hyperkaliëmie.
Interacties
Combinatie met intraveneus verapamil of diltiazem is gecontra-indiceerd, wegens meer kans op hypotensie, AV-geleidingsstoornissen en insufficiëntie van de linkerventrikel. Bij combinatie met oraal diltiazem of verapamil, bloeddruk, hartslag en ECG zorgvuldig controleren.
Combinatie met dihydropyridinen alleen onder zorgvuldige controle vanwege kans op hartfalen en ernstige hypotensie.
Carvedilol verhoogt de plasmaconcentratie van oraal ciclosporine; controleer de ciclosporineplasmaspiegel en pas de dosering zo nodig aan.
De farmacokinetiek van tacrolimus kan beïnvloed worden door carvedilol omdat tacrolimus een substraat is van Pgp en CYP3A4.
Carvedilol verhoogt de plasmaconcentratie van oraal digoxine (met max. 20%); dit effect is groter bij mannen dan bij vrouwen. Verder voorzichtig zijn bij combinatie van carvedilol met digoxine omdat beiden de AV-geleidingstijd kunnen verlengen; controleer regelmatig de digoxinespiegel bij starten, wijzigen of beëindigen van de carvedilolbehandeling.
Carvedilol is zowel een Pgp-substraat als een Pgp-remmer. Daardoor kan de biologische beschikbaarheid van middelen die ook door Pgp getransporteerd worden (zoals ciclosporine), toenemen bij gelijktijdige toediening. Pgp-remmers kunnen de biologische beschikbaarheid van carvedilol verhogen, Pgp-inductoren (zoals rifampicine) kunnen de biologische beschikbaarheid verlagen.
Sterke CYP450-remmers (van vnl. CYP2D6 en CYP2C9) zoals amiodaron (2,2-voudige toename van de dalspiegel van S-carvedilol), cimetidine, fluconazol, ketoconazol, fluoxetine, paroxetine, erytromycine, haloperidol en verapamil kunnen de plasmaspiegel van carvedilol verhogen. CYP450-inductoren (van vnl. CYP2D6 en CYP2C9) zoals rifampicine (verlaging carvedilolspiegel met ca. 60%), carbamazepine of barbituraten kunnen de plasmaspiegel verlagen.
β-Blokkers kunnen het bloedsuikerverlagende effect van insuline en orale bloedglucoseverlagende middelen versterken.
Carvedilol kan het bloeddrukverlagende effect versterken van andere geneesmiddelen die een antihypertensieve werking hebben, zoals α1-blokkers, diuretica, nitraten of middelen met antihypertensieve bijwerkingen (barbituraten, TCA's, alcohol). Omdat carvedilol slechts matig oplosbaar is in water, maar oplosbaar in alcohol, kan de aanwezigheid van alcohol de snelheid en/of mate van intestinale absorptie van carvedilol beïnvloeden.
β-Blokkers en andere negatief-chronotrope en -dromotrope stoffen (bv. antiaritmica) kunnen elkaars effect versterken; bloeddruk, hartslag en ECG zorgvuldig controleren.
Inhalatie-anesthetica kunnen het negatief-inotrope effect van β-blokkers versterken.
De bronchusverwijdende effecten van β-agonisten worden tegengegaan; zorgvuldige controle is aangewezen.
Voorzichtig bij combinatie met methyldopa, vanwege meer kans op ernstige hypotensie en/of bradycardie; controleer de vitale functies.
Combinatie met MAO–remmers (m.u.v. MAO B-remmers) vermijden vanwege meer kans op hypotensie en/of bradycardie door depletie van catecholaminen.
NSAID's, oestrogenen en corticosteroïden kunnen het bloeddrukverlagend effect verminderen.
De kans op rebound-hypertensie bij staken van clonidinetoediening neemt toe; daarom eerst de β-blokker stoppen en de behandeling met clonidine nog enkele dagen voortzetten.
Neuromusculaire blokkade wordt verlengd bij combinatie met carvedilol.
Niet-selectieve β-blokkers versterken de α-pressorreactie van adrenaline (epinefrine) met hypertensie en (reflex)bradycardie, omdat het β-effect van adrenaline wordt geremd.
Interacties
Er zijn geen interactiegegevens bij kinderen. Genoemde interacties zijn gezien bij volwassenen.
Wees voorzichtig bij kinderen met infantiel hemangioom bij gelijktijdige behandeling met corticosteroïden of gebruik van corticosteroïden in de voorgeschiedenis, omdat bijniersuppressie kan leiden tot verlies van de tegenregelende cortisolrespons en het risico op hypoglykemie kan verhogen. Dit is ook van toepassing op kinderen die borstvoeding krijgen van moeders die behandeld worden met corticosteroïden in een hoge dosering of langer durende behandeling.
Inhalatie-anesthetica kunnen het negatief-inotroop effect van β-blokkers versterken, daarom ten minste 48 uur voor toediening van inhalatie-anesthetica de behandeling met propranolol stoppen.
Door de combinatie met niet-selectieve α-blokkers is er meer kans op (orthostatische) hypotensie, tachycardie en palpitaties.
Gelijktijdige toediening vermijden met bradycardie-inducerende calciumantagonisten (diltiazem, verapamil), vanwege versterking van de remmende werking op de AV-geleiding en de antihypertensieve werking wat kan leiden tot ernstige bradycardie, AV-blok en ventriculaire aritmie. Indien de combinatie niet te vermijden is, deze klinisch onder strikte monitoring instellen.
Combinatie met amiodaron kan ernstige sinusbradycardie veroorzaken; dit kan vanwege de extreem lange halfwaardetijd van amiodaron ook nog lang na staken van amiodarongebruik optreden.
Digoxine en β-blokkers vertragen de AV-geleiding, zodat bij gelijktijdig gebruik AV-dissociatie kan optreden. Combinatie met digoxine kan leiden tot een verlengde AV-geleidingstijd en bradycardie.
Antihypertensiva, fenobarbital, fenothiazinen, niet-selectieve MAO-remmers, MAO-B-remmers, primidon en tricyclische antidepressiva kunnen het risico op hypotensie verhogen.
Combinatie met clonidine vermeerdert de kans op een 'rebound'-hypertensie.
Combinatie met propafenon kan de plasmaspiegel van propranolol met 100% verhogen; combinatie wordt afgeraden, ook omdat propafenon eveneens negatief inotrope effecten heeft.
Kinidine kan door CYP2D6 remming de plasmaspiegel van propranolol verhogen.
Propranolol kan het metabolisme van lidocaïne remmen.
Niet-selectieve β-blokkers en β-sympathicomimetica kunnen elkaars werking verminderen; wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van β-sympathicomimetica die bij astma of COPD worden toegepast, zie β2-sympathicomimetica.
Propranolol kan het bloedglucoseverlagende effect van insuline en orale bloedglucoseverlagende middelen versterken.
De bloedspiegel van propranolol kan afnemen bij gelijktijdige toediening van enzyminducerende geneesmiddelen zoals rifampicine of fenobarbital.
Gelijktijdige toediening van colestyramine met propranolol resulteerde in een daling tot 50% van de concentraties van propranolol.
Lopinavir en ritonavir remmen het metabolisme van propranolol.
Zwangerschap
Carvedilol passeert de placenta.
Teratogenese: Onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid bij supra-therapeutische doses.
Farmacologisch effect: Contractie van de uterus, verminderde uterus- en placentadoorbloeding, intra-uteriene dood en remming van foetale autonome reflexen. Bij gebruik tijdens zwangerschap en partus kunnen bij foetus en neonaat o.a. nog optreden: hypotensie, hypoglykemie en bradycardie.
Advies: Gebruik ontraden. Als carvedilol toch gebruikt moet worden, de behandeling 2–3 dagen voor de verwachte bevalling stoppen; als dit niet mogelijk is, de pasgeborene de eerste 2–3 dagen extra controleren (hypoglykemie, hypotensie en bradycardie).
Vruchtbaarheid: Bij dieren is een verminderde vruchtbaarheid van de vrouw aangetoond.
Zwangerschap
Gezien de geregistreerde indicatie in principe niet van toepassing.
Advies: Voor een advies over het gebruik van propranolol voor andere indicaties, zie propranolol (cardiovasculair of neurologisch)#zwangerschap.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. De meeste β–blokkers, vooral de lipofiele verbindingen, worden in de moedermelk uitgescheiden (in wisselende hoeveelheden).
Farmacologisch effect: Bradycardie, hypoglykemie.
Advies: Het gebruik van dit middel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Gezien de geregistreerde indicatie in principe niet van toepassing.
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden.
Advies: Gezien de geregistreerde indicatie is gebruik tijdens de lactatie niet aan de orde. Voor een advies over het gebruik van propranolol voor andere indicaties, zie propranolol (cardiovasculair of neurologisch)#lactatie.
Overig: Gebruik is gecontra-indiceerd bij kinderen jonger dan 1 jaar die borstvoeding krijgen, als de moeder behandeld wordt met geneesmiddelen die overgaan in de moedermelk en gecontra-indiceerd zijn met propranolol.
Contra-indicaties
- instabiel/gedecompenseerd hartfalen;
- sick-sinussyndroom (incl. SA-blok);
- tweede- en derdegraads AV-blok (zonder pacemaker);
- ernstige hypotensie (systolische bloeddruk < 85 mmHg);
- cardiogene shock;
- klinisch relevante sinusbradycardie (hartfrequentie < 50/min);
- COPD of astma;
- metabole acidose;
- onbehandeld feochromocytoom;
- klinisch manifeste leverfunctiestoornis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- sick-sinussyndroom inclusief sinoatriaal blok;
- tweede- en derdegraads AV-blok;
- cardiogene shock;
- Prinzmetal-angina-pectoris;
- hypotensie (kind 0–3 maanden < 65/45 mmHg, kind 3–6 maanden < 70/50 mmHg, kind 6–12 maanden < 80/55 mmHg);
- bradycardie (kind 0–3 maanden < 100 slagen/min, kind 3–6 maanden < 90 slagen/min, kind 6–12 maanden < 80 slagen/min);
- onbehandeld hartfalen;
- onbehandeld feochromocytoom;
- ernstige verstoringen van de perifere arteriële bloedsomloop (fenomeen van Raynaud);
- astma, bronchospasmen in de voorgeschiedenis;
- prematuren < 1 jaar bij wie de gecorrigeerde leeftijd van 5 weken niet bereikt is (de gecorrigeerde leeftijd wordt berekend door het aantal weken prematuriteit af te trekken van de reële leeftijd);
- kinderen die gevoelig zijn voor hypoglykemie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtig toepassen bij een eerstegraads AV-blok vanwege de negatief dromotrope werking.
Bij een voorgeschiedenis van psoriasis, perifere circulatiestoornissen of perifere vaataandoeningen terughoudend zijn met β-blokkers vanwege een mogelijke verergering van de klachten.
Voorzichtig toepassen bij een vermoeden van Prinzmetal-angina-pectoris vanwege een mogelijke verergering van de klachten.
Tevens voorzichtig toepassen bij ernstige overgevoeligheidsreacties in de voorgeschiedenis en tijdens desensibilisatietherapie, omdat met name niet-selectieve β-blokkers (zoals carvedilol) de gevoeligheid voor allergenen en de ernst van anafylactoïde reacties kunnen vergroten.
Staak de behandeling bij symptomen van ernstige huidreacties en overweeg een alternatieve behandeling; ernstige huidreacties zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische necrolyse (TEN) zijn gemeld bij gebruik van carvedilol.
Wees voorzichtig bij toepassing bij ouderen.
Controles: controleer vooral tijdens dosistitratie regelmatig de nierfunctie en het trombocytenaantal.
Bij hartfalen na de eerste dosis en bij iedere dosis-verhoging de patiënt zorgvuldig evalueren gedurende ca. 2 uur; bij optreden van hypotensie kan tijdelijke verlaging van de dosering nodig zijn of verlaging van de dosering van gelijktijdig gebruikte medicatie. De kans op een verhoogde bloeddrukdaling is groter bij ernstig hartfalen (NYHA > III), zout- en/of vloeistoftekort (bv. bij combinatie met een hoge dosering van een diureticum), ouderen (≥ 70 jaar) of bij een lage bloeddruk (systolisch < 100 mmHg).
Bij patiënten met hartfalen én een lage bloeddruk (systolisch < 100 mmHg), ischemische hartziekte, algemene atherosclerose en/of een onderliggende nierinsufficiëntie is een reversibele achteruitgang van de nierfunctie waargenomen; aangeraden wordt tijdens instelling de nierfunctie te controleren en bij achteruitgang van de nierfunctie de dosering te verlagen of de behandeling te staken.
Bradycardie: indien de hartfrequentie afneemt tot < 55 slagen/min, de dosering verlagen. Bij 'ernstiger' bradycardie (< 50 slagen/min) de toediening staken.
Behandeling staken: beëindiging – ook tijdelijk – van een behandeling met β-blokkers dient, zo mogelijk, geleidelijk plaats te vinden gedurende 2 weken, zeker bij patiënten met een ischemische hartziekte. Plotseling staken kan leiden tot ernstige aritmieën of verergering van angina pectoris.
Bronchospasmen kunnen optreden door een verhoogde weerstand van de luchtwegen; wees voorzichtig bij patiënten die een hoger risico op bronchospasmen hebben.
β-Blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hyperthyroïdie en van hypoglykemie maskeren. Herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie kan worden vertraagd; de selectieve β-blokkers hebben dit effect in veel mindere mate. Controleer regelmatig de glucosespiegel bij diabetici, vooral in het begin van de behandeling en bij een dosisverandering, en tijdens een lange periode van vasten.
Bij continuering van toediening van een β-blokker tijdens algemene anesthesie rekening houden met meer kans op hypotensie.
Bij feochromocytoom carvedilol alleen toedienen ná adequate α-receptorblokkade. Hoewel carvedilol ook een α-blokkerende werking heeft, is er onvoldoende ervaring met carvedilol bij deze aandoening.
Niet gebruiken bij labiele of secundaire hypertensie, orthostase, acute inflammatoire hartziekte, hemodynamisch relevante obstructie van de hartkleppen of het uitstroom-kanaal, laatste fase van een perifere arteriële aandoening.
Bij kinderen < 18 jaar zijn de werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voor begin van de behandeling de medische voorgeschiedenis analyseren en een algemeen lichamelijk onderzoek uitvoeren. Sluit bij vermoeden van een hartafwijking een onderliggende contra-indicatie uit.
Hartfalen kan mogelijk verergeren door behandeling met propranolol; verwijs naar een cardioloog. Onbehandeld hartfalen is een contra-indicatie voor de behandeling met dit middel.
Kinderen met een groot faciaal hemangioom vooraf door een gespecialiseerde arts laten onderzoeken op het PHACE-syndroom; bij deze kinderen komen ernstige cerebrovasculaire anomalieën vaker voor en daardoor is er meer kans op een CVA.
Propranolol kan de ernst van anafylactoïde reacties vergroten, daarom voorzichtig zijn bij ernstige overgevoeligheidsreacties in de anamnese.
Bij een acute bronchopulmonale anomalie de behandeling uitstellen.
Na de eerste inname én na elke dosisverhoging het kind elk uur gedurende minstens 2 uur klinisch monitoren, inclusief meting van de bloeddruk en de hartslag. Bij symptomatische of ernstige bradycardie (< 80 slagen/min) of hypotensie de behandeling staken en advies van een specialist vragen.
Propranolol kan de adrenerge symptomen van hypoglykemie (in het bijzonder tachycardie, beven, angst en honger) maskeren, terwijl herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie kan worden vertraagd. Het kan hypoglykemie bij kinderen verergeren, in het bijzonder tijdens een periode van vasten (bv. slechte orale voedselinname, infectie, braken), als de glucosebehoefte verhoogd is (bv. bij kou, stress, infecties) of bij (relatieve) overdosering. Bij klinische verschijnselen van hypoglykemie direct de hypoglykemie behandelen (bv. door een suikerhoudende vloeistof te laten drinken) en tijdelijk de behandeling staken. Monitor het kind tot de symptomen verdwenen zijn. In uitzonderlijke gevallen kan hypoglykemie door propranolol leiden tot stuipen en/of coma. Bij diabetes de bloedglucosespiegel vaker controleren en zo nodig verwijzen naar de endocrinoloog.
Hyperkaliëmie is gemeld bij patiënten met een groot geülcereerd hemangioom.
Ademhalingsstoornissen: Onderbreek de behandeling bij een infectie van de onderste luchtwegen in combinatie met dyspneu en piepende ademhaling; bij volledig herstel kan de behandeling worden hervat. Bij een recidief of bij een geïsoleerd bronchospasme de behandeling permanent staken.
Bij algehele anesthesie de anesthesist informeren over het gebruik van propranolol; als het noodzakelijk is propranolol te staken voor de operatie, minimaal 48 uur voor de operatie stoppen met propranolol.
Bij opnieuw optreden van de hemangioom-klachten na het staken van de behandeling, kan de behandeling opnieuw begonnen worden.
Onderzoeksgegevens: Er zijn geen gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid bij zuigelingen < 5 weken en voor het starten van de behandeling bij zuigelingen en kinderen > 5 maanden. Er zijn tevens geen gegevens bij een verminderde lever- of nierfunctie; gebruik hierbij wordt afgeraden.
Hulpstof: Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de drank, bij zuigelingen < 4 weken, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten.
Overdosering
Symptomen
ernstige hypotensie, bradycardie, hartfalen, cardiogene shock, sinusarrest, hartstilstand. Bronchospasmen, braken, bewustzijnsstoornis, gegeneraliseerde epileptische aanvallen.
Zie voor meer symptomen en behandeling vergiftigingen.info en/of toxicologie.org/carvedilol.
Overdosering
Symptomen
bradycardie, hypotensie, acuut hartfalen, geleidingsstoornissen, aritmieën, syncope. Bronchospasmen, ademhalingsdepressie, longoedeem, cyanose. Braken. Slaperigheid, verwardheid, hallucinaties, verwijde pupillen. Gegeneraliseerde convulsies en coma. Zelden: hypoglykemie, hypocalciëmie.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling vergiftigingen.info en/of toxicologie.org/bèta-blokkers.
Eigenschappen
Carvedilol is een sterk lipofiele, niet-selectieve β-blokker met membraanstabiliserende werking zonder intrinsieke sympathicomimetische activiteit (ISA). Het vermindert de invloed van adrenerge prikkels op het hart. Verder wordt de plasmarenine-activiteit onderdrukt door de niet-selectieve β-blokkade. Carvedilol is een racemisch mengsel van twee stereo-isomeren, de β-blokkerende werking wordt vooral toegeschreven aan de linksdraaiende isomeer (S(-)-enantiomeer), beide enantiomeren hebben α-blokkerende eigenschappen. De 4-hydroxyfenolmetaboliet is als β-blokker 13× potenter dan carvedilol, de plasmaconcentratie ervan is echter 10× lager dan die van carvedilol.
Carvedilol heeft een perifeer vaatverwijdend effect, dat vnl. berust op een α1-blokkerende werking. Dit verlaagt de perifere vaatweerstand.
Carvedilol heeft potente anti-oxidante eigenschappen, het ruimt reactieve zuurstofradicalen op en heeft anti-proliferatieve effecten op vasculaire gladde spiercellen. Twee hydroxycarbazolmetabolieten die ontstaan na metabolisering van carvedilol, zijn 30-80× sterkere anti-oxidanten dan carvedilol zelf.
Kinetische gegevens
F | ca. 25% door een uitgebreid first-pass-metabolisme, bij levercirrose hoger. |
T max | ca. 1,5 uur. De maximale plasmaconcentratie van de R(+)-enantiomeer is ca. 2× hoger dan die van de S(-)-enantiomeer. De maximale plasmaconcentratie is hoger bij levercirrose (4,4×) of nierinsufficiëntie (40–55% hoger bij een creatinineklaring < 30 ml/min). |
Overig | bij hartfalen is de blootstelling (AUC) groter dan bij gezonde mensen, door een significant verminderde klaring. |
Overig | de AUC is bij ouderen ca. 50% hoger dan bij jonge mensen. Bij leverinsufficiëntie is de AUC ca. 7× hoger dan bij mensen met een gezonde lever. |
V d | 1,5–2 l/kg, groter bij levercirrose. |
Eiwitbinding | ca. 95–99 %. |
Metabolisering | uitgebreid in de lever. De S-enantiomeer vnl. door CYP2C9 en CYP2D6, de R-enantiomeer vnl. door CYP2D6. Verder zijn in mindere mate CYP3A4, -1A2 en -2E1 betrokken bij het metabolisme van carvedilol. Er worden o.a. 3 actieve metabolieten gevormd (waaronder 2 hydroxycarbazolmetabolieten), met een zwak vaatverwijdend effect. |
Overig | carvedilol is daarnaast substraat voor de (opname)transporter P-glycoproteïne (Pgp). |
Eliminatie | vnl. met de feces (ca. 60%); een klein deel (ca. 16%) met de urine (onveranderd (< 2%) of als metabolieten). Carvedilol wordt niet geëlimineerd door dialyse. |
T 1/2el | 6–10 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Er zijn verschillende mogelijke werkingsmechanismen beschreven van propranolol bij prolifererend infantiel hemangioom, die allemaal nauw met elkaar verband houden. Hier volgen er drie:
- een lokaal hemodynamisch effect (vasoconstrictie als gevolg van de β–adrenerge blokkerende werking en een daling van de perfusie van het infantiel hemangioom);
- een anti-angiogeen effect (daling van de proliferatie van de vasculaire endotheelcellen, afname van de neovascularisatie en vorming van vasculaire tubuli, afname van de secretie van matrixmetalloprotease 9);
- een apoptose-uitlokkend effect op capillaire endotheelcellen (een afname van zowel de VEGF als bFGF-signalerende routes en daaropvolgend angiogenese/proliferatie).
Propranolol verkort bij infantiele hemangiomen het natuurlijke beloop en vermindert de duur en het aantal van de complicaties. Propranolol maakt ook operatieve behandeling of langdurig gebruik van glucocorticoïden overbodig. Behandeling starten in de leeftijd van 5 weken tot 5 maanden. Verbetering treedt gewoonlijk op binnen 7–14 dagen; in onderzoek was na 3 maanden bij ca. 36% van de patiënten het te behandelen hemangioom verdwenen. Bij vroegtijdige behandeling in de groeifase van het infantiele hemangioom heeft propranolol het meeste effect en treedt regressie eerder in. Ook in een latere fase heeft het enig effect; de kleur en de zwelling nemen af en de tumor wordt verzacht.
Kinetische gegevens
Resorptie | vrijwel volledig. |
Overig | ondergaat een uitgebreid 'first pass'-effect. |
F | 25%. Eiwitrijk voedsel verhoogt de biologische beschikbaarheid met 50%. |
T max | 1–4 uur. |
V d | 4 l/kg, wordt vooral gedistribueerd naar het hart, de hersenen, de longen, de nieren en de lever. |
Eiwitbinding | ca. 90%. |
Metabolisering | in de lever via hydroxylering (CYP2D6), dealkylering en glucuronidering. |
Eliminatie | > 90 % via de nieren (metabolieten), < 1% onveranderd. |
T 1/2el | 3–6 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
carvedilol hoort bij de groep bètablokkers, systemisch.
- acebutolol (C07AB04) Vergelijk
- atenolol (C07AB03) Vergelijk
- bisoprolol (C07AB07) Vergelijk
- celiprolol (C07AB08) Vergelijk
- esmolol (C07AB09) Vergelijk
- labetalol (C07AG01) Vergelijk
- landiolol (C07AB14) Vergelijk
- metoprolol (C07AB02) Vergelijk
- nebivolol (C07AB12) Vergelijk
- propranolol (bij hemangioom) (C07AA05) Vergelijk
- propranolol (cardiovasculair of neurologisch) (C07AA05) Vergelijk
- sotalol (C07AA07) Vergelijk
Groepsinformatie
propranolol (bij hemangioom) hoort bij de groep bètablokkers, systemisch.
- acebutolol (C07AB04) Vergelijk
- atenolol (C07AB03) Vergelijk
- bisoprolol (C07AB07) Vergelijk
- carvedilol (C07AG02) Vergelijk
- celiprolol (C07AB08) Vergelijk
- esmolol (C07AB09) Vergelijk
- labetalol (C07AG01) Vergelijk
- landiolol (C07AB14) Vergelijk
- metoprolol (C07AB02) Vergelijk
- nebivolol (C07AB12) Vergelijk
- propranolol (cardiovasculair of neurologisch) (C07AA05) Vergelijk
- sotalol (C07AA07) Vergelijk
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Lange termijn, secundaire preventie na een ACS
- Onderhoudsbehandeling van stabiele angina pectoris
- hartfalen, chronisch
- primaire hypertensie