Samenstelling
Mektovi XGVS Pierre Fabre Benelux
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 15 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Torisel XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat en verdunningsmiddel voor infusievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1,2 ml + solvens.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Tagrisso (als mesilaat) XGVS AstraZeneca bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 40 mg, 80 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Stivarga XGVS Aanvullende monitoring Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 40 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de adviezen van binimetinib de Commissie BOM.
Zie voor de behandeling van melanoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor het advies over temsirolimus bij niercelcarcinoom met ongunstige prognose de commissie BOM op medischeoncologie.nl.
Voor de behandeling van niercelcarcinoom staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Voor de behandeling van mantelcellymfoom (2017) staat op HOVON MCL de geldende behandelrichtlijn.
Advies
Zie voor de adviezen van commissie BOMop nvmo.org (onder osimertinib).
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de adviezen van regorafenib bij de verschillende indicaties de Commissie BOM (onder regorafenib).
Zie voor de behandeling van colorectaal carcinoom en hepatocellulair carcinoom de geldende behandelrichtlijnen op richtlijnendatabase.nl.
Indicaties
- Niet-reseceerbaar of gemetastaseerd melanoom met een BRAF V600-mutatie bij volwassenen, in combinatie met encorafenib.
- Gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met een BRAF V600E-mutatie bij volwassenen, in combinatie met encorafenib.
Indicaties
- Eerstelijnsbehandeling van gemetastaseerd niercelcarcinoom (RCC) bij volwassenen, bij aanwezigheid van 3–6 prognostische risicofactoren:
- moment van de diagnose gevorderd niercelcarcinoom < 1 jaar geleden;
- Karnofsky-score van 60 of 70;
- hemoglobine < LLN ('lower limit of normal');
- gecorrigeerd calcium > 2,5 mmol/l (10 mg/dl);
- lactaatdehydrogenase > 1,5× ULN;
- ≥ 2 organen met metastasen.
- Recidiverend en/of refractair mantelcellymfoom (MCL) bij volwassenen.
Indicaties
Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen
- Adjuvante behandeling na volledige tumorresectie bij stadium IB-IIIA NSCLC met tumoren met epidermale groeifactorreceptor (EGFR) exon 19-deleties of exon-21 (L858R)-substitutiemutaties, als monotherapie;
- Eerstelijnsbehandeling van lokaal gevorderd of gemetastaseerd NSCLC met activerende EGFR-mutaties, als monotherapie;
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd NSCLC met een EGFR-T790M-mutatie, als monotherapie.
- Eerstelijnsbehandeling van gevorderd NSCLC met tumoren met EGFR exon-19-deleties of exon-21 (L858R)-substitutiemutaties, in combinatie met pemetrexed en platinumbevattende chemotherapie.
Indicaties
Als monotherapie bij volwassenen met:
- gemetastaseerd colorectaal carcinoom (CRC), die eerder zijn behandeld met, of niet in aanmerking komen voor andere beschikbare behandelingen, zoals chemotherapie op basis van fluoropyrimidine, een anti–VEGF–behandeling en een anti–EGFR–behandeling;
- niet-operabele of gemetastaseerde gastro-intestinale stromale tumoren (GIST), die progressie vertonen op of intolerant zijn voor eerdere behandeling met imatinib en sunitinib;
- hepatocellulair carcinoom (HCC), die eerder behandeld zijn met sorafenib.
Doseringen
Vóór aanvang van de therapie de aanwezigheid van de BRAF V600-mutatie (BRAF V600E- en V600K-mutatie bij melanoom, BRAF V600E-mutatie bij NSCLC) vaststellen met behulp van een gevalideerde test; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen/BRAF-mutaties.
Melanoom of NSCLC
Volwassenen (incl. ouderen)
45 mg 2 ×/dag (ongeveer 12 uur uit elkaar), in combinatie met encorafenib#doseringen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosis is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–6) is een aanpassing van de dosis niet nodig. Vanwege de combinatie met encorafenib wordt gebruik bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 7–15) niet aanbevolen.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling van binimetinib en/of encorafenib bij (ernstige) bijwerkingen (verlaging LVEF, veneuze trombo-embolie, bloedingen, interstitiële longziekte, oculaire complicaties (RVO, RPED), rabdomyolyse/stijging CK, huidreacties, stijging ASAT en/of ALAT, nieuwe primaire cutane en niet-cutane maligniteiten) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, o.a. tabel 1 en 2 en rubriek 4.4). Zie voor de maatregelen bij meer specifieke ernstige bijwerkingen door encorafenib (QT-verlenging, uveïtis (incl. iritis, iridocyclitis), huidreacties, hand-voetsyndroom, afwijkende leverfunctiewaarden, overige bijwerkingen) encorafenib#doseringen.
Een gemiste dosis niet meer innemen als de volgende dosis over minder dan 6 uur moet worden ingenomen.
Bij uitbraken van een ingenomen dosis, géén nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Toediening: de tabletten in zijn geheel (zonder breken of kauwen) innemen met water.
Doseringen
Premedicatie: geef 30 min vóór iedere dosis temsirolimus een intraveneus antihistaminicum.
Gemetastaseerd niercelcarcinoom (RCC)
Volwassenen (incl. ouderen)
25 mg, 1×/week i.v. toedienen in 30–60 min. De behandeling voortzetten tot de patiënt niet langer klinisch voordeel ondervindt, ÷of tot onaanvaardbare toxiciteit. Bij ernstige bijwerkingen, temsirolimus (tijdelijk) staken, of indien dit niet mogelijk is, dosering verlagen met stappen van 5 mg per week.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 3× ULN met afwijkend ASAT, of gedefinieerd als Child-Pughscore 10–15) en baseline trombocytenaantal ≥ 100 × 10 9/l: 10 mg, 1×/week.
Mantelcellymfoom (MCL)
Volwassenen (incl. ouderen)
175 mg, 1×/week i.v. toedienen in 30–60 min. gedurende 3 weken, gevolgd door 75 mg 1×/week. De behandeling voortzetten tot de patiënt niet langer klinisch voordeel ondervindt, of tot onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie is gebruik gecontra-indiceerd.
Verminderde nierfunctie: er is geen aanpassing van de dosis nodig. Wees voorzichtig bij een ernstige nierfunctiestoornis.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (o.a. neutropenie, trombocytopenie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubrieken 4.2 en 4.4).
Toediening: na verdunning van het concentraat volgens de instructies van de fabrikant temsirolimus toedienen als intraveneuze infusie gedurende 30–60 minuten.
Doseringen
Vóóraf de status van de EGFR-mutatie zoals gespecificeerd voor de indicatie in tumor- en/of plasmamonster vaststellen met een gevalideerde testmethode.
Niet-kleincellig longcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Mono- of combinatietherapie: 1×/dag 80 mg. In de adjuvante setting de behandeling voortzetten totdat de ziekte terugkeert of tot onaanvaardbare toxiciteit (een behandelduur > 3 jaar is niet onderzocht). Bij lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte de behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen achter Onderzoeksgegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–9) is een aanpassing van de dosis niet nodig. Gebruik bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) wordt afgeraden, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen achter Onderzoeksgegevens.
Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (interstitiële longaandoening/pneumonitis, verlenging QT-interval, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, aplastische anemie, overige bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een vergeten dosis binnen 12 uur alsnog innemen, als het langer dan 12 uur geleden is de dosis overslaan en doorgaan met het gebruikelijke schema.
Toediening: de tablet in zijn geheel (zonder kauwen, breken of fijnmalen) innemen met water. Eventueel kan de tablet worden opgelost in 50 ml niet-koolzuurhoudend water; hierbij de tablet zonder breken of verpulveren toevoegen aan het water en roeren tot de tablet is opgelost. Hierna de oplossing onmiddellijk opdrinken en de tabletresten in het glas met nog eens een half glas water oplossen en opdrinken. Ditzelfde kan ook worden gedaan bij toediening via een sonde, dan met kleinere volumina.
Doseringen
Gemetastaseerd colorectaal carcinoom, niet-operabele of gemetastaseerde GIST of hepatocellulair carcinoom:
Volwassenen (incl. ouderen):
160 mg 1×/dag gedurende 3 weken, gevolgd door 1 week zonder behandeling; dit wordt gezien als één behandelcyclus (4 weken). De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of toxiciteit. Dosisaanpassingen in stappen van 40 mg doen. De laagst aanbevolen dosering is 80 mg/dag, de max. dosering is 160 mg/dag.
Gestoorde nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Gestoorde leverfunctie: bij lichte stoornis (Child-Pughscore 5–6) is geen dosisaanpassing nodig. Bij matige stoornis (Child-Pughscore 7–9) kan geen doseeradvies worden gegeven, gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore ≥ 10) wordt ontraden vanwege onvoldoende gegevens (zie rubriek Waarschuwingen en voorzorgen achter leverfunctie).
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hand-voetsyndroom, afwijkende uitslagen van leverfunctietesten) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 en 2). Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Een vergeten dosis alleen op dezelfde dag inhalen. Bij braken na toediening géén vervangende dosis innemen.
Toediening: de dosis elke dag op hetzelfde tijdstip innemen. De tabletten heel innemen met water na een lichte maaltijd met < 30% vet, zoals 1 portie ontbijtgranen (ca. 30 g), 1 glas magere melk, 1 sneetje toast met jam, 1 glas appelsap en 1 kop koffie of thee (520 calorieën, 2 g vet).
Bijwerkingen
Combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): bloeding (op diverse plaatsen, waaronder hersenbloeding). Hypertensie. Perifere neuropathie, duizeligheid, hoofdpijn. Verminderd zicht, retinale pigmentepitheelloslating (RPED; incl. retinopathie, retinaloslating, maculaoedeem, subretinaal vocht, chorioretinopathie). Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Droge huid, jeuk, huiduitslag, hyperkeratose, alopecia. Artralgie, myalgie, myositis, myopathie, spierzwakte, rugpijn, pijn in de ledematen. Vermoeidheid, koorts, perifeer oedeem. Anemie. Stijging ALAT, ASAT, γ-GT, CK.
Vaak (1–10%): linkerventrikeldisfunctie, hartfalen. Veneuze trombo-embolie (zoals longembolie, diep-veneuze trombose, tromboflebitis). Overgevoeligheid (waaronder angio-oedeem, vasculitis). Dysgeusie. Uveïtis. Colitis. Fotosensibiliteit, acneïforme dermatitis, hand-voetsyndroom, erytheem, panniculitis. Nierfalen. Cutaan plaveiselcelcarcinoom (waaronder keratoacanthoom), papilloma van de huid. Stijging amylase, lipase, creatinine en/of alkalische fosfatase in het bloed.
Soms (0,1–1%): pancreatitis. Rabdomyolyse. Gezichtsparese. Basaalcelcarcinoom.
Verder zijn gemeld: retinale veneuze occlusie (RVO), interstitiële longziekte/pneumonitis, tumorlysissyndroom.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bacteriële en virale infecties (bij ca. 39%), o.a. van huid, urinewegen en luchtwegen (incl. pneumonie). Slapeloosheid, dysgeusie, hoofdpijn. Dyspneu, hoest, neusbloeding. Verminderde eetlust (33%), misselijkheid (34%), braken, diarree (34%), obstipatie, buikpijn, mucositis. Huiduitslag (43%, o.a. maculair, papuleus, gegeneraliseerd), jeuk, droge huid. Pijn in de rug, gewrichtspijn. Vermoeidheid (41%), oedeem (38%, o.a. perifeer, gezicht, scrotum, gegeneraliseerd), koorts, koude rillingen, asthenie, pijn op de borst. Anemie (41%), trombocytopenie (30%), neutropenie. Hyperglykemie, hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie, hypokaliëmie. Stijging serumcreatinine.
Vaak (1-10%): veneuze trombo-embolie, tromboflebitis, hypertensie. Pleurale effusie, interstitiële longziekte. Sepsis, schimmelinfecties (oraal, anaal, huid). Overgevoeligheidsreacties. Angst, depressie, ageusie, duizeligheid, paresthesie, slaperigheid. Conjunctivitis. Maag-darmbloeding, gastritis, dysfagie, pijn in de mond, gingivitis, aften. Dermatitis, acne, nagelafwijking, ecchymose, petechiën. Spierpijn. Nierfalen. Ontstaan of verergering van diabetes mellitus. Dehydratie, hypofosfatemie, hypocalciëmie. Hyperlipidemie. Leukopenie, lymfopenie. Stijging van ALAT en ASAT.
Soms (0,1-1%): intracraniële bloeding, oogbloeding. Pericardiale effusie. Longembolie. Darmperforatie. Verstoorde wondgenezing.
Zelden (0,01-0,1%): Pneumocystis jiroveci pneumonie.
Verder zijn gemeld: Stevens-Johnsonsyndroom, rabdomyolyse, angio-oedeem.
Gemetastaseerd niercelcarcinoom: ernstige bijwerkingen die vooral vóórkomen bij gemetastaseerd niercelcarcinoom zijn anafylaxie, nierfalen met fatale uitkomst, longembolie en verstoorde wondgenezing. Bij combinatie met interferon α is er een toegenomen incidentie van graad 3-4 CTCAE van de volgende bijwerkingen: ontsteking slijmvliezen, anemie, neutropenie, trombocytopenie, gewichtsverlies.
Mantelcellymfoom: ernstige bijwerkingen die vooral vóórkomen bij mantelcellymfoom zijn trombocytopenie en (febriele) neutropenie.
Bij ouderen (≥ 65 j.): treden de volgende bijwerkingen eerder op: bij niercelcarcinoom: pneumonie, diarree en oedeem en bij mantelcellymfoom: pleurale effusie, dyspneu, bovensteluchtweginfectie, mucositis, angst, depressie, slapeloosheid, myalgie, artralgie, ageusie, duizeligheid, leukopenie en lymfopenie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): diarree, stomatitis. Huiduitslag (erythemateus, gegeneraliseerd, maculopapuleus, papuleus, pustuleus, folliculitis, acne, (acneïforme) dermatitis), droge huid (incl. huidkloven, eczeem en xeroderma), paronychia, jeuk. Verminderde eetlust. Verlaagd aantal leukocyten, neutrofielen, lymfocyten en trombocyten.
Vaak (1–10%): (concentratie-afhankelijke) verlenging van het QT-interval. Interstitiële longaandoening (incl. pneumonitis, organiserende pneumonie), bloedneus. Linkerventrikelejectiefractie verlaagd. Alopecia, urticaria, hand-voetsyndroom, hyperpigmentatie van de huid. Stijging creatinine in het bloed.
Soms (0,1–1%):hartfalen. Keratitis (incl. keratitis punctata, cornea-epitheeldefecten en cornea-erosie). Cutane vasculitis. Erythema multiforme. Myositis.
Zelden (0,01-0,1%): aplastische anemie. Stevens-Johnsonsyndroom.
Verder is gemeld: toxische epidermale necrolyse.
Bij een laag lichaamsgewicht (< 50 kg) komt verlenging van het QT-intervaL vaker voor, evenals bijwerkingen ≥ graad 3.
Bij ouderen (≥ 65 j.) komen eveneens vaker bijwerkingen ≥ graad 3 voor.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hemorragie (soms fataal), hypertensie (bij ≥ 30%). Infectie (bij > 30%, fataal verloop is gemeld). Stomatitis, misselijkheid, braken, diarree (bij ≥ 30%), obstipatie. Verminderde eetlust en voedselinname, gewichtsverlies (alle ≥ 30%). Asthenie/vermoeidheid (≥ 30%), koorts, mucositis. Dysfonie (≥ 30%). Hand–voetsyndroom (bij > 50% en relatief vaker bij Aziatische (vooral Japanse) patiënten), huiduitslag. Anemie, trombocytopenie. Hyperbilirubinemie, verhoogde transaminasewaarden.
Vaak (1–10%): droge mond, gastro-oesofageale reflux, gastro-enteritis. Smaakstoornis, tremor, perifere neuropathie. Hoofdpijn. Droge huid, exfoliatieve huiduitslag, alopecia. Spierspasmen. Proteïnurie. Hypothyroïdie. Leukopenie. Dehydratie, hyponatriëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, hyperurikemie. Verhoogde amylase- en lipasenwaarden, afwijkende INR-waarde.
Soms (0,1–1%): hypertensieve crisis. Myocardischemie (waaronder myocardinfarct). Overgevoeligheidsreactie. Maag–darmperforatie (soms fataal), maag–darmfistel. Ernstige leverschade (soms fataal). Pancreatitis. Erythema multiforme, nagelaandoening.
Zelden (0,01–0,1%): keratoacanthoom of plaveiselcelcarcinoom van de huid. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES). Stevens–Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse. Trombotische micro-angiopathie.
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie.
Interacties
Er is meer kans op bloedingen bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia en trombocytenaggregatieremmers.
Binimetinib wordt vooral (direct) gemetaboliseerd door UGT1A1. Waarschijnlijk is de interactie op dit niveau niet klinisch relevant, maar wees vooralsnog voorzichtig met de combinatie met remmers (atazanavir, gemfibrozil) en inductoren (bv. rifampicine, fenobarbital) van UGT1A1.
Inductoren van CYP1A2 (bv. rifampicine, carbamazepine) en van Pgp (vb. fenytoïne, sint-janskruid) kunnen de blootstelling aan binimetinib verminderen en de combinatie kan resulteren in een afname van de werkzaamheid van binimetinib.
Binimetinib is een zwakke remmer van OAT3 en mogelijk een inductor van CYP1A2; wees voorzichtig met de combinatie met gevoelige substraten met een nauwe therapeutische breedte voor OAT3 (bv. pravastatine, ciprofloxacine) en voor CYP1A2 (bv. duloxetine, theofylline).
Interacties
De respons op vaccinaties kan door temsirolimus verminderen. In verband met het infectierisico géén vaccinatie geven met levende micro–organismen.
Gelijktijdig gebruik met anticoagulantia geeft meer kans op (cerebrale) bloedingen.
Bij gelijktijdig gebruik met sunitinib kan dosis-limiterende toxiciteit optreden, zoals CTCAE graad 3 of 4 erythemateuze maculopapuleuze huiduitslag en ernstige jicht of cellulitis.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met een ACE-remmer en/of calciumantagonist omdat angio-oedeem kan optreden, waaronder vertraagde reacties die twee maanden na aanvang van de behandeling vóórkomen.
De even actieve metaboliet sirolimus wordt uitgebreid gemetaboliseerd door CYP3A4. Gelijktijdige toediening van temsirolimus met krachtige remmers van CYP3A4 (zoals claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, ritonavir, grapefruit- en pompelmoessap) verhoogt significant de bloedconcentratie van sirolimus. Gelijktijdig gebruik met inductoren van CYP3A4 (zoals carbamazepine, dexamethason, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid) versnelt de metabolisering van sirolimus; hiermee vermindert de werkzaamheid van temsirolimus. Combinatie met krachtige CYP3A4-remmers en -inductoren vermijden.
Temsirolimus remt in vitro CYP3A4/5 en CYP2D6. Wees voorzichtig bij de combinatie met geneesmiddelen met een smalle therapeutische breedte die substraat zijn van CYP3A4/5 (bv. midazolam, kinidine, pimozide); bij een dosis van 175 mg temsirolimus de combinatie vermijden. Combinatie met CYP2D6-substraten blijkt geen klinisch relevante interacties te geven, ook niet bij trage metaboliseerders (zgn. CYP2D6 poor metabolizers).
In vitro remt temsirolimus Pgp; controleer daarom bij gelijktijdig gebruik met geneesmiddelen die Pgp-substraat zijn en een smalle therapeutische breedte hebben (bv. digoxine, vincristine, colchicine, dabigatran, lenalidomide, paclitaxel) zorgvuldig op bijwerkingen van deze stoffen.
Temsirolimus is in vitro een substraat van Pgp; wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van remmers van Pgp, zoals cannabidiol. Controleer nauwlettend op bijwerkingen en pas zo nodig de dosis van temsirolimus aan.
Een dosisverhoging van bloedglucoseverlagende geneesmiddelen of een aanpassing van lipidenverlagende middelen kan nodig zijn (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Temsirolimus bevat alcohol, daarom tijdens de behandeling geen disulfiram of systemisch metronidazol gebruiken.
Gelijktijdig gebruik met geneesmiddelen die propyleenglycol of ethanol bevatten kan leiden tot accumulatie van ethanol en bijwerkingen veroorzaken.
Bij gelijktijdig gebruik met α interferonen kan cataract optreden en is er een toegenomen incidentie van graad 3-4 CTCAE van de volgende bijwerkingen: ontsteking slijmvliezen, anemie, neutropenie, trombocytopenie, gewichtsverlies.
Interacties
Sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine) verlagen klinisch relevant de blootstelling aan osimertinib; de combinatie vermijden. Combinatie met sint-janskruid is gecontra-indiceerd. Wees voorzichtig met matig sterke inductoren (zoals bosentan, efavirenz, etravirine, modafinil). Denk eraan dat het effect van inductoren langzaam intreedt en nog enkele weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden.
Osimertinib remt competitief BCRP en P-glycoproteïne (Pgp). Wees voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een substraat zijn voor BCRP of Pgp en een relatief nauwe therapeutische breedte hebben, zoals de BCRP-substraten methotrexaat, rosuvastatine, sulfasalazine en topotecan en de Pgp-substraten digoxine, dabigatran en aliskiren.
Osimertinib kan het QT-interval verlengen. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, domperidon, methadon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica en selectieve serotonine 5HT₃- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron). Zie ook de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen.
Interacties
Vermijd gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers, omdat de blootstelling aan regorafenib en actieve metabolieten kan veranderen; dit zijn o.a. claritromycine, erytromycine, grapefruit-/pompelmoessap, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, ritonavir en voriconazol. Zo ook gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4–inductoren vermijden; dit zijn o.a. barbituraten, carbamazepine, efavirenz, fenytoïne, nevirapine, primidon, rifabutine, rifampicine en sint–janskruid.
Regorafenib remt UGT1A1 en UGT1A9, voorzichtig bij gelijktijdige toediening met substraten hiervan (o.a. een actieve metaboliet van irinotecan).
Regorafenib remt tevens BCRP; bij combinatie met substraten hiervan die een kleine therapeutische breedte hebben, zoals dabigatran, colchicine, methotrexaat, rosuvastatine en sulfasalazine, nauwkeurig letten op verschijnselen van toxiciteit van deze middelen.
Zwangerschap
Teratogenese: Onbekend. Bij dieren bij supratherapeutische doseringen schadelijk gebleken (afwijkende ossificatie van de sternebrae, ventrikelseptumdefecten, afwijkingen van de longslagader, verminderde foetale groei).
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 1 maand na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (vertraagde ossificatie van het skelet, omfalokèle). Tevens toegenomen mortaliteit en verlaagd geboortegewicht.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Wees voorzichtig met ethanol in de infusievloeistof. Toediening van ≥ 50 mg/kg/dag propyleenglycol per patiënt afwegen tegen het risico, omdat het de foetus kan bereiken. Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én ten minste 12 weken na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren bij therapeutische en supratherapeutische doseringen geen teratogene afwijkingen, maar wel verminderd foetaal gewicht en verminderde overleving van de jongen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Bij dieren heeft osimertinib in therapeutische doseringen nadelige effecten op de geslachtsorganen (degeneratieve veranderingen in de testikels, degeneratie van de corpora lutea, epitheelverlies in baarmoeder en vagina) en vermindert het de vruchtbaarheid.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man wordt aangeraden anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en na de therapie; vrouwen tot ten minste 2 en mannen tot ten minste 4 maanden na de therapie. Een verminderde blootstelling aan hormonale anticonceptiva kan niet worden uitgesloten.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken (misvormingen van het skelet, hart, de belangrijkste bloedvaten en urinewegen).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Bij dieren zijn negatieve effecten op de mannelijke en vrouwelijke vruchtbaarheid waargenomen (slechts ten dele reversibel).
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot 8 weken na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (temsirolimus). De belangrijkste metaboliet, sirolimus, wordt bij dieren uitgescheiden in de moedermelk. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Osimertinib en metabolieten zijn bij dieren wel aangetroffen in zogende jongen met als gevolg een verminderde groei en overleving van de jongen. Risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Remming van de groei en ontwikkeling van het kind.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit geneesmiddel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor sirolimus of polysorbaat 80;
- bij mantelcellymfoom: matige of ernstige leverinsufficiëntie.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen (klinisch relevante) contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
BRAF-mutaties: de werkzaamheid en veiligheid van binimetinib+encorafenib is alleen vastgesteld bij tumoren die BRAF V600E- en V600K-mutaties tot expressie brengen. De combinatie niet gebruiken bij wild-type BRAF maligne melanomen of NSCLC. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij patiënten die ziekteprogressie vertonen na eerder gebruik van een BRAF-remmer bij niet-reseceerbaar of gemetastaseerd melanoom met een BRAF V600 mutatie; mogelijk is binimetinib+encorafenib bij deze patiënten minder werkzaam.
Linkerventrikeldisfunctie/hartfalen: vóór aanvang van de behandeling, 1 maand na de start en vervolgens iedere 3 maanden tijdens de behandeling en op klinische indicatie de LVEF bepalen met behulp van een ecg of MUGA-scan. Een aanpassing van de behandeling kan nodig zijn. De veiligheid van binimetinib+encorafenib is niet vastgesteld bij een basislijn-LVEF < 50% of lager dan de institutionele LLN; wees extra voorzichtig hierbij.
Hypertensie: meet de bloeddruk bij aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling. Behandel hypertensie indien nodig met standaardbehandeling. Bij ernstige hypertensie de behandeling onderbreken.
Veneuze trombo-embolie: wees voorzichtig bij een geschiedenis van of risicofactoren voor veneuze trombo-embolie zoals een hogere leeftijd (> 60 jaar), roken, adipositas, recente operatie, recent trauma, langdurige immobilisatie, aanwezigheid van spataderen, acute inflammatoire darmziekten of longaandoeningen.
Stijging ASAT/ALAT: controleer vóór aanvang van de behandeling, ten minste maandelijks tijdens de eerste 6 maanden van de behandeling en daarna op indicatie de leverenzymwaarden. Een aanpassing van de behandeling kan nodig zijn.
Nieuwe primaire maligniteiten: cutane en niet-cutane primaire maligniteiten komen voor (zie de rubriek Bijwerkingen). Voer dermatologische evaluaties uit vóór aanvang van de behandeling, elke 2 maanden tijdens de behandeling en tot 6 maanden na staken van de behandeling. Laat de patiënt zich direct melden bij het ontstaan van nieuwe huidlaesies. Voorts een onderzoek van het hoofd en de nek, een CT-scan van de borst/het abdomen, anale en bekkenonderzoeken uitvoeren en een volledig bloedbeeld bepalen vóór aanvang van, tijdens en aan het eind van de behandeling en indien klinisch aangewezen. Overweeg de therapie definitef te staken bij de ontwikkeling van RAS-mutatiepositieve niet-cutane maligniteiten.
Het tumorlysissyndroom is gemeld. Risicofactoren zijn o.a. een hoge tumorlast, bestaande nierinsufficiëntie, oligurie, dehydratie en hypotensie. Controleer deze patiënten nauwgezet en overweeg profylactische hydratie.
Oculaire toxiciteiten: naast uveïtis, iridocyclitis en iritis kunnen ook retinale pigmentepitheelloslating (RPED) en retinale veneuze occlusie (RVO) optreden. Beoordeel tijdens ieder consult op symptomen van nieuwe of verslechterende visuele stoornissen zoals verminderd centraal zicht, wazig zien of verlies van gezichtsvermogen; raadpleeg zonodig een oogarts. Laat de patiënt zich direct melden wanneer afwijkingen in het gezichtsvermogen verergeren of nieuwe ontstaan. De veiligheid bij risicofactoren voor RVO (vb. oculaire hypertensie, onvoldoende behandeld glaucoom, onvoldoende gereguleerde diabetes mellitus of een geschiedenis van hyperviscositeit of hypercoagulabiliteitssyndromen) is niet vastgesteld. Gebruik van binimetinib bij een geschiedenis van RVO wordt niet aanbevolen.
Spiertoxiciteit: CK- en creatinineniveaus tijdens de eerste 6 maanden van de behandeling maandelijks en verder op klinische indicatie controleren. Laat de patiënt tijdens de behandeling voldoende vocht tot zich nemen. Wees extra alert bij bestaande neuromusculaire aandoeningen geassocieerd met CK-verhoging en rabdomyolyse.
Pulmonale toxiciteit: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen zoals hoest, dyspneu en hypoxie. Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (ILD) de behandeling staken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken.
Onderzoeksgegevens: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij hersenmetastasen. Binimetinib is niet onderzocht bij patiënten met het syndroom van Gilbert; omdat binimetinib hoofdzakelijk via glucuronidering wordt gemetaboliseerd toepassing bij deze patiënten zorgvuldig afwegen. De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.)zijn niet vastgesteld.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
De kans op cerebrale bloedingen is groter bij tumoren/metastasen in het centrale zenuwstelsel en/of bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia.
Bloedbeeldafwijkingen: vooral bij mantelcellymfoom komen CTCAE graad 3 en 4 trombocytopenie en/of neutropenie voor. Bij beide indicaties is anemie gemeld. Toepassing van temsirolimus bij een baseline neutropenie geeft meer kans op febriele neutropenie. Daarom vóór aanvang van de behandeling en regelmatig daarna een volledige bloedtelling uitvoeren.
Longaandoeningen: in verband met de kans op een interstitiële longaandoening (pneumonitis) wordt aanbevolen vóór aanvang van de behandeling een CT-scan van de longen of radiografie van de thorax uit te laten voeren. Overweeg periodieke vervolgonderzoeken. Laat de patiënt zich direct melden bij nieuw ontstane of verergerende ademhalingssymptomen. Overweeg bij klinisch significante ademhalingssymptomen de behandeling te onderbreken tot na herstel van de symptomen en verbetering van de radiografische beelden. Overweeg bij de differentiële diagnostiek ook de mogelijkheid van een opportunistische infectie zoals Pneumocystis jiroveci pneumonie (PCP). Bij toepassing van corticosteroïden profylaxe tegen PCP overwegen.
Leverfunctie: bepaal vóór aanvang van de behandeling en regelmatig daarna ASAT- en bilirubinespiegels. Aangezien temsirolimus voornamelijk via de lever wordt geklaard, kan dosisaanpassing nodig zijn bij verminderde leverfunctie (zie de rubriek Dosering).
Metabole stoornissen: tijdens de behandeling kunnen hyperglykemie en hyperlipidemie optreden. In de klinische onderzoeken kwam hyperglykemie bij ca. 26% (niercelcarcinoom) en 11% (mantelcellymfoom) van de patiënten voor. Laat de patiënt zich melden indien symptomen van hyperglykemie (dorst, polyurie) optreden. Therapie met bloedglucoseverlagende geneesmiddelen (of een aanpassing ervan) kan nodig zijn. Hyperlipidemie kwam in de klinische onderzoeken voor bij ca. 27% (niercelcarcinoom) en 9% (mantelcellymfoom) van de patiënten. Vóór aanvang van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling serumcholesterol en triglyceriden bepalen. Behandeling met of aanpassing van lipidenverlagende middelen kan nodig zijn.
Overgevoeligheids-/infusiereacties kunnen ernstig zijn en tijdens de eerste infusie optreden, maar ook tijdens de daarop volgende infusies. Staak de infusie als ondanks premedicatie een overgevoeligheidsreactie optreedt en observeer de patiënt ten minste 30–60 minuten (afhankelijk van de ernst van de reactie). Bij ernstige of levensbedreigende reacties afwegen of voortzetting van de behandeling nog geïndiceerd is. Circa 30 minuten vóór hervatting van de behandeling een H1-receptor-antagonist en een H2-receptorantagonist (famotidine 20 mg) toedienen. Eventueel corticosteroïden toedienen. De infusie voortzetten met een lagere infusiesnelheid (tot 60 min) en deze afronden binnen 6 uur na bereiding van het infuus. Bij toepassing van (oraal) sirolimus (de actieve metaboliet van temsirolimus) zijn o.a. de volgende ernstige overgevoeligheidsreacties gezien: anafylactische/anafylactoïde reacties, angio-oedeem, vasculitis en exfoliatieve dermatitis.
In verband met een vertraagde wondgenezing voorzichtig zijn bij gebruik tijdens de peri-operatieve periode.
Secundaire maligniteiten: vanwege een verhoogde kans op de ontwikkeling van een lymfoom en huidmaligniteiten de patiënt adviseren blootstelling aan zonlicht en UV-stralen te beperken.
Ethanol: temsirolimus bevat na de eerste verdunning ethanol 35% v/v, dat is per 25 mg temsirolimus equivalent aan ca. 18 ml bier of ca. 7 ml wijn; houd hier rekening mee bij o.a. een leveraandoening, epilepsie, een voorgeschiedenis van alcoholisme, zwangerschap, lactatie of bij gebruik van sommige andere geneesmiddelen (zie de rubriek Interacties).
Propyleenglycol: temsirolimus bevat propyleenglycol; bij een verminderde nier- of leverfunctie alleen toepassen onder extra controle op achteruitgang. Wees eveneens voorzichtig bij kinderen < 5 jaar, zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Er is geen relevant gebruik van temsirolimus bij kinderen voor behandeling van niercelcarcinoom of mantelcellymfoom.
Waarschuwingen en voorzorgen
Een afname van de linker ventriculaire ejectiefractie (LVEF) met ≥ 10% en een daling naar < 50% is waargenomen tijdens de klinische onderzoeken (bij ca. 4%); een causaal verband is nog niet vastgesteld. Overweeg cardiale monitoring bij aanwezigheid van cardiale risicofactoren (incl. klinisch relevante cardiale ziekten), waaronder een meting van de LVEF voor aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling, alsmede op indicatie indien zich klinisch relevante cardiale symptomen/verschijnselen ontwikkelen.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen. Vermijd het gebruik bij een congenitale of verworven QT-verlenging; bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten en ECG bepalen. Het gebruik van osimertinib definitief staken als 'torsade de pointes', polymorfe ventriculaire tachycardie en/of verschijnselen/symptomen van een andere ernstige ritmestoornis optreden.
In de klinische onderzoeken zijn ernstige, levensbedreigende of fatale interstitiële longaandoening (ILD) of ILD-achtige bijwerkingen (zoals pneumonitis) waargenomen. Bij een Japanse etniciteit is hierop meer kans (ca. 10,4%). Patiënten met een voorgeschiedenis van ILD, door geneesmiddelen geïnduceerde ILD, bestralingspneumonitis waarvoor een behandeling met corticosteroïden nodig was of patiënten met enig bewijs van actieve ILD waren uitgesloten van het klinisch onderzoek. Instrueer de patiënt zich direct te melden bij acuut ontstaan en/of onverklaarbare verergering van respiratoire symptomen zoals dyspneu, hoesten en koorts. Onderbreek de behandeling en sluit eerst ILD uit. Bij bevestiging van ILD de behandeling staken en alleen hervatten na een zorgvuldige risico-baten afweging.
Zeldzame gevallen zijn gemeld van de ernstige huidaandoeningen Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN). Laat de patiënt onmiddellijk contact opnemen bij eerste tekenen hiervan, zoals progressieve huiduitslag, vaak met blaas-, blaar- en schilfervorming. Staak of onderbreek de behandeling bij een vermoeden van SJS of TEN.
Zeldzame gevallen van aplastische anemie, waaronder fatale gevallen, zijn gemeld. Informeer patiënten voorafgaand aan de behandeling over tekenen en symptomen van aplastische anemie, zoals aanhoudende koorts, blauwe plekken, bloedingen, bleekheid, infectie en vermoeidheid. Bij een vermoeden van aplastische anemie overwegen de behandeling te onderbreken of te staken. Bij bevestiging van de diagnose de behandeling definitief staken.
Bij ontstaan van verschijnselen of symptomen van keratitis (zoals een acute of verslechterende ooginfectie, een verhoogde traanproductie, fotosensibilisatie, wazig zien, oogpijn en/of roodheid van het oog) direct doorverwijzen naar een oogarts.
Onderzoeksgegevens: wees voorzichtig bij lichte leverinsufficiëntie (gedefinieerd als Child-Pughscore 5–6 óf gedefinieerd als totale bilirubinewaarde ≤ 'upper limit of normal' (ULN) én ASAT > ULN óf totale bilirubinewaarde 1–1,5× ULN en elke ASAT-waarde) en bij matig-ernstige leverinsufficiëntie (gedefinieerd als Child-Pughscore 7–9 óf gedefinieerd als totale bilirubinewaarde 1,5–3× ULN en elke ASAT-waarde). Het gebruik bij een ernstige leverinsufficiëntie wordt afgeraden omdat de werkzaamheid en veiligheid van osimertinib hierbij niet zijn vastgesteld. Wees ook voorzichtig bij een terminale nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 15 ml/min) en bij dialysepatiënten, omdat de werkzaamheid en veiligheid hierbij niet zijn vastgesteld. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.).
Waarschuwingen en voorzorgen
Hartaandoeningen: patiënten met instabiele angina pectoris of met een nieuwe presentatie van angina pectoris (binnen 3 maanden na aanvang van de behandeling), met een recent myocardinfarct (binnen 6 maanden na aanvang van de behandeling) of met hartfalen (NYHA-klasse II of hoger) werden uitgesloten van deelname aan de klinische onderzoeken. Bij een voorgeschiedenis van ischemische hartziekte daarom monitoren op symptomen van myocardischemie. Bij optreden van myocardischemie en/of –infarct de behandeling onderbreken en alleen hervatten bij voldoende herstel. In de klinische onderzoeken kwamen cardiale stoornissen vaker voor bij een leeftijd ≥ 75 jaar.
Vóór aanvang van de behandeling eventuele hypertensie onder controle brengen. Bij ernstige of aanhoudende hypertensie (ondanks adequate behandeling) de behandeling onderbreken en/of de dosering verlagen. Bij een hypertensieve crisis de behandeling staken.
Bloedingen: bij een verhoogd bloedingsrisico (o.a. gelijktijdig gebruik van antistollingsmiddelen) bloedbeeld en stollingsparameters regelmatig controleren. Bij levercirrose eerst screenen op slokdarmvarices en deze behandelen vóór starten van regorafenib (zie ook volgende tekstblok over leverfunctie). Bij optreden van ernstige bloedingen overwegen om de behandeling definitief te staken.
Blokkade van de vasculaire endotheliale groeifactor-receptor (VEGFR) kan mogelijk de vorming van aneurysma's en/of arteriële dissecties bevorderen. Bij meer kans hierop, zoals bij hypertensie of een voorgeschiedenis van aneurysma, vóór start van de behandeling het risico zorgvuldig afwegen.
Wees alert op trombotische microangiopathie (TMA) als zich de volgende symptomen voordoen: hemolytische anemie, trombocytopenie, vermoeidheid, wisselende neurologische verschijnselen, nierinsufficiëntie en koorts. Bij bevestiging van TMA regorafenib staken.
Vóór aanvang van de behandeling de leverfunctie (ALAT, ASAT en bilirubine) bepalen, gedurende de eerste twee maanden elke 14 dagen en daarna maandelijks én op klinische indicatie. Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt ontraden (geen gegevens beschikbaar, de blootstelling kan verhoogd zijn), er zijn weinig gegevens beschikbaar in geval van een matig ernstige leverfunctiestoornis; de blootstelling hierbij aan regorafenib lijkt gelijk aan die bij een normale leverfunctie. Bij Aziatische (vooral Japanse) patiënten komen ernstige afwijkingen in de leverfunctietesten en leverdisfunctie vaker voor.
Elektrolytverstoringen en metabole afwijkingen: tijdens de behandeling regelmatig controleren op elektrolytverstoringen (bv. hyponatriëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie en hypocalciëmie) en metabole afwijkingen (bv. verhoging TSH, lipase en amylase). Suppletie van elektrolyten kan nodig zijn. Bij significant aanhoudende of terugkerende (ernstige) afwijkingen een dosisverlaging, tijdelijk of permanent staken van de therapie overwegen.
Bij verslechtering van infecties overwegen de behandeling te onderbreken.
Hand-voetsyndroom: de preventie bestaat uit het onder controle houden van callusweefsel en het gebruik van inlegzooltjes en handschoenen om de drukbelasting op voetzolen en handpalmen te verminderen. Behandeling: keratolytische crème (bv. met ureum, salicylzuur of alfa-hydroxylzuur) dun aanbrengen uitsluitend op de aangedane plekken, en vochtinbrengende crème royaal aanbrengen ter verlichting van de symptomen. Bij optreden van ernstig of aanhoudend hand–voetsyndroom de behandeling staken.
Reversibele posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS): symptomen als convulsies, hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid, en blindheid, misselijkheid en braken kunnen passen bij de bijwerking reversibele posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom. Bij vermoeden van RPLS de behandeling onderbreken en een MRI laten uitvoeren. Bij bevestiging van de diagnose de behandeling definitief staken.
Gastro-intestinale perforatie en fistels komen soms voor tijdens de behandeling met regorafenib. Ook kunnen het ziektegerelateerde complicaties zijn bij intra-abdominale maligniteiten. Staak de behandeling bij optreden van een perforatie of fistel.
Wondgenezing: bij een grote operatie de behandeling onderbreken en hervatten bij voldoende wondgenezing.
Syndroom van Gilbert: regorafenib remt UGT1A1; bij het syndroom van Gilbert kan milde hyperbilirubinemie optreden.
Onderzoeksgegevens: patiënten met een (ECOG) performancestatus ≥ 2 waren uitgesloten van klinisch onderzoek; er zijn weinig gegevens beschikbaar over het gebruik van regorafenib bij deze patiënten. De werkzaamheid en veiligheid bij GIST zijn niet vastgesteld bij kinderen (< 18 j.); er is geen relevante toepassing bij kinderen voor de indicaties gemetastaseerd colorectaal carcinoom en hepatocellulair carcinoom. Hoe regorafenib verdragen wordt bij hepatocellulair carcinoom nadat het slecht verdragen werd bij een eerdere behandeling met sorafenib, is niet vastgesteld.
Overdosering
Symptomen
oculaire toxiciteiten (chorioretinopathie) en huidtoxiciteiten (acneïforme dermatitis) zijn gemeld bij de hoogste dosis die is geëvalueerd als monotherapie (80 mg 2 ×/dag).
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met binimetinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met temsirolimus contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
In klinisch onderzoek werd bij doses tot 240 mg per dag geen dosisbeperkende toxiciteit waargenomen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met osimertinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met regorafenib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Binimetinib is een proteïnekinaseremmer. Het remt de kinase-activiteit van mitogeen-geactiveerd extracellulair signaalgereguleerd kinase 1 (MEK1) en MEK2. MEK1 en MEK2 maken deel uit van de MAPK/ERK-route, die cellulaire proliferatie bevordert. Binimetinib remt de activering van MEK door BRAF en remt zo de groei van BRAF V600-gemuteerd melanoom en niet-kleincellig longcarcinoom. Combinatie met encorafenib (een BRAF-remmer) versterkt de antitumoractiviteit en vermindert de kans op behandelingsresistentie in BRAF V600-gemuteerd melanoom en niet-kleincellig longcarcinoom.
Kinetische gegevens
T max | ca. 1,5 uur. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
V d | ca. 5,3 l/kg. |
Metabolisering | vnl. directe glucoronidering (via UGT1A1, ca. 61%) en verder via CYP1A2 en CYP2C19. Er is een actieve metaboliet, die klinisch < 20% van de blootstelling aan binimetinib vertegenwoordigt. |
Eliminatie | ca. 31% met de urine (< 7% onveranderd) en 62% met de feces. |
T 1/2el | ca. 9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Temsirolimus bindt aan het intracellulaire eiwit FKBP-12. Dit eiwit-temsirolimuscomplex remt vervolgens de activiteit van 'mechanistic target of rapamycin' (mTOR), een proteïnekinase van de PIKK-familie. mTOR reguleert het metabolisme, de groei en proliferatie van cellen. In vitro veroorzaakt temsirolimus bij een hoge concentratie (10-20 micromol/l), ook in afwezigheid van FKBP-12, complete celgroeiremming. Het anti-angiogene effect van temsirolimus is het gevolg van verminderde aanmaak van hypoxie-inducerende factoren (HIF) in tumorcellen. Hierdoor wordt onder andere de productie van VEGF en het vooral bij niercelcarcinoom actieve proces van vaatvorming in de tumor verstoord.
Kinetische gegevens
V d | 2,46 l/kg (volbloed). |
Overig | bij de verdeling bindt temsirolimus vooral aan erytrocyten. |
Metabolisering | voornamelijk in de lever tot o.a. het even sterk werkzame sirolimus. Sirolimus wordt verder uitgebreid gemetaboliseerd door CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (78%) en met de urine (5%). |
T 1/2el | ca. 18 uur (temsirolimus) en 73 uur (sirolimus). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer (tyrosinekinaseremmer; TKI). Osimertinib remt irreversibel epidermale-groeifactorreceptoren (EGFR's) met sensibiliserende mutaties (EGFRm) en de TKI-resistente mutatie T790M. Dit leidt in vitro tot remming van de celgroei met tegelijkertijd significant minder activiteit tegen EGFR in wildtype (niet-gemuteerde) cellijnen.
Kinetische gegevens
T max | mediaan ca. 6 uur. |
F | ca. 70%. |
V d | ca. 13,1 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 95%. |
Metabolisering | nog niet geheel opgehelderd. In de lever door vnl. CYP3A5 en in mindere mate door CYP3A4 tot o.a. twee actieve metabolieten, met een vergelijkbare (AZ7550) en een hogere werkzaamheid (AZ5104). AZ5104 is ook werkzaam bij wildtype EGFR. |
Overig | gemiddelde blootstelling aan de twee actieve metabolieten (AZ7550 en AZ5104) is voor beiden ca. 10% ten opzichte van osimertinib. |
Eliminatie | ca. 68% met de feces (ca. 1% onveranderd), ca. 14% met de urine (ca. 1% onveranderd). |
T 1/2el | ca. 44 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Regorafenib remt meerdere kinasen, waaronder die betrokken zijn bij tumor–angiogenese (VEGFR1, VEGFR2, VEGFR3, TIE2), oncogenese (KIT, RET, RAF–1, BRAF, BRAFV600E), metastase (VEGFR3, PDGFR, FGFR) en tumorimmuniteit (CSF1R). Regorafenib remt vooral gemuteerd KIT, een belangrijke oncogene driver in gastro-intestinale stromale tumoren (GIST), en blokkeert daarmee de proliferatie van tumorcellen.
Kinetische gegevens
Resorptie | voedsel verhoogt de absorptie van regorafenib. De plasmaconcentraties regorafenib en actieve metabolieten zijn het hoogst bij toediening na een vetarm ontbijt t.o.v. een vetrijk ontbijt of in nuchtere toestand. |
T max | ca. 3–4 uur. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | in de lever door CYP3A4 en UGT1A9 tot o.a. de even actieve metabolieten M–2 (N–oxide) en M–5 (N–oxide en N–desmethyl). |
Overig | regorafenib en metabolieten kunnen een enterohepatische kringloop ondergaan. |
Eliminatie | met de feces ca. 71% (47% onveranderd), met de urine ca. 19% (als glucuroniden). |
T 1/2el | 20–30 uur (regorafenib en metaboliet M–2), 40–100 uur (metaboliet M–5). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
binimetinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
temsirolimus hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
osimertinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
regorafenib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk