Samenstelling
Ropivacaïne (hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 2 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 20 ml, infuuszak 100 ml, infuuszak 200 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 7,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 20 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 20 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Ultracain D-S Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Verpakkingsvorm
- cilinderampul 1,7 ml
De injectievloeistof bevat per ml: articaïne(hydrochloride) 40 mg, adrenaline (als hydrochloride) 5 microg (1:200.000). Conserveermiddel: natriummetabisulfiet, max. 0,5 mg/ml (komt overeen met max. 0,34 mg/ml sulfiet).
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Forte'
- Verpakkingsvorm
- cilinderampul 1,7 ml
De injectievloeistof bevat per ml: articaïne(hydrochloride) 40 mg, adrenaline (als hydrochloride) 10 microg (1:100.000). Conserveermiddel: natriummetabisulfiet, max. 0,5 mg/ml (komt overeen met max. 0,34 mg/ml sulfiet).
Septanest Septodont
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'N'
- Verpakkingsvorm
- patroon 1,7 ml
De injectievloeistof bevat per ml: articaïne(hydrochloride) 40 mg, adrenaline (als tartraat) 5 microg. Conserveermiddel: natriummetabisulfiet.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'SP'
- Verpakkingsvorm
- patroon 1,7 ml
De injectievloeistof bevat per ml: articaïne(hydrochloride) 40 mg, adrenaline (als tartraat) 10 microg. Conserveermiddel: natriummetabisulfiet.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Gezien het indicatiegebied zal de toepassing van ropivacaïne uitsluitend beperkt blijven tot de kliniek.
Advies
De kosten van articaïne/adrenaline-injecties zijn in het honorarium van de tandarts verdisconteerd.
Indicaties
Volwassenen en kinderen ouder dan 12 jaar:
- operatieve anesthesie bij epidurale blokkades, waaronder keizersnede en bij grote en perifere zenuwblokkades;
- acute pijnbehandeling bij: perifere zenuwblokkades; continue epidurale infusie, via intermitterende of bolustoediening (tijdens de bevalling of na een operatie); continue perifere zenuwblokkade, via een continu infuus of intermitterende bolusinjecties (bv. voor postoperatieve pijnbestrijding).
Kinderen 1–12 jaar (per- en postoperatief):
- enkelvoudige of continue perifere zenuwblokkade.
Neonaten en kinderen tot en met 12 jaar (per- en postoperatief):
- caudale epidurale blokkade;
- continue epidurale infusie.
Indicaties
- Lokale en locoregionale anesthesie bij tandheelkundige ingrepen bij volwassenen en kinderen vanaf 4 jaar of vanaf 20 kg lichaamsgewicht.
Dosering
Genoemde doseringen zijn een richtlijn; er is individuele variatie in latentieperiode en werkingsduur.
Operatieve ingrepen:
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar
Epiduraal 7,5 mg/ml: lumbaal 15–25 ml, thoracaal 5–15 ml, keizersnede lumbaal 15–20 ml; de sterkte 10 mg/ml wordt aangeraden indien voor de ingreep een volledig motorisch blok nodig is: lumbaal 15–20 ml. Perineuraal 7,5 mg/ml: perifere (kleine) zenuwblokkade 1–30 ml, grote (plexus brachiaal) blokkade 30–40 ml.
Acute pijnbestrijding:
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar
Epiduraal 2 mg/ml: intermitterend lumbaal (bv. bij bevalling) 10–15 ml (interval > 30 min); lumbaal bolus 10–20 ml; lumbaal continu infuus 6–10 ml/uur (tijdens bevalling), 6–14 ml/uur (postoperatief); thoracaal continu infuus 6–14 ml/uur (postoperatief). Perineuraal 2 mg/ml: 1–100 ml (kleine zenuwblokkades en infiltraties); continu infuus of intermitterend 5–10 ml/uur (postoperatief).
Kinderen 0–12 jaar
Epiduraal 2 mg/ml: caudaal 1 ml/kg lichaamsgewicht (per- en postoperatief), max. 25 ml; epiduraal continu infuus 2 mg/ml: kinderen 0–6 mnd.: bolus 0,5–1 ml/kg, infusie 0,1 ml/kg/uur; kinderen 6–12 mnd.: bolus 0,5–1 ml/kg, infusie (tot 72 uur) 0,2 ml/kg/uur; kinderen 1–12 j.: bolus 1 ml/kg, infusie 0,2 ml/kg/uur (max. 25 ml).
Kinderen 1–12 jaar
Perifere zenuwblokkade (per- en postoperatief): 2 mg/ml: enkelvoudige injectie 0,5–0,75 ml/kg lichaamsgewicht (max. enkelvoudige injectie bij perifere zenuwblokkade: 2,5-3,0 mg/kg lichaamsgewicht); meervoudige blokkade 0,5–1,5 ml/kg lichaamsgewicht; continue infusie bij kinderen van 1–12 jaar 0,1–0,3 ml/kg/uur, infusie tot 72 uur.
Postoperatieve pijnbestrijding:
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar
Epiduraal blok met 7,5 mg/ml m.b.v. een epiduraal katheter; onderhoudsbehandeling 2 mg/ml, infusiesnelheid van 6–14 ml (12–28 mg ropivacaïne) per uur geeft een bevredigende analgesie; de maximale duur voor epiduraal blok is 3 dagen; de katheter verwijderen zodra de pijnsensatie dit toelaat.
Breng vóór het inspuiten de oplossing op lichaamstemperatuur, omdat het injecteren van de koude oplossing pijnlijk is.
Aspireer zorgvuldig om ongewilde extravasculaire toediening te voorkomen. Bij grote doses eerst een testdosis met adrenaline toepassen (zie Waarschuwing en voorzorgen).
Als langdurige blokkade (continue epidurale infusie of herhaalde toediening) wordt een cumulatieve dosis van 675 mg, verdeeld over 24 uur, goed verdragen. Bij uitzondering zijn doses tot 800 mg/dag toegepast.
Dosering
Bepaal de dosis per individu; gebruik de laagste dosis die tot effectieve anesthesie leidt. Bij de meeste tandheelkundige routine-ingrepen heeft de lage dosis adrenaline de voorkeur; bij complexe ingrepen waarbij goede hemostase nodig is, is de hogere adrenalinedosis van toepassing. Bij gesedeerde patiënten is een lagere dosis van het lokale anestheticum voldoende.
Als lokale anesthesie in de tandheelkunde:
Volwassenen en adolescenten ≥12 jaar
Bij routine-ingrepen in het algemeen 0,5–1,7 ml (20–68 mg) per element. Bij onvoldoende verdoving een tweede injectie van 1–1,7 ml. Bij uitgebreidere ingrepen zijn mogelijk meerdere patronen nodig. Bij incisie of hechting in gehemelte een palatinaal depot à 0,1 ml/injectie. Max. dosis: articaïne 7 mg/kg lichaamsgewicht, met een absoluut maximum van 500 mg. Op basis van het lichaamsgewicht komt dit neer op het volgende maximaal toe te dienen aantal milliliters: bij een lichaamsgewicht van 40 kg: max. 7 ml (280 mg); bij 50 kg: max 8,8 ml (350 mg); bij 60 kg: max 10,5 ml (420 mg); bij ≥ 70 kg: max. 12,3 ml (490 mg).
Kinderen ≥ 4 jaar
Ultracain D-S: Lichaamsgewicht 20–30 kg: 0,25–1 ml (10–40 mg). Lichaamsgewicht 30–45 kg: 0,5–2 ml (20–80 mg). Indien meer dan één tand betrokken is bij de ingreep, wordt 2,7 ml (108 mg) aanbevolen. Max. dosis Ultracain D-S: articaïne 7 mg/kg lichaamsgewicht (= bij kind van 20 kg: 3,5 ml; bij kind van 40 kg: 7 ml).
Septanest: articaïne gemiddeld 2 mg/kg lichaamsgewicht bij eenvoudige en 4 mg/kg lichaamsgewicht bij complexe ingrepen. Articaïne maximaal 7 mg/kg lichaamsgewicht, met een absoluut maximum van 385 mg bij een lichaamsgewicht van 55 kg. Maximumdoses articaïneHCl: bij een lichaamsgewicht van 20 kg: 3,5 ml (140 mg); 30 kg: 5,3 ml (210 mg); 40 kg: 7,0 ml (280 mg); 55 kg: 9,6 ml (385 mg).
Ouderen, nierfunctiestoornis
Met name na herhaalde toediening kan een verhoogde plasmaconcentratie optreden. Monitor de patiënt nauwlettend.
Leverfunctiestoornis
Pas de laagste dosis toe die leidt tot effectieve anesthesie bij patiënten met een leverfunctiestoornis, met name bij herhaald gebruik.
Plasmacholinesterasedeficiëntie
Er kunnen verhoogde plasmaconcentraties optreden, omdat dit geneesmiddel voor 90% wordt geïnactiveerd door plasma-esterasen; pas daarom de laagste dosis toe die tot effectieve anesthesie leidt.
Toedieningsinformatie: Voor het inspuiten de oplossing op lichaamstemperatuur brengen, daar het injecteren van de koude oplossing pijnlijk is. Bij ontsteking en/of infectie op de plaats van injectie, voorzichtig injecteren. Zeer traag (1 ml/min) toedienen. De cilinderampullen bij voorkeur gebruiken in de daarvoor bestemde injectiespuit (Uniject-K of Ultraject).
Bijwerkingen
Afhankelijk van de toedieningsweg toxische reacties meestal als gevolg van overdosering, te snelle resorptie en per abuis gegeven intravasculaire injectie.
Zeer vaak (> 10%): hypotensie, misselijkheid.
Vaak (1-10%): hoofdpijn, paresthesie, duizeligheid, bradycardie, tachycardie, hypertensie, braken, rugpijn, urineretentie, temperatuurstijging, spierstijfheid, rugpijn.
Soms (0,1-1%): angst, convulsies, toevallen, licht gevoel in het hoofd, paresthesieën rond de mond, doof gevoel van de tong, hyperacusis, tinnitus, gezichtsstoornissen, dysartrie, spiertrekkingen, tremor, hypo-esthesie, syncope, dyspneu, hypothermie.
Zelden (0,01-0,1%): hartstilstand, hartritmestoornissen, allergische reacties (anafylactische reacties, angio-oedeem, urticaria), blijvende stoornissen als gevolg van neuropathie en functiestoornissen van het ruggenmerg door regionale anesthesie (onafhankelijk van het gebruikte lokaal anestheticum), als een epidurale dosis onbedoeld intrathecaal wordt toegediend kan een totaal spinaal blok optreden. Intra-articulaire continue infusie dient men te vermijden.
Verder: dyskinesie.
Bij kinderen treedt braken vaker op en hypotensie minder vaak.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): angio-oedeem (van het gelaat, tong, lippen, keel), zenuwachtigheid, angst, (pre)syncope, paresthesie van orale en periorale structuren, hypo-esthesie (oraal en perioraal), dysesthesie (oraal en perioraal) incl. verstoorde smaak, smaakverlies, allodynie, hyperesthesie; neuropathie, rusteloosheid, agitatie, verwarring, duizeligheid, tremor, hoofdpijn, bradycardie, brady–aritmie, tachycardie, hypotensie, gingivitis.
Soms (0,1–1%): hypertensie, stomatitis, glossitis, misselijkheid, braken, diarree, jeuk, huiduitslag, nekpijn, pijn of brandend gevoel op injectieplaats
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reacties, bronchoconstrictie of astma, dyspneu, urticaria, bewustzijnsverlies, coma, convulsie. Beschadiging van de gezichtszenuw bij verkeerde injectietechniek. Spraakstoornis, slaperigheid, metaalsmaak, diplopie, Horner-syndroom, ptosis, miose, enoftalmie, nystagmus, tinnitus, hyperacusis, hartstilstand, angina pectoris, hartkloppingen, opvliegers, geeuwen, gingivale ulceratie/necrose, spiertrekkingen, ulceratie/necrose van de injectieplaats, acuut opzetten van schildklier, warmtegevoel.
Zeer zelden (< 0,01%): aanhoudende anesthesie (oraal en perioraal).
Verder : euforie, gezichtsvermindering (tijdelijke blindheid, wazig zien, aanpassingsstoornissen). Geleidingsstoornissen (AV blok), hyperemie, vasodilatatie, vasoconstrictie, bleekheid. Ademhalingsstoornissen tot ademhalingsstilstand, heesheid, slikstoornis, dysfagie, zwelling (van tong, lippen, tandvlees of gezicht), speekselvloed, erytheem, verergering van neuromusculaire manifestaties in het Kearns-Sayre-syndroom, vermoeidheid, zwakte, hyperhidrose, koudegevoel.
Sulfiet kan, vooral bij astma, leiden tot overgevoeligheidsreacties zoals nausea, diarree, bronchospasmen, astma, bewustzijnsstoornissen of shock.
Bij kinderen < 8 jaar vaker dan bij volwassenen: accidenteel letsel aan de weke delen, door verlengde anesthesie van de weke delen.
Interacties
Comedicatie met middelen met een aan anesthetica van het amidetype verwante structuur – zoals sommige anti-aritmica – kan het toxisch effect versterken. In combinatie met algemene anesthetica kunnen de bijwerkingen worden gepotentieerd.
Aanhoudende toediening vermijden bij gebruikers van sterke CYP1A2-remmers, bijvoorbeeld fluvoxamine. Dit kan verhoogde plasmaconcentraties van ropivacaïne geven.
Toediening van lokaal anesthetica met vasoconstrictoren leidt tot langere werkingsduur met lagere bloedspiegels van het anestheticum.
Toediening van heparine, NSAID's en plasmavervangers (m.n. dextranen) kan neiging tot bloeden na injectie van een lokaal anestheticum vergroten. Onder antistolling is controle van stollingsstatus noodzakelijk, met name bij epidurale of subarachnoïdale anesthesie vanwege het risico van aanprikken van een vat. Controle van de stollingsstatus kan nodig zijn na meervoudige medicatie met NSAID's.
Interacties
Het bloeddrukverhogend effect van sympathicomimetica (zoals adrenaline) kan worden versterkt door tricyclische antidepressiva of MAO-remmers, β-blokkers en anesthetica zoals halothaan. Niet-cardioselectieve β-blokkers (propranolol) zijn gecontra-indiceerd. Bij combinatie met digoxine neemt de kans op aritmie toe. Bij combinatie met ergotamine kan de bloeddruk stijgen of een ischemische reactie optreden. Sommige inhalatie anesthetica als halothaan kunnen de cardiale gevoeligheid voor adrenaline verhogen en ventriculaire aritmieën uitlokken.
Toediening van lokaal anesthetica met vasoconstrictoren leidt tot langere werkingsduur met lagere bloedspiegels van het anestheticum.
Toediening van heparine, NSAID's en plasmavervangers (m.n. dextranen) kan neiging tot bloeden na injectie van een lokaal anestheticum vergroten. Onder antistolling is controle van stollingsstatus noodzakelijk, met name bij epidurale of subarachnoïdale anesthesie vanwege het risico van het aanprikken van een vat.
Bij combinatie met sedativa is dosisverlaging van het lokaal anestheticum aangewezen, vanwege een additief onderdrukkend effect op het centrale zenuwstelsel.
Bij combinatie met antipsychotica zoals fenothiazinen kan hypotensie optreden.
Zwangerschap
Ropivacaïne passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden wegens onvoldoende gegevens.
Zwangerschap
Articaïne en adrenaline passeren de placenta; de concentratie articaïne in het serum van pasgeborenen was ca. 30% van die van de moeder.
Teratogenese: Bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid voor articaïne, wel voor adrenaline.
Farmacologisch effect: Adrenaline heeft een zeer korte halfwaardetijd, zodat bij lokaal gebruik relevante blootstelling van de foetus onwaarschijnlijk is. Bij overdosering kan als gevolg van de adrenaline foetale depressie niet worden uitgesloten.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: De hoeveelheid in de moedermelk is waarschijnlijk gering. Er zijn weinig gegevens.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: ja, in geringe mate.
Farmacologisch effect: lokaal gebruik van adrenaline is voor de borstvoeding geen bezwaar.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. De eerste 5 uur na anesthesie voor de zekerheid geen borstvoeding geven.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor lokale anesthetica van het amide-type;
- ontstoken weefsel;
- paracervicale anesthesie bij obstetrische ingrepen;
- intraveneuze regionale anesthesie;
- hypovolemie.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor lokaal anesthetica van het amidetype;
- cholinesterase deficiëntie, ontsteking in injectiegebied;
- intraveneuze toepassing;
- epilepsie die niet onder controle is door behandeling.
In verband met adrenaline:
- paroxismale tachycardie, hoog frequente aritmie;
- overgevoeligheid voor sulfiet, vooral bij astma;
- ongecontroleerde cardiovasculaire aandoeningen, recent (3–6 mnd.) myocardinfarct, recente (3 mnd.) bypass, hypertensie, diabetes mellitus en hyperthyreoïdie;
- feochromocytoom;
- anesthesie van extremiteiten (als vingers);
- nauwe-kamerhoekglaucoom.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtigheid is geboden bij ernstige leverfunctiestoornis en bij acute porfyrie.
Men dient rekening te houden met kruisovergevoeligheid met andere lokaal anesthetica van het amidetype.
De toxische verschijnselen kunnen het best worden voorkomen door: a. altijd de laagst mogelijke concentratie te gebruiken; b. te aspireren alvorens te injecteren, zodat niet per ongeluk een intravasculaire injectie kan worden gegeven. Men moet extra voorzichtig zijn bij injecties in zeer vaatrijke gebieden, zoals in de mondholte, pararectaal, paravaginaal en in de penis.
Paracervicale blokkade dient te worden vermeden tijdens zwangerschap in verband met foetale bradycardie en hypoxie.
Bij retrobulbaire injectie kunnen door lekken tijdelijk blindheid, cardiovasculaire collaps, apneu of convulsies optreden. Onmiddellijke behandeling is vereist.
Vóór een epidurale anesthesie wordt een testdosis aanbevolen van 3–5 ml lidocaïne, bij voorkeur met adrenaline (epinefrine). Intravasculaire injectie leidt tot toename van de hartfrequentie. Na herhaalde controle van de hartfrequentie gedurende vijf minuten volgend op de testdosis kan– na opnieuw te hebben geaspireerd – de volledige dosis, onder voortdurend mondeling contact met de patiënt, langzaam (25–50 mg/min) worden ingespoten. Indien licht toxische verschijnselen optreden, de toediening onmiddellijk staken. Een onbedoelde subarachnoïdale injectie kan aanleiding geven tot een hoog spinaalblok met apneu en hypotensie. Bij neonaten is regelmatig controle op toxiciteit nodig tot na het stoppen van een epiduraal infuus, omdat de eliminatie traag is en de metabolisering onvoldoende volgroeid.
Breng voorafgaand aan het zetten van een groot blok, een intraveneuze lijn in.
Gebruik bij premature kinderen is niet gedocumenteerd. De veiligheid en effectiviteit bij regionale zenuwblokkades zijn bij kinderen tot en met 12 jaar niet vastgesteld; de veiligheid en effectiviteit bij perifere blokkades bij kinderen < 1 jaar zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Articaïne mag niet i.v. worden toegediend. Overdosering of i.v. injectie kunnen toxische verschijnselen veroorzaken, zoals convulsies, depressie van het centrale zenuwstelsel, cardiorespiratoire depressie en coma, ademhalingsstilstand en circulatiestilstand. Deze kunnen het best worden voorkomen door: a. altijd de laagst mogelijke concentratie te gebruiken; b. te aspireren alvorens te injecteren, zodat niet per ongeluk een i.v. injectie kan worden gegeven. Reanimatieapparatuur moet beschikbaar zijn alvorens regionale anesthesie toe te dienen met lokale anesthetica.
Intraneurale injectie kan zenuwletsel veroorzaken; voorkom dit door de naald iets terug te trekken bij gevoel van elektrische schok, of zeer pijnlijke injectie.
Voorzichtig (en overweeg uitstel van de ingreep als de aandoening ernstig of instabiel is) bij bradycardie, geleidingsstoornissen (eerste en tweede graad AV-blok), tachycardie, acuut gedecompenseerd hartfalen, ernstige hypotensie, instabiele angina pectoris, recent myocardinfarct, recente coronaire bypass, ongecontroleerde hypertensie. OVerweeg om de ingreep na een beroerte zes maanden uit te stellen, vanwege een toegenomen kans op nog een beroerte. Wees ook voorzichtig bij epilepsie, ernstig gestoorde lever- en nierfunctie, porfyrie. Injectie in ontstoken weefsel wordt afgeraden, het effect kan verminderd zijn.
Men dient rekening te houden met kruisovergevoeligheid met andere lokaal anesthetica van het amidetype.
Bij cholinesterasedeficiëntie kunnen verhoogde plasmaconcentraties optreden.
Dit middel kan door mydriase de oogdruk verhogen en een aanval van acuut glaucoom veroorzaken.
Adrenaline kan lokaal weefselnecrose veroorzaken door verminderde doorbloeding van het tandvlees.
Verlaag de dosering bij hypoxie, hyperkaliëmie en metabole acidose.
Geen vast voedsel innemen totdat het gevoel in de mond terug is.
De hulpstof natriummetabisulfiet kan overgevoeligheidsreacties zoals bronchospasme veroorzaken.
Septanest en Ultracain niet gebruiken bij kinderen < 4 jaar; de veiligheid is niet vastgesteld en er zijn onvoldoende gegevens.
Overdosering
Therapie
Bestrijden van convulsies door i.v.-toediening van thiopental of diazepam en zorgdragen voor voldoende ventilatie met zuurstof, eventueel door beademing, behandeling van de acidose. Hypotensie behandelen met vocht + dopamine, asystolie met adrenaline (epinefrine) en eventueel een pacemaker. Bij hartstilstand is aanhoudende reanimatie aangewezen.
Neem voor informatie over een vergiftiging met ropivacaïne contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met articaïne/adrenaline contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Lokaal anestheticum van het amidetype. Werking: epiduraal na 10–20 min, perifere blokkade na 1–15 min. Werkingsduur: afhankelijk van type blokkade ½–6 uur.
Kinetische gegevens
Resorptie | vanuit epidurale ruimte volledig en bifasisch (halfwaardetijd = 14 min resp. 4 uur bij volwassenen). |
V d | 0,67 l/kg, kinderen (1–12 j.) 2,4 l/kg. |
Metabolisering | in de lever, vooral door aromatische hydroxylering. |
Eliminatie | met de urine 85% als metaboliet, 1% onveranderd. |
T 1/2el | 1,8 uur, kinderen 3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Lokaal anestheticum van het amidetype. Remt reversibel de geleiding van zenuwimpulsen, door vermindering van de toename in doorlaatbaarheid voor natrium bij depolarisatie van de membraan. Adrenaline werkt op de α- en vooral de β-adrenerge recptoren en veroorzaakt vasoconstrictie. Hiermee verlengt adrenaline de werkingsduur van articaïne en verkleint het de kans op opname van articaïne in de systemische circulatie. Werking: na ca. 1–3 minuten. Werkingsduur: D-S minimaal 45 min, D-S Forte minimaal 75 min, Septanest 'N' 45-60 min voor pulpale anesthesie en 120-300 min voor anesthesie van weke delen, Septanest 'SP' 60-75 min voor pulpale anesthesie en 180-360 min voor anesthesie van weke delen.
Kinetische gegevens
T max | (articaïne) 10–17 min. Bij kinderen ca. 8 min. |
V d | 4 l/kg (articaïne). |
Metabolisering | (articaïne) snelle hydrolyse van de carboxylgroep door niet-specifieke esterasen in weefsel en bloed; in de lever door cytochroom P450, tot articaïnezuur, dat vervolgens geglucuronideerd wordt. |
Eliminatie | vnl. met de urine. |
T 1/2el | ca. 20-40 min. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ropivacaïne hoort bij de groep anesthetica, lokaal, parenteraal.
- articaïne/adrenaline (N01BB58) Vergelijk
- bupivacaïne (N01BB01) Vergelijk
- bupivacaïne/adrenaline (N01BB51) Vergelijk
- bupivacaïne/glucose (N01BB01) Vergelijk
- chloorprocaine (N01BA04) Vergelijk
- levobupivacaïne (N01BB10) Vergelijk
- lidocaïne (parenteraal) (N01BB02) Vergelijk
- lidocaïne/adrenaline (N01BB52) Vergelijk
- mepivacaïne (N01BB03) Vergelijk
- prilocaïne (N01BB04) Vergelijk
- prilocaïne/felypressine (N01BB54) Vergelijk
Groepsinformatie
articaïne/adrenaline hoort bij de groep anesthetica, lokaal, parenteraal.
- bupivacaïne (N01BB01) Vergelijk
- bupivacaïne/adrenaline (N01BB51) Vergelijk
- bupivacaïne/glucose (N01BB01) Vergelijk
- chloorprocaine (N01BA04) Vergelijk
- levobupivacaïne (N01BB10) Vergelijk
- lidocaïne (parenteraal) (N01BB02) Vergelijk
- lidocaïne/adrenaline (N01BB52) Vergelijk
- mepivacaïne (N01BB03) Vergelijk
- prilocaïne (N01BB04) Vergelijk
- prilocaïne/felypressine (N01BB54) Vergelijk
- ropivacaïne (N01BB09) Vergelijk