Samenstelling
Flebogamma DIF Pharmanovia Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml, 200 ml, 400 ml
De oplossing bevat 50 g eiwit per liter (5%), waarvan ten minste 97% bestaat uit IgG en geringe hoeveelheden IgA (< 0,05 mg/ml). Tenminste 4.5 IE/ml IgG tegen mazelen. De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Gammagard S/D Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 5 g met solvens 100 ml, 10 g met solvens 200 ml
Bevat na oplossing 50 g eiwit per liter (5%). De eiwitfractie bevat ten minste 90% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 3 microg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Gamunex Pharmanovia Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 50 ml, 100 ml, 200 ml
De infusievloeistof bevat 100 g eiwit/liter (10%). De eiwitfractie bevat ten minste 98% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 0,084 mg/ml). Tenminste 9 IE/ml IgG tegen mazelen. De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Intratect Twin Pharma
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 20 ml, 50 ml, 100 ml, 200 ml
De oplossing bevat 50 g eiwit/liter (5%). De eiwitfractie bevat ten minste 96% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 0,9 mg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Intratect XGVS Twin Pharma
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 50 ml, 100 ml, 200 ml
De oplossing bevat 100 g eiwit/liter (10%). De eiwitfractie bevat ten minste 96% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 2 mg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Kiovig Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 10 ml, 25 ml, 50 ml, 100 ml, 200 ml, 300 ml
De infusievloeistof bevat 100 g eiwit/liter (10%). De eiwitfractie bevat ten minste 98% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 0,14 mg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Nanogam Prothya Biosolutions Netherlands B.V.
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 50 ml, 100 ml, 200 ml, 400 ml
De oplossing bevat 50 g eiwit/liter (5%). De eiwitfractie bevat ten minste 95% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 6 microgram/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 25 ml, 50 ml, 100 ml, 200 ml, 300 ml
De oplossing bevat 100 g eiwit/liter (10%). De eiwitfractie bevat ten minste 95% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 12 microgram/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Octagam EuroCept bv
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 50 ml, 100 ml, 200 ml
De oplossing bevat 50 g eiwit/liter (5%). De eiwitfractie bevat ten minste 95% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 0,2 mg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 20 ml, 50 ml, 100 ml, 200 ml
De oplossing bevat 100 g eiwit/liter (10%). De eiwitfractie bevat ten minste 95% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 0,4 mg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Panzyga XGVS Octapharma GmbH
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, 25 ml, fles 50 ml, 60 ml, 100 ml, 200 ml, 300 ml
De oplossing bevat 100 g eiwit/liter (10%). De eiwitfractie bevat ten minste 95% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 0,3 mg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Privigen CSL Behring bv
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 25 ml, 50 ml, 100 ml, 200 ml, 400 ml
De infusievloeistof bevat 100 g eiwit/liter (10%). De eiwitfractie bevat ten minste 98% IgG en geringe hoeveelheden IgA (≤ 0,025 mg/ml). De subklassensamenstelling komt vrijwel overeen met die van normaal plasma.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Hepatect CP XGVS Twin Pharma
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor intraveneuze infusie
- Sterkte
- 50 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 2 ml, 10 ml, 100 ml
Preparaat bereid uit menselijk plasma met een hoge titer aan HBs-antistoffen. De eiwitconcentratie bedraagt 50 g/l en bestaat uit ten minste 96% IgG en geringe hoeveelheid IgA.
Uman Big XGVS Orly Pharma
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 180 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1 ml
Preparaat bereid uit menselijk plasma met een hoge titer aan HBs-antistoffen. De eiwitconcentratie bedraagt 100-180 g/l en bestaat uit ten minste 90% IgG en geringe hoeveelheid IgA.
Zutectra Twin Pharma
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 500 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1 ml
Preparaat bereid uit menselijk plasma met een hoge titer aan HBs-antistoffen. De eiwitconcentratie bedraagt 150 g/l en bestaat uit ten minste 96% IgG en geringe hoeveelheid IgA.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rhesonativ XGVS Octapharma GmbH
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 625 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml
Bevat per ml 625 IE (125 microg) humaan rhesus(D) immunoglobuline en 165 mg humaan eiwit waarvan ten minste 95% IgG. Bevat maximaal 82,5 microg/ml IgA.
Rhophylac XGVS CSL Behring bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '200'
- Sterkte
- 100 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 2 ml
Bevat 200 microg (1000 IE) humaan rhesus(D)immunoglobuline per wegwerpspuit. Bevat max. 25 mg/ml humaan plasma-eiwit, waarvan 10 mg/ml in de vorm van humaan albumine. Van het overige plasma-eiwit is minstens 95% IgG. Bevat < 5 microg/ml IgA.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '300'
- Sterkte
- 150 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 2 ml
Bevat 300 microg (1500 IE) humaan rhesus(D)immunoglobuline per wegwerpspuit. Bevat max. 30 mg/ml humaan plasma-eiwit, waarvan 10 mg/ml in de vorm van humaan albumine. Van het overige plasma-eiwit is minstens 95% IgG. Bevat < 5 microg/ml IgA.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Zinplava XGVS Merck Sharp & Dohme bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 40 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Normaal immunoglobuline i.v. kan bij de genoemde indicaties worden voorgeschreven.
Advies
Actieve immunisatie van risicogroepen tegen hepatitis B, met een hepatitis B-vaccin gebeurt in Nederland via preventieprogramma’s en naar aanleiding van risicocontacten. Soms, bv. wanneer een directe bescherming is gewenst, is passieve immunisatie met hepatitis B-immunoglobuline geïndiceerd, meestal gecombineerd met of gevolgd door actieve immunisatie. De behandeling van chronische hepatitis B bestaat uit entecavir of tenofovirdisoproxil of -alafenamide of, in selecte gevallen, peginterferon α.
Advies
Rhesus(D)immunoglobuline kan bij de genoemde indicaties worden voorgeschreven.
Zie ook RIVM-draaiboek Prenatale Screening Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie en de NVOG-richtlijn Erytrocytenimmunisatie en zwangerschap.
Advies
Zie de SWAB-richtlijn Clostridium difficile (dat is nog de oude naam van Clostridioides difficile).
Indicaties
- Als substitutietherapie bij:
- Primaire immunodeficiëntie-syndromen (PID's) met een verminderde productie van antilichamen;
- Secundaire immunodeficiëntie bij ernstige of recidiverende infecties, falen van behandeling met antibiotica en bewezen falen van specifieke antilichamen (PSAF) of een lage IgG serumspiegel < 4 g/l.
- Als immunomodulatie bij:
- (Primaire) immuungemedieerde trombocytopenie (ITP) bij veel kans op bloedingen of vóór een operatieve ingreep ter correctie van het bloedplaatjesgehalte;
- Guillain-Barrésyndroom;
- Ziekte van Kawasaki;
- Chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie (CIDP) (met uitzondering Gammagard S/D);
- Multifocale motorische neuropathie (MMN).
- Flebogamma DIF en Gamunex ook: profylaxe vóór of na blootstelling aan mazelen voor gevoelige volwassenen en kinderen bij wie actieve immunisatie gecontra-indiceerd is of niet wordt aanbevolen.
- Gamunex ook: ernstige acute exacerbatie van myasthenia gravis bij volwassenen.
- Octagam ook: actieve dermatomyositis bij volwassenen die worden behandeld met immunosuppressiva, waaronder corticosteroïden, of met intolerantie of contra-indicaties voor deze middelen.
Indicaties
Hepatect CP, Uman Big: Passieve immunisatie tegen hepatitis B:
- Na accidentele blootstelling aan HBsAg-positief materiaal bij niet-geïmmuniseerde personen;
- Bij voortdurend bestaand hepatitis B besmettingsrisico als vaccinatie tegen hepatitis B niet mogelijk is óf niet tot de vorming van hepatitis B antilichamen heeft geleid;
- Bij pasgeborenen van moeders die chronisch draagster zijn van HBsAg of die tijdens de zwangerschap acute hepatitis B hebben doorgemaakt;
- Bij hemodialysepatiënten, totdat na vaccinatie met een hepatitis B-vaccin, de vorming van antistoffen wordt vastgesteld.
Hepatect CP, Uman BiG én voor Zutectra als enige indicatie: preventie van hepatitis B-herinfectie na levertransplantatie in geval van hepatitis B-geïnduceerd leverfalen, waarbij voor Zutectra geldt: bij HBsAg én HBV-DNA negatieve volwassenen ≥ 1 week na de levertransplantatie. De HBV-DNA negatieve status moet in de laatste 3 maanden voorafgaand aan de orthotope levertransplantatie zijn vastgesteld; daarnaast moet men HBsAg-negatief zijn alvorens de behandeling te beginnen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Preventie van immunisatie tegen het rhesus(D)antigeen bij een rhesus(D)-negatieve vrouw:
- Ante partum-profylaxe:
- geplande ante partum-profylaxe;
- ante partum-profylaxe na zwangerschapscomplicaties: (dreigende) abortus, ectopische zwangerschap, mola hydatidosa, intra-uterien foetaal overlijden (IUFD), transplacentaire bloeding (TPH) ten gevolge van ante partum-bloeding, amniocentese, chorionvillusbiopsie, obstetrische manipulaties, bv. uitwendige versie van stuitligging, invasieve interventie, cardiocentese, plotse stomp-buiktrauma of foetale therapeutische interventie.
- Post-partumprofylaxe: na bevalling van een rhesus(D)-positief (D, Dzwak, Dpartieel kind of van een kind waarvan de rhesus(D)factor onbekend is).
- Ante partum-profylaxe:
- Behandeling van rhesus(D)-negatieve persoon na een incompatibele bloedtransfusie met rhesus(D)-positief bloed of andere producten die erytrocyten bevatten zoals trombocytenconcentraat.
Indicaties
- Ter preventie van een recidiverende infectie met Clostridioides difficile (CDI), bij volwassenen met meer kans op terugkeer van CDI. In klinisch onderzoek erkende risicofactoren: leeftijd ≥ 65 jaar, geschiedenis van één of meer episoden van CDI in afgelopen 6 maanden, immuungecompromitteerd, ernstige CDI (Zar-score ≥ 2), geïnfecteerd met een hypervirulente stam (waaronder ribotypen 027, 078 of 244).
Doseringen
De dosis en het doseerschema hangen af van de indicatie, halveringstijd, ernst van de ziekte en de leeftijd van de patiënt. De genoemde doseringen gelden als richtlijn.
Vóór toediening zorgen voor een adequate hydratie en urineproductie.
Flebogamma DIF niet geven aan kinderen van 0–2 jaar.
Primaire immunodeficiëntie
Volwassenen en kinderen
Aanvangsdosis: 400–800 mg/kg lichaamsgewicht eenmalig, gevolgd door 200–800 mg/kg lichaamsgewicht elke 3–4 weken om een IgG–dalspiegel te bereiken van ten minste 6 g/l of een concentratie die valt binnen het normaalbereik voor de leeftijdsgroep. Beoordeel de dalspiegel in samenhang met de incidentie van infectie. Verhoog eventueel de dosering voor hogere dalspiegels om de frequentie van bacteriële infecties te verminderen. Na aanvang van de therapie duurt het 3–6 maanden voordat een evenwichtstoestand ontstaat.
Secundaire immunodeficiëntie (bv. hypo-γ-globulinemie)
Volwassenen en kinderen
200–400 mg/kg lichaamsgewicht elke 3–4 weken om een IgG–dalspiegel te bereiken van ten minste 6 g/l. Beoordeel de dalspiegel in samenhang met de incidentie van infectie. Verhoog eventueel de dosering bij aanhoudende infectie.
Immuun-trombocytopenie
Volwassenen en kinderen
Acute aanval: 800–1000 mg/kg lichaamsgewicht op dag 1; deze dosis eventueel binnen 3 dagen eenmaal herhalen. Een andere behandelmogelijkheid is 400 mg/kg lichaamsgewicht per dag gedurende 2–5 opeenvolgende dagen. De behandeling eventueel herhalen als een terugval optreedt.
Ziekte van Kawasaki
Volwassenen en kinderen
2,0 g/kg lichaamsgewicht in één dosis. In combinatie met acetylsalicylzuur geven.
Guillain-Barrésyndroom
Volwassenen en kinderen
400 mg/kg lichaamsgewicht per dag gedurende 5 dagen. De behandeling eventueel herhalen als een terugval optreedt.
Chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie
Volwassenen en kinderen
Flebogamma DIF, Gamunex, Intratect, Kiovig, Nanogam, Octagam, Panzyga, Privigen: begindosis: 2,0 g/kg lichaamsgewicht in verdeelde doses gedurende 2–5 opeenvolgende dagen. Onderhoudsdosis: 1,0 g/kg lichaamsgewicht elke 3 weken, toegediend in 1 dag of verdeeld over twee doses van 0,5 g/kg lichaamsgewicht in 2 opeenvolgende dagen. Evalueer effect na elke cyclus. Zo nodig dosering en toedieningsinterval aanpassen op geleide van de respons. Bij onvoldoende respons na 6 maanden de behandeling staken.
Multifocale motorische neuropathie
Volwassenen en kinderen
begindosis: 2,0 g/kg lichaamsgewicht in verdeelde doses gedurende 2–5 opeenvolgende dagen. Onderhoudsdosis: 1,0 g/kg lichaamsgewicht elke 2–4 weken óf 2,0 g/kg lichaamsgewicht elke 4–8 weken in verdeelde doses gedurende 2-5 opeenvolgende dagen. Evalueer effect na elke cyclus. Zo nodig dosering en toedieningsinterval aanpassen op geleide van de respons. Bij onvoldoende respons na 6 maanden de behandeling staken.
Myasthenia gravis
Volwassenen
Gamunex: bij ernstige acute exacerbatie 2,0 g/kg lichaamsgewicht verdeeld over 2 opeenvolgende dagen (1,0 g/kg lichaamsgewicht per dag).
Profylaxe ná blootstelling mazelen
Volwassenen en kinderen
Flebogamma DIF, Gamunex: eenmalig 0,4 g/kg lichaamsgewicht zo snel mogelijk en binnen 6 dagen voor een serumspiegel van > 240 mIE/ml mazelenantilichamen gedurende ten minste 2 weken. Een volgende dosis van 0,4 g/kg, eventueel een keer herhalen na 2 weken, kan nodig zijn om deze serumspiegel te handhaven. Bij PID/SID-patiënt geven als een extra dosis binnen 6 dagen na blootstelling, als aanvulling op onderhoudstherapie.
Profylaxe vóór blootstelling aan mazelen
Volwassenen en kinderen
Flebogamma DIF, Gamunex: bij PID/SID-patiënt die elke 3-4 weken een onderhoudsdosis < 0,53 g/kg krijgt: eenmalig dosis verhogen tot 0,53 g/kg. Dit moet een serumspiegel > 240 mIE/ml mazelenantilichamen opleveren gedurende minstens 22 dagen.
Dermatomyositis
Volwassenen
Octagam 2,0 g/kg lichaamsgewicht verdeeld in gelijke doses over 2–5 opeenvolgende dagen elke 4 weken. Bij onvoldoende respons na 6 maanden de behandeling staken. Infusiesnelheid ≤ 0,04 ml/kg/min vanwege een verhoogd risico op trombo-embolie.
Bij risicofactoren voor trombo–embolische ziekten, of voor acuut nierfalen, toedienen in een zo laag mogelijke dosering en met een zo laag mogelijke infusiesnelheid.
Bij verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig.
Toediening
- Uitsluitend intraveneus toedienen.
- De infusiesnelheden zijn productafhankelijk; deze nauwkeurig opvolgen. Raadpleeg de officiële productinformatie CBG/EMA, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
- Bij patiënten die het voor het eerst krijgen, of bij gebruik na een relatief lange tijd na de vorige infusie, of bij overstap naar een ander i.v.-IgG–product starten met een lage infusiesnelheid en de patiënt nauwgezet volgen tot een uur na de eerste infusie; andere patiënten tot ten minste 20 minuten na toediening.
Doseringen
Profylaxe bij accidentele blootstelling
Volwassenen (incl. ouderen)
Hepatect CP: intraveneus als infusie ten minste 500 IE, afhankelijk van de intensiteit van blootstelling, zo snel mogelijk, bij voorkeur binnen 24–72 uur, in combinatie met actieve immunisatie met hepatitis B-vaccin.
Uman Big: intramusculair ten minste 500 IE, afhankelijk van de intensiteit van blootstelling, zo snel mogelijk, bij voorkeur binnen 24–72 uur, in combinatie met actieve immunisatie met hepatitis B-vaccin.
Profylaxe bij voortdurend besmettingsrisico
Volwassenen (incl. ouderen)
Hepatect CP: intraveneus als infusie 500 IE eenmaal per 2 maanden.
Uman Big: intramusculair 500 IE eenmaal per 2 maanden.
Kinderen
Hepatect CP: intraveneus als infusie 8 IE/kg lichaamsgewicht eenmaal per 2 maanden.
Uman Big: intramusculair 8 IE/kg lichaamsgewicht eenmaal per 2 maanden.
Bescherming pasgeborenen van HBsAg-positieve moeders of van moeders met, tijdens de zwangerschap, actieve hepatitis B-infectie
Pasgeborenen
Hepatect CP: intraveneus als infusie. 30–100 IE/kg lichaamsgewicht zo snel mogelijk na de geboorte. Toediening eventueel herhalen totdat na vaccinatie de actieve vorming van antistoffen is vastgesteld. Vaccinatie met hepatitis B-vaccin tegelijkertijd of binnen 48 uur na de geboorte starten.
Uman Big: intramusculair 30–100 IE/kg lichaamsgewicht zo snel mogelijk na de geboorte. Toediening eventueel herhalen totdat na vaccinatie de actieve vorming van antistoffen is vastgesteld. Vaccinatie met hepatitis B-vaccin tegelijkertijd of binnen 48 uur na de geboorte starten.
Profylaxe bij hemodialysepatiënten
Volwassenen (incl ouderen)
Hepatect CP: intraveneus als infusie 8–12 IE/kg lichaamsgewicht, maximaal 500 IE, in combinatie met actieve immunisatie met hepatitis-B-vaccin. Iedere 2 maanden herhalen totdat na vaccinatie het begin van anti-HBs-seroconversie is vastgesteld.
Uman Big: intramusculair 8–12 IE/kg lichaamsgewicht, maximaal 500 IE, in combinatie met actieve immunisatie met hepatitis-B-vaccin. Iedere 2 maanden herhalen totdat na vaccinatie het begin van anti-HBs-seroconversie is vastgesteld.
Profylaxe hepatitis B-herinfectie na levertransplantatie
Volwassenen (incl. ouderen)
Hepatect CP: intraveneus als infusie: 10.000 IE op de dag van levertransplantatie, daarna 2.000–10.000 IE per dag gedurende 7 dagen. Op lange termijn moet een serumspiegel van 100–150 IE/l worden gehandhaafd bij HBV-DNA negatieve patiënten en > 500 IE/l bij HBV-DNA positieve patiënten.
Uman Big: intramusculair: 2160 IE om de 15 dagen, ten minste 1 week na transplantatie. Op lange termijn moet een serumspiegel > 100 IE/l worden gehandhaafd bij HBV-DNA negatieve patiënten en > 500 IE/l bij HBV-DNA positieve patiënten.
Zutectra: vóór toepassing van Zutectra eerst met een intraveneus hepatitis B-immunoglobuline de anti-HBs-dalserumconcentratie stabiliseren tot een waarde van ten minste 300–500 IE/l. Na ten minste één week overschakelen op Zutectra subcutane toediening: bij HBsAg negatieve én HBV-DNA-negatieve patiënten een anti-HBs-concentratie van > 100 IE/l behouden. Stel de dosis individueel in: 500–1.000 IE (max. 1.500 IE) per week of elke 2 weken en pas aan op geleide van de anti-HBs serumconcentratie.
Zutectra: subcutaan: ten minste 1 week na transplantatie 500–1000 IE (in uitzonderlijke gevallen tot 1500 IE) per week of elke 2 weken op basis van de anti-HBs-serumdalconcentratie; behoud een concentratie hoger dan 100 IE/l bij HBsAg-negatieve en HBV-DNA-negatieve patiënten. De anti-HBs-serumconcentratie gedurende ten minste een half jaar ten minste elke 2–4 weken controleren. Voorafgaand aan de start van de subcutane behandeling dient de anti-HBs-dalserumspiegel met intraveneus hepatitis B-immunoglobuline tot een concentratie van ten minste 300–500 IE/l te zijn gestabiliseerd, om tijdens de overgang van i.v naar s.c.-dosering zeker te zijn van voldoende anti-HBs.
Kinderen
Hepatect CP: richtlijn: i.v. 10.000 IE/1,73 m² lichaamsoppervlak.
Bij risicofactoren voor trombo-embolische ziekten, of voor acuut nierfalen, toedienen in een zo laag mogelijke dosering en met een zo laag mogelijke infusiesnelheid.
Bij verminderde lever- of nierfunctie: is geen dosisaanpassing nodig.
Toediening
- Hepatect CP is bedoeld voor intraveneuze toediening: aanvankelijk 0,1 ml/kg/uur gedurende 10 minuten, indien goed verdragen geleidelijk verhogen tot maximaal 1 ml/kg/uur. Verlaag de infusiesnelheid of staak infusie bij bijwerking. Bij pasgeborenen 2 ml in 5–15 minuten.
- Uman Big is bedoeld voor intramusculaire toediening. Bij > 2 ml voor kinderen of > 5 ml voor volwassenen, het als gesplitste doses op verschillende plaatsen toedienen. Niet intravasculair toedienen. Niet intramusculair toedienen bij ernstige trombocytopenie en bij andere hemostasestoornissen.
- Zutectra is bedoeld voor subcutane toediening. Niet intravasculair toedienen.
- Bij patiënten die het voor het eerst krijgen, of bij gebruik na een relatief lange tijd na de vorige toediening, of bij overstap van een ander immunoglobulineproduct de patiënt nauwgezet volgen tot een uur na de eerste toediening; andere patiënten tot ten minste 20 minuten na toediening.
Doseringen
De dosering wordt vastgesteld aan de hand van de mate van blootstelling aan Rh(D)-positieve erytrocyten en op basis van het feit dat 0,5 ml concentraat van Rh(D)–positieve RBC's of 1 ml Rh(D)-positief bloed geneutraliseerd wordt door circa 10 microgram ((50 IE) Rh(D)-immunoglobulinuline.
Preventie van immunisatie tegen het rhesus(D)antigeen bij een rhesus(D)-negatieve vrouw
Rhesonativ
Geplande ante partum-profylaxe: i.m. één enkele dosis bv. 250 microg (1250 IE) bij 28-30 weken zwangerschap of twee doses bij 28 en 34 weken.
Ante partum-profylaxe na zwangerschapscomplicaties: i.m. zo snel mogelijk en binnen 72 uur één enkele dosis, bv. 125 microg (625 IE) voor de twaalfde week van de zwangerschap of bv. 250 microg (1250 IE) na de twaalfde week van de zwangerschap. Zo nodig om de 6-12 weken herhalen gedurende de hele zwangerschap. Na vruchtwaterpunctie en vlokkentest een enkele dosis (bv. 250 microg) toedienen.
Post-partumprofylaxe: in het algemeen i.m. 100-300 microg (500-1500 IE). Bepaal grootte foetomaternale bloeding bij toediening van 100 microg (500 IE). De standaarddosis is 250 microg (1250 IE). Zo snel mogelijk aan de moeder toedienen en binnen 72 uur na bevalling. Bij > 72 uur, alsnog zo snel mogelijk toedienen. Dosis ook post partum geven als ante partum-profylaxe is toegediend en zelfs wanneer hiervan nog actieve residuen in het maternale serum aanwezig zijn.
Bij vermoeden van een massieve foetomaternale bloeding (> 4 ml) de omvang van de bloeding vaststellen met behulp van bv. Kleihauer-Betke-test (foetaal hemoglobine (HbF)) of flow-cytometrie (Rh(D)-positieve erytrocyten). Eventueel extra doses toedienen (10 microg of 50 IE) voor elke 0,5 ml rhesus(D)–positieve foetale RBC's of voor 1 ml rhesus (D)–positief foetaal bloed.
Rhophylac
Geplande ante partum-profylaxe: i.v. of i.m. 300 microg (1500 IE) na 28–30 weken zwangerschap. Bij noodzaak na > 30 weken zwangerschap, zo snel mogelijk toedienen.
Ante partum-profylaxe na zwangerschapscomplicaties: i.v. of i.m. 300 microg (1500 IE) zo snel mogelijk (binnen 72 uur) en indien nodig met intervallen van 6–12 weken herhalen gedurende de rest van de zwangerschap. Bij > 72 uur, alsnog zo snel mogelijk toedienen. Bij blootstelling aan > 15 ml Rh(D) positieve erytrocyten kan het nodig zijn de dosis te verhogen. Volg in dergelijk geval het doseeradvies voor massieve foetomaternale bloeding.
Post-partumprofylaxe: i.v. 200–300 microg (1000–1500 IE) of i.m. 300 microg (1500 IE) zo snel mogelijk aan de moeder toedienen na de bevalling, binnen 72 uur toedienen (ook toedienen indien bevalling langer dan 72 uur geleden is. Bij blootstelling aan > 15 ml Rh(D) positieve erytrocyten kan het nodig zijn de dosis te verhogen. Volg in dergelijk geval de richtlijnen voor massieve foetomaternale bloeding. Dosis ook post partum geven als ante partum-profylaxe is toegediend en zelfs wanneer hiervan nog actieve residuen in het maternale serum aanwezig zijn.
Bij vermoeden van een massieve foetomaternale bloeding (> 4 ml foetaal bloed) de omvang van de bloeding vaststellen met behulp van bv. Kleihauer-Betke-test (foetaal hemoglobine (HbF)) of flow-cytometrie (Rh(D)-positieve erytrocyten). Eventueel extra doses toedienen (10 microg of 50 IE) voor elke 0,5 ml rhesus(D)–positieve foetale RBC's of voor 1 ml rhesus(D)–positief foetaal bloed.
Na incompatibele bloedtransfusie met rhesus(D)-positief bloed of andere producten die erytrocyten bevatten
Rhesus(D)-negatieve vrouwen in de vruchtbare leeftijd
NB: Geef bij voorkeur een i.v.-product (Rhophylac) omdat dat onmiddellijk adequate plasmaconcentraties zal geven.
Rhesonativ: i.m. 20 microg (100 IE) per 2 ml getransfundeerd Rh(D)-positief bloed of per 1 ml Rh(D)–positief RBC-concentraat. Overleg met een specialist inzake bloedtransfusie. Om de 48 uur follow-up tests voor Rh(D)-positieve RBC's uitvoeren en aanvullend anti-D toedienen tot er geen detecteerbare D-positieve rode cellen meer in de bloedbaan zijn. Wegens het mogelijke risico van hemolyse de maximumdosis van 3000 microgram (15000 IE) niet overschrijden. De toediening van het hoge i.m.-injectievolume verspreiden over meerdere dagen.
Volwassenen (incl. ouderen) en kinderen
Rhophylac:i.v. (eventueel i.m.) 20 microg (100 IE) per 2 ml getransfundeerd Rh(D)-positief bloed of per 1 ml rhesus(D)–positief RBC-concentraat, bij voorkeur intraveneus toegediend. Overleg met een specialist inzake bloedtransfusie. Om de 48 uur follow-up tests voor Rh(D)-positieve RBC's uitvoeren en aanvullend anti-D toedienen tot er geen detecteerbare D-positieve rode cellen meer in de bloedbaan zijn. Een maximum dosis van 3000 microg (15000 IE) is voldoende, ook bij een transfusievolume > 300 ml bloed of 150 ml erytrocytenconcentraat. Wegens het mogelijke risico van hemolyse de maximumdosis niet overschrijden. Bij i.m.-injectie de toediening spreiden over meerdere dagen.
Toediening
- Rhesonativ: langzaam i.m. toedienen.
- Rhophylac: langzaam i.v. of i.m. toedienen.
- Bij BMI ≥ 30 i.v.-toediening overwegen omdat i.m.-toediening mogelijk minder effectief is.
- Bij toediening van een groot volume i.m. (> 2 ml voor kinderen of > 5 ml voor volwassenen), de toediening over meerdere injectieplaatsen verdelen.
- Bij ernstige trombocytopenie of een stollingsstoornis: intraveneus toedienen (Rhophylac) of indien niet beschikbaar, overweeg subcutane toediening (Rhesonativ).
Doseringen
Toedienen tijdens de antibacteriële behandelkuur gericht tegen de Clostridioides difficile-infectie.
Preventie van recidief van CDI bij veel kans op terugkeer hiervan:
Volwassenen:
Toedienen als eenmalige intraveneuze infusie van 10 mg/kg lichaamsgewicht.
Bij lever- of nierfunctiestoornis is geen dosisaanpassing nodig.
Toedieningsinformatie: Na verdunning (eindconcentratie tussen 1–10 mg/ml) toedienen gedurende 60 min als i.v.-infusie, via een steriel niet-pyrogeen inlinefilter met lage eiwitbinding (poriegrootte 0,2–5 micrometer). Niet als push- of bolusinjectie toedienen. Géén andere geneesmiddelen via dezelfde infuuslijn toedienen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn (incl. sinushoofdpijn, migraine, spanningshoofdpijn). Misselijkheid, braken, diarree. Hoest. Huidaandoeningen incl. jeuk, urticaria. Pijn in een ledemaat, rug, nek, gewricht, aangezicht. Koorts, rillingen, vermoeidheid, griepachtige ziekte (waaronder nasofaryngitis, faryngolaryngeale pijn, blaarvorming in de orofarynx, beklemming van de keel).
Vaak (1-10%): tachycardie, palpitaties, hypotensie, hypertensie, (overmatig) blozen of zweten, opvliegers, vasculitis, hyperemie, nachtzweten. Dyspneu (incl. borstpijn en pijnlijke ademhaling), bronchitis, rinorroe. Buikpijn, dyspepsie. (Draai–)duizeligheid. Asthenie, malaise, rigor. Lymfadenopathie. Botpijn, spierpijn, -spasmen en -stijfheid. Conjunctivitis. Angst, slapeloosheid. Overgevoeligheidsreactie, jeuk, urticaria, dermatitis, erytheem, maculopapuleuze uitslag, schilferende huid. Hemolyse, (hemolytische) anemie, anisocytose (incl. microcytose), leukopenie. Verlaagde hematocrietwaarde. Hyperbilirubinemie, verhoogde waarden van ALAT, ASAT, LDH. Zwelling en pijn op de toedieningsplaats.
Soms (0,1-1%): aseptische meningitis (zie ook de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen), somnolentie, paresthesie, tremor, evenwichtsstoornis, geheugenverlies, spraakstoornis, smaakstoornis, prikkelbaarheid. Koud gevoel in de ledematen, hypothermie, oppervlakkige (trombo)flebitis. Pijn op de borst. trombose, CVA, cerebraal infarct. (Verergering van) astma, bloedneus. Stomatitis, abdominale distensie. Angio-oedeem, erythemateuze huiduitslag, papuleuze huiduitslag, dermatitis, eczeem, koud zweet, blauwe plekken, fotosensibilisatie. Infecties zoals (chronische) sinusitis, bovensteluchtweginfectie, infectie van de urinewegen, schimmelinfectie. Oogpijn, zwelling van het oog, wazig zien, fotofobie, maculopathie. Oorpijn, vloeistof in middenoor. Spierkrampen en spierzwakte (bij MMN). Anorexie. Schildklierstoornis. Trombocytose, neutropenie, verlaagd hemoglobine, Coombs-test positief. Verhoogde waarden van cholesterol, creatinine in het bloed, ureum en proteïnurie.
Zeer zelden (< 0,01%): transfusiegerelateerde acute longschade (TRALI; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). TIA, myocardinfarct. (Pseudo)hyponatriëmie, hyponatriëmische encefalopathie bij infusie van intraveneuze vloeistoffen die glucose bevatten.
Verder zijn gemeld: anafylactoïde of anafylactische reactie (incl. shock, meer kans bij IgA-deficiëntie of IgA-antistoffen). Cutane lupus erythematodes. Cyanose, (niet–cardiogeen) longoedeem, longembolie. Trombocytopenie. Hepatitis. Nierfalen. Alopecia, oedeem.
Toediening tijdens een infectie leidt soms na enige uren tot een algeheel gevoel van malaise en verhoging van de lichaamstemperatuur tot 39–40°C. In de regel verdwijnt dit na 24 uur. Acute nierfunctiestoornis is gemeld, veelal bij patiënten met risicofactoren zoals reeds bestaande nierfunctiestoornis, hogere leeftijd (> 65 j.), diabetes mellitus, hypovolemie, overgewicht en gebruik van nefrotoxische middelen.
Bij baby's en jonge kinderen met (niet-gediagnosticeerde) fructose-intolerantie geeft de hulpstof sorbitol soms aanleiding tot een fataal verlopende reactie.
Bij Privigen is na een wijziging in het productieproces (vermindering van isoagglutininen) uit een veiligheidsstudie gebleken dat er minder gevallen van hemolytische anemie optreden ten opzichte van vóór deze wijziging. Zie voor details de productinformatie via CBG/EMA.
Bijwerkingen
Na intraveneuze toediening (Hepatect): gemeld zijn: hypotensie, tachycardie. Hoofdpijn, duizeligheid. Overgevoeligheidsreactie, anafylaxie. Huidreactie, uitslag, jeuk. Misselijkheid. Koorts, malaise.
Verder zijn zeldzame gevallen van reversibele aseptische meningitis, reversibele hemolytische anemie (vooral bij bloedgroep A, B en AB), acuut nierfalen en trombo-embolische reacties (zoals myocardinfarct, beroerte, longembolie en diepveneuze trombose) waargenomen bij intraveneuze immunoglobuline therapie.
Na intramusculaire toediening: soms (0,1-1%): pijn op de injectieplaats. Zeer zelden (< 0,01%): braken. Verder zijn gemeld: overgevoeligheidsreactie, anafylaxie, hoofdpijn, tachycardie, hypotensie, misselijkheid, huidreactie, roodheid, jeuk, artralgie, koorts, malaise, koude rillingen, reactie op de injectieplaats (zwelling, roodheid, induratie, warmte, jeuk, huiduitslag, jeuk).
Na subcutane toediening (Zutectra): Vaak (1-10%): reactie op de injectieplaats (o.a. urticaria, hematoom, erytheem).
Soms (0,1-1%): hoofdpijn. Buikpijn.
Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheid. Nasofaryngitis, Palpitaties, onaangenaam gevoel in hartstreek. Hypertensie. Huiduitslag, jeuk. Keelpijn. Spierspasmen. Vermoeidheid.
Bijwerkingen
Soms (0,1-1%): hoofdpijn. Huidreactie, erytheem, jeuk. Koorts, koude rillingen, malaise.
Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheid, anafylactische shock. Tachycardie, hypotensie. Dyspneu. Misselijkheid, braken. Artralgie. Exantheem. Reacties op de injectieplaats.
Verder is gemeld: (fatale) ernstige intravasculaire hemolyse (bij i.v.-toediening aan rhesus(D)-positieve patiënten met ITP). Pijn op de borst.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): hoofdpijn. Misselijkheid, diarree. Koorts. Infusiegerelateerde reacties (hypertensie, dyspneu, duizeligheid, vermoeidheid, geclusterd hierbij komen ook hoofdpijn, misselijkheid, diarree en koorts voor) meestal van lichte intensiteit en korte duur (< 24 uur).
Interacties
Immunoglobulinen kunnen de immuunrespons op levende virusvaccins (mazelen-, bof-, varicella- of rubellavaccin) verminderen. Vaccinatie tot ten minste drie maanden na de toediening van immunoglobuline uitstellen, bij mazelen kan dit tot een jaar zijn (afhankelijk van de dosis immunoglobuline). Als binnen 2 weken na vaccinatie met een levend virusvaccin toediening van een immunoglobuline noodzakelijk is, drie maanden (bij mazelenvaccin tot 1 jaar) daarna revaccineren.
Comedicatie met lisdiuretica vermijden in verband met de kans op acuut nierfalen vanwege onvoldoende hydratie van de patiënt. Ook comedicatie met nefrotoxische geneesmiddelen vermijden.
Interacties
De immuunrespons op vaccins met verzwakt levend virus, met name mazelen-, bof-, varicella- of rubellavaccin, kan door immunoglobuline worden verzwakt. Hepatitis B immunoglobuline daarom 3–4 weken na zo'n vaccin toedienen. Indien de toediening binnen 3–4 weken na vaccinatie noodzakelijk is, na 3 maanden revaccineren. Na toediening van hepatitis B-immunoglobuline ten minste 3 maanden wachten met het toedienen van een vaccin met verzwakt levend virus.
Comedicatie met lisdiuretica vermijden in verband met de kans op acuut nierfalen vanwege onvoldoende hydratie van de patiënt.
Interacties
De immuunrespons op verzwakt levend virus vaccins , met name mazelen-, bof-, varicella- of rubellavaccin, kan door humaan immunoglobuline worden verminderd. Vaccinatie met deze vaccins uitstellen tot ten minste drie maanden na de laatste toediening van immunoglobuline. Bij toediening van rhesus(D)-immunoglobuline binnen 2 tot 4 weken na een dergelijk vaccin, kan de effectiviteit van de vaccinatie zijn verminderd.
Interacties
Van bezlotoxumab zijn geen geneesmiddelinteracties bekend. Doorgaans hebben monoklonale antilichamen geen groot potentieel voor geneesmiddelinteracties, omdat zij geen direct effect hebben op CYP-enzymen en geen substraten zijn van renale of hepatische transporters. Door bezlotoxumab gemedieerde geneesmiddel-geneesmiddelinteracties zijn niet te verwachten doordat het doelwit een exogeen toxine is.
Zwangerschap
IgG passeert de placenta.
Teratogenese: Langdurige klinische ervaring heeft aangetoond dat er geen schadelijke effecten op het verloop van de zwangerschap, bij de foetus en bij het pasgeboren kind zijn te verwachten. Wanneer het tijdens de bevalling wordt toegediend, met name in combinatie met oxytocine, is er meer kans op hyponatriëmie.
Advies: Kan worden gebruikt.
Zwangerschap
IgG passeert de placenta.
Teratogenese: Langdurige klinische ervaring met immunoglobulinen wijst erop dat er geen schadelijke effecten op het verloop van de zwangerschap, bij de foetus en de neonaat zijn te verwachten.
Advies: Kan worden gebruikt.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Is bestemd voor toepassing tijdens de zwangerschap.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens. Bij dieren is bij weefselstudies geen binding aan reproductieve weefsels gevonden.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: IgG gaat over in de moedermelk en levert zo een bijdrage aan de overdracht van beschermende antistoffen aan de pasgeborene. Er worden geen negatieve effecten verwacht.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: Levert een bijdrage aan de overdracht van beschermende antistoffen aan de zuigeling.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. In het algemeen gaan monoklonale antilichamen (IgG) over in de moedermelk. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- In het algemeen: overgevoeligheid voor humane immunoglobulinen, vooral bij selectieve IgA-deficiëntie waarbij anti-IgA-antistoffen zijn aangetoond;
- Flebogamma DIF: erfelijke fructose–intolerantie, kinderen tot 2 jaar;
- Nanogam: niet-gecompenseerde diabetes, andere bekende glucose–intoleranties, hyperosmolair coma, hyperglykemie en hyperlactatemie;
- Privigen: hyperprolinemie type I of II.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor humane immunoglobulinen;
- selectieve IgA-deficiëntie waarbij anti-IgA-antistoffen zijn aangetoond (kans op anafylactische reacties omdat product IgA bevat).
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor humane immunoglobulinen
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Overgevoeligheidsreacties komen zelden voor. Anafylaxie kan optreden bij patiënten met niet detecteerbare IgA die antilichamen tegen IgA hebben of die een eerdere behandeling met humane normale immunoglobuline goed hebben verdragen. Test op anti-IgA-antilichamen bij eerdere overgevoeligheidsreacties.
Sommige bijwerkingen kunnen vaker optreden: bij hoge infusiesnelheid, bij patiënten met hypo- of agammaglobulinemie met of zonder IgA-deficiëntie, bij patiënten die voor het eerst humane normale immunoglobuline krijgen, bij wie een lange tijd verstreken is sinds de vorige infusie of een actieve infectie of onderliggende ontsteking hebben. Mogelijke complicaties kunnen vaak voorkómen worden door aanvankelijk langzaam te infunderen en patiënten tijdens de infusie zorgvuldig te bewaken: nieuwe patiënten, patiënten die eerder een ànder immunoglobulineproduct hebben gekregen en patiënten bij wie een lange tijd verstreken is sinds de vorige infusie tot een uur na de eerste infusie en andere patiënten tot ten minste 20 minuten na toediening.
Er is waarschijnlijk een verband met trombo-embolische aandoeningen die bij risicopatiënten veroorzaakt kunnen worden door een relatieve toename van de bloedviscositeit door de hoge instroom van Ig. Wees daarom voorzichtig bij aanwezige risicofactoren zoals overgewicht hoge leeftijd, langdurige immobilisatie, hypertensie, diabetes mellitus, dermatomyositis, (een voorgeschiedenis van) trombotische incidenten, meerdere cardiovasculaire risicofactoren, ernstige hypovolemie, oestrogeengebruik, verhoogde bloedviscositeit, aanwezigheid van intravasculaire verblijfskatheters (bv. centrale lijn) en wanneer hoge doses of een hoge infusiesnelheid worden gebruikt.
Niet-cardiogeen longoedeem kan optreden en kan wijzen op transfusiegerelateerde acute longschade (TRALI). TRALI wordt gekenmerkt door longoedeem, hypoxemie, ernstige ademnood, koorts bij een normale linkerventrikelfunctie. De symptomen treden doorgaans tijdens of in de eerste zes uur na een transfusie op, vaak binnen één tot twee uur. Controleer op pulmonale bijwerkingen, zo nodig behandelen met zuurstof en adequate ondersteuning van de ademhaling.
Acuut nierfalen kan optreden, in de meeste gevallen bij risicofactoren (bestaande nierinsufficiëntie, diabetes mellitus, hypovolemie, overgewicht, leeftijd > 65 jaar, gelijktijdig gebruik van nefrotoxische geneesmiddelen, sepsis, paraproteïnemie). Nierinsufficiëntie en acuut nierfalen zijn in verband gebracht met producten met hulpstoffen zoals glucose, maltose en met name sucrose. Overweeg bij risicopatiënten producten zonder deze hulpstoffen. Ter preventie van acuut nierfalen bij alle patiënten vóór toediening zorgen voor adequate hydratie, bewaking van de urineproductie, bewaking van serumcreatinine-niveaus, vermijden van gelijktijdig gebruik van lisdiuretica. Bij patiënten met risicofactoren de laagst haalbare infusiefrequentie en dosis gebruiken. Bij een verminderde nierfunctie, staken van de toediening overwegen.
Er is meer kans op aseptische meningitis syndroom (AMS) bij gebruik van hoge doses (2 g/kg); de symptomen ervan treden gewoonlijk op binnen enkele uren tot twee dagen na de behandeling en verdwijnen (zonder restverschijnselen) binnen enkele dagen na staken van de behandeling. De liquor cerebrospinalis laat vaak pleiocytose zien, voornamelijk van granulocytaire oorsprong en daarnaast verhoogde eiwitconcentraties (tot enkele honderden mg/dl). Sluit andere oorzaken van meningitis uit.
De intraveneuze IgG–producten kunnen bloedgroepantistoffen bevatten die kunnen dienen als hemolysinen; dit kan een positieve Coombs-test geven en in zeldzame gevallen hemolyse. De patiënt controleren op klinische tekenen van hemolyse; indien aanwezig overwegen de behandeling te staken. Risicofactoren voor hemolyse zijn: hoge doses IgG, andere bloedgroep dan O, onderliggende ontsteking. Kinderen met de ziekte van Kawasaki hebben bij gebruik van hoge doses eveneens meer kans op hemolyse.
De kans op overdracht van infectieuze agentia kan niet geheel worden uitgesloten.
Na injectie met immunoglobulinen kan de tijdelijke stijging van de titer van de passief overgedragen antistoffen in het bloed leiden tot fout-positieve resultaten bij serologisch onderzoek of bij de detectie van β-D-glucanen voor de diagnose van schimmelinfecties (dit kan weken aanhouden).
Een tijdelijke neutropenie en/of episoden van neutropenie kunnen optreden, soms ernstig, gewoonlijk binnen uren of dagen na toediening en verdwijnen spontaan binnen 7–14 dagen.
Geen klinische studies zijn verricht naar profylaxe vóór of na blootstelling aan mazelen. De dosering is gebaseerd op farmacokinetische berekeningen en deze geven een beschermende serumtiter.
Hulpstoffen
- Glucose: Intraveneuze toediening van glucose (Nanogam) kan verstoring van de elektrolytenbalans geven, met name hypo- of hyperosmotische hyponatriëmie. Acute hyponatriëmie kan leiden tot acuut hersenoedeem en levensbedreigend, mogelijk irreversibel, hersenletsel. Overweeg controle van de vloeistofbalans, bloedglucose en serumelektrolyten (met name natrium) voor en tijdens de behandeling. Ook kan i.v.-toediening van glucose hyperglykemie en/of hyperosmolair syndroom veroorzaken. Bij hyperglykemie de infusiesnelheid aanpassen en/of insuline toedienen en zonodig parenterale supplementen met kalium geven. Voorzichtig zijn bij toedienen van intraveneuze oplossingen met 5% glucose aan patiënten met verminderde glucose-tolerantie (zoals bij diabetes mellitus, nierfalen, of in aanwezigheid van sepsis, trauma of shock), ernstige ondervoeding, thiamine-tekort bv. bij patiënten met chronisch alcoholisme (risico op ernstige melkzuuracidose als gevolg van verminderde oxidatieve metabolisering van pyruvaat), en ischemisch CVA of ernstig traumatisch hersenletsel. Pasgeborenen hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van hypo- of hyperglykemie; controleer bloedglucose om mogelijke bijwerkingen op de lange termijn te voorkomen. Wees voorzichtig met glucose, in Gammagard S/D en Nanogam, bij diabetes mellitus, vanwege het suikergehalte.
- Maltose: sommige typen bloedglucosemeter meten de maltose (in Octagam) ten onrechte als glucose. Dit kan gedurende ca. 15 uur na de infusie leiden tot onjuist verhoogde bloedglucose–uitslagen met een, soms fatale, hypoglykemie tot gevolg.
- Natrium: wees voorzichtig met natrium, in Gammagard S/D en Panzyga, bij een natriumarm dieet.
Waarschuwingen en voorzorgen
Anafylaxie: Patiënten met IgA-deficiëntie kunnen anti-IgA-antistoffen ontwikkelen en daardoor een anafylactische reactie ontwikkelen na toediening omdat de preparaten IgA bevatten.
De kans op overdracht van infectieuze agentia kan niet geheel worden uitgesloten.
Testresultaten Na toediening van immunoglobulinen kan de tijdelijke stijging van de titer van de verschillende passief overgedragen antistoffen in het bloed leiden tot fout-positieve resultaten bij serologisch onderzoek (bv. Coombs-test).
Voorzorgen: Sommige bijwerkingen kunnen vaker optreden: bij snelle toediening, bij patiënten met hypo- of agammaglobulinemie met of zonder IgA-deficiëntie, bij patiënten die voor het eerst humane normale immunoglobuline krijgen, bij wie een lange tijd verstreken is sinds de vorige toediening of een onbehandelde infectie of onderliggende ontsteking hebben. Mogelijke complicaties kunnen vaak voorkómen worden door aanvankelijk langzaam toe te dienen en patiënten tijdens de infusie zorgvuldig te bewaken.
Voor Intraveneuze immunoglobuline (IVIg) algemeen
Zorg ook voor adequate hydratie voorafgaande aan de start van het infuus en controleer urine uitscheiding en serumcreatinine-niveau.
Er is waarschijnlijk een verband met trombo-embolische incidenten die bij risicopatiënten veroorzaakt kunnen worden door een relatieve toename van de bloedviscositeit door de hoge instroom van IVIg. Wees daarom voorzichtig bij patiënt met reeds aanwezige risicofactoren voor trombotische incidenten zoals overgewicht, hoge leeftijd, langdurige immobilisatie, hypertensie, diabetes mellitus.
Hemolytische anemie kan zich ontwikkelen na IVIg-behandeling vanwege een verhoogde sekwestratie van rode bloedcellen (RBC). Monitor personen die IVIg krijgen toegediend, op klinische tekenen en symptomen van hemolyse.
Niet-cardiogeen longoedeem kan optreden en kan wijzen op transfusiegerelateerde acute longschade (TRALI). TRALI wordt verder gekenmerkt door hypoxie, ernstige ademnood, cyanose, koorts en lage bloeddruk. De symptomen treden doorgaans tijdens of in de eerste zes uur na een transfusie op, vaak binnen één tot twee uur. Controleer op pulmonale bijwerkingen, zo nodig behandelen met zuurstof en adequate ondersteuning van de ademhaling. Behandeling staken bij dergelijke bijwerkingen.
Acuut nierfalen kan optreden, in de meeste gevallen bij mensen met risicofactoren (bestaande nierinsufficiëntie, diabetes mellitus, hypovolemie, overgewicht, leeftijd > 65 jaar, gelijktijdig gebruik van nefrotoxische geneesmiddelen). Nierinsufficiëntie en acuut nierfalen zijn in verband gebracht met producten met hulpstoffen zoals glucose, maltose en met name sucrose. Bij patiënten die mogelijk een verhoogd risico hebben, de laagst haalbare infusiefrequentie en dosis gebruiken. Bij een verminderde nierfunctie, staken van de toediening overwegen.
Er is meer kans op aseptische meningitis syndroom (AMS) bij gebruik van hoge doses (2 g/kg); de symptomen ervan treden gewoonlijk op binnen enkele uren tot twee dagen na de behandeling en verdwijnen (zonder restverschijnselen) binnen enkele dagen na staken van de behandeling. De liquor cerebrospinalis laat vaak pleiocytose zien, voornamelijk van granulocytaire oorsprong en daarnaast verhoogde eiwitconcentraties (tot enkele honderden mg/dl). Sluit andere oorzaken van meningitis uit.
Een tijdelijke neutropenie en/of episoden van neutropenie kunnen optreden, soms ernstig, gewoonlijk binnen uren of dagen na toediening van IVIg en verdwijnen spontaan binnen 7–14 dagen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Niet toedienen aan Rh(D)-positieve personen of aan personen die reeds tegen het Rh(D)-antigen zijn geïmmuniseerd.
Interferentie met serologische tests: Na injectie kan de tijdelijke stijging van de titer van verschillende passief overgedragen antistoffen in het bloed leiden tot misleidende positieve resultaten bij serologisch onderzoek.
Overgevoeligheid: Het product kan sporen IgA bevatten. Patiënten met selectieve IgA-deficiëntie kunnen IgA–antilichamen ontwikkelen. Na toediening kunnen anafylactische reacties optreden. Deze patiënten bij voorkeur niet met dit preparaat behandelen.. Bij vermoeden van allergische of anafylactische reacties de toediening onmiddellijk staken. Patiënt vooraf informeren over de vroege symptomen van een overgevoeligheidsreactie zoals urticaria, strak gevoel op de borst, piepend ademhalen, hypotensie en anafylaxie. De patiënt tot ten minste 20 min na toediening onder observatie houden. Allergische reacties kunnen zelfs optreden bij patiënten die vorige toedieningen goed hebben verdragen.
Hemolytische reactie: Bij toediening van een grote hoeveelheid rhesus(D)immunoglobuline rekening houden met een kans op hemolytische reacties; controleer op klinische symptomen en bepaal hemolyse parameters.
Overgewicht: Intramusculaire toediening bij een body mass index (BMI) ≥ 30 is geassocieerd met een verhoogd risico op gebrek aan werkzaamheid. Overweeg daarom een intraveneuze toediening bij patiënten met een BMI ≥ 30.
Trombo-embolie: Wees voorzichtig bij reeds bestaande risicofactoren voor trombotische voorvallen (zoals hoge leeftijd, langdurige immobilisatie, hypertensie, diabetes mellitus met een voorgeschiedenis van vaatziekte of trombotische episoden, trombofiele aandoeningen, ernstige hypovolemie, ziekten met een verhoogde bloedviscositeit); het gebruik van immunoglobulinen is in verband gebracht met arteriële en veneuze trombo-embolische voorvallen zoals myocardinfarct, beroerte, diepveneuze trombose en longembolie. Patiënten dienen voldoende gehydrateerd te zijn vóór het gebruik. Adviseer patiënten om direct contact op te nemen bij de eerste symptomen van een trombo-embolisch voorval zoals dyspneu, pijn op de borst, focale uitvalsverschijnselen, pijn in, of het opzwellen van, een ledemaat.
Overdraagbare agentia: Het risico van overdracht van met bloed overdraagbare infectieuze agentia kan niet geheel worden uitgesloten. Dit geldt ook voor onbekende of nieuwe virussen of andere pathogenen.
Onderzoekgegevens: de veiligheid en werkzaamheid van Rhesonativ zijn niet vastgesteld bij kinderen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er zijn geen gegevens over herhaalde toediening bij patiënten met een Clostridioides difficile-infectie (CDI). De onderzoeksgegevens zijn beperkt tot een eenmalige CDI-episode waarin een eenmalige toediening van bezlotoxumab heeft plaatsgevonden.
Bezlotoxumab is niet bedoeld als behandeling van een CDI en heeft geen effect op de huidige CDI; daarom toedienen tijdens de antibacteriële behandeling gericht tegen Clostridioides difficile. Er zijn geen gegevens beschikbaar over toediening ná de initiële 10–14 dagen van de antibacteriële behandeling van de CDI.
Er zijn geen gegevens over de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen (< 18 jaar).
Overdosering
Symptomen
Volumeoverbelasting en hyperviscositeit, vooral bij patiënten met hartfalen, nierinsufficiëntie of bij ouderen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met intraveneus toegediende immunoglobulinen contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
vochtoverbelasting en hyperviscositeit, vooral bij risicopatiënten, zoals ouderen of patiënten met hart- of nierinsufficiëntie.
Neem voor informatie over een vergiftiging met hepatitis B-immunoglobuline contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
bij een dosering van 20 mg/kg waren de symptomen niet anders dan de beschreven bijwerkingen.
Therapie
Er is geen specifiek antidotum. Symptomatisch.
Voor meer informatie over een vergiftiging met bezlotoxumab neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
De voor intraveneuze toediening geschikte normale immunoglobulinepreparaten zijn bereid uit plasma van menselijke donoren en bevatten voornamelijk functioneel intacte immunoglobulinen G (IgG) met een breed spectrum aan antilichamen tegen infectieuze agentia. Bevat derhalve de IgG-antilichamen die aanwezig zijn in de normale populatie. Kan abnormaal lage IgG-niveaus herstellen tot normaal. Het werkingsmechanisme bij andere indicaties dan substitutietherapie is niet volledig verklaard, maar omvat immunomodulatoire effecten.
Kinetische gegevens
Overig | na i.v.-toediening direct en volledig beschikbaar met een relatief snelle verdeling over plasma en extravasculaire vloeistof. |
Metabolisering | in de cellen van het reticulo–endotheliale systeem. |
T 1/2el | 21–41 dagen (volwassenen), 40–45 bij kinderen en adolescenten. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Hepatitis B-immunoglobuline. Specifiek immuniserende werking tegen hepatitis B-virus surface-antigeen (HBsAg). De toegediende immunoglobulinen zullen het hepatitis B-virus neutraliseren, waardoor het niet meer kan binden aan de levercel. Een antistofconcentratie in het serum ≥ 10 mIE/ml wordt geacht tegen hepatitis B-infectie te beschermen.
Kinetische gegevens
Overig | De maximale spiegel wordt bij i.m.-toediening na 2–4 dagen bereikt, bij s.c.-toediening na 2–7 dagen. |
Metabolisering | IgG en IgG-complexen worden afgebroken in de cellen van het macrofagensysteem van het weefsel. |
T 1/2el | ca. 3–4 weken (IgG). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Specifieke antilichamen (immunoglobuline klasse G = IgG) tegen rhesus(D)-antigeen van humane erytrocyten. Wanneer rhesus(D)-positieve erytrocyten in de circulatie van een rhesus(D)-negatief persoon terechtkomen, treedt een primaire immuunreactie op (bv. tijdens zwangerschap en geboorte als foetale rode bloedcellen in de circulatie van de moeder terechtkomen); anti-Rh(D)-antilichamen worden gevormd en deze kunnen bij een volgende zwangerschap van een rhesus(D)-positief kind een Rh(D)-hemolytische reactie in de pasgeborene veroorzaken. Aangenomen wordt dat door binding van het rhesus(D)immunoglobuline aan het circulerend rhesus(D)antigeen de immuunrespons wordt onderdrukt.
1 IE komt overeen met 0,2 microg rhesus(D)immunoglobuline.
Kinetische gegevens
T max | i.m. 2–4 dagen. |
Eliminatie | door mononucleaire fagocyten in het RES. |
T 1/2el | 3–4 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Recombinant gehumaniseerd monoklonaal antitoxine-antilichaam, geproduceerd in een ovariumcellijn van de Chinese hamster (CHO-cellen). Bindt met een hoge affiniteit aan Clostridioides difficile-toxine B waardoor het de activiteit ervan neutraliseert. Dit voorkomt bij een deel van de behandelde patiënten de terugkeer van een Clostridioides difficile-infectie (CDI) doordat het passieve immuniteit biedt tegen het toxine, geproduceerd door persisterende of nieuw verworven C. difficile-sporen. In klinisch onderzoek is een significante afname van CDI-terugkeer aangetoond bij patiënten die vooraf een toegenomen kans hadden op een recidief (ca. 16,5% vs. 26,5% bij placebo; waarbij in beide onderzoeksarmen een standaard antibacteriële behandeling gericht tegen Clostridioides difficile werd gegeven).
Kinetische gegevens
V d | 0,1 l/kg. |
Metabolisering | zoals de meeste antilichamen via biodegradatie tot kleine peptiden of aminozuren. |
T 1/2el | ca. 19 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
normaal immunoglobuline (iv) hoort bij de groep immunoglobulinen.
- bezlotoxumab (J06BC03) Vergelijk
- casirivimab/imdevimab (J06BD07) Vergelijk
- cytomegalovirus-immunoglobuline (J06BB09) Vergelijk
- hepatitis B-immunoglobuline (J06BB04) Vergelijk
- normaal immunoglobuline (im en sc) (J06BA01) Vergelijk
- palivizumab (J06BD01) Vergelijk
- regdanvimab (J06BD06) Vergelijk
- rhesus(D)immunoglobuline (J06BB01) Vergelijk
- tetanusimmunoglobuline (J06BB02) Vergelijk
- tixagevimab/cilgavimab (J06BD03) Vergelijk
Groepsinformatie
hepatitis B-immunoglobuline hoort bij de groep immunoglobulinen.
- bezlotoxumab (J06BC03) Vergelijk
- casirivimab/imdevimab (J06BD07) Vergelijk
- cytomegalovirus-immunoglobuline (J06BB09) Vergelijk
- normaal immunoglobuline (im en sc) (J06BA01) Vergelijk
- normaal immunoglobuline (iv) (J06BA02) Vergelijk
- palivizumab (J06BD01) Vergelijk
- regdanvimab (J06BD06) Vergelijk
- rhesus(D)immunoglobuline (J06BB01) Vergelijk
- tetanusimmunoglobuline (J06BB02) Vergelijk
- tixagevimab/cilgavimab (J06BD03) Vergelijk
Groepsinformatie
rhesus(D)immunoglobuline hoort bij de groep immunoglobulinen.
- bezlotoxumab (J06BC03) Vergelijk
- casirivimab/imdevimab (J06BD07) Vergelijk
- cytomegalovirus-immunoglobuline (J06BB09) Vergelijk
- hepatitis B-immunoglobuline (J06BB04) Vergelijk
- normaal immunoglobuline (im en sc) (J06BA01) Vergelijk
- normaal immunoglobuline (iv) (J06BA02) Vergelijk
- palivizumab (J06BD01) Vergelijk
- regdanvimab (J06BD06) Vergelijk
- tetanusimmunoglobuline (J06BB02) Vergelijk
- tixagevimab/cilgavimab (J06BD03) Vergelijk
Groepsinformatie
bezlotoxumab hoort bij de groep immunoglobulinen.
- casirivimab/imdevimab (J06BD07) Vergelijk
- cytomegalovirus-immunoglobuline (J06BB09) Vergelijk
- hepatitis B-immunoglobuline (J06BB04) Vergelijk
- normaal immunoglobuline (im en sc) (J06BA01) Vergelijk
- normaal immunoglobuline (iv) (J06BA02) Vergelijk
- palivizumab (J06BD01) Vergelijk
- regdanvimab (J06BD06) Vergelijk
- rhesus(D)immunoglobuline (J06BB01) Vergelijk
- tetanusimmunoglobuline (J06BB02) Vergelijk
- tixagevimab/cilgavimab (J06BD03) Vergelijk