Samenstelling
Xalkori XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 200 mg, 250 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Jakavi (als fosfaat) XGVS Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Zykadia XGVS Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 150 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 150 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Alecensa (als hydrochloride) XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 150 mg
Bevat tevens 6 mg natrium/capsule.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor crizotinib bij ALK-positieve, gemetastaseerde NSCLC als eerstelijnsbehandeling en bij ALK-positieve, gemetastaseerde NSCLC als tweedelijnstherapie staan de adviezen van commissie BOM op NVMO.org.
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Indien een patiënt niet in aanmerking komt voor een stamceltransplantatie, is de behandeling van myelofibrose gericht op het voorkomen van eventuele trombo-embolische complicaties en op symptomatische behandeling van optredende anemie, pancytopenie en extramedullaire hematopoëse, zoals splenomegalie. Hiervoor is geen standaardbehandeling aangewezen. Indien de splenomegalie ten gevolge van myelofibrose symptomatisch wordt en een behandeling behoeft, kan ruxolitinib als cytoreductieve therapie worden ingezet. In vergelijking met placebo of andere gangbare behandelingen leidt de behandeling met ruxolitinib tot een significante verkleining van de vergrote milt en een verbetering in kwaliteit van leven. Andere symptomen zoals anemie en trombocytopenie verbeteren niet, er is ook geen overlevingsvoordeel aangetoond.
Advies
Ceritinib als eerstelijns of derdelijns/vierdelijnsbehandeling bij gemetastaseerd ALK-positief NSCLC, bevat het advies van de commissie BOM op NVMO.org.
Voor de behandeling niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) staat de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Indicaties
- ALK (anaplastisch lymfoom kinase)–positief, gevorderd of gemetastaseerd niet–kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen als monotherapie:
- als eerstelijnsbehandeling;
- na eerdere behandeling voor ALK-positief gevorderd of gemetastaseerd NSCLC.
- ROS1–positief, gevorderd of gemetastaseerd niet–kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen als monotherapie.
- Gerecidiveerd of refractair ALK-positief anaplastisch grootcellig lymfoom (ALCL) bij kinderen ≥ 6 jaar als monotherapie.
- Gerecidiveerde of refractair ALK-positieve niet-reseceerbare inflammatoire myofibroblastaire tumor (IMT) bij kinderen ≥ 6 jaar als monotherapie.
Indicaties
Myelofibrose (MF)
- Aan de ziekte gerelateerde splenomegalie of symptomen van primaire myelofibrose (chronische idiopathische myelofibrose), post-polycythaemia vera-myelofibrose of post-essentiële trombocytemie-myelofibrose bij volwassenen.
Polycythemia vera (PV)
- Polycythaemia vera bij volwassenen die resistent zijn tegen hydroxycarbamide of die dit middel niet verdragen.
Graft-versus-host-ziekte (GvHD)
- Acute of chronische graft-versus-host-ziekte bij volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar met een ontoereikende respons op corticosteroïden of andere systemische behandelingen.
Indicaties
Volwassenen met anaplastisch lymfoom kinase (ALK)–positief, gevorderd niet–kleincellig longcarcinoom (NSCLC) als monotherapie
- als eerstelijnsbehandeling;
- na eerdere behandeling met crizotinib.
Indicaties
Anaplastisch lymfoomkinase (ALK)-positief gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), als monotherapie bij volwassenen:
- bij eerstelijnszorg;
- na eerdere behandeling met crizotinib.
Doseringen
Indien gespecificeerd voor de indicatie, vóór starten van de behandeling de ALK-positieve of ROS1-positieve status vaststellen met een hiervoor gevalideerde test.
Voorafgaand aan de behandeling bij kinderen anti-emetica geven om misselijkheid en braken te voorkomen.
ALK-positieve of ROS1-positieve, gevorderd of gemetastaseerd NSCLC
Volwassenen (incl. ouderen)
250 mg 2×/dag continu.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 - < 90 ml/min) is een aanpassing van de dosis niet nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) zonder hemodialyse of peritoneale dialyse de dosering verlagen naar 250 mg 1×/dag. Eventueel de dosering na ten minste 4 weken verhogen tot 200 mg 2×/dag. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij patiënten die gedialyseerd worden.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (ASAT > 'upper limit of normal' (ULN) en totaal bilirubine ≤ ULN óf elke ASAT-waarde en totaal bilirubine > ULN, maar ≤ 1,5 × ULN) is een aanpassing van de dosis niet nodig. Bij een matig verminderde leverfunctie (elke ASAT-waarde en totaal bilirubine > 1,5 × ULN en ≤ 3 × ULN) de dosering verlagen naar 200 mg 2×/dag. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (elke ASAT-waarde en totaal bilirubine > 3 × ULN) de dosering verlagen naar 250 mg 1×/dag. De aanpassing van de dosis volgens de Child-Pugh-classificatie is niet onderzocht.
ALK-positief ALCL of ALK-positieve IMT
Kinderen ≥ 6 jaar
280 mg/m² lichaamsoppervlak 2×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt. Als startdosis geldt:
lichaamsoppervlak 0,60–0,80 m²: 200 mg 2×/dag;
lichaamsoppervlak 0,81–1,16 m²: 250 mg 2×/dag;
lichaamsoppervlak 1,17–1,51 m²: 400 mg 2×/dag;
lichaamsoppervlak 1,52–1,69 m²: 450 mg 2×/dag;
lichaamsoppervlak ≥ 1,70 m²: 500 mg 2×/dag;
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 – < 90 ml/min) is een aanpassing van de startdosis niet nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) zonder hemodialyse of peritoneale dialyse geef de dosering zoals in de kolom 'tweede dosisverlaging' van tabel 4 in de officiële productinformatie van CBG/EMA rubriek 4.2. Eventueel de dosering na ten minste 4 weken verhogen tot de dosering vermeld in de kolom 'eerste dosisverlaging' van tabel 4. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij patiënten die gedialyseerd worden. De adviezen bij kinderen zijn gebaseerd op onderzoek bij volwassenen.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (ASAT > 'upper limit of normal' (ULN) en totaal bilirubine ≤ ULN óf elke ASAT-waarde en totaal bilirubine > ULN, maar ≤ 1,5 × ULN) is een aanpassing van de startdosis niet nodig. Bij een matig verminderde leverfunctie (elke ASAT-waarde en totaal bilirubine > 1,5 × ULN en ≤ 3 × ULN) of ernstig verminderde leverfunctie (elke ASAT-waarde en totaal bilirubine > 3 × ULN) respectievelijk een eerste dosisverlaging of tweede dosisverlaging instellen op basis van het lichaamsoppervlak volgens tabel 4 van de officiële productinformatie van CBG/EMA rubriek 4.2. De adviezen bij kinderen zijn gebaseerd op onderzoek bij volwassenen.
Bij ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (o.a. hematologische bijwerkingen, stijging van leverenzymwaarden, interstitiële longziekte, QT-verlenging, bradycardie of een oogaandoening) de officiële productinformatie van CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 2 t/m 6).
Een gemiste dosis meteen innemen, tenzij het minder dan 6 uur duurt tot de volgende dosis. Niet twee doses tegelijk innemen om een gemiste dosis in te halen.
Toediening: de capsules heel innemen met water. Géén grapefruit-/pompelmoessap gebruiken. Kan met of zonder voedsel worden ingenomen. Bij kinderen vooraf nagaan of zij in staat zijn de capsules in hun geheel in te nemen.
Doseringen
Let op! Het wordt aanbevolen de tabletten niet te halveren. Indien een lagere dosering gewenst is (zoals bij verminderde nier- of leverfunctie of bij de combinatie met sommige andere geneesmiddelen), de dosis afronden naar de dichtstbijzijnde waarde. Een 50% reductie van 15 mg 2×/dag wordt in dit geval 10 mg 2×/dag.
Myelofibrose
Volwassenen
Startdosering: bij een trombocytenaantal > 200 × 10 9/l: 20 mg 2×/dag; bij een trombocytenaantal 100–200 × 10 9/l: 15 mg 2×/dag; bij een trombocytenaantal 50–100 × 10 9/l, op grond van relatief weinig gegevens: startdosering max. 5 mg 2×/dag. Bij onvoldoende werkzaamheid de dosering verhogen met stappen van max. 5 mg 2×/dag tot een maximale dosering van 25 mg 2×/dag. De dosering niet verhogen in de eerste 4 weken van de behandeling en daarna ten minste 2 weken aanhouden als interval tussen twee dosisverhogingen.
Verminderde nierfunctie: bij lichte en matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de startdosis met 50% verlagen (2×/dag), vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Bij hemodialyse (op grond van relatief weinig gegevens): bij een trombocytenaantal > 200 × 10 9/l: 20 mg 1×/dag óf 10 mg 2×/dag, enkel toedienen op de dag van hemodialyse, nadat de hemodialyse is voltooid. Bij een trombocytenaantal 100–200 × 10 9/l: 15 mg 1×/dag enkel op de dag van hemodialyse, nadat de hemodialyse is voltooid.
Verminderde leverfunctie: de startdosis met 50% verlagen (2×/dag), vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Het bloedbeeld ten minste elke 1–2 weken controleren tijdens de eerste 6 weken van de behandeling, daarna indien klinisch geïndiceerd.
Polycythaemia vera
Volwassenen
Startdosering: 10 mg 2×/dag. De dosering zo nodig aanpassen afhankelijk van de bloedwaarden. Bij onvoldoende werkzaamheid de dosering verhogen met stappen van max. 5 mg 2×/dag tot een maximale dosering van 25 mg 2×/dag. De dosering niet verhogen in de eerste 4 weken van de behandeling en daarna ten minste 2 weken aanhouden als interval tussen twee dosisverhogingen.
Verminderde nierfunctie : bij licht en matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de startdosering is 5 mg 2×/dag. vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Bij hemodialyse: 10 mg 1×/dag of 5 mg 2×/dag enkel op de dag van hemodialyse, nadat de hemodialyse is voltooid. Deze dosisaanbeveling is gebaseerd op simulaties, controleer zorgvuldig op de werkzaamheid en veiligheid. Er zijn geen gegevens beschikbaar over dosering bij patiënten die peritoneale dialyse of continue veno-veneuze hemofiltratie (CVVH) ondergaan.
Verminderde leverfunctie: de aanbevolen startdosering is 5 mg 2×/dag. Vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Het bloedbeeld ten minste elke 1–2 weken controleren tijdens de eerste 6 weken van de behandeling, daarna indien klinisch geïndiceerd.
Acute of chronische graft-versus-host-ziekte
Kinderen en volwassenen ≥ 12 jaar
Startdosering: 10 mg 2×/dag. De dosering zo nodig aanpassen op geleide van de werkzaamheid en veiligheid. Overweeg geleidelijke dosisverlaging (50% elke twee maanden; 1e dosisverlaging 5 mg 2×/dag, 2e dosisverlaging 5 mg 1×/dag) bij patiënten met een respons nadat gebruik van corticosteroïden is gestaakt. Indien symptomen van GvHD terugkeren, her-escalatie van ruxolitinib overwegen.
Verminderde nierfunctie: bij licht en matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de startdosering is 5 mg 2×/dag. vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Er zijn geen gegevens over gebruik bij hemodialyse.
Verminderde leverfunctie: bij een stoornis van de leverfunctie die geen verband houdt met GvHD, de startdosering met 50% verlagen. Bij GvHD-symptomen van de lever en stijging van het totaal bilirubine tot > 3× ULN, de bloedwaarden vaker controleren op toxiciteit; een dosisreductie met één niveau wordt aanbevolen.
Bij ouderen (> 65 j.): er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.
Bij gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers (o.a. claritromycine, itraconazol, posaconazol, voriconazol, ritonavir, saquinavir) of remmers van zowel CYP3A4 als CYP2C9 (o.a. fluconazol): de dosering met 50% verlagen en het bloedbeeld frequenter controleren (bv. 2 keer per week). Vermijd het gebruik van doses fluconazol van > 200 mg/dag.
Bij bloedbeeldafwijkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij afwijkingen van het bloedbeeld, de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, o.a. tabel 2 en 3 en rubriek 4.4).
De behandeling staken indien binnen 6 maanden geen vermindering van de miltgrootte of verbetering van de symptomen optreedt. Indien sprake is van een toename van de miltlengte (cq volume) met ≥40% (cq 25%) in combinatie met enige klinische vooruitgang zonder voelbare verbetering van ziektegerelateerde symptomen, staak dan de behandeling.
Een vergeten dosis overslaan en doorgaan met het gebruikelijke schema.
Toediening: de tabletten elke dag op dezelfde tijden innemen, met of zonder voedsel.
Doseringen
Vóór aanvang van de behandeling de ALK-positieve NSCLC-status aantonen op basis van een gevalideerde analysemethode in een ervaren laboratorium.
Vanwege het vaak vóórkomen van graad 3–4 voorvallen van misselijkheid/braken en diarree (bij ca. 12,5%), de patiënt zonodig behandelen met o.a. extra vocht, anti-emetica en antidiarrhoica.
Niet–kleincellig longcarcinoom (NSCLC)
Volwassenen (incl. ouderen (≤ 85 jaar)
Indien de patiënt voedsel tot zich kan nemen: 450 mg 1×/dag (= tevens de max. dosis) innemen mét voedsel. De behandeling voortzetten zolang er klinisch voordeel wordt waargenomen. Als vanwege een bijwerking een dosisverlaging nodig is, moet deze in stappen van 150 mg worden bereikt. De behandeling definitief staken indien 150 mg/dag niet wordt verdragen.
Indien de patiënt géén voedsel tot zich kan nemen: 750 mg 1×/dag (= tevens de max. dosis) innemen op nuchtere maag met water. De behandeling voortzetten zolang er klinisch voordeel wordt waargenomen. Als vanwege een bijwerking een dosisverlaging nodig is, moet een dosering van 600 mg gebruikt worden, hierna kan de dosering nog verlaagd worden naar 450 mg en daarna naar 300 mg/dag. De behandeling definitief staken indien 300 mg/dag niet wordt verdragen.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: bij een licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–9) is een aanpassing van de dosis niet nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) de dosis verlagen met ca. ⅓, afgerond op het dichtsbijzijnde veelvoud van 150 mg.
In combinatie met sterke CYP3A4-remmers: indien combinatie met een sterke CYP3A4-remmer onvermijdelijk is, dan de dosis verlagen met ca. ⅓, afgerond op het dichtsbijzijnde veelvoud van 150 mg. Observeer nauwlettend op bijwerkingen. Bij goed verdragen kan bij noodzakelijk langdurig gebruik van de combinatie de dosis voorzichtig worden verhoogd om onderbehandeling te voorkómen. Bij staken van de CYP3A4-remmer weer de dosis gebruiken van vóór instelling van de combinatie.
Bij (ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (bradycardie, verlengd QT-interval, interstitiële longziekte/pneumonitis, misselijkheid/braken, diarree, stijging van leverenzymwaarden, aanhoudende hyperglykemie, stijging lipase of amylase-waarden) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1).
Een gemiste dosis alsnog innemen, tenzij de volgende dosis binnen 12 uur moet worden ingenomen.
In geval van braken géén extra dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Toediening: de capsules en tabletten heel innemen (zonder kauwen of fijnmaken) mét voedsel (voor een voldoende biologische beschikbaarheid en minder gastro-intestinale bijwerkingen), elke dag op hetzelfde tijdstip. Het voedsel mag variëren van een lichte tot volledige maaltijd. Geen grapefruitsap gebruiken. Indien de patiënt géén voedsel tot zich kan nemen, dan ceritinib op een nuchtere maag innemen en daarbij de hogere dosering volgen; dan mag de patiënt ten minste twee uur vóór tot één uur na de inname niets innemen (ook geen sondevoeding). Let op! wissel niet af tussen inname wel met voedsel en niet met voedsel.
Doseringen
Vóór behandeling een ALK-positieve status vaststellen met een gevalideerde ALK-test.
ALK-positief gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC)
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 jaar)
600 mg 2×/dag tijdens de maaltijd. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Bij een verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig.
Bij een licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5-9) is een dosisaanpassing niet nodig; bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de begindosering 450 mg 2×/dag tijdens de maaltijd.
Bij bijwerkingen: de dosering verlagen in stappen van 150 mg 2×/dag (dus na 1 dosisverlaging is de dosis 450 mg 2×/dag), indien dit bij het optreden van bijwerkingen noodzakelijk is. Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (symptomatische bradycardie, ILD/pneumonitis, levertoxiciteit, spiertoxiciteit (waaronder verhoging CK), hemolytische anemie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 en 2).
Bij uitbraken van een ingenomen dosis, geen nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Een vergeten dosis binnen 6 uur alsnog innemen; als het langer dan 6 uur geleden is de dosis overslaan en de volgende dosis op het normale geplande tijdstip innemen.
Toediening: de capsules in zijn geheel (zonder openen of oplossen) innemen bij de maaltijd. Voedsel verbetert de biologische beschikbaarheid.
Bijwerkingen
Bij volwassenen met ALK-positief of ROS1-positief NSCLC
Zeer vaak (> 10%): bradycardie. Verminderde eetlust, misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Neuropathie ( bv. neuralgie, neuritis, paresthesie, perifere neuropathie (sensorisch en/of motorisch), polyneuropathie, spierzwakte, loopstoornis), duizeligheid, smaakstoornis. Visusstoornis, waaronder wazig zien, diplopie, fotofobie, fotopsie, zien van halo's, zwevende deeltjes in het oog, gezichtsvelduitval. Huiduitslag. Vermoeidheid, oedeem (lokaal en/of gegeneraliseerd). Neutropenie, leukopenie, anemie. Verhoogde waarden van ALAT, ASAT, γ-GT.
Vaak (1–10%): hartfalen (soms met fataal verloop), QT–verlenging, syncope. Interstitiële longziekte zoals pneumonitis, alveolitis en 'acute respiratory distress syndrome' (ARDS). Dyspepsie, oesofagitis. Niercyste, nierabces. Verhoogde creatininewaarde in het bloed, verhoogde AF-waarden. Verlaagde waarden testosteron in bloed. Hypofosfatemie.
Soms (0,1–1%): gastro-intestinale perforatie, waaronder die van het colon. Levertoxiciteit met fatale afloop. (Acuut) nierfalen. Fotosensibilisatie. Verhoogde waarde creatinekinase in het bloed.
Bij kinderen met ALK-positief ALCL of IMT
Zeer vaak (> 10%): neutropenie, anemie, leukopenie, trombocytopenie. Hypofosfatemie, verminderde eetlust. Neuropathie, dysgeusie. Visusstoornis. Bradycardie, duizeligheid. Braken, diarree, misselijkheid, obstipatie, dyspepsie, buikpijn. Stijging transaminasewaarden, stijging alkalische fosfatase in het bloed. Stijging creatinine in het bloed. Oedeem, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): QT-verlenging. Oesofagitis. Huiduitslag.
Bijwerkingen
Bij MF en PV:
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Gastro-intestinale bloeding, bloeduitstortingen, andere bloedingen (o.a. epistaxis, hematurie en bloeding na een ingreep). Anemie (ca. 84%), trombocytopenie (ca. 81%) en neutropenie (alle: dosisgebonden effecten), blauwe plekken. Duizeligheid, hoofdpijn. Pneumonie (vaak bij polycythaemia vera), urineweginfecties, Herpes zoster-infectie. Obstipatie. Gewichtstoename, hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie, verhoogd lipase. Verhoogd ALAT en ASAT.
Vaak (1-10%): sepsis (soms bij polycythaemia vera). Intracraniële bloeding. Flatulentie.
Soms (0,1-1%): tuberculose (frequentie onbekend bij polycythaemia vera).
Verder is gemeld: progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML).
Na staken van de behandeling bij myelofibrosepatiënten kunnen de symptomen van myelofibrose terugkeren (tot ca. 1 week erna), waaronder vermoeidheid, botpijn, koorts, jeuk, nachtzweten, symptomatische splenomegalie en gewichtsdaling.
Bij acute GvHD
Zeer vaak (> 10%): CMV-infectie, sepsis, urineweginfectie. Trombocytopenie, anemie, neutropenie, pancytopenie. Hypercholesterolemie. Hypertensie. Misselijkheid. Stijging ALAT, ASAT in het bloed.
Vaak (1-10%): hoofdpijn.
Bij chronische GVHD
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, anemie, neutropenie. Hypercholesterolemie. Hoofdpijn. Hypertensie. Stijging lipase, amylase, ALAT, ASAT, creatinekinase, creatinine in het bloed.
Vaak (1-10%): CMV-infectie, urineweginfectie, BK-virusinfectie. Gewichtstoename. Obstipatie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): anemie. Verminderde eetlust (bij ca. 40%). Misselijkheid (bij ca. 43%), braken (bij ca. 38%), dyspepsie, gastro-oesofageale refluxziekte, dysfagie, buikpijn, obstipatie, diarree (bij ca. 59%). Huiduitslag (bv. maculopapuleus), acneïforme dermatitis. Vermoeidheid (bij ca. 48%), asthenie. Gewichtsverlies (bij ca. 28%). Afwijkende leverfunctietest (bij ca. 61%), verhoogde creatininewaarde in bloed.
Vaak (1–10%): hyperglykemie, hypofosfatemie. Visusstoornis (bv. wazig zicht, accommodatiestoornis, fotopsie). Pericarditis, bradycardie, QT-verlenging. Interstitiële longziekte, pneumonitis. Nierfalen, nierfunctiestoornis. Verhoogd lipase, amylase.
Soms (0,1–1%): hepatotoxiciteit. Pancreatitis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bradycardie. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree. Gewichtstoename. Oedeem (bv. perifeer, gegeneraliseerd, periorbitaal, rond het ooglid). Myalgie (ca. 35%). Huiduitslag (waaronder erythemateus, maculeus, papuleus, maculopapuleus, exfoliatief en acneïforme dermatitis). Anemie. Visusstoornissen (bv. wazig zien, dubbel zien, asthenopie, mouches volantes). Stijging van waarden van ASAT, ALAT, bilirubine en creatinekinase.
Vaak (1-10%): interstitiële longziekte/pneumonitis. Stomatitis, mondulcera, dysgeusie/hypogeusie. Acute nierbeschadiging. Fotosensibilisatie. Stijging alkalische fosfatase, creatinine in het bloed.
Soms (0,1-1%): Geneesmiddelgeïnduceerd leverletsel. Gastro-intestinale perforatie. Hemolytische anemie.
Interacties
Sterke CYP3A–remmers zoals claritromycine, erytromycine, grapefruitsap, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, ritonavir, saquinavir en voriconazol verhogen de blootstelling aan crizotinib; de combinatie vermijden. Wees voorzichtig met matig-sterke CYP3A4-remmers zoals diltiazem en verapamil. Sterke CYP3A–inductoren zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine en sint–janskruid verlagen de blootstelling aan crizotinib; de combinatie vermijden.
Crizotinib is zelf (ook) een matige remmer van CYP3A. Vermijd gelijktijdige toediening met CYP3A–substraten met een smalle therapeutische breedte zoals alfentanil, fentanyl, alprazolam, ciclosporine, domperidon, ergot–derivaten, midazolam, pimozide, kinidine, sirolimus, tacrolimus, sommige statinen en sommige HIV–proteaseremmers. Indien één van de combinaties toch noodzakelijk is, nauwgezette controle uitvoeren.
In vitro remt crizotinib CYP2B6; voorzichtig bij de combinatie met CYP2B6-substraten zoals bupropion en efavirenz. Mogelijk remt crizotinib organische kationtransporters (OCT's); voorzichtig bij de combinatie met substraten van OCT's zoals metformine. Mogelijk remt crizotinib ook Pgp, en verhoogt het daardoor de blootstelling aan substraten voor Pgp; bij combinatie met substraten voor Pgp met een smalle therapeutische breedte (bv. digoxine, colchicine, dabigatran, paclitaxel, pravastatine, vincristine) nauwkeurige klinische controle uitvoeren. De werkzaamheid van orale anticonceptiva kan mogelijk verminderen.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, ibutilide, methadon, kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica. Er is meer kans op bradycardie bij de combinatie met geneesmiddelen die bradycardie als bijwerking geven zoals β-blokkers, clonidine, digoxine, diltiazem, ivabradine, verapamil, mefloquine, cholinesteraseremmers en pilocarpine.
Wees voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen met een bekend risico van gastro-intestinale perforatie (zoals NSAID's).
Wees voorzichtig met de combinatie met nefrotoxische of hepatotoxische geneesmiddelen.
Interacties
Bij combinatie met sterke remmers van CYP3A4 en remmers van zowel CYP3A4 als CYP2C9 (bv. fluconazol), de dosering van ruxolitinib verlagen; zie de rubriek Dosering. Vermijd het gebruik van fluconazol in doses van > 200 mg/dag. Vermijd tevens het gebruik van grapefruit-/pompelmoessap. Bij combinatie met matig-sterke CYP3A4-remmers (o.a. erytromycine, atazanavir, aprepitant, diltiazem, fluvoxamine en verapamil) de patiënt extra controleren op cytopenieën.
Sterke CYP3A4-inductoren (o.a. carbamazepine, rifampicine en sint–janskruid) kunnen de blootstelling aan ruxolitinib verlagen. Controleer de patiënt nauwgezet; in individuele gevallen kan het nodig zijn de dosering van ruxolitinib te verhogen.
Ruxolitinib remt Pgp en BCRP in de darm. Bij gelijktijdig gebruik van substraten voor Pgp en/of BCRP met een kleine therapeutische breedte (o.a. dabigatran, ciclosporine, rosuvastatine en digoxine) extra controleren op bijwerkingen van deze middelen.
Interacties
Ceritinib is een substraat voor CYP3A4 en Pgp. Sterke CYP3A4–remmers (met en zonder gelijktijdige Pgp-remming) zoals claritromycine, erytromycine, grapefruitsap, indinavir, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, ritonavir en saquinavir verhogen de blootstelling aan ceritinib; de combinatie vermijden. Indien dit niet mogelijk is, de dosis ceritinib met circa een derde verlagen (niet klinisch geverifieerd) en monitoren of dit te verdragen is. Sterke CYP3A/Pgp–inductoren zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifabutine, rifampicine en sint–janskruid verlagen de blootstelling aan ceritinib; de combinatie vermijden.
Ceritinib kan de klaring remmen van geneesmiddelen die overwegend door CYP3A4 worden gemetaboliseerd. Vermijd gelijktijdige toediening van CYP3A4–substraten met een smalle therapeutische breedte zoals alfentanil, fentanyl, alprazolam, ciclosporine, domperidon, ergot–derivaten, midazolam, pimozide, quetiapine, kinidine, sirolimus, tacrolimus, sommige statinen en sommige HIV–proteaseremmers. Indien dit onvermijdelijk is, overweeg een dosisverlaging van CYP3A4-substraten met een smalle therapeutische breedte.
Wees vanwege een remming van BCRP en intestinaal Pgp door ceritinib voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van BCRP-substraten (bv. rosuvastatine, methotrexaat, topotecan, sulfasalazine) en Pgp-substraten (bv. digoxine, colchicine, dabigatran, paclitaxel, pravastatine, vincristine); monitor bijwerkingen van deze middelen.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, ibutilide, methadon, kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen, enkele antimycotica; monitor het QT-interval.
Er is meer kans op bradycardie bij de combinatie met geneesmiddelen die bradycardie als bijwerking geven zoals β-blokkers, clonidine, digoxine, diltiazem, ivabradine, verapamil, mefloquine, cholinesteraseremmers en pilocarpine.
Tijdens de behandeling het gebruik van bloedglucoseverlagende middelen optimaliseren.
Ceritinib is minder goed oplosbaar bij hogere pH. Combinatie met de protonpompremmer esomeprazol (40 mg 1×/dag) vermindert de AUC van ceritinib met ca. 76% en de Cmax met 79%; desondanks lijkt de impact van protonpompremmers mee te vallen. Er zijn geen gegevens over de combinatie met antacida of H2-receptorantagonisten. De kans op een klinisch relevante afname in de biologische beschikbaarheid van ceritinib is mogelijk lager bij inname van het antacidum 2 uur vóór of 2 uur ná ceritinib en bij inname van een H2-receptorantagonist 10 uur vóór of 2 uur na ceritinib.
Interacties
Wees voorzichtig met geneesmiddelen die eveneens bradycardie kunnen geven (bv. β-blokkers).
Alectinib en de actieve metaboliet M4 remmen Pgp en kunnen daarmee de plasmaconcentratie verhogen van geneesmiddelen die substraat zijn voor deze transporter. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een substraat zijn voor Pgp én een smalle therapeutische breedte hebben zoals digoxine, dabigatran, sirolimus, everolimus, topotecan, nilotinib en lapatinib.
Alectinib en de actieve metaboliet M4 remmen de transporter BCRP. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels stijgen van substraten voor BCRP zoals rosuvastatine, sulfasalazine, methotrexaat, topotecan, lapatinib en mitoxantron.
Omdat na metabolisering van alectinib door CYP3A4 een even actieve metaboliet ontstaat, blijkt combinatie met CYP3A4 remmers of -inductoren een relatief klein effect te hebben en is dosisaanpassing van alectinib niet nodig. Wees echter toch alert bij de combinatie met sterke CYP3A4-remmers (bijwerkingen) of -inductoren (verminderde werkzaamheid).
De werkzaamheid van orale anticonceptiva kan mogelijk verminderen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid (vergroot postimplantatieverlies, afgenomen foetaal lichaamsgewicht en bij hogere dosering verminderde botvorming in groeiende lange botten).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Niet–klinische veiligheidsbevindingen laten een aantasting van de mannelijke en vrouwelijke vruchtbaarheid zien. Raad een man of vrouw voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over behoud van vruchtbaarheid.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 90 dagen na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (o.a. verlaagd foetusgewicht en verhoogd post-implantatieverlies).
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient een zeer effectieve anticonceptiemethode te gebruiken gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren bij supratherapeutische doseringen aanwijzingen voor schadelijkheid (kleine foetussen met vertraagde botvorming, skeletafwijkingen, kleine orgaanafwijkingen, verlies van embryo/foetus).
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie. De werkzaamheid van orale anticonceptiva kan mogelijk verminderen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (bij dieren). Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit geneesmiddel geen contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is weinig informatie over het gebruik bij ALK–positief of ROS1-positief NSCLC met histologie van niet–adenocarcinoom, waaronder plaveiselcelcarcinoom.
Levertoxiciteit: gedurende de eerste twee maanden van de behandeling elke week ALAT, ASAT en totaal bilirubine bepalen, daarna eenmaal per maand en vaker bij afwijkingen van graad 2, 3 of 4 (CTCAE). Bij optreden van verhoogde transaminasenwaarden kan onderbreken of definitief staken van de behandeling nodig zijn.
Interstitiële longziekte (ILD): behandelinggerelateerde pneumonitis kan ernstig zijn en fataal verlopen. Interstitiële longziekten treden doorgaans binnen 2 maanden op. Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (LD de behandeling staken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging; bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten, nierfunctie en ECG bepalen. Bij optreden van QT-verlenging kan onderbreken of definitief staken van de behandeling nodig zijn.
Een eventuele bradycardie ontwikkelt zich mogelijk pas enkele weken na starten van de behandeling volledig; controleer regelmatig hartslag en bloeddruk en vermijd andere geneesmiddelen die bradycardie kunnen geven (zie de rubriek Interacties). Bij optreden van bradycardie kan onderbreken of definitief staken van de behandeling nodig zijn.
Hartfalen: behandeling met crizotinib bij volwassenen kan verder aanleiding geven tot de ontwikkeling van hartfalen, die ernstig kan zijn en soms met fatale afloop, zowel bij patiënten met als zonder pre-existente hartaandoeningen. Controleer nauwgezet op symptomen van hartfalen (bv. dyspneu, oedeem, snelle gewichtstoename) en overweeg gepaste maatregelen bij het ontstaan hiervan zoals dosisonderbreking, dosisverlaging of staken van de behandeling. Er zijn gevallen bekend waarbij de symptomen verdwenen na staken van de behandeling.
(Acuut) nierfalen is gemeld, waarvan sommige met fatale afloop en sommige waarbij hemodialyse noodzakelijk was of met een hyperkaliëmie graad 4. Daarom vóór de behandeling én regelmatig tijdens de behandeling de nierfunctie controleren, vooral bij risicofactoren voor óf een voorgeschiedenis van nierinsufficiëntie.
Gastro-intestinale toxiciteit: is bij kinderen met ALCL of IMT zeer vaak gemeld; braken en diarree traden in klinisch onderzoek respectievelijk bij 95% en 85% van de patiënten op. Geef anti-emetica voorafgaand aan de behandeling om misselijkheid en braken te voorkomen. Behandel gastro-intestinale toxiciteit met anti-emetica en antidiarreemiddelen. Als kinderen misselijkheid graad 3 ontwikkelen die langer dan 3 dagen aanhoudt of diarree of braken graad 3 of 4 ondanks maximale therapie, de behandeling onderbreken totdat symptomen zijn verdwenen. Hervat crizotinib met een lager dosisniveau. Op klinische indicatie ondersteunende behandeling, zoals hydratie en aanvulling van elektrolyten, overwegen.
Wees in verband met de kans op gastro-intestinale perforatie voorzichtig bij risicofactoren hiervoor zoals (een voorgeschiedenis van) diverticulitis, metastasen in het maag-darmkanaal en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen met een bekend risico op gastro-intestinale perforatie (zoals NSAID's); laat de patiënt zich direct melden wanneer eerste symptomen van een gastro-intestinale perforatie zich voordoen.
Op indicatie een compleet bloedbeeld inclusief differentiële telling van leukocyten uitvoeren. Herhaal dit regelmatig bij afwijkingen van graad 3 of 4 of bij optreden van koorts of een infectie.
Optreden van ernstig verlies van het gezichtsvermogen kan mogelijk komen door een stoornis van de N. opticus. Bij kinderen met ALCL of IMT voorafgaand aan de behandeling een oogheelkundig onderzoek verrichten, met een follow-up (incl. onderzoek van de retina) binnen 1 maand, en daarna om de 3 maanden of bij nieuwe symptomen van een visusstoornis. Bij een visusstoornis graad 2 de patiënt controleren en een dosisverlaging overwegen. Staak de behandeling en laat oogheelkundig onderzoek verrichten indien een ernstige visusstoornis (graad 3 of 4) optreedt. Er is onvoldoende informatie beschikbaar over het herhaalrisico bij hervatten van de behandeling; weeg hierbij het mogelijke voordeel van de patiënt af tegen de risico's.
Fotosensibilisatie: is gemeld. Adviseer langdurige blootstelling aan de zon te vermijden gedurende de behandeling en om in de buitenlucht beschermende maatregelen te nemen, bv. beschermende kleding of zonnebrandcrème.
De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen (< 18 j.) met ALK-positieve of ROS1-positieve NSCLC, bij kinderen < 3 jaar met gerecidiveerd of refractair systemische ALK-positieve ALCL en bij kinderen < 2 jaar met niet-reseceerbare, recidiverende of refractaire ALK-positieve IMT.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bloedbeeld: voorafgaand aan en elke 2–4 weken tijdens de behandeling een complete bloedceltelling (incl. differentiële witte bloedceltelling) uitvoeren, tot de dosering van ruxolitinib is gestabiliseerd en daarna indien klinisch geïndiceerd. Bij een trombocytenaantal < 200 × 109/l of een hemoglobinegehalte < 6,2 mmol/l (10 g/dl) bij aanvang van de behandeling, het bloedbeeld frequenter controleren; bij polycythaemia vera de dosis verminderen bij een dergelijk hemoglobinegehalte. Overweeg een dosisvermindering bij een trombocytenaantal < 100 × 109/l en bij polycythaemia vera tevens bij een hemoglobinegehalte < 7,5 mmol/l (12 g/dl) (zie rubriek Dosering). De behandeling onderbreken indien het aantal bloedplaatjes < 50 × 109/l, het absolute aantal neutrofielen < 0,5 × 109/l is en bij polycythaemia vera tevens als het hemoglobinegehalte < 5,0 mmol/l (8 g/dl) is. Ondanks dosisverlaging of onderbreking van de behandeling kan een plaatjestransfusie of bloedtransfusie noodzakelijk zijn. Na herstel van de bloedwaarden kan de toediening worden hervat met 5 mg 2×/dag; daarna geleidelijk verhogen onder zorgvuldige controle van het bloedbeeld.
Infecties: ernstige schimmelinfecties, bacteriële, mycobacteriële, virale en andere opportunistische infecties komen voor. Beoordeel voorafgaand aan de behandeling de kans op het ontwikkelen van een ernstige infectie. De behandeling niet beginnen voordat ernstige infecties zijn verdwenen. Tuberculose is gemeld bij patiënten die ruxolitinib kregen voor myelofibrose. Controleer de patiënt voorafgaand aan de behandeling op de aanwezigheid van (latente) tuberculose; denk er aan dat bij ernstig zieke of immuungecompromitteerde patiënten meer kans is op fout-negatieve testresultaten voor de tuberculinehuidtest. Observeer tijdens de behandeling zorgvuldig op verschijnselen van infectie (o.a. urineweginfectie, herpes zoster infectie, schimmelinfectie) en start zo nodig meteen een geschikte behandeling. Wees voorzichtig bij een bestaande chronische HBV-infectie; het effect van ruxolitinib op de virale replicatie is niet bekend.
Lipiden: monitoring van het lipidenspectrum en behandeling van dyslipidemie wordt aanbevolen.
Bij myelofibrose is het ontstaan van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) gemeld. Wees alert op tekenen die kunnen wijzen op PML (neurologische, cognitieve of psychiatrische afwijkingen die ontstaan of toenemen). Bij een vermoeden van PML de behandeling onderbreken; bij bevestiging van de diagnose de behandeling staken.
Non-melanoma huidtumoren (zoals basaal celcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom en Merkel-celcarcinoom) zijn gemeld tijdens de behandeling met ruxolitinib. Een oorzakelijk verband is echter niet vastgesteld. De meeste patiënten hadden een voorgeschiedenis van een uitgebreide behandeling met hydroxycarbamide of van premaligne laesies of een eerdere non-melanoma huidtumor. Het wordt aanbevolen periodiek huidonderzoek te verrichten bij aanwezige risicofactoren voor huidcarcinoom.
Onderbreken of staken van de behandeling kan leiden tot terugkeer van symptomen van myelofibrose gedurende ca. 1 week. Er zijn gevallen bekend van ernstige complicaties na staken van ruxolitinib, met name als sprake is van acute bijkomende ziekte. In hoeverre het plotseling staken van ruxolitnib bijdroeg aan deze complicaties, is niet bekend. Overweeg, tenzij plotseling staken is vereist, een geleidelijke dosisverlaging.
Onderzoeksgegevens: voor de indicaties MF en PV zijn de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaarniet vastgesteld. Voor de indicatie GvHD zijn er geen gegevens over het gebruik bij kinderen < 12 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Leverfunctie: voorafgaand aan de behandeling, elke twee weken gedurende de eerste 3 maanden van behandeling en vervolgens maandelijks de leverfunctie (onder meer ALAT, ASAT en totaal bilirubine) controleren, of vaker indien klinisch aangewezen. Bij een verhoging van ALAT tot graad 3 of 4 is het meestal voldoende de behandeling tijdelijk te onderbreken of de dosis te verlagen. Wees zeer voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15); beperkte ervaring met normale doses heeft een verslechtering van de onderliggende leveraandoening (hepatische encefalopathie) laten zien, daarom de dosering verlagen (zie de rubriek Dosering).
Vanwege de kans op pancreatitis, voorafgaand aan de behandeling en op regelmatige tijdstippen tijdens de behandeling de lipase- en amylasespiegels bepalen.
Voorafgaand aan de behandeling de nuchtere bloedglucosewaarde controleren en tijdens de behandeling periodiek.
Asymptomatische bradycardie (hartslag < 60 slagen/min) is in klinische onderzoeken bij ruim 2% van de patiënten voorgekomen. Controleer regelmatig de hartfrequentie en bloeddruk. Vermijd het gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die bradycardie kunnen geven (zie de rubriek Interacties).
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en bij een voorgeschiedenis van QT-verlenging. Gebruik vermijden bij congenitaal lang QT-syndroom. Bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten en ECG bepalen.
Interstitiële longziekte: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen. Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (ILD) de behandeling onderbreken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken.
Onderzoeksgegevens: er is geen ervaring opgedaan bij een ernstige nierfunctiestoornis. De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar bij patiënten > 85 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bradycardie kan optreden. Controleer op klinische indicatie hartslag en bloeddruk. Wees voorzichtig met geneesmiddelen die eveneens bradycardie kunnen geven en met antihypertensiva.
Leverfunctie: een stijging van ALAT en ASAT van > 5× ULN en van bilirubine van > 3× de ULN komt voor. De meerderheid van deze gevallen ontstaat binnen de eerste 3 maanden van de behandeling. Ook is geneesmiddelgeïnduceerd leverletsel (met CTCAE graad 3–4 ASAT/ALAT-verhogingen) gemeld. Controleer daarom vóór de behandeling en gedurende de eerste 3 maanden elke 2 weken de leverfunctie (ASAT, ALAT, totaal bilirubine) en daarna op klinische indicatie. Bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt een lagere dosis aanbevolen, zie dosering.
Myalgie komt zeer vaak voor. CTCAE graad 3 myalgie komt bij ca. 1% van de patiënten voor; de mediane tijd tot optreden hiervan is ca. 14 dagen. Gedurende de eerste maand van de behandeling elke 2 weken de CK-waarden bepalen en verder indien klinisch geïndiceerd. Laat de patiënt zich melden bij onverklaarbare spierpijn of spierzwakte. Gebaseerd op de ernst van myalgie of CK-verhoging kan de behandeling onderbroken worden met een herstart in dezelfde of een lagere dosering.
Interstitiële longziekte: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen. Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (ILD) zoals pneumonitis de behandeling staken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken.
Gastro-intestinale perforatie is gemeld bij patiënten met risicofactoren hiervoor, zoals een voorgeschiedenis van diverticulitis, metastasen in het maag-darmkanaal en gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die meer kans geven op een gastro-intestinale perforatie. Wijs patiënten op de symptomen van een gastro-intestinale perforatie en overweeg bij ontwikkeling hiervan de behandeling te staken.
Hemolytische anemie is gemeld. Bij een hemoglobineconcentratie < 10 g/dl de behandeling onderbreken en de patiënt onderzoeken. Indien hemolytische anemie wordt bevestigd, na herstel van de hemoglobineconcentratie de behandeling hervatten met een lagere dosering. Zie de rubriek Dosering.
Adviseer patiënten in verband met de kans op fotosensibilisatie, langdurige blootstelling aan de zon te vermijden gedurende en ten minste 7 dagen na beëindigen van de behandeling. Het gebruik van een breedspectrum (UVA/UVB)-zonnebrandcrème en lippenbalsem (SPF ≥ 50) wordt geadviseerd.
Onderzoeksgegevens: de werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen (< 18 j.), ouderen (> 80 j.) en bij een hoog lichaamsgewicht (> 130 kg). Alectinib is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis; echter het wordt nauwelijks geëlimineerd door de nieren, dus een dosisaanpassing is niet nodig.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met alectinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Crizotinib remt ALK–receptor–tyrosinekinase (ALK–RTK) en de oncogene varianten hiervan (ALK–fusies en bepaalde ALK–mutaties). Remt tevens de hepatocyt–groeifactorreceptor (HGFR, c–Met)– tyrosinekinase en de ROS1-tyrosinekinase. Crizotinib vertoont een sterke groeiremmende activiteit en induceert apoptose in tumorcellijnen met expressie van ALK–fusie (bv. EML4–ALK, NPM–ALK), ROS1-fusies of met amplificatie van het ALK– of MET–genlocus.
Kinetische gegevens
T max | 4–6 uur. |
F | ca. 43%. |
V d | ca. 25,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 91%. |
Metabolisering | gedeeltelijk, voornamelijk door CYP3A4/5. |
Eliminatie | ca. 63% met de feces (53% van de dosis onveranderd), 22% (2% onveranderd) met de urine. |
T 1/2el | ca. 42 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Ruxolitinib remt selectief de Janus-geassocieerde kinasen (JAK's) JAK1 en JAK2; tyrosine-kinasen die cytokine- of groeifactorgemedieerde signalen overdragen via de JAK-STAT-route. Verstoring of ontregeling van de JAK-STAT-route kan resulteren in diverse immunodeficiëntiesyndromen en kankersoorten. Ruxolitinib remt door zijn werking de celproliferatie bij myeloproliferatieve aandoeningen, die geassocieerd zijn met een ontregelde JAK1- en JAK2-signalering.
Kinetische gegevens
Resorptie | Wordt snel en voor ten minste 95% geresorbeerd. |
T max | ca. 1 uur. |
V d | ca. 1,07 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4 (> 50%) en in mindere mate door CYP2C9, tot actieve metabolieten die voor ca. 18% bijdragen aan de totale farmacologische activiteit. |
Eliminatie | met de urine 74%, met de feces 22%, waarvan < 1% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 3 uur, bij een leverfunctiestoornis verlengd tot 4–5 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Ceritinib remt ALK–receptor–tyrosinekinase (ALK–RTK) en de oncogene varianten hiervan. Het remt de autofosforylatie van ALK, de ALK-gemedieerde fosforylatie van 'downstream signaling' eiwitten en de proliferatie van ALK-afhankelijke kankercellen.
Kinetische gegevens
Resorptie | de orale absorptie is ten minste 25%. Bij toediening met voedsel neemt de systemische blootstelling toe. |
T max | 4–6 uur. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
Metabolisering | gedeeltelijk, vnl. via CYP3A. |
Eliminatie | met de feces ca. 68% (onveranderd), met de urine ca. 1,3%. |
T 1/2el | 31–41 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Alectinib remt zeer selectief en krachtig ALK- en RET-tyrosinekinasen. In preklinisch onderzoek leidde remming van de ALK-tyrosinekinase-activiteit tot blokkering van daaropvolgende signaalroutes, waaronder STAT 3 en P13K/AKT, en tot de inductie van tumorceldood (door apoptose). Alectinib vertoont activiteit tegen mutante vormen van het ALK-enzym, waaronder mutaties die verantwoordelijk zijn voor resistentie tegen crizotinib.
Kinetische gegevens
F | ca. 37% (niet-nuchtere condities). |
T max | 4–6 uur (niet-nuchter). |
V d | ca. 6,8 l/kg. |
Overig | uitgebreide verdeling in de weefsels. |
Eiwitbinding | > 99% (alectinib, actieve metaboliet M4). |
Metabolisering | gedeeltelijk, in de lever; voornamelijk door CYP3A4 tot o.a. de even actieve metaboliet M4. De metaboliet wordt eveneens voornamelijk door CYP3A4 verder omgezet. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (ca. 84% onveranderd, ca. 6% als actieve metaboliet M4), met de urine ca. 0,5%. |
T 1/2el | ca. 33 uur (alectinib), 31 uur (actieve metaboliet M4). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
crizotinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
ruxolitinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
ceritinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
alectinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk