Samenstelling
Sertraline (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg
Zoloft (als hydrochloride) Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor oraal gebruik
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 60 ml
Het concentraat voor oplossing bevat 12% alcohol, het heeft een gekalibreerde pipet in de schroefdop; elke dosis van 50 mg bevat minimaal 0,36 g alcohol.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Efexor (als hydrochloride) Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte 'XR'
- Sterkte
- 37,5 mg, 75 mg, 150 mg
Venlafaxine (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 37,5 mg, 75 mg, 150 mg, 225 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 225 mg, 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Trazodon (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Venlafaxine is volgens het NHG geen voorkeursmiddel omdat het lastiger af te bouwen is dan de andere SSRI’s. Het kan in specifieke gevallen in de tweedelijnszorg worden voorgeschreven.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal.
Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus.
Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel).
Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne.
De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine.
Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Trazodon is volgens het NHG ten opzichte van andere antidepressiva minder werkzaam en geeft meer bijwerkingen. Het kan in de tweedelijnszorg in aanmerking komen indien extra beïnvloeding van het slaappatroon gewenst is.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Indicaties
- Depressieve episoden. Preventie van heroptreden van depressieve episoden;
- Paniekstoornis, met of zonder agorafobie;
- Obsessieve-compulsieve stoornis bij volwassenen en kinderen ≥ 6 jaar;
- Sociale fobie (sociale angststoornis);
- Posttraumatische stressstoornis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Depressie, vooral met vitale kenmerken;
- Gegeneraliseerde angststoornis (GAS);
- Sociale angststoornis;
- Paniekstoornis, met of zonder agorafobie;
- Offlabel: neuropathische pijn bij diabetische neuropathie of polyneuropathie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Depressieve stoornis, met of zonder angst.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op selectieve serotonine heropnameremmers van tdm-monografie.org.
Depressieve episoden
Volwassenen
Begindosering 50 mg 1×/dag 's morgens of 's avonds; indien nodig met tussenpozen van minimaal 1 week verhogen met 50 mg/dag, max. 200 mg 1×/dag. Behandeling gedurende ten minste 6 maanden voortzetten om er zeker van de zijn dat patiënt vrij is van symptomen. Om een nieuwe episode te voorkomen kan de dosering vaak langere tijd gegeven worden.
Obsessieve-compulsieve stoornis
Volwassenen
Begindosering 50 mg 1×/dag 's morgens of 's avonds; indien nodig met tussenpozen van minimaal 1 week verhogen met 50 mg/dag, max. 200 mg 1×/dag. Voortgezet gebruik regelmatig evalueren omdat een preventief effect niet is aangetoond.
Kinderen 13–17 jaar
Begindosering 50 mg 1×/dag 's morgens of 's avonds; indien nodig met tussenpozen van minimaal 1 week verhogen met 50 mg/dag, max. 200 mg/dag. Houd bij dosisverhoging rekening met het lichaamsgewicht.
Kinderen 6–12 jaar
Begindosering 25 mg 1×/dag 's morgens of 's avonds, zo nodig na 1 week verhogen tot 50 mg 1×/dag; bij onvoldoende effect met tussenpozen van minimaal 1 week verhogen met 50 mg/dag, max. 200 mg 1×/dag. Houd bij dosisverhoging rekening met het lagere lichaamsgewicht van kinderen.
Paniekstoornis, sociale fobie, posttraumatische stressstoornis
Volwassenen
Begindosering 25 mg 1×/dag, na 1 week verhogen tot 50 mg 1×/dag; indien nodig met tussenpozen van minimaal 1 week verhogen met 50 mg/dag, max. 200 mg 1×/dag. Voortgezet gebruik bij paniekstoornis regelmatig evalueren omdat een preventief effect niet is aangetoond.
Pas bij CYP2C19-polymorfisme zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Bij zwangerschap: zie voor het doseeradvies de informatie van Lareb.
Bij ouderen voorzichtig doseren vanwege de kans op hyponatriëmie. Ouderen kunnen gevoeliger zijn voor de bijwerkingen.
Bij verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig.
Bij verminderde leverfunctie lager of minder frequent doseren.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: Het concentraat moet vóór gebruik worden verdund en is met name bedoeld als tabletten niet gebruikt kunnen worden.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Venlafaxine van tdm-monografie.org.
Doseer de preparaten met gereguleerde afgifte 1×/dag, zoveel mogelijk op hetzelfde tijdstip; tijdens een maaltijd met wat vloeistof innemen.
Depressie
Volwassenen
aanbevolen dosering 75–375 mg per dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken of meer; bij ernstige depressie kunnen dosisverhogingen met kortere intervallen plaatsvinden, minimaal per 4 dagen. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer; na remissie de medicatie nog minstens 6 maanden handhaven. De dosering voor preventie is gelijk aan die voor behandeling van de depressieve episode.
Gegeneraliseerde angststoornis
Volwassenen
75–225 mg 1×/dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken of meer. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Sociale angststoornis
Volwassenen
75–225 mg 1×/dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Paniekstoornis
Volwassenen
begindosering 37,5 mg 1×/dag gedurende 7 dagen, vervolgens verhogen tot onderhoudsdosering van 75 mg 1×/dag; indien nodig in stappen van 75 mg met een interval van 2 weken of meer verhogen tot max. 225 mg per dag. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Offlabel: Neuropathische pijn
Volwassenen
Aanvankelijk 37.5 mg 1×/dag, zo nodig verhogen tot 75–225 mg per dag.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Ouderen: Bij een dosisverhoging altijd zorgvuldig controleren.
Verminderde nierfunctie: Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min): de dosering met 50% verlagen.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis: de dosering met 50% verlagen. Bij ernstige leverfunctiestoornis een reductie van meer dan 50% overwegen.
Afbouwen: Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Doseringen
Depressieve stoornis
Volwassenen
Begindosering: 150 mg per dag in 2–3 doses of in één gift voor het slapen gaan. Iedere 3–4 dagen met 50 mg verhogen (bij voorkeur voor het slapen gaan) tot een optimaal effect is bereikt.
Onderhoudsdosering: tot 400 mg/dag, bij ambulante patiënten. Behandeling bij voorkeur voortzetten totdat de patiënt 4–6 maanden symptoomvrij is. Vervolgens de medicatie stapsgewijs afbouwen.
Ouderen
Begindosering: 100 mg/dag verdeeld over enkele doses of in 1 dosis voor het slapen gaan. Iedere 3–4 dagen de dosis met 50 mg verhogen tot een optimaal effect is bereikt; dit is waarschijnlijk niet hoger dan 300 mg/dag (max. 100 mg per enkelvoudige dosering).
Verminderde nierfunctie: Een aanpassing bij dosis is meestal niet nodig. Wees voorzichtig bij ernstige nierfunctiestoornis.
Verminderde leverfunctie: Wees voorzichtig bij (vooral ernstige) leverfunctiestoornis, vanwege een hoge mate van levermetabolisme.
Gebruik met CYP3A4-remmers: Mocht een combinatie met sterke CYP3A4–remmers toch noodzakelijk zijn, dan een verlaging van de dosis trazodon overwegen.
Gebruik met CYP3A4-inductoren: Bij de combinatie met carbamazepine en mogelijk ook andere sterke CYP3A4–inductoren kan een verhoging van de dosis trazodon nodig zijn.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinaire document, via Afbouwen overige antidepressiva (2023). De Praktische toelichting ‘Afbouwen overige antidepressiva’ geeft een handig overzicht van de afbouwstappen.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: Inname na de maaltijd kan de bijwerkingen verminderen.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Bloedneus | Soms |
---|---|
Bronchospasme | Soms |
Dysfonie | Zelden |
Dyspneu | Soms |
Eosinofiele pneumonie | Zelden |
Geeuwen | Vaak |
Hik | Zelden |
Hyperventilatie | Zelden |
Hypoventilatie | Zelden |
Interstitiële longziekte | Zelden |
Laryngospasme | Zelden |
Stridor | Zelden |
Algemeen en toedieningsplaats
Asthenie | Vaak |
---|---|
Borstkaspijn | Vaak |
Dorst | Soms |
Gangafwijking | Zelden |
Gezichtsoedeem | Soms |
Hernia | Zelden |
Koude rillingen | Soms |
Malaise | Vaak |
Oedeem perifeer | Soms |
Ontwenningssyndroom bij staken van antidepressiva | Zelden |
Pyrexie | Vaak |
Vermoeidheid | Zeer vaak |
Bloed en lymfestelsel
Leukopenie | Zelden |
---|---|
Lymfadenopathie | Zelden |
Trombocytopenie | Zelden |
Veranderde bloedplaatjesfunctie | Zelden |
Bloedvaten
Bloeding | Soms |
---|---|
Hypertensie | Soms |
Opvlieger | Vaak |
Overmatig blozen | Soms |
Perifere ischemie | Zelden |
Vasodilatatie | Zelden |
Endocrien
Hyperprolactinemie | Zelden |
---|---|
Hypothyroïdie | Soms |
Hart
Bradycardie | Zelden |
---|---|
Hartkloppingen | Vaak |
Myocardinfarct | Zelden |
Tachycardie | Soms |
Torsade de pointes | Zelden |
Huid en onderhuid
Alopecia | Soms |
---|---|
Angio-oedeem | Zelden |
Bulleuze dermatitis | Zelden |
Dermatitis | Soms |
Droge huid | Soms |
Fotosensitiviteitsreactie | Zelden |
Haartextuur abnormaal | Zelden |
Huidgeur afwijkend | Zelden |
Hyperhidrose | Vaak |
Koud zweet | Soms |
Mond- en tongzweren | Zelden |
Pruritus | Soms |
Purpura | Soms |
Rash | Vaak |
Rash folliculair | Zelden |
Stevens-Johnson-syndroom | Zelden |
Toxische epidermale necrolyse | Zelden |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | Zelden |
---|---|
Overgevoeligheid | Soms |
Seizoensgebonden allergie | Soms |
Infecties
Bovenste-luchtweginfectie | Vaak |
---|---|
Diverticulitis | Zelden |
Faryngitis | Vaak |
Gastro-enteritis | Soms |
Otitis media | Soms |
Rhinitis | Vaak |
Vulvovaginitis | Zelden |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Botbreuk | ? |
---|---|
Hyphaema | Zelden |
Lever en galwegen
Hepatitis | Zelden |
---|---|
Leverfalen | Zelden |
Maagdarmstelsel
Bloed in ontlasting | Zelden |
---|---|
Braken | Vaak |
Buikpijn | Vaak |
Colitis microscopisch | ? |
Diarree | Zeer vaak |
Droge mond | Zeer vaak |
Dysfagie | Soms |
Dyspepsie | Vaak |
Flatulentie | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | Soms |
Glossitis | Soms |
Hemorroïden | Soms |
Melaena | Soms |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | Vaak |
Oesofagitis | Soms |
Oprisping | Soms |
Pancreatitis | Zelden |
Speekselvloed | Soms |
Stomatitis | Zelden |
Tandaandoening | Soms |
Tongaandoening | Soms |
Nieren en urinewegen
Enurese bij kinderen | ? |
---|---|
Hematurie | Zelden |
Nachtelijke mictie | Soms |
Oligurie | Zelden |
Pollakisurie | Soms |
Polyurie | Soms |
Urine-incontinentie | Soms |
Urineaarzeling | Zelden |
Urineretentie | Soms |
Onderzoeken
Elektrocardiogram QT verlengd | Zelden |
---|---|
Gewichtstoename | Soms |
Gewichtsverlies | Soms |
Transaminasen verhoogd | Soms |
Oog
Diplopie | Zelden |
---|---|
Fotofobie | Zelden |
Glaucoom | Zelden |
Hemoftalmie | Zelden |
Maculopathie | ? |
Mydriase | Soms |
Ongelijke pupillen | Zelden |
Periorbitaal oedeem | Soms |
Scotoom | Zelden |
Traanklieraandoening | Zelden |
Visuele stoornis | Vaak |
Oor en evenwichtsorgaan
Benigne paroxysmale houdingsafhankelijke draaiduizeligheid | Soms |
---|---|
Oorpijn | Soms |
Tinnitus | Vaak |
Psyche
Abnormale gedachten | Soms |
---|---|
Agitatie | Vaak |
Agressie | Soms |
Angst | Vaak |
Apathie | Soms |
Bruxisme | Vaak |
Conversiestoornis | Zelden |
Depersonalisatie | Vaak |
Depressie | Vaak |
Euforie | Soms |
Hallucinatie | Soms |
Insomnia | Zeer vaak |
Libidoverlies | Vaak |
Morbide dromen | ? |
Nachtmerrie | Vaak |
Nerveuze spanning | Vaak |
Paranoia | Zelden |
Psychose | Soms |
Slaapwandelen | Zelden |
Suïcidaal gedrag | Soms |
Voortijdige ejaculatie | Zelden |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Vaak |
---|---|
Botaandoening | Zelden |
Myalgie | Vaak |
Osteoartritis | Soms |
Rabdomyolyse | Zelden |
Rugpijn | Soms |
Spierzwakte | Soms |
Trismus | ? |
Stofwisseling en voeding
Diabetes mellitus | Zelden |
---|---|
Gestimuleerde eetlust | Vaak |
Hypercholesterolemie | Zelden |
Hyperglykemie | Zelden |
Hypoglykemie | Zelden |
Hyponatriëmie | Zelden |
Verminderde eetlust | Vaak |
Tumoren (inclusief cysten en poliepen)
Neoplasma | Soms |
---|
Voortplantingsstelsel en borst
Balanoposthitis | Zelden |
---|---|
Ejaculatiestoornis | Zeer vaak |
Erectiele disfunctie | Vaak |
Galactorroe | Zelden |
Gynaecomastie | Zelden |
Menorragie | Soms |
Menstruatiestoornis | Vaak |
Priapisme | Zelden |
Seksuele disfunctie | Soms |
Spermatogenese abnormaal | Zelden |
Vaginale afscheiding | Zelden |
Zenuwstelsel
Acathisie | Zelden |
---|---|
Amnesie | Soms |
Bewegingsstoornis | Vaak |
Choreoathetose | Zelden |
Coma | Zelden |
Concentratieverlies | Vaak |
Convulsie | Soms |
Coördinatie verstoord | Soms |
Duizeligheid | Zeer vaak |
Dysgeusie | Vaak |
Dyskinesie | Zelden |
Dystonie | Vaak |
Extrapiramidale aandoening | Vaak |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Hyperesthesie | Zelden |
Hyperkinesie | Vaak |
Hypertonie | Vaak |
Hypo-esthesie | Soms |
Migraine | Soms |
Neuroleptisch maligne syndroom | Zelden |
Paresthesie | Vaak |
Psychomotore rusteloosheid | Zelden |
Reversibele cerebrale vasoconstrictiesyndroom | Zelden |
Serotoninesyndroom | Zelden |
Somnolentie | Zeer vaak |
Spraakstoornis | Soms |
Syncope | Soms |
Tremor | Vaak |
Zintuigellijke stoornis | Zelden |
Zwangerschap, perinataal en postpartum
Postpartumbloeding | Soms |
---|
Toelichting
- Botbreuk: vooral boven de leeftijd van 50 jaar (bij gebruik van een SSRI of TCA).
- Hyponatriëmie: mogelijk als gevolg van een overmaat ADH.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): slapeloosheid, duizeligheid, hoofdpijn, droge mond, sedatie, misselijkheid, obstipatie, hyperhidrose, nachtelijke transpiratie.
Vaak (1–10%): stijging serumcholesterolwaarden (vooral na langdurig gebruik en hoge dosis), gewichtsverandering, verminderde eetlust, abnormale dromen, depersonalisatie, agitatie, verlaagd libido, acathisie, psychomotorische rusteloosheid, paresthesie, tremor, veranderde smaak, slaperigheid, hypertonie, verwardheid, gapen, visusstoornis, accommodatiestoornis, mydriase, tinnitus, dyspneu, hypertensie, tachycardie, hartkloppingen, blozen, diarree, braken, anorexie, verstoorde mictie, abnormale ejaculatie/orgasme, anorgasmie, erectiestoornis, menorragie, metrorragie, asthenie, vermoeidheid, rillingen, huiduitslag, jeuk, urineretentie, pollakisurie, bloeduitstortingen.
Soms (0,1-1%): gastro-intestinale bloeding, fotosensibilisatie, apathie, manie, hypomanie, hallucinaties, derealisatie, hypomanie, bruxisme, coördinatiestoornis, myoclonus, dyskinesie, (orthostatische) hypotensie, syncope, urticaria, alopecia, urine-incontinentie, abnormale leverfunctietesten, angio–oedeem.
Zelden (0,01-0,1%): agranulocytose, aplastische anemie, neutropenie, pancytopenie, hepatitis, hyponatriëmie, SIADH, delirium, convulsies, dystonie, serotoninesyndroom, neuroleptisch maligne syndroom, nauwe-kamerhoekglaucoom, QT-verlenging, ventrikelfibrilleren, ventrikeltachycardie (inclusief 'torsade de pointes'), interstitiële longziekte, pulmonale eosinofilie, pancreatitis, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, rabdomyolyse, anafylaxie.
Zeer zelden (< 0,01%): trombocytopenie, verhoogde prolactinewaarden, tardieve dyskinesie, slijmvliesbloeding, langere bloedingstijd.
Verder zijn gemeld: vertigo, suïcidaal gedrag,extrapyramidale aandoening, agressie, post-partumbloeding, stress-cardiomyopathie (Tako-Tsubo-cardiomyopathie).
Onthoudingsverschijnselen (zoals slaapstoornis, agitatie, angst, misselijkheid, braken, influenzasyndroom, paresthesie, tremor, hoofdpijn, duizeligheid, visusstoornis, hypertensie) bij stoppen en dosisreductie, zijn gemeld met name bij hogere doses en langere behandelduur. Fout-positieve urinetesten voor PCP en amfetamine zijn gemeld.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): nervositeit, duizeligheid, slaperigheid, moeheid, droge mond.
Vaak (1–10%): huiduitslag en jeuk, allergische reacties, influenza-achtige symptomen, oedeem, gewichtstoename, anorexie en verhoogde eetlust, verwardheid, agitatie (soms overgaand in delier), manie, agressieve uitbarstingen, expressieve afasie, hallucinaties, desoriëntatie, hoofdpijn, slapeloosheid, tremor, tinnitus, accommodatie- en zichtstoornissen, hartkloppingen, orthostatische hypotensie, bradycardie, tachycardie, syncope en hypertensie, nasale of sinus-congestie, dyspepsie, misselijkheid, braken, buikpijn, smaakveranderingen, flatulentie, gastro-enteritis, obstipatie en diarree, asthenie, pijn in de ledematen, pijn in de borst, pijn in de rug, gewrichts- en spierpijn, transpiratie, opvliegers.
Soms (0,1–1%): gewichtsafname, serotonine syndroom, convulsies, dyspneu, erectiestoornis, glaucoom, oculaire pruritus.
Zelden (0,01-0,1%): bloeddyscrasieën inclusief agranulocytose, eosinofilie, leukopenie, trombocytopenie en anemie, myoclonus, hepatotoxiciteit inclusief geelzucht, hepatocellulaire schade, stijging van leverenzymwaarden.
Zeer zelden (< 0,01%): neuroleptisch maligne syndroom, priapisme.
Verder zijn gemeld: verstoorde ADH-secretie, toename wanen, geremdheid, angst, zelfmoordgedachten en suïcidaal gedrag, darmperforatie, paralytisch ileus, maag-darmspasmen, hiatus hernia, intrahepatische cholestase, mictiestoornissen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met pimozide is gecontra-indiceerd, omdat sertraline via een onbekend mechanisme de pimozideconcentratie verhoogt en pimozide een nauwe therapeutische breedte heeft.
Het concentraat is vanwege het alcoholgehalte gecontra-indiceerd tijdens gelijktijdig gebruik van disulfiram of binnen 14 dagen na stoppen van een behandeling met disulfiram.
Gelijktijdig gebruik met irreversibele MAO-remmers is gecontra-indiceerd, vanwege het risico op het 'serotoninesyndroom' met ernstige verschijnselen als agitatie, hyperthermie, tremor, convulsies en delirium. Niet binnen 7 dagen na staken van sertraline starten met een MAO-remmer (incl. moclobemide, methyleenblauw). Niet gebruiken binnen twee weken na behandeling met een irreversibele MAO-remmer (tranylcypromine, fenelzine, selegiline); na gebruik van een reversibele MAO-A-remmer (moclobemide) kan men een onttrekkingsperiode van 1 dag aanhouden. Niet gelijktijdig gebruiken met de zwakke reversibele MAO-remmer linezolid.
In combinatie met andere serotonerge middelen (opioïden zoals fentanyl en tramadol, amfetaminen, triptanen, sint-janskruid en andere serotonerge antidepressiva) neemt de kans op serotonerge bijwerkingen toe.
Gelijktijdig gebruik met alcohol vermijden.
Gelijktijdig gebruik met grapefruit-/pompelmoessap vermijden, omdat inname van 3 glazen per dag de plasmaconcentratie sertraline met 100% verhoogt.
Gelijktijdig gebruik van SSRI’s met lithium neemt de kans op tremoren toe.
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik met geneesmiddelen die het risico op bloedingen verhogen (zoals anticoagulantia, acetylsalicylzuur, NSAID's, TCA's, atypische antipsychotica en fenothiazinen).
Sertraline remt CYP2D6 dosis-afhankelijk, waardoor interacties kunnen optreden met door CYP2D6 gemetaboliseerde geneesmiddelen (propafenon, flecaïnide, TCA's, antipsychotica).
Bij poor metabolizers van CYP2C19 is de plasmaconcentratie van sertraline met circa 50% verhoogd ten opzichte van normal metabolizers.
Gelijktijdig gebruik met krachtige CYP3A4-remmers wordt afgeraden vanwege een mogelijk verhoogde sertraline-blootstelling.
Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-inductoren als carbamazepine, fenytoïne en metamizol kan de sertralinespiegel verlagen. Controleer bij gebruik van metamizol de klinische respons en/of de geneesmiddelspiegels. Meet bij gebruik van fenytoïne de fenytoïnespiegel na starten van behandeling met sertraline. Het is niet uitgesloten CYP3A4-inductoren als fenobarbital, rifampicine en sint-janskruid (Hypericum perforatum) een afname van de sertralinepiegel kunnen veroorzaken.
De kans op QTc-verlenging en/of ventriculaire aritmieën neemt toe bij gelijktijdig gebruik met andere middelen die QT-interval verlengen, zoals bepaalde antipsychotica en antibiotica. SSRI's kunnen door remming van de choline-esteraseactiviteit de werking van neuromusculaire blokkers verlengen.
Interacties
Gecontra-indiceerd
Gelijktijdig gebruik met irreversibele MAO-remmers is gecontra-indiceerd. Venlafaxine pas starten na ten minste 14 dagen na het staken van de MAO-remmer; de MAO-remmer pas starten na ten minste 7 dagen na het staken van venlafaxine.
Vermijden
Vermijd gelijktijdig gebruik met reversibele MAO-remmers (zoals methylthionine) en serotonineprecursors (zoals tryptofaansupplementen), vanwege de kans op het serotoninesyndroom met ernstige, soms fatale verschijnselen als tremor, myoclonus, zweten, misselijkheid, braken, hyperthermie met symptomen van het neuroleptisch maligne syndroom en insulten. De onttrekkingsperiode voor het starten van venlafaxine na het staken van een reversibele MAO-remmer kan korter dan 14 dagen zijn. De MAO-remmer pas starten na ten minste 7 dagen na het staken van venlafaxine. Indien gelijktijdig gebruik met een SNRI, SSRI of serotoninereceptoragonist klinisch noodzakelijk is, nauwgezet observeren, met name bij instellen en ophogen van de dosis. Bij gelijktijdig gebruik met andere serotonerge middelen als amfetaminen, lithium, SNRI's, SSRI's, tricyclische antidepressiva, triptanen, opioïden (zoals buprenorfine, dextromethorfan, fentanyl en analogen, methadon, pethidine, tapentadol, tramadol) en preparaten die sint-janskruid bevatten is het risico van serotoninesyndroom vergroot.
Adviseer geen alcohol te gebruiken, vanwege mogelijke klinische verergering van psychiatrische aandoeningen en nadelige interacties met venlafaxine, waaronder onderdrukkende effecten op het CZS. Bovendien kan alcohol invloed hebben op de coating voor verlengde afgifte en zo dumping van de dosis veroorzaken en leiden tot intoxicatie.
Gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-antiaritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine) en antihistaminica (mizolastine) vermijden.
Invloed van venlafaxine op andere middelen
De maximale plasmaconcentratie van haloperidol en metoprolol kan toenemen.
Invloed van andere middelen op venlafaxine
Gelijktijdig gebruik van HIV-proteaseremmers en efavirenz verhogen de plasmaconcentratie van venlafaxine.
CYP3A4-remmers (zoals atazanavir, claritromycine, itraconazol, voriconazol, posaconazol, ketoconazol, ritonavir, saquinavir) kunnen de plasmaspiegel van venlafaxine verhogen.
Venlafaxine kan de spiegel van clozapine verhogen.
Overige interacties
Venlafaxine is een relatief zwakke remmer van CYP2D6.
Bij gebruik van bloedverdunnende middelen dient men rekening te houden met een mogelijk langere bloedingstijd.
Er zijn meldingen gemaakt van ongewenste zwangerschappen bij gebruik van orale anticonceptiva tijdens behandeling met venlafaxine.
Interacties
De werking van alcohol en andere centraal dempende middelen evenals de effecten van parasympathicolytica kunnen worden versterkt. Bij gelijktijdig gebruik van centraal dempende middelen wordt een dosisverlaging aanbevolen.
Combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals erytromycine, ketoconazol, itraconazol, ritonavir) kan de plasmaconcentratie van trazodon klinisch belangrijk verhogen; de combinatie vermijden.
Bij gelijktijdig gebruik met vitamine K-antagonisten zijn er veranderingen in de protrombinetijd gemeld.
Carbamazepine kan de plasmaconcentratie verlagen.
Antihypertensiva kunnen het hypotensieve effect versterken.
Bij gelijktijdig gebruik met fenothiazinen (zoals chloorpromazine en levomepromazine) is ernstige orthostatische hypotensie gemeld.
Wees terughoudend met gelijktijdig gebruik met MAO-remmers of tot circa 14 dagen na het staken ervan, en met gebruik van MAO-remmers binnen 1 week na staken van trazodon.
Bij gelijktijdig gebruik van kruiden die sint-janskruid (Hypericum perforatum) bevatten kunnen vaker bijwerkingen optreden.
Antidepressiva kunnen het metabolisme van levodopa versnellen.
Bij gelijktijdig gebruik met buprenorfine is er meer kans op het serotoninesyndroom.
Bij gelijktijdig gebruik met TCA's is er meer kans op het serotoninesyndroom en cardiovasculaire bijwerkingen.
Het effect van spierrelaxantia en vluchtige anesthetica kan worden versterkt.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, vanwege de kans op ventriculaire ritmestoornissen.
Gelijktijdig gebruik van digoxine en fenytoïne kan de serumspiegels van deze middelen verhogen.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Het optreden van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) is beschreven bij het gebruik van SSRI’s. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Er is onvoldoende bekend over lange-termijneffecten bij het kind na gebruik van een SSRI tijdens de zwangerschap. Observationele gegevens laten een verschil zien van post-partumbloedingen, namelijk bijna tweemaal vaker na blootstelling aan een SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte.
Advies: Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals vroeggeboorte of een te laag geboortegewicht. Zie voor het doseeradvies de informatie van Lareb. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen en verschijnselen van PPHN, zoals blauwe verkleuring en ademhalingsproblemen.
Vruchtbaarheid: Er zijn aanwijzingen dat sommige SSRI's bij mannen de kwaliteit van het sperma (reversibel) veranderen. Er is geen effect op de vruchtbaarheid bij de mens waargenomen.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudings- en toxische verschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Observationele gegevens wijzen op een verhoogd risico (minder dan factor 2) op post-partumbloeding na blootstelling aan SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals een vroeggeboorte of te laag geboortegewicht.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in de 1e en 2e trimester. Mogelijk risico bij gebruik in het 3e trimester. Maak een zorgvuldige afweging van de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen.
Vruchtbaarheid: bij ratten is bij blootstelling aan O-desmethylvenlafaxine verminderde vruchtbaarheid waargenomen; de relevantie hiervan voor de mens is niet bekend.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, relatief weinig gegevens. Bij de mens en bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudings- en toxische verschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Observationele gegevens wijzen op een verhoogd risico (minder dan factor 2) op post-partumbloeding na blootstelling aan SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals een vroeggeboorte of te laag geboortegewicht.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is < 3%.
Farmacologisch effect: Bloedspiegels van sertraline bij de zuigeling waren in de meeste studies niet aantoonbaar.
Advies: Kan veilig worden gebruikt. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien.
Overige: Wees voorzichtig met ethanol (in het concentraat). Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (venlafaxine en O-desmethylvenlafaxine); in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 7%.
Farmacologisch effect: Venlafaxine en werkzame metaboliet hebben een relatief korte halfwaardetijd. Met venlafaxine is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap venlafaxine gebruikte, kan zij dit blijven gebruiken tijdens de borstvoedingsperiode. Staken of switchen van antidepressivum in de kraamperiode vergroot het risico op het ontstaan van een postpartum depressie. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op onthoudings- en toxische verschijnselen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 3%.
Farmacologisch effect: Met trazodon is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap trazodon gebruikte, kan zij dit blijven gebruiken tijdens de borstvoedingsperiode. Staken of switchen van antidepressivum in de kraamperiode vergroot het risico op het ontstaan van een postpartum depressie. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op onthoudings- en toxische verschijnselen.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- acuut myocardinfarct;
- intoxicatie door alcohol of slaapmiddelen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij acathisie kan het schadelijk zijn om de dosis te verhogen.
Patiënten controleren op voortekenen/symptomen van een serotoninesyndroom of neuroleptisch maligne syndroom; bij een combinatie van symptomen als agitatie, tremoren, myoklonieën en hyperthermie dient men hierop bedacht te zijn.
Staak de behandeling bij insulten.
Overweeg de behandeling te staken bij symptomen van hyponatriëmie (zoals hoofdpijn, concentratiestoornis, verwardheid, hallucinatie, valneiging, insult en coma).
Wees voorzichtig bij overschakelen van andere (vooral langwerkende) antidepressiva en middelen tegen obsessieve stoornissen naar sertraline.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie, diabetes mellitus, leverinsufficiëntie, gesloten kamerhoekglaucoom en bij een voorgeschiedenis van (hypo)manie of glaucoom.
Toegenomen bloedingstijd en/of abnormale bloedingen, zoals ecchymose, gynaecologische, gastro-intestinale, cutane en mucosale en post-partumbloeding zijn gemeld bij gebruik van SSRI's. Wees voorzichtig bij een verhoogde bloedingsneiging en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de bloedplaatjesfunctie beïnvloeden (zie ook de rubrieken Interacties en Zwangerschap).
Wees voorzichtig bij aanwezigheid van risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen, en congenitaal of verworven QT-verlenging.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden. Psychotische symptomen kunnen verergeren bij patiënten met schizofrenie.
Er zijn meldingen geweest van langdurige seksuele disfunctie bij gebruik van SSRI's, die bleef aanhouden na het staken van de behandeling.
Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Sertraline kan tot enkele dagen na staken fout-positieve resultaten geven van urine-immunoassay-onderzoeken op benzodiazepinen; bevestiging kan gekregen worden met behulp van gaschromatografie/massaspectrometrie.
Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Doseringen. Bij afbouwen niet om de dag doseren, omdat door de relatief korte halfwaardetijd van dit middel dan onthoudingsverschijnselen kunnen optreden. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis, het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis, eerdere mislukte stoppoging.
Onderzoeksgegevens: Over gelijktijdige toepassing van ECT ontbreken onderzoeksgegevens. Niet gebruiken bij kinderen < 18 jaar (behalve voor obsessieve-compulsieve stoornis in de leeftijd van 6–17 jaar) vanwege een toegenomen kans op suïcidaal gedrag en vijandigheid, terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de fysieke, seksuele, cognitieve, emotionele ontwikkeling. Bij kinderen met obsessief-compulsieve stoornis ontbreken langetermijngegevens over de veiligheid en werkzaamheid; controleer tijdens (vooral aan het begin van) de behandeling op suïcidale symptomen en controleer bij langdurig gebruik de groei en ontwikkeling. Vanwege onvoldoende klinische gegevens niet gebruiken bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Hulpstoffen
- Wees voorzichtig met ethanol, in het concentraat, bij alcoholisme, zwangerschap, lactatie en jonge kinderen. Ethanol kan een effect op andere medicatie hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals ethanol of propyleenglycol, bevatten.
- Glycerol, in het concentraat, kan hoofdpijn, maagklachten en diarree veroorzaken.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles: Voor aanvang van de behandeling bloeddruk controleren en een verhoogde bloeddruk behandelen. Tijdens de behandeling regelmatig de bloeddruk controleren en bij langdurige behandeling de cholesterolspiegel.
Afbouwen: De behandeling niet plotseling staken; de dosering moet geleidelijk over een periode van ten minste 1–2 weken of maanden worden verminderd volgens de behoefte van de patiënt; indien de gebruiksduur langer is dan zes weken moet de dosering gedurende een periode van minstens twee weken geleidelijk worden verminderd. Ontrekkingsverschijnselen kunnen ernstig en langdurend zijn. Suïcidaal gedrag, agressie en toename van de klachten zijn waargenomen bij staken.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren, wees voorzichtig met een bipolaire stoornis in de (familie)anamnese. Agressie is gemeld bij het starten of staken van de behandeling en bij dosisveranderingen, wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van agressie.
Suïcidaliteit: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten < 25 jaar, is er meer kans op suïcidaal gedrag; het nauwkeurig volgen van deze patiënten is aangewezen. Om suïcidepogingen te voorkomen, dient de patiënt slechts over kleine hoeveelheden antidepressiva te kunnen beschikken.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie, een vergroot bloedingsrisico, organisch hersensyndroom, levercirrose, matige tot ernstige nierfunctiestoornis, mictiestoornissen, een voorgeschiedenis van agressie, voorgeschiedenis van bipolaire stoornis, risicofactoren voor QTc-verlenging, aritmieën en hartaandoeningen. Controleer zorgvuldig bij verhoogde intra-oculaire druk of risico op acuut nauwe-kamerhoekglaucoom.
Onderzoeksgegevens: Ouderen kunnen gevoeliger zijn voor de bijwerkingen. Venlafaxine is niet onderzocht of gebruikt bij instabiele hartaandoeningen of een recent myocardinfarct. Er is geen onderzoek naar combinatie met ECT. Venlafaxine is niet geïndiceerd voor gewichtsverlies of voor combinatie met afslankmiddelen. Niet gebruiken bij kinderen en adolescenten < 18 jaar omdat er meer kans is op suïcidaal gedrag en vijandigheid terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve, emotionele ontwikkeling.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer bij optreden van keelpijn en koorts het bloedbeeld.
Staak de behandeling bij optreden van priapisme en het optreden van geelzucht.
Dit middel kan door mydriase de oogdruk verhogen en een aanval van acuut glaucoom veroorzaken.
Een onderliggende psychose of manie kan manifest worden of verergeren. In geval van omslaan naar een manische fase bij een manisch-depressieve psychose de behandeling staken.
Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel. Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen.
Comorbiditeit: Voorzichtig doseren en regelmatig controleren bij nier- en leverfunctiestoornissen (vooral in ernstige gevallen), epilepsie, hartaandoeningen (angina pectoris, geleidingsstoornissen, AV-blokkade, recent myocardinfarct), urineretentie, prostaathyperplasie, hyperthyroïdie. Wees voorzichtig bij ouderen vanwege verhoogde gevoeligheid voor de anticholinerge en cardiovasculaire bijwerkingen. Wees voorzichtig bij een cardiovasculaire aandoening en aandoeningen die gepaard gaan met QT-verlenging.
Onderzoeksgegevens: Niet gebruiken bij kinderen < 18 jaar vanwege een gebrek aan gegevens over de veiligheid.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Overdosering kan het QT-interval verlengen. Daarom wordt ECG-monitoring aanbevolen in alle gevallen van overdosering. Na sertraline overdoses alleen of in combinatie met andere middelen en/of alcohol zijn doden gemeld.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info en toxicologie.org.
Overdosering
Symptomen
De meest voorkomende symptomen na overdosering bestaan uit tachycardie, veranderingen in het bewustzijnsniveau (variërend van slaperigheid tot coma), mydriase, convulsie en braken. Andere gemelde bijwerkingen zijn veranderingen in het elektrocardiogram (zoals verlenging van het QT-interval, bundeltak-blokkade, QRS-verlenging), ventriculaire tachycardie, bradycardie, hypotensie, hypoglykemie, vertigo en overlijden. (Fatale) overdosering is vooral gemeld in combinatie met alcohol en/of andere geneesmiddelen.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling toxicologie.org/venlafaxine en vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
bradycardie, QT–verlenging en 'torsade de pointes'. In ernstige gevallen: coma, stuipen, hyponatriëmie, hypotensie, tachycardie en respiratoire uitval.
Zie voor meer symptomen en de behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt de heropname van serotonine in het neuron. Werking is pas na 1–2 weken merkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | uitgebreid 'first pass'-effect. |
T max | 4,5–8,4 uur. |
Overig | therapeutische plasmaspiegel: 50–300 microg/l. |
Eiwitbinding | 98%. |
Metabolisering | via CYP3A4, CYP2C19 en CYP2D6 ; sertraline en de belangrijkste metaboliet desmethylsertaline zijn substraat voor P-glycoproteïne. |
Eliminatie | met de urine en feces. |
T 1/2el | 26 uur, bij verminderde leverfunctie langer. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Venlafaxine is een SNRI, maar gedraagt zich bij lage doseringen (tot 150 mg/dag) als een SSRI. Venlafaxine en zijn actieve metaboliet o-desmethylvenlafaxine remmen sterk de heropname van serotonine en noradrenaline. Venlafaxine remt ook zwak de heropname van dopamine. Dit speelt mogelijk een rol bij de cardiovasculaire bijwerkingen (zoals hypertensie, tachycardie, hartkloppingen en QT-verlenging) die bij venlafaxine relatief vaak voorkomen. Zowel na chronische als na acute toediening verminderen venlafaxine en zijn actieve metaboliet de gevoeligheid van de noradrenerge β-receptoren. Bij de rat (in vitro) heeft het nagenoeg geen affiniteit voor muscarine-, histamine- of α1-receptoren. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2D6-polymorfisme. Werking: na 2–4 weken merkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
F | 40–45%. |
T max | XR 6 uur; O-desmethylvenlafaxine XR 9 uur. |
V d | 4 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door CYP2D6 tot o.a. actief o-desmethylvenlafaxine; door CYP3A4 tot het minder werkzame N-desmethylvenlafaxine. |
Eliminatie | vnl. via de nieren, 5% onveranderd. |
T 1/2el | gem. 5 uur, 11 uur (o-metaboliet). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Niet-tricyclisch antidepressivum. Het remt de heropname van serotonine sterker dan van noradrenaline. Bij lage doses heeft het een serotonine-antagonistische werking; in hoge dosis is het een serotonineheropnameremmer. Het heeft geringe anticholinerge en antihistaminerge werking. Het sederend effect kan een gevolg zijn van de α1-adrenerge blokkade. Aan m-chloorfenylpiperazine moet mogelijk de serotoninemimetische werking worden toegeschreven. Werking: na 1–2 weken merkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | ca. 65%. |
T max | 1½–2,5 uur. |
V d | ca. 0,84 l/kg. |
Eiwitbinding | 89–95%. |
Metabolisering | in de lever via o.a. CYP3A4 en CYP2D6, volledig tot o.a. actief m-chloorfenylpiperazine. |
Eliminatie | vnl. met de urine (ca. 70%) als metabolieten. |
T 1/2el | bifasisch. resp. 1 uur en 8 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
sertraline hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.
Groepsinformatie
venlafaxine hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, niet-selectief.
Groepsinformatie
trazodon hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, niet-selectief.