Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Bactrimel Eumedica nv

Toedieningsvorm
Concentraat voor infusievloeistof
Sterkte
96 mg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 5 ml

Bevat per ml: trimethoprim 16 mg, sulfamethoxazol 80 mg.

Cotrimoxazol Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Suspensie
Sterkte
48 mg/ml
Verpakkingsvorm
100 ml

Bevat per ml: trimethoprim 8 mg, sulfamethoxazol 40 mg.

Toedieningsvorm
Tablet
Sterkte
480 mg

Bevat per tablet: trimethoprim 80 mg, sulfamethoxazol 400 mg.

Toedieningsvorm
Tablet 'Forte'
Sterkte
960 mg

Bevat per tablet: trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

Bij een community-acquired pneumonie (CAP) komt cotrimoxazol pas als behandeling in aanmerking op basis van onderzoek naar de aard en de gevoeligheid van de verwekker; dit onderzoek is noodzakelijk bij onvoldoende effect van de middelen die geadviseerd worden voor de initiële empirische behandeling (zie hiervoor de link). Bij de profylaxe en behandeling van een Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP) is cotrimoxazol het geneesmiddel van voorkeur.

Een cystitis bij gezonde niet-zwangere vrouwen kan vanzelf overgaan; overweeg in de eerstelijnszorg daarom in overleg met de patiënte een afwachtend beleid (met zo nodig pijnstilling). Ga bij risicogroepen, waaronder zwangeren, mannen en kinderen, direct over tot behandeling met antibiotica om complicaties te voorkomen. Start de behandeling meteen met een voorkeursmiddel, en pas het beleid zo nodig aan op basis van de kweekuitslag en/of resistentiebepaling. De belangrijkste middelen zijn: nitrofurantoïne (bijna altijd eerste keus), fosfomycine (oraal), trimethoprim en bij zwangeren en kinderen ook amoxicilline/clavulaanzuur.

Ga bij een cystitis bij personen behorend tot een risicogroep, waaronder zwangeren en mannen, direct over tot behandeling met antibiotica om complicaties te voorkomen. Start de behandeling ‘blind’, en pas het beleid zo nodig aan op basis van de kweekuitslag en/of resistentiebepaling. De belangrijkste middelen zijn: nitrofurantoïne (bijna altijd eerste keus), fosfomycine (oraal), trimethoprim en bij zwangeren ook amoxicilline/clavulaanzuur.

Start bij een urineweginfectie met tekenen van weefselinvasie bij volwassenen met antibiotica met voldoende weefselpenetratie, zoals in de eerstelijnszorg met ciprofloxacine, cotrimoxazol of amoxicilline/clavulaanzuur. Start in de tweedelijnszorg met intraveneuze toediening van amoxicilline óf een tweede generatie cefalosporine mét een aminoglycoside óf een i.v. derde generatie cefalosporine als monotherapie. Neem altijd een kweek af, start daarna de behandeling ‘blind’ en pas deze zo nodig aan op basis van de kweekuitslag en/of resistentiebepaling.

Ga bij een cystitis bij personen behorende tot een risicogroep, waaronder kinderen < 12 jaar, direct over tot medicamenteuze behandeling met antibiotica om complicaties te voorkomen. Start de behandeling ‘blind’, en pas het beleid zo nodig aan op basis van de kweekuitslag en/of resistentiebepaling. Bij kinderen met cystitis is nitrofurantoïne eerste keus, en is amoxicilline/clavulaanzuur het alternatief. Bij kinderen met een urineweginfectie met tekenen van weefselinvasie is amoxicilline/clavulaanzuur eerste keus, tweede keus is cotrimoxazol.

Bij de behandeling van otitis media acuta gaat de voorkeur uit naar een afwachtend beleid met adequate pijnbestrijding. Is na drie dagen het effect op pijn en/of koorts onvoldoende dan wordt gestart met een antimicrobiële behandeling met amoxicilline. Bij risicogroepen en bij forse algemene ziekteverschijnselen direct starten met een antimicrobiële behandeling. Bij contra-indicatie voor amoxicilline komt cotrimoxazol in aanmerking.

Kijk in acute rinosinusitis voor de initiële therapie ervan.

Indicaties

Cotrimoxazol alleen toepassen wanneer gebruik van een enkelvoudig antibacterieel middel ongewenst of inadequaat is.

Preventie en/of behandeling van infecties bij volwassenen en kinderen ouder dan 6 weken, veroorzaakt door voor cotrimoxazol gevoelige micro-organismen, in het bijzonder van:

  • de luchtwegen, bv.:
    • acute exacerbaties van chronische bronchitis;
    • Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP), voorheen Pneumocystis carinii-pneumonie genoemd).
  • de urinewegen, bv.:
    • acute ongecompliceerde urineweginfecties;
    • recidiverende urineweginfecties;
    • Offlabel: bij gecompliceerde urineweginfecties.
  • het maag-darmkanaal.

En daarnaast bij:

  • otitis media;
  • acute brucellose, in combinatie met andere antibiotica.

Gerelateerde informatie

Doseringen

Bij dit geneesmiddel wordt (ook) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie cotrimoxazol op tdm-monografie.org.

De dosering is voor de orale en de intraveneuze toediening hetzelfde. De intraveneuze toediening is alleen geïndiceerd zolang orale behandeling niet mogelijk is. Bij intraveneuze toediening de standaarddosering doorgaans maximaal 5 opeenvolgende dagen toedienen (geldt niet voor PCP), de hoge dosering maximaal 3 dagen. Let op!: niet alle tabletten kunnen worden gehalveerd om tot een juiste dosis te komen.

Er is meer kans op kristalurie bij darm- en nieraandoeningen met een hoog eiwitverlies en bij ondervoeding. Om de kans op kristalurie te verminderen, zorgen voor voldoende vochtinname en ruime diurese (> 1200 ml per 24 uur).

Geef foliumzuursuppletie bij een manifest of dreigend tekort aan foliumzuur (bv. oudere, alcoholicus, zwangere).

Klap alles open Klap alles dicht

Als algemene richtlijn voor de behandeling van bacteriële infecties

Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar

Standaarddosering: 960 mg 2×/dag (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg, 2×/dag). Bij ernstige infecties 1,5× de standaarddosering (bv. 960 mg 3×/dag). Behandelduur: bij acute infecties cotrimoxazol geven tot 2 dagen nadat de symptomen zijn verdwenen, maar ten minste gedurende 5 dagen. Als na 7 dagen geen duidelijke klinische verbetering optreedt, de behandeling heroverwegen. Bij langdurige behandeling doorgaans de dosering na 14 dagen halveren.

Kinderen van 1 maand tot < 18 jaar

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: 18 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag (= trimethoprim 3 mg/kg, sulfamethoxazol 15 mg/kg, 2×/dag), max. 1920 mg per dag (= trimethoprim 320 mg, sulfamethoxazol 1600 mg per dag). Volgens de fabrikant: bij kinderen vanaf 6 weken tot < 18 jaar: 18 mg/kg 2×/dag (= trimethoprim 3 mg/kg, sulfamethoxazol 15 mg/kg, 2×/dag); dit komt bij gebruik van de tabletten of suspensie neer op de volgende orale standaarddoseringen per leeftijdscategorie: van 6 weken tot 6 maanden: 120 mg 2×/dag (= trimethoprim 20 mg, sulfamethoxazol 100 mg, 2×/dag); van 6 maanden tot 6 jaar: 240 mg 2×/dag (= trimethoprim 40 mg, sulfamethoxazol 200 mg, 2×/dag); van 6 jaar tot 12 jaar: 480 mg 2×/dag (= trimethoprim 80 mg, sulfamethoxazol 400 mg, 2×/dag). Bij ernstige infecties 1,5× deze dosering (bv. de betreffende dosis 3×/dag toepassen i.p.v. 2×/dag). Behandelduur: bij acute infecties cotrimoxazol geven tot 2 dagen nadat de symptomen zijn verdwenen, maar ten minste gedurende 5 dagen. Als na 7 dagen geen duidelijke klinische verbetering optreedt, de behandeling heroverwegen. Bij langdurige behandeling doorgaans de dosering na 14 dagen halveren.

Offlabel: gecompliceerde urineweginfecties

Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar

Volgens de NHG-Standaard Urineweginfecties (2020): bij een urineweginfectie met weefselinvasie, bij niet-zwangere vrouwen: 960 mg 2×/dag (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg, 2×/dag). Behandelduur: 10 dagen. Bij mannen: identiek; echter met een behandelduur van 14 dagen. Bij een verblijfskatheter: zowel mannen als vrouwen, dosering idem, bij een goede respons op de therapie overwegen gedurende 7 dagen te behandelen. NB: Heroverweeg bij patiënten met een verblijfskatheter de indicatie hiervoor; vervang bij een persisterende indicatie hiervoor de katheter liefst voor de start, maar in elk geval vóór het einde van de kuur.

Kinderen < 12 jaar

Volgens de NHG-Standaard Urineweginfecties (2020) bij een urineweginfectie met weefselinvasie: 18 mg/kg 2×/dag (= trimethoprim 3 mg/kg, sulfamethoxazol 15 mg/kg, 2×/dag); maximaal 1920 mg per dag (= trimethoprim 320 mg, sulfamethoxazol 1600 mg per dag). Behandelduur: 10 dagen.

Chronische prostatitis

Volwassenen

Aanvangsdosis: de standaarddosis 2×/dag. Volgens het SWAB-advies chronische prostatitis de behandeling ten minste 28 dagen voortzetten.

Offlabel: profylaxe van recidiverende urineweginfecties bij kinderen

Kinderen van 1 maand tot 18 jaar

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: oraal 18 mg/kg lichaamsgewicht in één gift (= trimethoprim 3 mg/kg, sulfamethoxazol 15 mg/kg), max. 960 mg per dag (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg per dag).

Behandeling van een Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP)

Volwassenen

Behandeling: 90–120 mg/kg lichaamsgewicht (= trimethoprim 15–20 mg/kg, sulfamethoxazol 75–100 mg/kg) per dag verdeeld over 3–4 doses gedurende 14 dagen; intraveneuze toediening verdient hierbij de voorkeur.

Kinderen van 1 maand tot < 18 jaar

Behandeling: volgens de fabrikant: 90–120 mg/kg lichaamsgewicht (= trimethoprim 15–20 mg/kg, sulfamethoxazol 75–100 mg/kg) per dag verdeeld over 3–4 doses gedurende 14 dagen; intraveneuze toediening verdient hierbij de voorkeur.

Behandeling: Volgens het Kinderformularium van het NKFK: zowel i.v. als oraal: 120 mg/kg per dag (= trimethoprim 20 mg/kg, sulfamethoxazol 100 mg/kg per dag) in 3–4 doses, max. 5760 mg per dag (= trimethoprim 960 mg, sulfamethoxazol 4800 mg per dag). Behandelduur: zie (lokaal) behandelprotocol, de behandelduur kan variëren van 14–21 dagen, afhankelijk van de oorzaak van de immuunsuppressie. Bij HIV-geïnfecteerde kinderen gedurende 21 dagen, bij andere oorzaken van immuunsuppressie gedurende 14–17 dagen. In ernstige gevallen aanvankelijk i.v. als infusie en na 7–10 dagen overgaan op orale toediening.

Profylaxe van Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP)

Volwassenen

Volgens de fabrikant en Amerikaanse HIV-richtlijn: 960 mg 1×/dag (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg 1×/dag). Als dit niet goed wordt verdragen kan ook worden gekozen voor: 480 mg 1×/dag (= trimethoprim 80 mg, sulfamethoxazol 400 mg 1×/dag) óf 960 mg (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg) in 2 doses 3×/week op alternerende dagen (bv. ma/wo/vr).

Volgens SWAB richtlijn en NVHB richtlijn: 480 mg 1×/dag (= trimethoprim 80 mg, sulfamethoxazol 400 mg 1×/dag).

Kinderen

Volgens de fabrikant: kinderen van 12 jaar en ouder: 960 mg 1×/dag (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg 1×/dag). Indien minder goed verdragen kan ook worden gekozen voor: 480 mg 1×/dag (= trimethoprim 80 mg, sulfamethoxazol 400 mg 1×/dag) óf 960 mg (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg) in 2 doses 3×/week op alternerende dagen. Bij kinderen van 6 weken tot < 12 jaar: 18 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag (= trimethoprim 3 mg/kg, sulfamethoxazol 15 mg/kg 1×/dag), eventueel in 2 doses. Alternatieve doseerschema's zijn: 36 mg/kg lichaamsgewicht (= trimethoprim 6 mg/kg, sulfamethoxazol 30 mg/kg) verdeeld over 2 doses op 3 opeenvolgende dagen (kies steeds dezelfde weekdagen, bv. ma/di/wo) per week óf op 3 alternerende dagen (zoals ma/wo/vr). Max. 1920 mg per dag (= trimethoprim 320 mg, sulfamethoxazol 1600 mg per dag).

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: 1 mnd.–18 jaar: 18–30 mg/kg per dag in 1 dosis (= trimethoprim 3–5 mg/kg, sulfamethoxazol 15–25 mg/kg per dag in 1 dosis), max. 960 mg per dag (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg per dag). Advies toediening: 3×/week op achtereenvolgende dagen (kies steeds dezelfde weekdagen, bv. ma/di/wo).

Acute brucellose

Volwassenen

Volgens de fabrikant: 960 mg 2×/dag (= trimethoprim 160 mg, sulfamethoxazol 800 mg, 2×/dag) gedurende 6 weken. Voor gecompliceerde infecties (zoals osteomyelitis, meningo-encefalitis en endocarditis) wordt een behandelduur van 3 maanden aanbevolen. Geef cotrimoxazol bij deze indicatie in combinatie met andere antibiotica (rifampicine, doxycycline, gentamicine). Zie hiertoe ook het SWAB-advies brucellose (voor volw.).

Kinderen vanaf 6 maanden

Volgens de fabrikant: 30 mg/kg lichaamsgewicht (= trimethoprim 5 mg/kg, sulfamethoxazol 25 mg/kg) 2×/dag gedurende 6 weken. Voor gecompliceerde infecties (zoals osteomyelitis, meningo-encefalitis en endocarditis) wordt een behandelduur van 3 maanden aanbevolen. Geef cotrimoxazol bij deze indicatie in combinatie met andere antibiotica (rifampicine, doxycycline, gentamicine). Zie hiertoe ook het SWAB-advies brucellose (voor kinderen).

Ouderen: Er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.

Verminderde lever- en/of nierfunctie: De dosis verminderen of het toedieningsinterval verlengen teneinde cumulatie te voorkómen.

Verminderde nierfunctie

  • bij volwassenen adviseert de fabrikant:
    • bij een creatinineklaring > 30 ml/min: de standaarddosering;
    • bij een creatinineklaring van 15–30 ml/min: de standaarddosering passend bij de indicatie voor 3 dagen, daarna deze dosering halveren door de toedieningsfrequentie te halveren (bv. geef de dosis 1×/dag i.p.v. 2×/dag) onder controle van de plasmaconcentratie sulfamethoxazol;
    • bij een creatinineklaring < 15 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd.
    • iedere 2–3 dagen, 12 uur na cotrimoxazoltoediening, de sulfamethoxazolspiegel te bepalen. Wanneer deze spiegel > 150 microg/ml is, de behandeling onderbreken tot deze onder 120 microg/ml komt.
    • hemodialyse: normale oplaaddosis, daarna 50% van de dosis geven na elke hemodialyse. Zie echter hieronder, omdat diverse andere bronnen (o.a. SWAB, KNMP, het Renal Drug Handbook) een ander én duidelijker advies geven voor toepassing van cotrimoxazol bij hemodialysepatiënten.
    • peritoneale dialyse leidt tot een minimale klaring van het toegediende cotrimoxazol; het gebruik hierbij wordt niet aanbevolen.
  • Let op! bovenstaande informatie kan afwijken van die van de SWAB (cotrimoxazol) en andere bronnen. Bij een patiënt met een verminderde nierfunctie kan (ook) gedoseerd worden op geleide van de bloedspiegel; zie in zo'n geval co-trimoxazol op tdm-monografie.org.

  • bij kinderen vanaf 3 mnd. adviseert het Kinderformularium van het NKFK te doseren afhankelijk van de indicatie:
    • bij infecties, ook bij CF-patiënten (normale tot zeer hoge dosering) en voor de behandeling van PCP:
      • creatinineklaring (GFR) > 30 ml/min: de standaarddosering (voor de betreffende indicatie);
      • GFR 10–30 ml/min: geef de standaarddosering 1×/24 uur (i.p.v. 2×/24 uur);
      • GFR < 10 ml/min: gecontra-indiceerd.
    • profylaxe van recidiverende urineweginfecties/luchtweginfecties:
      • creatinineklaring (GFR) > 30 ml/min: de standaarddosering (voor de betreffende indicatie);
      • GFR 10–30 ml/min: geef 50% van de standaarddosering voor de indicatie 1×/24 uur;
      • GFR < 10 ml/min: gecontra-indiceerd.
    • profylaxe van PCP:
      • creatinineklaring (GFR) ≥ 10 ml/min: de standaarddosering behorend bij deze indicatie;
      • GFR < 10 ml/min: gecontra-indiceerd.

Toediening

  • Oraal: De suspensie en tabletten bij voorkeur innemen na de maaltijd om de kans op maag-darmklachten te verminderen, bij een tweemaaldaagse toediening 's ochtends en 's avonds. De suspensie schudden voor gebruik.
  • Intraveneus: Cotrimoxazol mag i.v. uitsluitend worden toegediend in infuusoplossingen, nooit direct i.v. of in het infuusslangetje. De infusieduur hangt af van de hoeveelheid infusievloeistof, meestal 30–60 min, in ieder geval binnen 1,5 uur voor het bereiken van een effectieve bloedspiegel.

Bijwerkingen

Vaak (1–10%): misselijkheid, braken. Huiduitslag (voornamelijk maculopapuleus, morbilliform), erytheem, jeuk, exfoliatieve dermatitis. Verhoogde bloedwaarden van: levertransaminasen (bij i.v. gebruik), creatinine, ureum.

Soms (0,1–1%): overgroei met Candida. Convulsies. Diarree. Verminderde nierfunctie (vooral bij al bestaande nierziekte/nierinsufficiëntie of bij hoge doseringen). Doofheid (soms irreversibel). Verhoogde bilirubinewaarden, hepatitis. Bij infusie: lokaal lichte tot matige pijn en flebitis.

Zelden (0,01–0,1%): glossitis, stomatitis. Hallucinaties. Neuritis, neuropathie. Vasculitis. Cholestase. Acute pancreatitis. Anemie (megaloblastair, aplastisch, hemolytisch/auto-immuun), leukopenie, neutropenie, granulocytopenie, trombocytopenie.

Zeer zelden (< 0,01%): allergische reactie met koorts, angio-oedeem, anafylaxie en serumziekte. Ataxie, convulsie, duizeligheid, aseptische meningitis (reversibel na staken van de therapie). Longinfiltraten met dyspneu en hoest (zoals bij allergische alveolitis). Uveïtis. Oorsuizen. Spierpijn, gewrichtspijn. Fotosensibilisatie, erythema multiforme, Stevens–Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN), geneesmiddelenexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom), purpura, Henoch-Schönlein purpura, systemische lupus erythemathodes (SLE), LE-fenomeen. Schimmelinfectie. Pseudomembraneuze colitis. Agranulocytose, methemoglobinemie (bij G6PD-deficiëntie). Rabdomyolyse. Interstitiële nefritis, concrementvorming, kristalurie (vooral bij ondervoeding), verhoogde diurese (vooral bij cardiaal oedeem). Fulminante levernecrose, verhoogde bloedwaarden van levertransaminasen (bij oraal gebruik). Hyperkaliëmie, metabole acidose. Hypoglykemie (bij verminderde nierfunctie, leverziekte, slechte voedingstoestand of bij hoge doseringen).

Verder zijn gemeld (bv. Lareb, Pubmed): allergische myocarditis, QT-verlenging en 'torsade de pointes' (vooral bij aanwezigheid van risicofactoren, bv. aangeboren lange QT-syndroom), hypotensie, zich uitend in: duizeligheid, flauwvallen, bewustzijnsverlies. Spontane abortus (zie rubriek Zwangerschap). Longvasculitis. Retinale vasculitis. Hoofdpijn, cerebrale vasculitis. Depressie. 'Vanishing bile duct'-syndroom (destructie en verlies van intrahepatische galwegen). Tand en/of tongverkleuring. Periarteriitis nodosa. Necrotiserende vasculitis, granulomateuze polyangiitis. Urticaria, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), acute febriele neutrofiele dermatose (Sweet-syndroom). Verergering porfyrie. Hyponatriëmie. Verlaging van T3 en/of T4.

Volgens het Kinderformularium: Bij kinderen komen allergische huidreacties en huiduitslag regelmatig voor. Verder misselijkheid, braken, diarree, duizeligheid, hoofdpijn, koorts, nierbeschadigingen, hepatitis, leverfunctiestoornissen, jeuk, myelosuppressie. Zelden: convulsies, bloedbeeldafwijkingen (zoals trombocytopenie en neutropenie), pseudomembraneuze colitis, epidermale necrolyse, erythema multiforme, en Stevens-Johnsonsyndroom. De kans op bloedbeeldafwijkingen neemt toe bij hoge doseringen, zoals toegepast bij een Pneumocystis jiroveci-pneumonie.

Bij HIV–geïnfecteerde patiënten komen de volgende bijwerkingen met een andere frequentie voor: zeer vaak (1–10%): anorexie, misselijkheid, braken, diarree. Maculopapuleuze huiduitslag doorgaans met koorts en jeuk. Leukopenie, granulocytopenie, neutropenie en trombocytopenie. Hyperkaliëmie. Verhoogde waarden levertransaminasen.

Soms (0,1–1%): hyponatriëmie, hypoglykemie.

Interacties

De werkzaamheid van bactericide antibiotica (bv. cefalosporinen en rifampicine) wordt in vitro geantagoneerd door bacteriostatische antibiotica, zoals de componenten trimethoprim en sulfamethoxazol. Klinisch is dit alleen van belang gebleken bij levensbedreigende infecties zoals meningitis, endocarditis, sepsis en daarnaast bij patiënten met ernstige neutropenie.

Meer kans op hyperkaliëmie is er bij gelijktijdig gebruik van kaliumzouten, kaliumsparende diuretica (zoals spironolacton) en andere plasmakalium-verhogende geneesmiddelen, zoals ACE-remmers, ARB's, heparine, ciclosporine, tacrolimus, prednisolon en NSAID's. Vooral bij aanwezigheid van risicofactoren voor hyperkaliëmie, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Van o.a. de combinatie met RAAS-remmers (o.a. ACE-remmers, ARB's) en kaliumsparende diuretica is (ernstige) hyperkaliëmie gemeld; controleer bij dit gelijktijdige gebruik de kaliumspiegel.

Vermijd combinatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen zoals amiodaron, disopyramide, kinidine, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, methadon, macroliden, fluorchinolonen en enkele azoolantimycotica.

Bij gelijktijdig gebruik met nucleoside analogen, tacrolimus, azathioprine of mercaptopurine kan de incidentie en ernst van myelotoxische en nefrotoxische bijwerkingen toenemen. Controleer zorgvuldig op hematologische en/of niertoxiciteit; overweeg dosisaanpassing van cotrimoxazol of geef een ander antibioticum. De systemische blootstelling aan methotrexaat kan toenemen met ernstige bijwerkingen zoals pancytopenie, vooral bij aanwezigheid van risicofactoren zoals gevorderde leeftijd, hypoalbuminemie, verminderde nierfunctie of verminderde beenmergreserve. Gelijktijdig gebruik met andere foliumzuurantagonisten (zoals pyrimethamine) geeft meer kans op een megaloblastaire anemie. Overweeg patiënten met een toegenomen kans met foliumzuur of folinezuur (calciumzout) te behandelen om de effecten op de hematopoëse tegen te gaan. Vermijd gelijktijdig gebruik van clozapine vanwege de toegenomen kans op hematologische bijwerkingen, waaronder agranulocytose.

Mogelijk vergroot cotrimoxazol door remming van CYP2C8 en CYP2C9 de blootstelling aan geneesmiddelen die voor een belangrijk deel door deze iso-enzymen worden gemetaboliseerd zoals:

  • amiodaron, diclofenac, losartan, paclitaxel;
  • vitamine K-antagonisten; controleer de INR;
  • fenytoïne; controleer op toxiciteit;
  • repaglinide en sulfonylureumderivaten; controleer de glucosespiegel.

Diuretica: Gelijktijdig gebruik van thiazide-diuretica vergroot de kans op trombocytopenie en, vooral bij ouderen, de kans op trombocytopenische purpura. Bij patiënten, met name ouderen, die behandeld zijn met furosemide kan symptomatische hypotensie optreden, leidend tot duizeligheid of (kortdurend) bewustzijnsverlies.

Plasmaspiegels van digoxine kunnen worden verhoogd (onduidelijk mechanisme), vooral bij ouderen; controleer daarom bij hen de digoxinespiegel.

Gelijktijdig gebruik van hoge doses prilocaïne geeft meer kans op methemoglobinemie. Vermijd gelijktijdig gebruik van dapson omdat dit de kans op methemoglobinemie vermeerdert door zowel een farmacodynamische als een farmacokinetische (CYP2C8) interactie. Als dit niet te vermijden is, zorgvuldig controleren op methemoglobinemie, vooral bij groepen met significante comorbiditeit of als hoge doseringen worden gegeven.

Trimethoprim is een remmer van de 'organic cation transporter 2' (OCT2); hierdoor verhoogt cotrimoxazol mogelijk de plasmaconcentratie van bijvoorbeeld amantadine (enkele gevallen van toxisch delirium gemeld), memantine (myoclonus gemeld), lamivudine en metformine. Bij gebruik van lamivudine neemt de concentratie van lamivudine in plasma met 40% toe; controleer op bijwerkingen; vermijd gelijktijdig gebruik als hoge doses cotrimoxazol toegediend worden zoals bij de behandeling van PCP en bij toxoplasmose.

Combinatie met rifampicine kan na ca. 1 week de plasmahalfwaardetijd van cotrimoxazol doen afnemen.

Gelijktijdig gebruik met ciclosporine na een niertransplantatie kan de nefrotoxiciteit versterken (reversibel).

Wees uiterst voorzichtig bij combinatie met methenamine; dit vermeerdert de kans op kristalurie.

Sorbitol, in sommige suspensies, kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.

Zwangerschap

De componenten van cotrimoxazol passeren de placenta; de concentratie van trimethoprim in foetale weefsels is ongeveer gelijk aan die in het plasma van de moeder; de concentratie van sulfamethoxazol in vruchtwater is 20–50% van die in het plasma van de moeder.

Teratogenese: Retrospectieve gegevens en gerapporteerde meldingen duiden niet op een risicotoename van aangeboren afwijkingen bij de mens. Wel suggereren twee grote observationele onderzoeken 2-3,5× meer kans op spontane abortus tijdens het 1e trimester, vergeleken met vrouwen met géén blootstelling aan antibiotica, of blootstelling aan penicillinen.

Farmacologisch effect: Op grond van de farmacologische werkzaamheid (antagonering van de foliumzuursynthese) is foliumzuurdepletie bij het kind mogelijk. Bij gebruik van sulfonamiden tijdens het 2e en 3e trimester, met name vlak vóór de bevalling, is er kans op hyperbilirubinemie (met kernicterus) bij de neonaat.

Advies: Tijdens het 1e trimester cotrimoxazol alleen gebruiken in combinatie met foliumzuursuppletie in de dosering die gebruikelijk is voor zwangeren; hetzelfde geldt voor vrouwen die zwanger willen worden. Tijdens het 2e en 3e trimester alleen op strikte indicatie gebruiken vanwege de kans op hyperbilirubinemie; ook dan in combinatie met foliumzuursuppletie.

Vruchtbaarheid: Combinaties van sulfonamiden en trimethoprim veroorzaken een verlaging in de hoeveelheid spermacellen bij mannen na behandeling gedurende 1 maand. Er zijn geen gegevens over mogelijke effecten bij de vrouw.

Overig: Wees voorzichtig met ethanol (in concentraat voor infusievloeistof). Propyleenglycol (in concentraat voor infusievloeistof) bij voorkeur niet gebruiken.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden (trimethoprim, sulfamethoxazol).

Farmacologisch effect: Op theoretische gronden is sensibilisatie mogelijk, evenals beïnvloeding van de darmflora van de zuigeling. Deze beïnvloeding leidt hooguit tot diarree. Bij prematuren en kinderen met G6PD-deficiëntie is er meer kans op hyperbilirubinemie. Echter, gezien het feit dat cotrimoxazol in geringe mate overgaat in de moedermelk lijkt toediening tijdens lactatie een te verwaarlozen risico voor het kind.

Advies: Kan worden gebruikt, uitgezonderd bij prematuren en kinderen met G6PD-deficiëntie of hyperbilirubinemie.

Overig: Wees voorzichtig met ethanol (in concentraat voor infusievloeistof). Propyleenglycol (in concentraat voor infusievloeistof) bij voorkeur niet gebruiken.

Contra-indicaties

  • Nierinsufficiëntie en oligurie (creatinineklaring < 15 ml/min);
  • Ernstige leverparenchymbeschadiging;
  • Ernstige afwijkingen in het bloedbeeld, in het bijzonder anemie, trombocytopenie en agranulocytose, tenzij onder nauwkeurige controle;
  • Overgevoeligheid voor sulfonamiden en/of trimethoprim;
  • Acute porfyrie; gebruik is geassocieerd met klinische toename van porfyrie;
  • Toepassing bij kinderen jonger dan 6 weken. NB: de toepassing is volgens de fabrikant gecontra-indiceerd, maar wordt in de praktijk (vanaf de leeftijd van één maand) wel uitgevoerd (zie bv. de NHG-Standaard acute rhinosinusitis (rubriek antibiotica onder de medicamenteuze behandeling) of acute rinosinusitis (stap 3, klap 'Let op' open).

Waarschuwingen en voorzorgen

Voor indicaties waarbij cotrimoxazol geen empirische therapie is, cotrimoxazol alleen gebruiken voor de preventie of behandeling van infecties veroorzaakt door micro-organismen die bewezen gevoelig zijn voor cotrimoxazol, of bij sterke aanwijzingen hiervoor. Lokale epidemiologische gegevens en gevoeligheidspatronen kunnen hierbij helpen. Om resistentie uit te sluiten, vooral als infecties (waarschijnlijk) veroorzaakt worden door gedeeltelijk gevoelige micro-organismen, het kweek-isolaat eerst op gevoeligheid voor cotrimoxazol testen. Bij orofaryngeale infecties veroorzaakt door β-hemolytische streptokokken groep A (GAS), cotrimoxazol niet gebruiken omdat deze micro-organismen minder snel worden geëlimineerd dan met andere antibiotica.

Bij een G6PD-deficiëntie cotrimoxazol niet toedienen, dit in verband met het risico van hemolytische anemie, tenzij op strikte indicatie en in een zo'n laag mogelijke dosering.

Voorzichtig bij bekende overgevoeligheden voor: sulfonylureumderivaten (bv. gliclazide, tolbutamide), thiazide-diuretica (bv. hydrochloorthiazide), lisdiuretica (bv. furosemide) en lokale anesthetica van het estertype (bv. procaïne, tetracaïne).

Overweeg een alternatief bij een voorgeschiedenis van geneesmiddel-geïnduceerde trombocytopenie door thiazide-diuretica of andere sulfonamiden; als dit niet mogelijk is: controleer regelmatig het trombocytenaantal.

Vermijd toediening aan patiënten met bekend of vermoed risico van acute porfyrie vanwege veel kans op verergering ervan.

'Langzame acetyleerders' hebben meer kans op idiosyncratische reacties op sulfonamiden.

Controleer op longinfiltraten, die kunnen voorkomen bij allergische of eosinofiele alveolitis, bij het optreden of verergeren van hoesten en kortademigheid; overweeg in dit geval het gebruik te staken.

Vanwege de kans op ernstige huidreacties de patiënt onmiddellijk contact laten opnemen bij eerste tekenen van ernstige overgevoeligheidsreacties zoals blaas-, blaar- en schilfervorming. Bij optreden van exantheem en bij vermoeden van een ernstige huidreactie de behandeling direct staken en doorverwijzen naar een gespecialiseerde arts. Cotrimoxazol voorzichtig toedienen bij een voorgeschiedenis van ernstige allergie of bronchiaal astma. De kans op het optreden van Stevens–Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN) is het grootst in de eerste weken van de behandeling; het vroeg staken van de behandeling bij beginnende symptomen heeft een betere prognose. Als een patiënt SJS of TEN heeft ontwikkeld bij gebruik van cotrimoxazol, mag het gebruik nooit herstart worden.

Bij ouderen is er een toegenomen kans op ernstige bijwerkingen bij aanwezigheid van complicerende factoren, zoals verminderde lever- of nierfunctie, of wanneer gelijktijdig andere geneesmiddelen worden gebruikt (zie ook de rubriek Interacties). Houd daarom bij hen de behandelduur zo kort mogelijk.

Symptomatische hypotensie na behandeling met furosemide kan ontstaan door toediening van cotrimoxazol, met name bij ouderen, bij aandoeningen met meer kans op hypotensie of bij behandeling met andere middelen die hypotensie (kunnen) veroorzaken.

De kans op QT-verlenging en 'torsades de pointes' lijkt gering bij normale dosering en zonder aanwezigheid van risicofactoren; wees alert bij aanwezigheid van risicofactoren zoals elektrolytstoornissen, relevante hartziekte, bradycardie, congenitale of verworven QT-verlenging en comedicatie die het QT-interval verlengt (zie rubriek Interacties).

Sulfonamiden kunnen een verhoogde diurese veroorzaken, vooral bij patiënten met oedeem van cardiaal origine (bv. door hartfalen).

Controleer patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15-30 ml/min) regelmatig op verschijnselen van toxiciteit, zoals misselijkheid, braken en hyperkaliëmie.

Controleer de kaliumspiegel nauwgezet bij aanwezigheid van risicofactoren voor hyperkaliëmie (bv. leeftijd > 70 jaar, diabetes mellitus, een gestoorde of plotseling verminderende nierfunctie (m.n. bij creatinineklaring < 30 ml/min), dehydratie, metabole acidose, (acuut) hartfalen en cel-afbraak (ischemie, trauma, rabdomyolyse), combinatie met sommige geneesmiddelen (zie rubriek Interacties)) en bij gebruik van hoge doses (zoals bij een pneumonie). Bij hyperkaliëmie de behandeling met cotrimoxazol staken.

Hypoglykemie treedt over het algemeen op na een paar dagen van behandeling; hierop is meer kans bij een verminderde nierfunctie, leverziekten, ondervoeding en bij gebruik van hoge doseringen. Er zijn gevallen van hypoglykemie gemeld bij personen zonder diabetes. De hypoglykemie kan gedurende langere tijd blijven bestaan.

Bij behandeling langer dan 14 dagen en bij HIV-geïnfecteerden regelmatig het bloedbeeld controleren. Bij voortschrijdende bloedbeeldveranderingen de toediening staken. Bij langdurig gebruik ook regelmatig een urine–analyse en nierfunctietesten uitvoeren, vooral bij reeds verminderde nierfunctie.

Wees voorzichtig bij patiënten met schildklierdisfunctie, omdat cotrimoxazol mogelijk de serumconcentratie thyroïdhormoon doet dalen.

Beïnvloeding diagnostische testen: de plasmacreatininebepaling met behulp van de alkalische picraatreactie kan door cotrimoxazol verstoord raken; de waarden zijn circa 10% hoger dan normaal. De bepaling van methotrexaat in het plasma kan ook worden verstoord tenzij van een radio–immuno–assay gebruik gemaakt wordt.

Hulpstoffen

  • Wees voorzichtig met ethanol, in het concentraat voor infusievloeistof, bij alcoholisme, zwangerschap, lactatie en jonge kinderen. Ethanol kan een effect op andere geneesmiddelen hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals ethanol of propyleenglycol, bevatten.
  • Propyleenglycol, in het concentraat voor infusievloeistof, bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang. Wees voorzichtig met propyleenglycol bij kinderen < 5 jaar, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten.

Overdosering

Symptomen

Acuut: o.a. maag-darmstoornissen, verwardheid, visuele stoornissen, hematurie, kristalurie, anurie. Chronisch: beenmergdepressie.

Therapie

Afhankelijk van de symptomen en moment van inname: preventie van verdere absorptie (braken induceren of maagspoelen). Algemeen ondersteunende maatregelen zijn: stimulering van de renale excretie door geforceerde diurese en ook hemodialyse. Peritoneale dialyse is niet effectief. Bij duidelijke hematologische bijwerkingen is volgens de fabrikant folinezuur (calciumzout) toe te passen: i.m. 5-10 mg gedurende 5-7 dagen.

Neem voor meer informatie over een vergiftiging met cotrimoxazol contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Cotrimoxazol is een mengsel van de bacteriostatische componenten trimethoprim en sulfamethoxazol in een vaste verhouding van 1:5, dat gecombineerd bactericide werkt door remming van de synthese van tetrahydrofoliumzuur in het micro-organisme. Beide componenten zijn synergistisch werkzaam door opeenvolgende blokkade van twee enzymen die een vitale rol spelen in het folaatmetabolisme van micro-organismen. In pus, waarin een relatief hoge concentratie para-aminobenzoëzuur (PABA) aanwezig is, is sulfamethoxazol onwerkzaam.

Het werkingsspectrum omvat de meeste aerobe Gram-positieve en Gram-negatieve micro-organismen.

Doorgaans gevoelig zijn:

  • aeroob Gram-positief: o.a. Enterococcus faecalis, Listeria monocytogenes, meticilline-sensitieve Staphylococcus aureus ('MSSA'), en Streptococcus viridans (intermediaire gevoeligheid komt voor).
  • aeroob Gram-negatief: o.a. Enterobacter spp., Moraxella catarrhalis, Salmonella spp., Serratia marcescens, Shigella spp., Stenotrophomonas maltophilia, Vibrio cholerae en Yersinia spp.
  • overig: Pneumocystis jiroveci.

Doorgaans intermediair gevoelig zijn:

  • aeroob Gram-positief: meticilline-resistente Staphylococcus aureus ('MRSA'), enterokokken* (anders dan E. faecalis) en coagulase negatieve streptokokken.
  • aeroob Gram-negatief: Acinetobacter calcoaceticus (in sommige Europese landen hoog resistentie-percentage), Brucella spp., Citrobacter spp., Escherichia coli*, Haemophilus ducreyi, Morganella morganii* en Proteus mirabilis*.

(Verworven) resistentie kan een probleem vormen bij o.a.: Streptococcus pneumoniae, Streptococcus pyogenes (groep A streptokok; GAS), Haemophilus influenzae*, Klebsiella spp., Nocardia spp. en Pseudomonas spp.

*= activiteit bij gevoelige stammen ook aangetoond in klinische studies bij de geregistreerde indicaties.

Resistent zijn:

  • aeroob Gram-positief: sommige enterokokkenstammen.
  • anaeroob Gram-negatief: Bacteroides fragilis.
  • overig: Chlamydia trachomatis, Mycobacterium tuberculosis, Mycoplasma spp., Ureaplasma urealyticum en Treponema pallidum.

Kruisresistentie is waargenomen bij stammen van penicillinase-resistente Streptococcus pneumoniae, erytromycine-resistente Streptococcus pneumoniae, meticilline-resistente Staphylococcus aureus ('MRSA'), gentamicine-resistente MRSA en ceftazidim-resistente E. coli en Klebsiella pneumoniae.

Kinetische gegevens

Resorptie oraal: beide snel en vrijwel volledig.
F oraal ca. 100%.
T max 2–4 uur (beide).
V d ca. 1,6 l/kg (trimethoprim; hierna TMP), 0,2 l/kg (sulfamethoxazol; hierna SMX).
Overig Weefselspiegels van TMP zijn in het algemeen hoger dan plasmaspiegels, vooral in longen en nieren worden hoge concentraties bereikt. TMP-spiegels bereiken ook in gal, prostaatvocht en -weefsel, speeksel, sputum en vaginaalsecreet hogere concentraties dan in plasma. In de liquor cerebrospinalis, interstitieel vocht, synoviaal vocht, oogkamerwater en middenoorvocht worden therapeutische concentraties TMP bereikt. De concentratie SMX in interstitieel vocht en oogkamerwater is ca. 20-50% van de plasmaconcentratie. SMX penetreert in de gal, liquor cerebrospinalis, het sputum, middenoorvocht en synoviaal vocht. TMP is lipofieler dan SMX.
Metabolisering TMP beperkt (ca. 20–30%), in de lever door cytochroom P450-enzymen. Door welke iso-enzymen is niet volledig bekend, op basis van in vitro onderzoek lijken CYP3A4, CYP1A2 en CYP2C9 betrokken. Sommige metabolieten zijn microbiologisch actief. SMX voor ca. 80% in de lever, vnl. door acetylering, ca. 40% door de N-terminale acetyltransferases (NAT) 1 en 2 tot N-SMX, dat geen antibacteriële activiteit bezit maar wel toxiciteit kan veroorzaken. SMX ondergaat ook oxidatieve metabolisering; de eerste stap door CYP2C9.
Overig Van de NAT1 en NAT2-enzymen zijn genetische polymorfismen bekend, die een rol kunnen spelen in de toxiciteit van SMX.
Eliminatie TMP vnl. via de nieren (d.m.v. glomerulaire filtratie en tubulaire secretie), TMP voor 50–60% en SMX voor 45–70% binnen 24 uur; resp. 65–80% en ca. 20% onveranderd. SMX ook voor 60% in geacetyleerde vorm. Hemodialyse verwijdert zowel TMP als SMX uit het lichaam. Peritoneale dialyse leidt tot een minimale klaring van cotrimoxazol.
Overig De renale excretie van TMP is hoger bij een lage pH van de urine; die van SMX is hoger bij een hogere urine-pH.
T 1/2el 9–17 uur (TMP), verlengd bij nierfunctiestoornis; ca. 9–11 uur (SMX). Bij kinderen van 1–10 jaar is de halfwaardetijd van TMP verkort met een factor 2–3, bij neonaten gedurende de eerste twee levensmaanden verlengd. Dit lijkt bij SMX vergelijkbaar. Bij cystische fibrose is de T½ van TMP en SMX verkort.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd