Samenstelling
Sabril Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Granulaat voor drank
- Sterkte
- 500 mg
- Verpakkingsvorm
- sachet
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lyrica Upjohn EESV
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 25 mg, 75 mg, 150 mg, 300 mg
Pregabaline Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 25 mg, 75 mg, 150 mg, 300 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 473 ml met doseerspuit (5 ml) met schaalverdeling van 1,25 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Ethosuximide Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 250 mg
Ethymal Aurobindo Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 250 mg
- Toedieningsvorm
- Stroop
- Sterkte
- 62,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 250 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Briviact UCB Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg, 75 mg, 100 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 300 ml
Briviact XGVS UCB Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fenobarbital drank FNA met acetem Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Drank (vette oplossing in acetem)
- Sterkte
- 4 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- In fles met maatbekertje of doseerspuit
Fenobarbital injectie XGVS Doorgeleverde bereiding
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Fenobarbital tablet Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Taloxa Organon Pharma BV
- Toedieningsvorm
- Suspensie
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 230 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Tabs'
- Sterkte
- 600 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Vigabatrine is als adjuvans bij focale (voorheen partiële) epilepsie één van de laatste therapeutische opties, omdat het minder veilig is en minder goed wordt verdragen dan andere anti-epileptica. Het gebruik is beperkt vanwege de kans op (irreversibele) gezichtsvelddefecten en de gezichtsveldcontroles die nodig zijn vóór en tijdens het gebruik. Ondanks de gezichtsvelddefecten wordt vigabatrine beschouwd als een eerstekeusmiddel bij het syndroom van West. Vigabatrine dient daarom slechts te worden voorgeschreven door of op aanwijzing van een gespecialiseerde arts met ervaring in het betreffende indicatiegebied en onder verantwoording van een oogarts.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproaat. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden. Pregabaline heeft alleen een plaats in de behandeling van gegeneraliseerde angststoornissen indien niet wordt uitgekomen met antidepressiva of buspiron, omdat de effectiviteit van pregabaline op de langere termijn nog onvoldoende duidelijk is.
Advies
Bij kinderen met absences is ethosuximide het middel van eerste keus als onderhoudsbehandeling. Bij een toegenomen kans op gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij kinderen of als ethosuximide niet wordt verdragen heeft valproïnezuur de voorkeur.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproaat. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Advies
Fenobarbital is een eerstekeusmiddel voor status epilepticus bij neonaten/prematuren. De toepassing bij overige vormen van epilepsie komt pas in aanmerking indien met andere anti-epileptica onvoldoende resultaat wordt verkregen. Het gebruik is beperkt vanwege de bijwerkingen en mogelijke interacties.
(dreigende) Status epilepticus: Geef bij een epileptisch insult dat langer dan vijf minuten duurt offlabel midazolam nasaal, oromucosaal of intramusculair. Herhaal dit wanneer er vijf minuten na toediening nog symptomen zijn en verwijs met spoed naar de tweedelijnszorg. Diazepam rectiole is tweede keus bij volwassenen en een gelijkwaardig alternatief bij kinderen, en kan voor beide groepen in de thuissituatie soms eerste keus zijn als noodmedicatie. Overweeg in de tweede lijn bij voortdurende convulsieve status epilepticus indien deze niet met een benzodiazepine is onderdrukt: fenytoïne, offlabel valproïnezuur of offlabel levetiracetam (alle intraveneus).
Advies
Felbamaat is bij Lennox-Gastautsyndroom één van de laatste therapeutische opties omdat het minder veilig is en minder goed wordt verdragen dan andere anti-epileptica.
Felbamaat is bij andere vormen van epilepsie niet geïndiceerd.
Indicaties
- Als adjuvans bij resistente, focale (voorheen partiële) epilepsie, met en zonder gegeneraliseerde insulten indien andere gangbare combinatiebehandelingen onvoldoende effect teweegbrengen of niet worden verdragen;
- Als monotherapie bij de behandeling van infantiele spasmen (syndroom van West).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvante behandeling van focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundair gegeneraliseerde aanvallen;
- Perifere en centrale neuropathische pijn;
- Gegeneraliseerde angststoornis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- (Complexe en atypische) absence (petit-mal).
- Myoklonisch-astatisch petit mal en myoklonische aanvallen bij adolescenten (impulsief petit mal), als andere geneesmiddelen niet goed werken en/of niet goed worden verdragen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvante therapie voor de behandeling van focale (voorheen partiële) aanvallen met of zonder secundaire generalisatie, bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar met epilepsie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Intraveneus (offlabel) en oraal: alle vormen van epilepsie, met name tonisch-klonische aanvallen en focale (voorheen partiële) epilepsie, met uitzondering van absences.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvante behandeling bij het syndroom van Lennox-Gastaut bij falen van alle beschikbare anti-epileptica bij kinderen van 4 jaar of ouder.
Gerelateerde informatie
Doseringen
De breukstreep op de tablet is alleen bedoeld om het innemen makkelijker te maken, niet voor verdeling in gelijke doses.
Als adjuvans bij focale epilepsie
Volwassenen
Begindosering 1 g/dag, op geleide van het klinisch effect wekelijks met 0,5 g verhogen tot bevredigend resultaat optreedt (2–3 g per dag in 1–2 doses); max. 3 g per dag.
Kinderen
Begindosering 40 mg/kg lichaamsgewicht per dag, op geleide van klinisch effect oplopend tot 80 mg/kg per dag: lichaamsgewicht 10–15 kg: 0,5–1 g/dag; 15–30 kg: 1–1,5 g/dag; 30–50 kg: 1,5–3 g/dag; > 50 kg: 2–3 g/dag. De hoogste dosis per categorie niet overschrijden.
Monotherapie bij kinderen met het syndroom van West
Startdosis van 50 mg/kg per dag; indien nodig over een periode van 7 dagen titreren; doses tot 150 mg/kg/dag werden goed verdragen.
Bij ouderen (> 65 jaar): Wees voorzichtig; zie ook onder nierfunctiestoornis.
Verminderde nierfunctie: Overweeg bij een creatinineklaring < 60 ml/min) verlaging van de dosering of innamefrequentie en controleer op bijwerkingen.
Toediening: De sachets opgelost in water, melk of vruchtensap vóór of na de maaltijd innemen.
Doseringen
De dosering van 150–600 mg (= 7,5–30 ml drank) per dag wordt verdeeld over 2–3 gelijke giften. Het kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Epilepsie
Volwassenen (incl. ouderen)
begindosering 150 mg (7,5 ml) per dag in 2–3 giften, op geleide van individuele reactie en het kunnen verdragen, na 1 week verhogen tot 300 mg (15 ml) per dag. Na een extra week kan de maximale dosering van 600 mg (30 ml) per dag worden bereikt.
Neuropathische pijn
Volwassenen (incl. ouderen)
begindosering 150 mg (7,5 ml) per dag in 2–3 giften, op geleide van individuele reactie en het kunnen verdragen, na 3–7 dagen verhogen tot 300 mg (15 ml) per dag. Na een extra week kan indien nodig worden verhoogd tot de maximale dosering van 600 mg (30 ml) per dag.
Gegeneraliseerde-angststoornis
Volwassenen (incl. ouderen)
150–600 mg (7,5–30 ml) per dag in 2–3 giften; begindosering: 150 mg (7,5 ml) per dag, indien nodig na 1 week verhogen tot 300 mg (15 ml) per dag, na een volgende week tot 450 mg (22,5 ml) per dag en na nog een week tot max. 600 mg (30 ml) per dag.
Bij verminderde nierfunctie de dosering aanpassen: bij een creatinineklaring 30–60 ml/min is de begindosering 75 mg (3,75 ml) per dag; max. dosis 300 mg (15 ml) per dag; bij een klaring van 15–30 ml/min is de begindosering 25–50 mg (1,25–2,5 ml) per dag; max. dosis 150 mg (7,5 ml) per dag verdeeld over 1–2 gelijke giften; bij een klaring < 15 ml/min is de begindosering 25 mg (1,25 ml) per dag; max. 75 mg (3,75 ml) per dag in één dagdosis; bij hemodialyse wordt naast de dagelijkse dosering direct na elke hemodialyse een extra dosis gegeven van 25 mg (1,25 ml) in het begin tot max. 100 mg (5 ml) eenmaal per dag.
Bij verminderde leverfunctie is een dosisaanpassing niet nodig.
Bij staken van de behandeling de dosering geleidelijk afbouwen over minstens een week.
Toediening: de capsules en de drank kunnen met en zonder voedsel worden ingenomen. De drank wordt afgeleverd met een doseerspuit met schaalverdeling van 1,25 ml en een 'Press In Bottle Adapter' (PIBA).
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Ethosuximide van tdm-monografie.org.
Absences en myoklonisch-astatische epilepsie
Volwassenen en kinderen > 6 jaar
begindosis 250 mg 2×/dag en afhankelijk van de reactie geleidelijk verhogen met 125-250 mg iedere 4–7 dagen tot optimale dosering; max. 1500–2000 mg/dag. Op grond van de halfwaarde tijd kan 1×/dag worden gedoseerd mits het middel goed wordt verdragen; hogere doses verdelen over 2-3 giften per dag.
Kinderen 3-6 jaar
begindosis 125 mg (= 2 ml stroop) 2×/dag; max. 1000 mg/dag;
Kinderen < 3 jaar
begindosis 10 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 1–2 doses;
onderhoudsdosering 20–40 mg/kg/dag in 1–2 doses. Max. 1000 mg/dag.
Staken van de behandeling of verlaging van de dosering overwegen als de patiënt gedurende 2-3 jaar aanvalsvrij is. Bij stoppen van de behandeling de dosis over een periode van 1-2 jaar geleidelijk verlagen.
Bij hemodialysepatiënten is een aanvullende dosis of een ander doseerschema nodig. Tijdens een dialyseperiode van vier uur, wordt 39% tot 52% van de ingenomen dosis verwijderd.
Toediening: De capsule en de stroop tijdens of na de maaltijd zo nodig met wat water innemen.
Doseringen
Men kan de behandeling met zowel orale als i.v.-toediening beginnen. I.v.-toediening is een tijdelijk alternatief voor patiënten als orale toediening niet mogelijk is. Met i.v.-toediening is de maximale ervaring slechts 4 dagen. Bij overschakelen van oraal naar i.v. of andersom is de totale dagdosis en de toedieningsfrequentie gelijk.
'Add-on' bij focale epilepsie
Volwassenen (incl. ouderen)
Oraal en i.v.: Startdosis is 50 mg/dag of 100 mg/dag (bv. 5 ml of 10 ml drank of injectievloeistof) verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en het kunnen verdragen, de dosis aanpassen tot onderhoudsdosering 50–200 mg/dag (bv. 5–20 ml drank of injectievloeistof).
Kinderen ≥ 2 jaar en met een gewicht ≥ 50 kg
Oraal en i.v.: Startdosis is 50–100 mg/dag (bv. 5–10 ml drank of injectievloeistof) verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en verdraaglijkheid, de dosis aanpassen tot 50–200 mg/dag (bv. 5–20 ml drank of injectievloeistof); aanbevolen onderhoudsdosis: 100 mg/dag (bv. 10 ml drank of injectievloeistof).
Kinderen ≥ 2 jaar en met een gewicht 20–50 kg
Oraal en i.v.: Startdosis is 1–2 mg/kg/dag verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en verdraaglijkheid, de dosis aanpassen tot 1–4 mg/kg/dag; aanbevolen onderhoudsdosis: 2 mg/kg/dag.
Kinderen ≥ 2 jaar en met een gewicht 10–20 kg
Oraal en i.v.: Startdosis is 1–2,5 mg/kg/dag verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en verdraaglijkheid, de dosis aanpassen tot 1–5 mg/kg/dag; aanbevolen onderhoudsdosis: 2,5 mg/kg/dag.
Bij verminderde nierfunctie: is een dosisaanpassing niet nodig. Brivaracetam niet gebruiken bij patiënten met terminale nierinsufficiëntie die dialyse ondergaan, omdat er onvoldoende gegevens zijn.
Bij verminderde leverfunctie: Oraal en i.v.: volwassenen en kinderen met een gewicht ≥ 50 kg: (overweeg) een startdosis van 50 mg/dag (bv. 5 ml drank of injectievloeistof); voor alle stadia van de leverfunctiestoornis; max. dosis 150 mg/dag (bv. 15 ml drank of injectievloeistof), verdeeld over 2 doses. Kinderen < 50 kg lichaamsgewicht: startdosis 1 mg/kg/dag; max. 3 mg/kg/dag. Er ziin geen klinische gegevens over kinderen met een leverfunctiestoornis.
Staken: bij stoppen de behandeling geleidelijk af bouwen door de dosis wekelijks met 50 mg/dag te verlagen; na 1 week behandeling met 50 mg/dag, in de laatste week een dosis van 20 mg/dag aanhouden.
Vergeten doses: Bij één of meer vergeten doses, de gebruikelijke enkele dosis innemen en de volgende dosis op het gebruikelijke tijdstip ’s morgens of ’s avonds.
Toediening:
- De tabletten met of zonder voedsel innemen en in hun geheel doorslikken met wat vloeistof.
- De drank verdund in water of vruchtensap en met of zonder voedsel innemen. De drank kan ook via een nasogastrische sonde of een gastrostomiesonde toegediend worden.
- I.v.-injectie onverdund als een bolusinjectie geven óf verdund als i.v.-infuus van 15 min.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Fenobarbital van tdm-monografie.org.
Epilepsie
Volwassenen
Oraal: aanvankelijk 50 mg 2×/dag, indien nodig geleidelijk verhogen tot 250 mg per dag in 2 giften.
Kinderen
Oraal: 2–12 maanden: 4 mg/kg lichaamsgewicht per dag: 10–20 kg: 5 mg/kg per dag; 20–30 kg: 4 mg/kg per dag; 30–45 kg: 3,5 mg/kg per dag.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK bij epilepsie én onderhoud na neonatale convulsies/status epilepticus: oraal en i.v.: 1 maand–2 jaar: 7–10 mg/kg/dag in 1–2 doses; 2–10 jaar: 3–7 mg/kg/ dag in 1–2 doses; > 10 jaar: 2–3 mg/kg/dag in 1–2 doses.
Neonaten (waaronder prematuren)
Oraal: neonaten: 3–4 mg/kg per dag na een i.v. oplaaddosis; prematuren: 2–3 mg/kg per dag na een i.v. oplaaddosis.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK bij epilepsie én onderhoud na neonatale convulsies/status epilepticus: oraal en i.v. postnatale leeftijd 1–14 dagen: 2,5–5 mg/kg/dag in 2 doses; postnatale leeftijd 14–28 dagen: 6 mg/kg/dag in 1–2 doses. Voortzetting van anti-epileptica na de acute fase (asfyxie) lijkt geïndiceerd bij structurele afwijkingen op de MRI, die epileptogeen kunnen zijn.
Offlabel: Neonatale convulsies; status epilepticus
Neonaten (incl. prematuren)
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: I.v.: 20 mg/kg/dosis éénmalig, zonodig na 1 uur 10 mg/kg. Bij aanhoudende aanvallen: 10/mg/kg/dosis, zo nodig nog éénmaal herhalen. Indien aanvallen blijven aanhouden midazolam geven. Vanwege het risico van accumulatie de plasmaconcentratie bepalen op dag 3 na starten. Dosis titreren op geleide van kliniek en plasmaconcentratiebepaling.
Kinderen > 1 maand
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: I.v. (langzaam in 15 min): 20 mg/kg/dosis, zonodig herhalen.
Doseringen
Bij gelijktijdig gebruik met carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital of valproïnezuur moet de dosering van die stof met 20–30% worden verlaagd bij aanvang van de behandeling met felbamaat.
Adjuvante behandeling bij het syndroom van Lennox-Gastaut:
Kinderen: 4–14 jaar:
Begindosering 7,5 mg/kg lichaamsgewicht per dag tot 15 mg/kg per dag in 2–3 giften.
De dagdosering kan met intervallen van ten minste 1 week met 7,5–15 mg/kg worden verhoogd tot max. 45 mg/kg per dag; max. 3600 mg per dag. De onderhoudsdosering moet worden verdeeld in 3–4 giften.
Ouder dan 14 jaar:
Begindosering 600–1200 mg (= 5–10 ml suspensie) per dag in 2–3 giften; met intervallen van ongeveer 1 week kan deze met 600–1200 mg worden verhoogd tot max. 3600 mg per dag in 3–4 giften.
Bij verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 50 ml/min): begindosis halveren en vervolgens voorzichtig de dosis aanpassen.
Toediening: De suspensie goed schudden voor gebruik en doseren met de meegeleverde doseerspuit met maatverdeling van 0,1 ml; het streepje van 0,1 ml is geschikt voor het afmeten van 12 mg, het streepje van 0,5 ml voor 60 mg en het streepje van 5,0 ml voor 600 mg felbamaat.
De breukstreep is alleen bedoeld voor breken om het inslikken makkelijker te maken en niet om in gelijke doses te verdelen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, artralgie, moeheid; het sederend effect neemt af in de loop van de therapie. Opwinding en excitatie (bij kinderen). Asymptomatische gezichtsvelddefecten (een concentrische vernauwing van het gezichtsveld van beide ogen, bij ca. 33%, vaak irreversibel, kan optreden na maanden tot jaren na het begin van de behandeling).
Vaak (1-10%): anemie, opwinding, agressie, nervositeit, depressieve verschijnselen, paranoïde reacties, slapeloosheid, spraakstoornissen, hoofdpijn, duizeligheid, paresthesie, concentratie- en geheugenstoornissen, verwardheid, tremoren, misselijkheid, braken, buikpijn, alopecia, wazig zien, dubbelzien, nystagmus, gewichtstoename, oedeem.
Soms (0,1-1%): ataxie, (hypo)manie, psychose, uitslag.
Zelden (0,01-0,1%): zelfmoordpoging, symptomen van encefalopathie (zoals sedatie, stupor en verwardheid, met een niet-specifieke vertraging van het EEG-ritme), retina-afwijkingen (zoals perifere retina-atrofie), angio-oedeem, urticaria.
Zeer zelden (< 0,01%): hallucinaties, neuritis optica, opticusatrofie, leverreacties (hepatitis).
Verder zijn gemeld: afwijkingen op MRI-scans van de hersenen; intramyelinisch oedeem (met name bij jonge kinderen met infantiele spasmen); bewegingsstoornissen (als dystonie, dyskinesie en hypertonie) al dan niet in verband met afwijkingen op de MRI-scan. Verminderde gezichtsscherpte. Convulsies kunnen voorkomen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, duizeligheid, hoofdpijn.
Vaak (1-10%): euforie, verwarring, irritatie, desoriëntatie, slapeloosheid, afgenomen libido, ataxie, abnormale coördinatie, tremor, dysartrie, amnesie, geheugenstoornis, concentratiestoornis, paresthesie, hypo-esthesie, sedatie, evenwichtsstoornis, lethargie, wazig zien, diplopie, vertigo, misselijkheid, braken, diarree, droge mond, obstipatie, flatulentie, spierkramp, artralgie, rugpijn, pijn in ledematen, cervicale spasme, erectiele disfunctie, (perifeer) oedeem, vallen, dronken gevoel, vermoeidheid, gewichtstoename.
Soms (0,1-1%): neutropenie, overgevoeligheid, nasofaryngitis, anorexia, hypoglykemie, hallucinaties, paniekaanvallen, rusteloosheid, depressie, agitatie, opgewekte stemming, agressie, stemmingsschommelingen, depersonalisatie, abnormale dromen, toegenomen libido, anorgasmie, apathie, syncope, stupor, myoclonus, verlies van bewustzijn, psychomotorische hyperactiviteit, dyskinesie, nystagmus, cognitieve functiestoornis, geestelijke achteruitgang, spraakstoornis, hyporeflexie, hyperesthesie, brandend gevoel, ageusie, malaise, abnormaal zien, oogzwelling, gezichtsvelddefecten, oogpijn, asthenopie, fotopsie, droge ogen, toegenomen traanvorming, oogirritatie, hyperacusis, tachycardie, eerstegraads AV-blok, sinusbradycardie, hartfalen, hypotensie, hypertensie, blozen, opvliegers, koude rillingen, dyspneu, epistaxis, hoesten, rinitis, snurken, verstopte neus, droge neus, toegenomen speekselproductie, gastro-oesofageale refluxziekte, orale hypo-esthesie, transpiratie, jeuk, urticaria, papuleuze huiduitslag, zwelling van gewrichten, spierpijn, nekpijn, spierstijfheid, dysurie, urine incontinentie, vertraagde ejaculatie, seksuele disfunctie, dysmenorroe, borstpijn, gezichtsoedeem, koorts, vallen, pijn, beklemd gevoel op de borst, dorst, asthenie, gestegen ALAT en ASAT, gestegen creatinekinase in bloed, verhoogde glucosespiegel, afname van bloedplaatjes, verhoogde creatininewaarde in bloed, verlaagde kaliumspiegel, gewichtsafname.
Zelden (0,01-0,1%): allergische reacties, angio-oedeem, afname van inhibitie, suïcidaal gedrag, suïcidale gedachten, toevallen, parosmie, hypokinesie, dysgrafie, parkinsonisme, verlies van gezichtsvermogen, keratitis, oscillopsie, afwijkende diepteperceptie, mydriase, strabisme, rigor, toegenomen stemming, QT-verlenging, sinusaritmie, -tachycardie, longoedeem, toegeknepen keel, slikstoornis, ascites, pancreatitis, gezwollen tong, geelzucht, toxische epidermale necrolyse (TEN), Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), angstzweet, rabdomyolyse, oligurie, nierfalen, urineretentie, amenorroe, galactorroe, borstvergroting, gynaecomastie, leukopenie.
Zeer zelden (< 0,01%): leverfalen, hepatitis.
Verder zijn gemeld: gevallen van encefalopathie, geneesmiddelafhankelijkheid en van misbruik. Onderdrukte ademhaling.
Na staken na langdurige behandeling zijn onthoudingsverschijnselen (die doen denken aan fysieke afhankelijkheid) gemeld; deze zijn mogelijk dosisgerelateerd.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Singultus, duizeligheid, misselijkheid, braken, buikpijn.
Soms (0,1-1%): Gewichtsverlies, verlies van eetlust. Ontwenning, angst, slaapstoornissen. Ernstige hoofdpijn, ataxie, lethargie. Diarree, constipatie.
Zelden (0,01-0,1%): veranderingen in het bloedbeeld, zoals trombocytopenie, agranulocytose, leukopenie en eosinofilie. Nefrotisch syndroom. Paranoïdie, psychosen en hallucinaties. Systemische lupus erythematodes (SLE).
Verder: dyskinesie. Myopie. Ernstige huidreacties (SCAR's) zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS). Pancytopenie, aplastische anemie. Vaginaal bloedverlies. Prikkelbaarheid, nachtmerries, moeite met concentreren, agressiviteit.
Bijwerkingen waarvoor een verlaging van de dosering nodig is, zouden bij spiegels > 160 microg/ml voorkomen.
Bij gecombineerde vormen van epilepsie kan ethosuximide gegeneraliseerde insulten provoceren.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): duizeligheid, slaperigheid.
Vaak (1-10%): griep, afgenomen eetlust. Depressie, angst, slapeloosheid, prikkelbaarheid. Convulsie, draaiduizeligheid. Infectie van de bovenste luchtwegen, hoest. Misselijkheid, braken, obstipatie. Vermoeidheid. Bij i.v.-toediening: pijn op de plaats van het infuus.
Soms (0,1–1%): Neutropenie, type 1 hypersensitiviteit. Zelfmoordgedachten, psychotische stoornis, agressie, agitatie.
Bij kinderen: Zelfmoordgedachten en gedragsstoornissen (24,8%) zijn vaker gemeld dan bij volwassenen. Vaak psychomotorische hyperactiviteit.
Bijwerkingen
Sufheid en lusteloosheid, vooral in het begin van de behandeling. Verder: hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid en braken, ataxie, visuele stoornis, nystagmus, diplopie, acute psychotische reacties; megaloblastaire anemie, bloeddyscrasie; osteomalacie.
(Zeer) zelden: Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, systemisch lupus erythematodes, exfoliatieve dermatitis en megaloblastaire anemie.
Bij langdurige behandeling zijn gemeld: verminderde minerale botdichtheid, osteopenie, osteoporose, botbreuken. Bij chronisch gebruik: osteomalacie.
Bij kinderen kunnen gedragsstoornissen in de vorm van irritatie, agressie, slaapstoornis en hyperactiviteit optreden; bij ouderen agitatie en verwardheid.
Na i.v. injectie ook: hypotensie, shock, laryngospasme, apneu.
Behandeling van status epilepticus met fenobarbital en diazepam, beide i.v. toegediend, kan leiden tot ernstige ademhalingsdepressie, laryngospasme en apneu.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): infecties van de bovenste luchtwegen bij kinderen, misselijkheid, braken, abdominale pijn, dyspepsie, gewichtsverlies, anorexia, slapeloosheid/slaperigheid, ataxie, duizeligheid, hoofdpijn, dubbelzien, visusstoornissen, vermoeidheid.
Soms (0,1-1%): hypofosfatemie, spraakstoornissen, depressie, angst, huiduitslag, abnormale gang.
(Zeer) zelden (< 0,1%): bloeddyscrasieën (aplastische anemie, trombocytopenie, leukopenie, pancytopenie), hepatotoxiciteit; (voor beide afwijkingen in 30% van de gevallen met fatale afloop), ernstige overgevoeligheidsreacties (toxische epidermale necrolyse, bulleuze eruptie, Stevens-Johnsonsyndroom), anafylactische shock, toename van de epilepsie-aanvallen.
Interacties
Vigabatrine heeft geen invloed op leverenzymen. De plasmaconcentratie van fenytoïne kan afnemen met circa 20%, waarschijnlijk zonder klinische betekenis.
Toevoeging aan een bestaande therapie met anti-epileptica (als clonazepam) kan leiden tot versterking van de bijwerkingen van het centrale zenuwstelsel.
Vermijd gelijktijdig gebruik met andere geneesmiddelen die toxisch zijn voor de retina.
Interacties
Het lijkt de cognitieve en motorische verstoring door oxycodon te versterken. De werking van ethanol en lorazepam kan worden versterkt.
Bij gelijktijdig gebruik van opioïden en/of andere centraal depressieve middelen zijn ademhalingsstilstand, coma en overlijden gemeld. Wees daarom voorzichtig met gelijktijdig gebruik van opioïden en overweeg maatregelen om constipatie te voorkomen.
Interacties
Bij combinatie met andere anti-epileptica de dosering van beiden aanpassen op geleide van de reactie.
Gelijktijdig gebruik met alcohol of stoffen met sederende eigenschappen vermijden, vanwege depressie van het CZS.
Ritonavir, elvitegravir, lopinavir remmen de metabolisering. Isoniazide kan de bloedspiegel verhogen.
Hulpstoffen: sorbitol in de ethosuximide capsule (generiek) kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Algemeen
-
Van comedicatie met levetiracetam is in studies geen effect van brivaracetam waargenomen; evenmin is een voordeel van comedicatie te verwachten omdat levetiracetam ook bindt aan SV2A en toevoegen van brivaracetam daarna geen extra effect meer heeft.
-
Mede omdat brivaracetam de enzymen van CYP450 niet, of beperkt, beïnvloedt, is er theoretisch weinig kans op geneesmiddeleninteracties door beïnvloeding van de klaring. Er zijn geen farmacokinetische interacties waargenomen met andere anti-epileptica waarvoor aanpassing van de dosering nodig is. De belangrijkste afbraakroute van brivaracetam is via CYP-onafhankelijke hydrolyse en daarnaast is brivaracetam (in mindere mate) een substraat van CYP2C19.
Voorzichtig
-
bij patiënten die een behandeling met rifampicine beginnen of stoppen omdat de sterke enzyminductor rifampicine (600 mg/dag gedurende 5 dagen) een daling geeft van 45% van het gebied onder de plasmaconcentratiecurve; overweeg aanpassing van de dosis brivaracetam.
-
bij gebruik van sterke enzyminductoren (zoals sint-janskruid) omdat die de systemische blootstelling aan brivaracetam verminderen.
Overige interacties
-
De plasmaconcentraties van geneesmiddelen die gemetaboliseerd worden door CYP2C19 (bv. lansoprazol, omeprazol, diazepam) kunnen toenemen.
-
Brivaracetam 200 mg/dag kan zorgen voor een stijging van de plasmaconcentraties van geneesmiddelen die getransporteerd worden door OAT3.
-
Sterke CYP2C19-remmers (bv. fluconazol, fluvoxamine) kunnen plasmaconcentraties van brivaracetam verhogen, maar toch is er slechts een geringe kans op klinisch relevante CYP2C19-gemedieerde interacties.
Hulpstof: Sorbitol in de drank kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Fenobarbital veroorzaakt inductie van CYP3A en CYP2C en uridinedifosfaat-glucuronosyltransferase (UGT). Het kan 1–3 weken duren voordat de inductie maximaal is én voordat het effect na staken is verdwenen. De werking van o.a. orale anticoagulantia, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), tricyclische antidepressiva, antipsychotica, corticosteroïden, andere anti-epileptica (als fenytoïne, topiramaat, lamotrigine, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva, caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers, irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon, kinidine kan door inductie verminderen.
Het gebruik van fenobarbital (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur.
Gebruik van fytotherapeutica die sint-janskruid bevatten, vermijden omdat door enzyminductie de werkzaamheid van fenobarbital kan verminderen tot ten minste 2 weken na staken van het gebruik. Indien al sint-janskruid wordt gebruikt, dit gebruik staken en de concentratie van het anti-epilepticum bepalen.
De absorptie van griseofulvine is verminderd.
Valproïnezuur en stiripentol kunnen de werking versterken.
De depressieve werking op het centrale zenuwstelsel van alcohol, centraal aangrijpende analgetica, antihistaminica, antidepressiva, hypnotica, anxiolytica, MAO-remmers en antipsychotica wordt versterkt.
Interacties
Felbamaat verhoogt door remming van de eliminatie de plasmaconcentratie van fenytoïne (20–60%) en valproïnezuur (> 18%) en verlaagt die van carbamazepine met ca. 25%, terwijl die van de actieve metaboliet carbamazepine-epoxide met 50% stijgt. Felbamaat verhoogt de beschikbaarheid van fenobarbital met 25%. Andersom kunnen carbamazepine en fenytoïne een plasmaconcentratiedaling van felbamaat veroorzaken tot 20%, fenobarbital doet dit met 35%. De bijwerkingen van carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne of valproïnezuur kunnen worden versterkt.
De werkzaamheid van orale anticonceptiva (gestodeen, ethinylestradiol) kan verminderen.
Hulpstof: Sorbitol in de suspensie kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Zwangerschap
Teratogenese: Aanwijzingen voor teratogene eigenschappen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij zwangerschapswens medicatie heroverwegen.
Zwangerschap
Pregabaline passeert de placenta bij ratten en mogelijk ook bij de mens.
Teratogenese: Bij de mens zijn bij gebruik van pregabaline tijdens het 1e trimester van de zwangerschap vaker zeer ernstige aangeboren afwijkingen gemeld (5,9% vs. 4,1%) dan zonder gebruik van pregabaline. Gemeld zijn: afwijkingen van het zenuwstelsel, ogen, aangezicht (orofaciale schisis), geslachtsorganen en urinewegen; het aantal is laag en schattingen zijn onnauwkeurig. Dierproeven hebben reproductietoxiciteit aangetoond.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, als het voordeel van de moeder duidelijk opweegt tegen de risico's voor de foetus.
Vruchtbaarheid: Bij vrouwelijke ratten waren er nadelige effecten op de reproductie; de klinische relevantie voor de mens is onbekend. In een onderzoek bij mannelijke proefpersonen was er geen effect op de spermamotiliteit.
Overige: Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten adequate anticonceptie gebruiken.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken; indien mogelijk als monotherapie en in zo laag mogelijke dosering onder controle van de plasmaspiegel. Zie ook: Farmacologie#zwangerschap en lactatie.
Overig: In het algemeen is het niet gewenst tijdens zwangerschap een anticonvulsieve therapie te staken. Instrueer vrouwen die zwanger kunnen worden, vóór de start van de behandeling dat het nodig is om een zwangerschap te plannen en te monitoren en, om als ze zwanger worden de arts direct op de hoogte te brengen.
Zwangerschap
Passeert de placenta (bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren zijn er geen aanwijzing voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Zwangerschap
Fenobarbital passeert de placenta.
Teratogenese: Barbituraten zijn teratogeen. Gebruik van fenobarbital verdubbelt tot verdrievoudigt tijdens het 1e trimester van de zwangerschap de kans op aangeboren afwijkingen. Het risico op het ontstaan van afwijkingen is dosisafhankelijk en neemt toe in combinatie met andere anti-epileptica. Gemeld zijn: afwijkingen van aangezicht (dysmorfe kenmerken en schisis), hart, ledematen en urinewegen gemeld.
Farmacologische effecten: Bij hogere doseringen ontwenningsverschijnselen, respiratoire insufficiëntie. Fenobarbtal kan vitamine K-deficiëntie veroorzaken, waardoor stollingsstoornissen en bloedingen bij de pasgeborene kunnen optreden. Er is meer kans op groeivertraging. Langetermijngevolgen, zoals verminderd cognitief functioneren, zijn gemeld. Fenobarbital is een foliumzuurantagonist.
Advies: Bij epilepsie alleen op strikte indicatie gebruiken, bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosis; controleer de foliumzuurspiegel. Gebruik dit middel alleen in uitzonderingsgevallen (met extra controles). Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel of staak – tijdelijk – de behandeling. Tijdens zwangerschap fenobarbital niet staken vanwege risico voor de moeder. Overweeg, om bloedingen bij de pasgeboren te voorkomen, tijdens de laatste maand van de zwangerschap vitamine K toe te dienen of 10 mg vitamine K tijdens de bevalling en 1 mg aan de neonaat.
Zwangerschap
Felbamaat passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden, vanwege het risico van beenmergdepressie bij de foetus. Vermijd plotseling stoppen van de behandeling met anti-epileptica.
Overige: Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten gedurende behandeling en tot 1 maand erna een effectief anticonceptivum gebruiken; zie ook de rubriek Interacties. Heroverweeg de noodzaak van behandeling met anti-epileptica als de vrouw zwanger wil worden. Indien mogelijk heeft monotherapie met de kleinste effectieve dosis, de voorkeur.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Afwegen of het geven van borstvoeding of het gebruik van dit geneesmiddel moet worden gestaakt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (bij dieren).
Advies: Tijdens gebruik geen borstvoeding geven.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in dusdanige hoeveelheden dat bijwerkingen bij de zuigeling optreden, zoals prikkelbaarheid, moeite met drinken (slechte zuigreflex) en slaperigheid.
Advies: Borstvoeding wordt ontraden. Controleer als de moeder toch borstvoeding geeft, de zuigeling op sufheid, problemen met drinken en verhoogde prikkelbaarheid. Staak de borstvoeding als de zuigeling deze symptomen krijgt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (bij de mens).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (concentratie: ca. 50% van plasmaspiegel van de moeder).
Farmacologisch effect: Sedatie, voedingsproblemen, ontwenningsverschijnselen.
Advies: Tijdens borstvoeding de zuigeling controleren op ongewenste sedatie en slecht drinken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden, vanwege het risico van beenmergdepressie en levertoxiciteit bij de zuigeling.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor succinimiden.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor pyrrolidonderivaten (zoals levetiracetam).
Contra-indicaties
- acute intermitterende porfyrie;
- ernstige respiratoire insufficiëntie;
- hyperkinesie bij kinderen;
- overgevoeligheid voor barbituraten.
Contra-indicaties
In de voorgeschiedenis:
- bloeddyscrasie;
- verstoorde leverfunctie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Gezichtsvelddefecten kunnen soms ernstig zijn en treden frequent (bij een derde) op; ze zijn waarschijnlijk niet reversibel, ook niet na staken. Een verergering van gezichtsvelddefecten nadat de behandeling is gestaakt, kan niet worden uitgesloten. De kans op gezichtsvelddefecten houdt verband met de blootstelling aan vigabatrine, mogelijk zowel wat betreft dosering als behandelduur. Vanwege het risico op gezichtsvelddefecten vigabatrine alleen gebruiken na zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen van andere handelingen. Bij patiënten met in de anamnese klinisch significante gezichtsvelddefecten, vigabatrine niet gebruiken.
Voer vóór het begin van de behandeling en daarna elke 6 maanden tijdens de hele duur van de behandeling, controle op gezichtsscherpte en gezichtsveldonderzoek uit (bij voorkeur middels gestandaardiseerde statische perimetrie (Humphrey of Octopus) of een kinetische perimetrie (Goldmann)). Instrueer de patiënt en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gezichtsvelddefecten en laat elk nieuw visusprobleem melden. Bij optreden van symptomen de patiënt doorverwijzen naar een oogarts. Indien gezichtsveldvernauwing wordt geconstateerd, overweeg de behandeling langzaam af te bouwen. Indien men besluit om de behandeling voor te zetten, het gezichtsveld frequenter controleren.
Bij kinderen onder de negen jaar is perimetrie zelden mogelijk; bij kinderen moeten de risico's en voordelen van een behandeling goed tegen elkaar afgewogen worden.
Bij sommige patiënten ziet men een toename van het aantal convulsies of kan een nieuw soort convulsies optreden.
Neurologische functies regelmatig controleren.
Bij optreden van intramyelinisch oedeem vigabatrine geleidelijk stoppen.
Als tijdens behandeling nieuwe bewegingsstoornissen optreden, de dosis verlagen of de behandeling geleidelijk afbouwen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag is tijdens behandeling aangewezen.
Bij plotseling staken van de therapie is er kans op rebound-insulten; bij staken van de behandeling de dosis afbouwen in 2 tot 4 weken.
Levertesten zijn minder betrouwbaar omdat vigabatrine de activiteit van ALT en in mindere mate ook van AST kan verminderen.- Sommige urinetesten (bv. op alfa-amino-adipische acidurie) zijn minder betrouwbaar omdat vigabatrine de hoeveelheid aminozuren in de urine kan verhogen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij behandeling van centrale neuropathische pijn door letsel van het ruggenmerg kan een verhoogde incidentie van algemene en centrale bijwerkingen optreden.
Controleer tijdens behandeling op tekenen van suïcidaal gedrag. Instrueer patiënten (en verzorgers) om tekenen van suïcidaal gedrag te melden. Overweeg staken van de behandeling bij optreden van suïcidale gedachten of suïcidaal gedrag.
Bij diabetici die in gewicht toenemen, kan een aanpassing van de bloedsuikerverlagende medicatie nodig zijn.
Wees voorzichtig bij ernstig hartfalen, matig verminderde nierfunctie, bij hemodialyse en een geschiedenis van drugsmisbruik.
Overgevoeligheidsreacties: bij symptomen van angio-oedeem, zoals zwelling in het gezicht, rond de mond of in de bovenste luchtwegen, de behandeling staken.
Vanwege de kans op ernstige cutane bijwerkingen (SCAR's) als levensbedreigende toxische epidermale necrolyse (TEN) en Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) is controle op huidreacties aangewezen. Informeer patiënten over de symptomen. Bij optreden van symptomen de behandeling onmiddellijk staken en alternatieve behandeling overwegen.
Evalueer vóór de start van de behandeling het risico op verkeerd gebruik, misbruik of afhankelijkheid. Het risico hierop is groter bij een anamnese van middelenmisbruik. Controleer tijdens behandeling op symptomen van verkeerd gebruik, misbruik of afhankelijkheid, zoals ontwikkeling van tolerantie en gebruik van meer dan de voorgeschreven dosering.
Stoppen: bij de start van de behandeling de patiënt informeren over de kans op onthoudingsverschijnselen bij stoppen van de behandeling. Het optreden van onthoudingsverschijnselen na staken kan wijzen op geneesmiddelafhankelijkheid. Bij stoppen de dosering geleidelijk afbouwen over minstens een week.
Bij ademhalingsproblemen, neurologische aandoening, nierfunctiestoornis en gelijktijdig gebruik van CZS-onderdrukkende geneesmiddelen is meer kans op ernstig onderdrukte ademhaling en kan dosisaanpassing nodig zijn.
Door hemodialyse wordt 50% verwijderd binnen vier uur.
Informeer vrouwen die zwanger kunnen worden over de risico's van pregabaline voor de foetus tijdens zwangerschap, en de noodzaak van effectieve anticonceptie tijdens de behandeling. Zie ook de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 12 jaar en adolescenten (12–17 j.) zijn niet vastgesteld. Gebruik bij kinderen wordt niet aanbevolen.
Hulpstoffen: de conserveermiddelen methyl- en propylparahydroxybenzoaat in de drank kunnen (mogelijk vertraagde) allergische reacties veroorzaken.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Zowel het overgaan van bestaande medicatie op ethosuximide, als het staken van ethosuximide, dient geleidelijk te gebeuren.
Als dyskinesieën optreden, de behandeling staken.
Het bloedbeeld regelmatig controleren, aanvankelijk maandelijks en na één jaar om de zes maanden. Bij een leukocytentelling < 3500/mm³ of minder dan 25% granulocyten, de dosis verlagen of de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van psychische stoornissen.
Controleer regelmatig op tekenen van suïcidale ideëen en gedrag.
Ernstige huidreacties (SCAR's) als SJS en DRESS kunnen fataal zijn en treden met name op aan het begin van de behandeling, meestal in de eerste maand. Bij de eerste tekenen van ernstige huidreacties, zoals uitslag, slijmvlieslesies of andere tekenen van overgevoeligheid de behandeling staken.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tijdens behandeling controleren op tekenen van suïcidale gedachten en -gedrag.
Bij staken de behandeling geleidelijk afbouwen volgens protocol. (Zie de rubriek Doseringen).
Onderzoeksgegevens: Brivaracetam niet gebruiken bij patiënten met terminale nierinsufficiëntie die dialyse ondergaan, omdat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leverfunctiestoornis; bij een chronische leverziekte is een verhoogde blootstelling aan brivaracetam gezien. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 2 jaar zijn nog niet vastgesteld. De klinische ervaring bij ouderen (≥ 65 j.) is beperkt.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer op symptomen van levensbedreigende huidreacties (progressieve huiduitslag vaak met blaren of slijmvliesletsel), met name in de eerste weken van de behandeling. Staak bij dergelijke symptomen van Stevens-Johnsonsyndroom of toxische epidermale necrolyse de behandeling onmiddellijk en zet bij deze patiënt fenobarbital nooit meer in.
Wees voorzichtig bij ernstige lever- en/of nierfunctiestoornissen en bij depressieve en suïcidale patiënten.
Controleer op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag.
Er bestaat gevaar voor gewenning en afhankelijkheid bij langdurige behandeling. Om onthoudingsverschijnselen, zoals langdurige slapeloosheid, gegeneraliseerde insulten en delirium te voorkomen, de behandeling niet plotseling staken en zeer langzaam afbouwen.
Bij optreden van een megaloblastaire anemie de behandeling staken en behandelen met foliumzuur en/of vitamine B12.
Overweeg bij vrouwen die zwanger kunnen worden vóór de start van de behandeling een zwangerschapstest uit te voeren. Informeer de vrouw over de risico's van fenobarbital voor de foetus tijdens zwangerschap, en de noodzaak van effectieve anticonceptie (orale anticonceptiva zijn onbetrouwbaar, zie ook de rubriek Interacties) tijdens de behandeling. Zie ook de rubriek Zwangerschap.
De drank is onverenigbaar met (sondes van) PVC. De doseerspuit van de drank niet met water spoelen, maar met warm sop.
Hulpstoffen
- Propyleenglycol, in injectievloeistof, bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang. Wees voorzichtig met propyleenglycol bij kinderen < 5 jaar, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten.
- Wees voorzichtig met ethanol, in injectievloeistof, bij alcoholisme, leverziekte, epilepsie, zwangerschap, lactatie en jonge kinderen. Ethanol kan een effect op andere medicatie hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals ethanol of propyleenglycol bevatten.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
De patiënt voor de behandeling op de hoogtestellen van de zeer ernstige bijwerkingen, als aplastische anemie en leverinsufficiëntie, die fataal kunnen zijn.
Hematologisch bloedbeeld en leverfunctietesten (ASAT, ALAT, bilirubine) vóór het begin en gedurende de behandeling elke 2 weken bepalen. Bij verschijnselen zoals ecchymose, petechiën, bloedingen of verschijnselen van infectie en/of anemie onmiddellijk het bloedbeeld controleren; bij icterus, anorexia, misselijkheid, braken en bij abdominale pijn de leverfunctie. Bij neutropenie (neutrofielen < 1500/mm³) en/of trombocytopenie (trombocyten < 150.000/mm³) of bij klinisch significante leverfunctiestoornissen de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij bewezen overgevoeligheidsreacties op andere carbamaten. Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de behandeling onmiddellijk staken.
De dosering niet abrupt staken, tenzij noodzakelijk en onder nauwgezet medisch toezicht.
Zorg voor een goede hydratie van de patiënt om het risico van kristalurie te verkleinen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Voor vrouwen die zwanger kunnen worden, zie de rubriek Zwangerschap.
De veiligheid en werkzaamheid is niet vastgesteld bij kinderen < 4 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
ademhalingsdepressie, bradycardie, tremor en coma.
Zie voor verdere symptomen en behandeling op vergiftigingen.info bij vigabatrine.
Overdosering
Zie voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met pregabaline vergiftigingen.info.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met brivaracetam contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Depressie van het CZS en het cardiovasculaire systeem, zich uitend in ataxie tot coma. Verder: Cheyne-Stokesademhaling, hypothermie gevolgd door koorts, hypo- of areflexie, tachycardie, hypotensie, verlaagde urineproductie, collaps en ademhalingsstilstand. Kristalurie is kenmerkend voor een ernstige intoxicatie. Late gevolgen: pneumonie, hartfalen, urinewegontsteking.
Therapie
Symptomatisch. Hemodialyse is mogelijk.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op toxicologie.org/barbituraten en vergiftigingen.info.
Overdosering
Voor symptomen en behandeling zie vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Anti-epilepticum. De werking berust op een selectieve en irreversibele remming van GABA-transaminase, waardoor de afbraak van de neurotransmitter γ-aminoboterzuur (GABA) wordt geremd en de GABA-concentratie in de hersenen stijgt. Er is geen direct verband tussen plasmaconcentratie en werkzaamheid. De werkingsduur is afhankelijk van de snelheid van GABA-transaminase hersynthese.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en goed. |
T max | ca. 1 uur bij volwassenen en kinderen; 2,5 uur bij pasgeborenen. |
Metabolisering | niet. |
Eliminatie | renale uitscheiding: 70% binnen 24 uur, onveranderd met de urine. |
T 1/2el | 5–8 uur bij volwassenen; 5,5 uur bij kinderen; 5,7 uur bij zuigelingen en ca. 7,5 uur bij pasgeborenen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum dat analogon is van de neurotransmitter GABA. Het grijpt niet aan op GABA-receptoren en wordt niet omgezet in een GABA-agonist. Hoewel het exacte werkingsmechanisme niet duidelijk is, vermindert het de neuronale gevoeligheid via binding aan een auxiliaire subeenheid (α2-δ) van spanningsafhankelijke calciumkanalen op centrale neuronen. Verder vermindert het de afgifte van verschillende neurotransmitters, zoals glutamaat, noradrenaline en substance-P.
Kinetische gegevens
F | ≥ 90%. |
T max | 1 uur. |
V d | 0,56 l/kg. |
Metabolisering | vrijwel niet. |
Eliminatie | bijna volledig onveranderd met de urine. |
T 1/2el | gem. 6,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum; succinimide-derivaat. De werking berust waarschijnlijk op remming van de T-type-calciumkanalen in de thalamus.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
T max | 1–7 uur. |
Overig | normale therapeutische plasmaspiegel: 40–100 mg/l; er is grote individuele variatie (in gecompliceerde gevallen is een max. spiegel van 220 mg/l beschreven). |
V d | 0,7 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door oxidatie in inactieve metabolieten. |
Eliminatie | met de urine, waarvan 10–20% onveranderd. |
T 1/2el | 40-60 uur bij volwassenen, 30 uur bij kinderen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum met een hoge en selectieve affiniteit voor het synaptische vesikel-eiwit 2A (SV2A), dat de exocytose van neurotransmitters moduleert. Men neemt aan dat de binding aan SV2A het primaire mechanisme is voor de anticonvulsieve werking van brivaracetam.
Kinetische gegevens
F | 100%. |
T max | ca. 1 uur (mediaan); bij inname van een tablet met een vetrijke maaltijd 3 uur (mediaan). |
V d | ca. 0,5 l/kg. |
Metabolisering | tot inactieve metabolieten via hydrolyse van de amidecomponent en hydroxylering op de propylzijketen, hoofdzakelijk gemedieerd door CYP2C19. |
Eliminatie | vnl. met de urine als metabolieten, < 10% onveranderd met de urine, < 1% in de feces. |
T 1/2el | ca. 9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Barbituraat, veroorzaakt depressie van het centrale zenuwstelsel.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal goed (70–90%) doch langzaam, i.m. volledig en relatief snel. |
T max | oraal 8–12 uur, in de hersenen 10–15 uur, i.m. 1–2 uur. |
Overig | Therapeutische bloedspiegel bij epilepsie: 15–40 mg/l na 3–4 weken. Sedatie treedt op bij ≥ 10 mg/ml; coma bij > 50 mg/ml en > 80 mg/ml is letaal. |
Metabolisering | in de lever tot de inactieve metaboliet p-hydroxyfenobarbital. |
Eliminatie | met de urine, waarvan 25% onveranderd. |
T 1/2el | 2–6 dagen, bij nierfunctiestoornis langer. Kan bij neonaten verlengd zijn. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
T max | 2–6 uur. |
Overig | therapeutische plasmaconcentratie: 32–82 microg/ml, 18 microg/ml bij atonale aanvallen bij syndroom van Lennox-Gastaut. |
T 1/2el | 15–23 uur. |
Metabolisering | 15% via CYP3A4 en CYP2E1, 10% wordt geglucuronideerd. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine waarvan 50% onveranderd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
vigabatrine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
pregabaline hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
ethosuximide hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
brivaracetam hoort bij de groep anti-epileptica.
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
fenobarbital hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
felbamaat hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk