Samenstelling
Betaferon Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 9,6 mln. IE
- Verpakkingsvorm
- flacon + spuit 1,2 ml + toebehoren.
8 mln. IE/ml (= 0,25 mg) na reconstitutie. Er is een verpakking voor 1 en 3 maanden.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Plegridy Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '63+94' startverpakking
- Verpakkingsvorm
- pen, wegwerpspuit
Bevat per verpakking: 1× 63 microg/0,5 ml + 1× 94 microg/0,5 ml.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 125 microg/0,5 ml
- Verpakkingsvorm
- pen 0,5 ml, wegwerpspuit 0,5 ml
De dosis geeft de hoeveelheid van het interferon β-1a-gedeelte van peginterferon β-1a weer, zonder rekening te houden met het aangehechte PEG-gedeelte.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Ocrevus XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 30 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
De uiteindelijke concentratie van het geneesmiddel na verdunning bedraagt circa 1,2 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller. Alleen bij zeer actieve ‘relapsing remitting’ MS kan worden overwogen om direct te starten met een effectievere maar risicovollere tweedelijns-DMD, zoals ocrelizumab.
Ocrelizumab is als eerste geneesmiddel geregistreerd voor primair progressieve multiple sclerose (PPMS).
Indicaties
Multipele sclerose bij:
- 'relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS) met ten minste twee aanvallen van gestoorde neurologische functies (recidieven) in de laatste twee jaar;
- een enkele periode van demyelinisatie met veel kans op ontwikkeling van klinisch definitieve MS en met een actief ontstekingsproces dat ernstig genoeg is om een behandeling met i.v. corticosteroïden te rechtvaardigen;
- secundair progressieve multipele sclerose (SPMS) waarbij de ziekte aantoonbaar actief is.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- 'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS) bij volwassen patiënten.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Relapsing multiple sclerose (RMS) bij volwassenen met bewijs van ziekteactiviteit die is gedefinieerd door klinische of beeldvormende kenmerken;
- Primair progressieve multiple sclerose (PPMS) bij volwassenen in een vroeg ziektestadium gebaseerd op ziekteduur (< 15 j.), mate van invaliditeit (EDSS 3,0–6,6) en beeldvormende kenmerken die typerend zijn voor ontstekingsactiviteit (zoals Gd-aankleurende T1-laesies en/of actieve T2-laesies).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Om gelyofiliseerd interferon β-1b te reconstitueren voor injectie moet 1,2 ml van het solvens (natriumchloride 0,54%) worden geïnjecteerd in de interferonflacon.
Multipele sclerose
Volwassenen en kinderen > 12 jaar
Begindosering: op dag 1, 3 en 5: s.c. 62,5 microg; langzaam verhogen op dag 7, 9 en 11 naar 125 microg s.c., op dag 13, 15 en 17 naar 187,5 microg s.c. en vanaf dag 19: 0,25 mg (8 mln. IE) = 1 ml iedere 2 dagen s.c. De optimale dosering en behandelduur zijn nog niet vastgesteld.
Gestoorde nierfunctie: een aanpassing van de dosering is niet nodig. Wees bij een ernstige nierfunctiestoornis voorzichtig en voer controles uit.
Gestoorde leverfunctie: gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis is gecontra-indiceerd; zie rubriek Contra-indicaties.
Het is niet bekend hoelang de patiënt behandeld moet worden. Voor RRMS zijn gegevens over een vervolgduur van 5 jaar en voor SPMS van 3 jaar.
Bij RRMS met minder dan 2 recidieven in de voorafgaande 2 jaar of bij patiënten met SPMS bij wie de ziekte de afgelopen 2 jaar niet actief was, wordt in de SmPC behandeling niet aanbevolen.
Doseringen
Profylactisch en gelijktijdig gebruik van een antipyretisch analgeticum kan helpen griepachtige symptomen van interferon te voorkomen of te verminderen.
De s.c.- en i.m.-toedieningsweg zijn bio-equivalent; bij overstappen van de ene naar de andere toedieningsweg is geen titratie nodig.
RRMS
Volwassenen
Aanbevolen startdosering (dosistitratie ter vermindering van griepachtige symptomen): s.c. of i.m.: 63 microg in week 1, 94 microg in week 2, vanaf week 4 de volledige dosering van 125 microg 1×/2 weken.
Onderhoudsdosering: s.c. of i.m.: 125 microg 1×/2 weken.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen indien dit 7 dagen of langer voorafgaand aan de volgende geplande dosis is; de behandeling kan dan volgens schema doorgaan. Indien dit minder dan 7 dagen voorafgaand aan de volgende geplande dosis is, vanaf het moment dat de vergeten dosis wordt toegediend met een nieuw 2-wekelijks schema beginnen. Geen 2 doses binnen 7 dagen toedienen.
Nierfunctiestoornis: een dosisaanpassing is niet nodig.
Toediening: De voorgevulde spuit of pen voor s.c.-gebruik heeft een vooraf bevestigde naald; de voorgevulde spuiten voor i.m.-gebruik hebben een aparte naald voor i.m.-gebruik. Leer de patiënt de juiste techniek voor zelftoediening van de injecties. Voor de s.c.-toediening is een startverpakking beschikbaar. Voor de i.m.-toediening kan de startdosering met titratieklemmen uit de voorgevulde spuit voor i.m. gebruik worden afgepast: de gele klem voor halveren van de dosering en de paarse klem voor een ¾ deel. Elke titratieklem is bedoeld voor eenmalig gebruik; deze klem met het resterende geneesmiddel afvoeren. Wissel de plaatsen voor de injecties (buik, arm en dij bij s.c.- en dijbeen voor i.m.- injectie) af. De voorgevulde pen en spuit alleen gebruiken als de vloeistof helder en kleurloos is; bij de pen voor s.c.-gebruik behoren groene strepen in het injectievenster zichtbaar zijn.
De werkzaamheid van peginterferon β-1a is aangetoond ten opzichte van placebo en niet vergeleken met niet-gepegyleerd interferon β. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de werkzaamheid na overstappen van niet-gepegyleerde interferon β.
Doseringen
Vóór de behandeling screenen op hepatitis B-virus (HBV), omdat heractivering van HBV is gemeld bij andere anti-CD-20 antilichamen (zoals rituximab).
Vóór elke infusie premedicatie toedienen: → i.v. 100 mg methylprednisolon (of equivalent ervan) 30 min voor de infusie; → en een antihistaminicum 30–60 min voor de infusie; → eventueel paracetamol 30–60 min voor de infusie.
Controleer gedurende ten minste 1 uur na de infusie op infusiegerelateerde reacties en overgevoeligheidsreacties. Bij infusiegerelateerde reacties niet de dosis, maar de infusiesnelheid verlagen of de behandeling staken. Bij overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.
Multiple sclerose
Volwassenen
intraveneus als infusie (1,2 mg/ml): Startdosering: 300 mg, na 2 weken nogmaals 300 mg; start met een infusiesnelheid van 30 ml/uur van gedurende 30 min, vervolgens elke 30 min met stappen van 30 ml/uur verhogen tot max. 180 ml/uur; elke infusie wordt in ca. 2,5 uur toegediend. Onderhoudsdosering: 600 mg in één keer elke 6 maanden; tussen elke dosis moet ten minste 5 maanden liggen; start met een infusiesnelheid van 40 ml/uur gedurende 30 min, vervolgens elke 30 min met stappen van 40 ml/uur verhogen tot max. 200 ml/uur; elke infusie wordt in ca. 3,5 uur toegediend;indien de patiënt geen infusiegerelateerde reactie heeft gehad bij een eerdere infusie kan bij volgende doses de infusieduur worden verkort naar ca. 2 uur: start met 100 ml/uur gedurende 15 min, vervolgens 200 ml/uur gedurende 15 min, 250 ml/uur gedurende de volgende 30 min, en 300 ml/uur gedurende de resterende 60 min.
Ouderen (> 65 j.): dosis aanpassen is niet nodig.
Verminderde nierfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is; zie ook de rubriek Eigenschappen.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is; zie ook de rubriek Eigenschappen.
Bij infusiegerelateerde reacties (IRR) tijdens infusie: bij levensbedreigende IRR zoals ARDS de infusie direct stoppen en de behandeling definitief staken. Bij ernstige IRR zoals dyspneu of een combinatie van symptomen de infusie direct onderbreken; indien alle symptomen zijn verdwenen herstarten met een infusiesnelheid die de helft is van de snelheid op het moment dat de reactie begon. Bij lichte tot matige IRR zoals hoofdpijn de infusiesnelheid halveren, indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Wel daarna een behandelinterval van 6 maanden (met een minimum van 5 maanden) aanhouden.
Toediening: Infusiesnelheid (infusievloeistof 1,2 mg/ml) is bij de startdosering 30 ml/uur gedurende 30 min, daarna elke 30 min in stappen van 30 ml/uur verhogen tot max. 180 ml/uur; infusieduur is ca. 2,5 uur. Infusiesnelheid bij onderhoudsbehandeling is 40 ml/uur gedurende 30 min, daarna elke 30 min in stappen van 40 ml/uur verhogen tot max. 200 ml/uur, infusieduur is ca. 3,5 uur; indien bij een eerdere infusie geen infusiegerelateerde reactie is opgetreden, kan bij volgende doses de infusieduur worden verkort naar 2 uur.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): voorbijgaand griepachtig beeld met algehele malaise, koorts, rillingen, gewrichtspijn, hoofdpijn, hypertonie of spierpijn; reacties op de injectieplaats: ontsteking, pijn, perifeer oedeem, overgevoeligheid, artralgie. Daling aantal lymfocyten (< 1.500 mm³), witte bloedcellen (< 3.00 mm³), absolute neutrofielen (< 1.500 mm³). Slapeloosheid, buikpijn, uitslag, plasaandrang,
Vaak (1-10%): lymfadenopathie, anemie, hypothyroïdie, gewichtsverandering, verwardheid, tachycardie, hypertensie, dyspneu, toename ASAT (> 5× basiswaarde). verhoogd bloedbilirubine, huiduitslag, jeuk, alopecia, menorragie, necrose op injectieplaats, pijn op de borst.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie, toename van γ-GT en triglyceriden, emotionele labiliteit, zelfmoordpoging, convulsie, hepatitis, huidverkleuring, nefrotisch syndroom, glomerulosclerose.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reactie, hyperthyroïdie, gestoorde schildklierfunctie, anorexia, cardiomyopathie, bronchospasme, pancreatitis, leverbeschadiging (waaronder hepatitis), leverfalen. Trombotische microangiopathie waaronder (fataal) trombotische trombocytopenische purpura/hemolytisch uremisch syndroom.
Verder: Hemolytische anemie, capillairleksyndroom bij reeds bestaande monoklonale gammopathie. Depressie, angst, duizeligheid, palpitatie, vasodilatatie, pulmonale arteriële hypertensie, misselijkheid, braken, diarree. Geneesmiddel-geïnduceerde lupus erythematodes. Menstruatiestoornissen, transpireren.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Myalgie, artralgie. Erytheem, jeuk en pijn op de injectieplaats, influenza-achtige ziekte (vaker tijdens eerste zes maanden van de behandeling; het begin van de griepsymptomen is mediaan 10 uur na de injectie; de mediane duur is 17 uur), koorts, koude rillingen, asthenie.
Vaak (1-10%): nausea, braken. Alopecia. Jeuk. Hyperthermie, pijn; oedeem, warmte, hematoom, huiduitslag, zwelling, verkleuring en ontsteking op de injectieplaats; alanineaminotransferase, aspartaataminotransferase, γ-GT; verlaagde waarden voor hemoglobine, witte bloedceltelling. Depressie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie. Angio-oedeem. Overgevoeligheidsreactie. Convulsies. Urticaria. Verlaagde bloedplaatjestelling.
Zelden (0,1-0,01%): trombotische microangiopathie waaronder trombotische trombocytopenische purpura/hemolytisch uremisch syndroom. Nefrotisch syndroom, glomerulosclerose. Necrose op de injectieplaats.
Verder: anafylaxie, pulmonale arteriële hypertensie.
Reacties op de injectieplaats werden vaker bij de s.c.-toediening gemeld dan bij de i.m.-toediening. Koude rillingen en pijn werd iets vaker bij de i.m.-toediening gemeld dan bij de s.c.-toediening.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfecties (waaronder nasofaryngitis), griepachtige verschijnselen. Infusiegerelateerde reacties (IRR) zoals pruritus, huiduitslag, urticaria, erytheem, geïrriteerde keel, orofaryngeale pijn, dyspneu, faryngeaal of laryngeaal oedeem, blozen, hypotensie, koorts, vermoeidheid, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid tachycardie en anafylaxie. Daling van immunoglobuline M.
Vaak (1-10%): sinusitis, luchtweginfectie (waaronder bronchitis), hoesten, loopneus, herpesinfectie, gastro-enteritis, conjunctivitis, cellulitis. Verlaagd immunoglobuline G in het bloed, neutropenie.
Bij een korte infusieduur van 2 uur waren meer interventies nodig om IRR-symptomen onder controle te krijgen dan bij een langere infusieduur van 3,5 uur.
Interacties
Op grond van reductie van CYP-afhankelijke enzymen is voorzichtigheid geboden in combinatie met geneesmiddelen met een smalle therapeutische breedte en die door dit enzym worden gemetaboliseerd, zoals anti-epileptica.
Vanwege de geringe klinische ervaring wordt het gebruik van interferon bèta-1b samen met andere immunomodulatoren dan corticosteroïden of ACTH niet aangeraden.
Interacties
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die een smalle therapeutische breedte hebben en die voor klaring grotendeels afhankelijk zijn van het hepatische CYP-systeem, bv. anti-epileptica en sommige klassen antidepressiva.
Interacties
De veiligheid van vaccinatie met levende of verzwakte vaccins is niet onderzocht. De respons op tetanusvaccin, 23-valent-pneumokokken-polysaccharidevaccin (23-PPV), KLH-neoantigeen en seizoensgebonden griepvaccin is tijdens behandeling minder, vergeleken met de controlegroep.
Vermijd gelijktijdig gebruik met andere immunosuppressiva. Korte kuren met corticosteroïden ter behandeling van een relaps is tijdens behandeling wel toegestaan.
Hypotensie: Overweeg behandeling met antihypertensiva gedurende 12 uur vóór en tijdens elke infusie te onderbreken, omdat hypotensie zich als symptoom van infusiegerelateerde reacties tijdens infusie kan voordoen.
Interacties via CYP, metaboliserende enzymen of transporteiwitten worden niet verwacht.
Zwangerschap
Teratogenese: Er zijn geen nadelige effecten op de zwangerschap of het ongeboren kind gemeld. De ervaring met blootstelling tijdens het 2e en 3e trimester is echter zeer beperkt. Interferon is een groot molecuul, placenta passage lijkt daardoor niet waarschijnlijk.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in het 1e trimester.
Zwangerschap
Teratogenese: Er zijn geen nadelige effecten op de zwangerschap of het ongeboren kind gemeld. De ervaring met blootstelling tijdens het 2e en 3e trimester is echter zeer beperkt. Interferon is een groot molecuul, placenta passage lijkt daardoor niet waarschijnlijk.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Zwangerschap
Van ocrelizumab zijn er relatief weinig gegevens. Van immunoglobulinen is bekend dat zij de placenta passeren.
Teratogenese: Bij dieren geen aanwijzingen voor teratogene effecten.
Farmacologische effecten: Tijdelijke perifere B-celdepletie en lymfopenie bij de pasgeborene is gemeld bij gebruik van andere anti-CD20 antilichamen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Controleer kinderen die tijdens zwangerschap aan ocrelizumab zijn blootgesteld op B-celdepletie en overweeg vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit te stellen totdat de B-celwaarde van het kind is hersteld; de duur van de B-celdepletie is onbekend.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 12 maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Niet meetbaar of in zeer kleine hoeveelheden. De orale absorptie van dit grote molecuul uit het maag-darmkanaal van de zuigeling is waarschijnlijk minimaal.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Waarschijnlijk verwaarloosbaar (gebaseerd op relatief weinig informatie). Bovendien is de orale absorptie van dit grote molecuul uit het maag-darmkanaal van de zuigeling waarschijnlijk minimaal.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: ja (bij dieren); onbekend (bij mensen).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor natuurlijk of recombinant interferon β, humaan albumine;
- ernstige depressie en/of zelfmoordgedachten;
- gedecompenseerde leverziekten.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor natuurlijk of recombinant interferon β of peginterferon;
- een actuele ernstige depressie en/of suïcidale gedachten.
Contra-indicaties
- actieve infecties;
- ernstig immuungecompromitteerde patiënten;
- actieve maligniteiten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Om het risico van necrose te minimaliseren, de injectieplaats afwisselen.
Wees voorzichtig bij:
- ernstige nierfunctiestoornis;
- (eerdere) depressieve stoornis met name bij antecedenten als zelfmoordgedachten;
- epilepsie;
- beenmergdepressie in de voorgeschiedenis;
- hartstoornissen.
Bij een verdenking op een relatie met cardiomyopathie en de behandeling, de toediening staken; evenals bij ernstige overgevoeligheidsreacties.
Bloedbeeld, leukocyten, trombocyten en leverfuncties vóór en regelmatig tijdens de behandeling controleren.
Bij significante verhoging van transaminasewaarden of bij klinische symptomen als geelzucht, staken van de behandeling overwegen.
Bij een voorgeschiedenis van schildklierdisfunctie regelmatig schildklierfunctietesten verrichten.
Vorming antilichamen: Bij 23–41% ontwikkelde zich een voor interferon ß-1b neutraliserende activiteit; dit is bij RRMS en SPMS in verband gebracht met een vermindering van de klinische werkzaamheid.
Trombotische microangiopathie (TMA): bij gebruik van interferon β-producten zijn gevallen van (soms fatale) TMA, gemanifesteerd als trombotische trombocytopenische purpura (TTP) of hemolytisch uremisch syndroom (HUS) gemeld, na weken tot jaren gebruik. (Immuun) hemolytische anemie (HA) kan ook zonder TMA optreden. Bij klinische kenmerken van TMA zijn verdere testen van de bloedplaatjesniveaus, serum LDH, bloeduitstrijkjes en nierfunctie aanbevolen. Vroege klinische kenmerken zijn trombocytopenie, nieuw ontstane hypertensie, koorts, symptomen van het centrale zenuwstelsel (bv. verwardheid en parese) en verminderde nierfunctie. Laboratoriumbevindingen die wijzen op TMA: verlaagde trombocytentelling, verhoogd LDH en schistocyten op een bloeduitstrijkje. Bij diagnose van TMA of HA in relatie met interferon β, direct behandelen (met plasmawisseling) en onmiddellijk de behandeling staken.
Met name bij patiënten met een hoger risico op nierziekte periodiek controleren op vroege symptomen van nefrotisch syndroom zoals oedeem, proteïnurie en verminderde nierfunctie. Bij optreden van nefrotisch syndroom overwegen de behandeling te stoppen en snel behandelen.
Indien de patiënt niet reageert (bv. bij constante progressie van het ziektebeeld op de 'Expanded Disability Status Scale' (EDSS) gedurende zes maanden of indien binnen één jaar ten minste driemaal een behandeling met ACTH of corticosteroïden noodzakelijk is), de behandeling staken.
Bij monoklonale gammopathie zijn cytokinen in verband gebracht met een syndroom (capillairleksyndroom) met shock-achtige symptomen en fatale afloop.
Onderzoeksgegevens: Er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen tot 12 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Patiënten controleren op aanwijzingen voor leverbeschadiging, klachten of symptomen van verlaagde perifere bloedtellingen. Aanbevolen controle voorafgaand aan de start en vervolgens regelmatig: compleet bloedbeeld en differentiële bloedceltellingen, bloedplaatjestellingen en bloedchemie, waaronder enkele leverfunctietesten (bv. ASAT, ALAT).
Wees voorzichtig bij
- leveraandoeningen (in voorgeschiedenis, alcoholmisbruik, verhoogd ALAT (> 2½× ULN));
- ernstige nierfunctiestoornis;
- ernstige leverinsufficiëntie;
- eerdere depressie met name bij antecedenten als suïcidaal gedrag;
- (voorgeschiedenis van) epilepsie, met name die onvoldoende reageert op de behandeling;
- beenmergdepressie in de voorgeschiedenis;
- een voorgeschiedenis van convulsies;
- behandeling met anti-epileptica (met name indien de epilepsie niet afdoende is gereguleerd);
- hartstoornissen.
Staak de behandeling bij optreden van tekenen en symptomen van anafylaxie of ernstige overgevoeligheidsreacties, regel medische zorg en start de behandeling niet opnieuw. Overweeg staken bij symptomen van depressie.
Nieren: gevallen van nefrotisch syndroom met verschillende onderliggende nefropathieën kunnen optreden na jarenlange behandeling. Periodiek controleren op vroege klachten of symptomen, bv. oedeem, proteïnurie en nierinsufficiëntie, vooral bij patiënten met een hoger risico van nierziekte. Bij nefrotisch syndroom snel behandelen of staken van de behandeling overwegen.
Bij gebruik van interferon β-producten zijn gevallen van (soms fatale) trombotische microangiopathie (TMA), gemanifesteerd als trombotische trombocytopenische purpura (TTP) of hemolytisch uremisch syndroom (HUS) gemeld, na weken tot jaren gebruik. Bij klinische kenmerken van TMA zijn verdere testen van de bloedplaatjesniveaus, serum LDH, bloeduitstrijkjes en nierfunctie aanbevolen. Vroege klinische kenmerken zijn trombocytopenie, nieuw ontstane hypertensie, koorts, symptomen van het centrale zenuwstelsel (bv. verwardheid en parese) en verminderde nierfunctie. Laboratoriumbevindingen die wijzen op TMA: verlaagde trombocytentelling, verhoogd LDH en schistocyten op een bloeduitstrijkje. Bij diagnose van TMA, direct behandelen (met plasmawisseling) en onmiddellijk de behandeling staken.
Controles bij specifieke subgroepen: bij patiënten met myelosuppressie kan intensievere controle van het volledige bloedbeeld nodig zijn. Bij patiënten met een voorgeschiedenis van schildklierdisfunctie, regelmatig een schildklierfunctietest uitvoeren. Patiënten met reeds bestaande significante hartziekten, zoals congestief hartfalen, ziekte van de kransslagader of aritmie, controleren op verergering van de hartconditie, met name tijdens de start van de behandeling.
Na 2 jaar ontwikkelde < 1% persisterende neutraliserende antilichamen tegen het interferon β-1a-gedeelte van peginterferon β-1a en 3% ontwikkelde persisterende antilichamen tegen het PEG-gedeelte van peginterferon β-1a. Dit had echter geen merkbare invloed op de veiligheid of de klinische werkzaamheid.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar, bij leverinsufficiëntie en onvoldoende bij ouderen > 65 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Infusiegerelateerde reacties kunnen optreden binnen 24 uur na elke infusie, maar zijn vooral gemeld tijdens de eerste infusie. Ook kunnen overgevoeligheidsreacties optreden; deze zijn mogelijk niet klinisch te onderscheiden van infusiegerelateerde reacties. Overgevoeligheidsreacties treden meestal op bij volgende infusies; denk hieraan bij optreden van ernstiger symptomen dan bij de eerste infusie of bij nieuwe ernstige symptomen. Bij optreden van ernstige infusiegerelateerde reacties (IRR) op de longen of van overgevoeligheidsreacties de infusie direct staken; zie ook de rubriek dosering. Na het einde van elke infusie de patiënt nog ten minste 1 uur observeren op mogelijke symptomen van IRR en deze waarschuwen dat een IRR zich nog tot 24 uur na infusie kan voordoen. Patiënt niet behandelen bij bekende IgE-gemedieerde overgevoeligheid voor ocrelizumab.
Stel bij een actieve infectie behandeling uit totdat de infectie is bestreden.
De immuunstatus vóór de behandeling controleren, omdat immuungecompromitteerde patiënten (lymfopenie, neutropenie, hypogammaglobulinemie) niet mogen worden behandeld. Bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen (zoals andere MS middelen) rekening houden met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem.
Wees voorzichtig bij slikproblemen, vanwege meer kans op ernstige pneumonie.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is zeer zelden gezien. PML is geassocieerd met bepaalde risicofactoren (bv. lymfopenie, gevorderde leeftijd, polytherapie met immunosuppressiva). Wees daarom alert op vroege symptomen van PML zoals een nieuw neurologisch symptoom of verergering daarvan. Bij vermoeden van PML: onderbreek de behandeling en overweeg een MRI, bevestigende testen naar JC viraal DNA in het hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Bij bevestiging van PML de behandeling permanent staken.
Heractivering van hepatitis B virus is gemeld bij behandeling met andere anti-CD20 antilichamen met soms fulminante hepatitis, leverfalen en overlijden. Daarom vóór behandeling testen op HBV. Patiënten met actieve HBV niet behandelen met ocrelizumab. Dragers van HBV en patiënten met een positieve serologie eerst verwijzen naar een expert in leverziekten en vervolgens behandelen volgens de lokale medische standaard om heractivering van hepatitis B te voorkomen.
Gevallen van laat optredende neutropenie zijn minsten 4 weken na de laatste toediening gemeld. Daarom bij symptomen van infectie het aantal neutrofielen in het bloed meten.
Bij risicofactoren voor maligne tumoren en bij patiënten die worden gecontroleerd op recidieven van maligne tumoren voor- en nadelen van behandeling afwegen; zie ook de rubriek contra-indicaties.
Vaccineer patiënten tijdens behandeling niet met levende of verzwakte vaccins en niet totdat B-celrepletie is bereikt (dit duurde in de klinische onderzoeken mediaan 72 weken). Tijdens behandeling wordt vaccinatie met geïnactiveerd seizoensgebonden griepvaccin aanbevolen. Kijk vóór behandeling met ocrelizumab de immuunstatus van de patiënt na. Indien vaccinatie nodig is, dan moet deze ten minste 6 weken vóór behandeling met ocrelizumab zijn voltooid.
Vaccinatie van neonaten en zuigelingen na blootstelling in de baarmoeder. Stel vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit tot de B-celwaarden zijn hersteld; bepaal daarom vóór vaccinatie de CD19-positieve B-celspiegels. Dien alle andere vaccinaties met levende of verzwakte vaccins volgens het lokale vaccinatieschema toe; overweeg vervolgens meting van de door het vaccin geïnduceerde antilichaamtiters, om na te gaan of een beschermende immuunrespons is verkregen.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.) en bij matig tot ernstig verminderde nier- of leverfunctie. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd > 55 jaar en bij licht verminderde nier- of leverfunctie.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met interferon β-1b contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met peginterferon β-1a contact op met het Nationaal vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ocrelizumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Behoort tot de familie der cytokinen. Gelyofiliseerd eiwit bestaande uit 165 aminozuren, bereid via recombinant DNA-technologie, waarbij gebruik is gemaakt van een genetisch gemanipuleerde Escherichia coli-stam. De structuur is niet identiek met het natuurlijke humaan interferon β. Het heeft zowel antivirale als immunoregulatoire eigenschappen. Het onderdrukt onder andere de werking van gamma-interferon en bevordert de suppressoractiviteit van perifere mononucleaire bloedcellen.
Kinetische gegevens
Resorptie | 50%. |
T max | 1–8 uur. |
Metabolisering | in de nieren. |
T 1/2el | 5 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunomodulans. Het werkingsmechanisme is niet exact bekend. Peginterferon β-1a bindt aan de type I interferonreceptor op het celoppervlak. Biologische effecten die worden gemedieerd zijn up-regulatie van anti-inflammatoire cytokinen (bv. IL-4, IL-10, IL-27), down-regulatie van pro-inflammatoire cytokinen (bv. IL-2, IL-12, IFN-γ, TNF-α) en remming van de migratie van geactiveerde T-cellen door de bloed-hersenbarrière.
Kinetische gegevens
T max | 1–1,5 dag. |
V d | gem. 6,9 l/kg. |
Metabolisering | depegylering tot vrij interferon β-1a. |
Eliminatie | voornamelijk via de nieren. Bij verminderde nierfunctie is de AUC en Cmax verhoogd. Hemodialyse verlaagt de peginterferon β-1a concentratie met ca. 24%. |
T 1/2el | 2× zo lang als die van niet-gepegyleerd interferon β-1a, gemiddeld 78 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Recombinant gehumaniseerd anti-CD20 monoklonaal antilichaam, dat zich selectief richt op B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Het geeft fagocytose en celdood van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. De capaciteit voor B-celreconstitutie en vooraf bestaande humorale immuniteit blijft behouden. Snelle B-celdepletie treedt op 14 dagen na start van de therapie (en blijft behouden gedurende de gehele therapie). In onderzoek bedroeg na de laatste infusie de mediane tijd tot aanvullen van B-cellen (B-celrepletie) 72 weken (27–174 weken). Voor de werking bij MS neemt men aan dat er immunomodulatie bij betrokken is via de vermindering in aantal en werking van B-cellen die CD20 tot expressie brengen.
Kinetische gegevens
Metabolisering | is niet onderzocht; er wordt aangenomen dat antilichamen worden afgebroken in peptiden en aminozuren (katabolisme). |
T 1/2el | 26 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
interferon bèta-1b hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
Groepsinformatie
peginterferon bèta-1a hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
Groepsinformatie
ocrelizumab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk