Samenstelling
Alecensa (als hydrochloride) XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 150 mg
Bevat tevens 6 mg natrium/capsule.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Nexavar (als tosylaat) XGVS Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg
Sorafenib (als tosylaat) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Iclusig (als hydrochloride) XGVS Incyte Biosciences Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 15 mg, 30 mg, 45 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Finlee (als mesilaat) XGVS Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- tablet, dispergeerbaar
- Sterkte
- 10 mg
Tafinlar (als mesilaat) XGVS Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 50 mg, 75 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van hepatocellulair carcinoom, niercelcarcinoom en schildkliercarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van chronische myeloïde leukemie (CML) en acute lymfoblastische leukemie (ALL) de geldende behandelrichtlijnen op hovon.nl.
Advies
Zie de adviezen van de commissie BOM over dabrafenib: nvmo.org (onder dabrafenib).
Indicaties
- Adjuvante behandeling van volledig gereseceerd ALK-positief niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen als monotherapie.
- ALK-positief gevorderd NSCLC, als monotherapie bij volwassenen:
- als eerstelijns behandeling;
- na eerdere behandeling met crizotinib
Indicaties
- Hepatocellulair carcinoom (HCC);
- Gevorderd niercelcarcinoom (RCC) na falen of ongeschiktheid van interferon-α of interleukine-2 therapie;
- Progressief, lokaal gevorderd of gemetastaseerd, gedifferentieerd (papillair/folliculair/Hürthle-cel) schildkliercarcinoom (DTC), dat refractair is voor radioactief jodium (Nexavar).
Indicaties
-
Volwassenen met chronische myeloïde leukemie (CML) in de chronische fase, acceleratiefase of blastaire fase die:
- resistent zijn voor dasatinib of nilotinib;
- intolerant zijn voor dasatinib of nilotinib en voor wie een vervolgbehandeling met imatinib niet is aangewezen;
- de T315I-mutatie hebben.
-
Volwassenen met Philadelphia–chromosoom–positieve acute lymfoblastische leukemie (Ph+–ALL) die:
- resistent zijn voor dasatinib;
- intolerant zijn voor dasatinib en voor wie een vervolgbehandeling met imatinib niet is aangewezen;
- de T315I-mutatie hebben.
Indicaties
Finlee (tablet)
- Laaggradig glioom (LGG) bij kinderen ≥ 1 jaar met een BRAF V600-mutatie die systemische behandeling nodig hebben. Geef in combinatie met trametinib.
- Hooggradig glioom (HGG) bij kinderen ≥ 1 jaar met een BRAF V600-mutatie die ten minste één eerdere bestraling en/of chemotherapie behandeling hebben gehad. Geef in combinatie met trametinib.
Tafinlar (capsule)
- Melanoom bij volwassenen met een BRAF V600-mutatie en inoperabele of gemetastaseerde ziekte, als monotherapie of in combinatie met trametinib.
- Melanoom bij volwassenen met een BRAF V600-mutatie na complete resectie bij stadium III, als adjuvante behandeling in combinatie met trametinib.
- Gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen met een BRAF V600-mutatie, in combinatie met trametinib.
Doseringen
Vóór behandeling een ALK-positieve status vaststellen met een gevalideerde ALK-test.
ALK-positief gevorderd of gereseceerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC)
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 j.)
600 mg 2×/dag tijdens de maaltijd.
Als adjuvante behandeling de behandeling voortzetten tot terugkeer van de ziekte of onaanvaardbare toxiciteit optreedt, met een maximum van 2 jaar. Bij gevorderd NSCLC de behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Bij een verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig.
Bij een licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5-9) is een dosisaanpassing niet nodig; bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de begindosering 450 mg 2×/dag tijdens de maaltijd.
Bij bijwerkingen: de dosering verlagen in stappen van 150 mg 2×/dag (dus na 1 dosisverlaging is de dosis 450 mg 2×/dag), indien dit bij het optreden van bijwerkingen noodzakelijk is. Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (symptomatische bradycardie, ILD/pneumonitis, levertoxiciteit, spiertoxiciteit (waaronder verhoging CK), hemolytische anemie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 en 2).
Bij uitbraken van een ingenomen dosis, geen nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Een vergeten dosis binnen 6 uur alsnog innemen; als het langer dan 6 uur geleden is de dosis overslaan en de volgende dosis op het normale geplande tijdstip innemen.
Toediening: de capsules in zijn geheel (zonder openen of oplossen) innemen bij de maaltijd. Voedsel verbetert de biologische beschikbaarheid.
Doseringen
Hepatocellulair carcinoom (HCC), niercelcarcinoom (RCC) en gedifferentieerd schildkliercarcinoom (DTC)
Volwassenen (incl. ouderen)
400 mg 2×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig. Er zijn geen gegevens van het gebruik bij nierdialyse.
Verminderde leverfunctie: Bij een lichte tot matig verminderde leverfunctie hoeft de dosis niet te worden aangepast. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pugh C); een verhoogde blootstelling aan sorafenib is mogelijk.
Bij toxiciteiten de dosis verlagen, de behandeling onderbreken of definitief staken, zie ook de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen. Bij niet-hematologische toxiciteiten kan na verbetering de dosis van sorafenib weer worden verhoogd. Dosisverlaging bij HCC en RCC: verlagen tot 400 mg 1×/dag. Dosisverlagingen bij DTC: verlagen tot 600 mg/dag over twee doses (400 mg en 200 mg met een interval van 12 uur), zonodig verder verlagen tot 200 mg 2×/dag (met een interval van 12 uur) en zonodig verder verlagen tot 200 mg 1×/dag.
Toediening: De tabletten innemen zonder voedsel of met een vetarme maaltijd of 1 uur vóór of 2 uur na een vetrijke maaltijd.
Doseringen
CML of Philadelphia chromosoom positief ALL
Volwassenen
Begindosering 45 mg 1×/dag. De behandeling verder voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Overweeg de behandeling te staken, indien na 3 maanden geen complete hematologische respons is opgetreden. Wanneer er bij CP-CML een majeure cytogenetische respons is bereikt overwegen de dosis te verlagen naar 15 mg 1×/dag, indien er risicofactoren zijn voor arteriële occlusie (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Na verlagen dosis de respons nauwlettend controleren. Bij responsverlies kan de dosis opnieuw worden verhoogd tot een eerder getolereerde dosis van 30-45 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: start met de normale aanbevolen dosering, maar wees alert op levertoxiciteit, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde nierfunctie: start met de normale aanbevolen dosering bij een creatinineklaring ≥ 50 ml/min; wees in verband met onvoldoende gegevens voorzichtig bij een creatinineklaring < 50 ml/min.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (myelosuppressie, vasculaire occlusie, pancreatitis, levertoxiciteit, asymptomatische verhogingen van serumlipase/amylase en andere bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (de rubrieken 4.2 (o.a. de tabellen 1, 2 en 3) en 4.4).
Toediening: de tablet heel innemen (niet vergruizen of oplossen). Innemen kan zowel met, als zonder voedsel.
Doseringen
Vóór aanvang van de behandeling BRAF V600–mutatie van de tumor aantonen met een gevalideerde test.
De capsules en dispergeerbare tabletten zijn niet onderling uitwisselbaar; ze zijn niet bio-equivalent.
Laag- of hooggradig glioom
Kinderen ≥ 1 jaar
Tabletten (Finlee): De aanbevolen dosis dabrafenib 2×/dag wordt bepaald door het lichaamsgewicht, zie de hieronder. Geef in combinatie met trametinib#doseringen (poeder voor drank). De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Lichaamsgewicht 8–9 kg: 20 mg. 10–13 kg: 30 mg. 14–17 kg: 40 mg. 18–21 kg: 50 mg. 22–25 kg: 60 mg. 26–29 kg: 70 mg. 30–33 kg: 80 mg. 34–37 kg: 90 mg. 38–41 kg: 100 mg. 42–45 kg: 110 mg. 46–50 kg: 130 mg. ≥ 51 kg: 150 mg.
Melanoom, niet-kleincellig longcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Capsules (Tafinlar): Monotherapie óf in combinatie met trametinib#doseringen: 150 mg 2×/dag. De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onacceptabele toxiciteit; in de adjuvante melanoomsetting behandelen gedurende 12 maanden, tenzij sprake is van een ziekterecidief of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie; de blootstelling kan verhoogd zijn.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 4.4). Bij combinatiebehandeling zowel dabrafenib als trametinib (gelijktijdig) reduceren, onderbreken of staken. Bij de volgende bijwerkingen zijn echter dosisaanpassingen voor maar één van beide middelen noodzakelijk: koorts, RAS-mutatiepositieve niet-cutane maligniteiten (primair gerelateerd aan dabrafenib), verlaging van de LVEF, uveïtis, retinale vene-occlusie (RVO), loslating van het retinale pigmentepitheel (RPE) en interstitiële longziekte/pneumonitis (primair gerelateerd aan trametinib).
Bij braken de dosis niet opnieuw innemen, maar verder gaan met de volgende geplande dosis.
Een gemiste dosis dabrafenib alleen innemen, als de volgende geplande dosis ten minste 6 uur later is.
Toediening
- Finlee: de tabletten op een vast tijdstip van de dag (bij combinatietherapie gelijktijdig met trametinib) heel innemen met water, ten minste 1 uur vóór of 2 uur na een maaltijd met een interval van ca. 12 uur tussen de doses. Bij jonge kinderen mag borst- of babyvoeding op verzoek worden gegeven als nuchtere omstandigheden niet getolereerd worden. Bij slikproblemen kan de tablettensuspensie via een neussonde worden toegediend.
- Tafinlar: de capsules op een vast tijdstip van de dag (bij combinatietherapie gelijktijdig met trametinib) heel innemen met water, ten minste 1 uur vóór of 2 uur na een maaltijd met een interval van ca. 12 uur tussen de doses. Vanwege o.a. de chemische instabiliteit van dabrafenib de capsules niet kauwen, verpulveren, en vermengen met voedsel of vloeistoffen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bradycardie. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree. Gewichtstoename. Oedeem (bv. perifeer, gegeneraliseerd, periorbitaal, rond het ooglid). Myalgie (ca. 35%). Huiduitslag (waaronder erythemateus, maculeus, papuleus, maculopapuleus, exfoliatief en acneïforme dermatitis). Anemie. Stijging van waarden van ASAT, ALAT, alkalische fosfatase, bilirubine en creatinekinase.
Vaak (1-10%): interstitiële longziekte/pneumonitis. Stomatitis, mondulcera, dysgeusie/hypogeusie. Fotosensibilisatie. Visusstoornissen (bv. wazig zien, dubbel zien, asthenopie, mouches volantes). Stijging creatinine in het bloed. Hemolytische anemie. Hyperurikemie.
Soms (0,1-1%): Geneesmiddelgeïnduceerd leverletsel. Acute nierbeschadiging. Gastro-intestinale perforatie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypertensie, bloedingen (o.a. in maag-darm- en ademhalingsstelsel, hersenen). Infecties. Misselijkheid, braken, diarree (39%), obstipatie. Anorexie. Alopecia (25%), huiduitslag, hand-voetsyndroom, jeuk, erytheem, droge huid. Vermoeidheid, koorts, pijn (o.a. mond-, buik-, bot-, gewrichts- en hoofdpijn, tumorpijn). Gewichtsafname. Lymfopenie. Hypofosfatemie, verhoogde waarden amylase of lipase.
Vaak (1-10%): congestief hartfalen, myocardischemie en -infarct. (Overmatig) blozen. Rinorroe. Stomatitis, droge mond, glossodynie, dysfagie, dyspepsie, gastro-oesofageale reflux. Nierfalen, proteïnurie. Keratoacanthoom, plaveiselcelcarcinoom van de huid, exfoliatieve dermatitis, schilferende huid, hyperkeratose, acne, folliculitis. Myalgie, spierspasmen. Depressie. Heesheid, perifeer sensorische neuropathie, smaakstoornis, tinnitus. Erectiele disfunctie. Asthenie, griepachtige verschijnselen, mucositis. Hypothyroïdie. Anemie, leukopenie, neutropenie, trombocytopenie. Hypoglykemie, hypocalciëmie, hypokaliëmie, hyponatriëmie, verhoogde transaminasewaarden.
Soms (0,1-1%): hypertensieve crisis. Interstitiële longaandoening (o.a. pneumonitis, radiatiepneumonitis, ARDS). Gastritis, maag-darmperforatie. Geelzucht, cholecystitis, cholangitis. Pancreatitis. Overgevoeligheidsreactie zoals urticaria, anafylactische reactie. Reversibele posterieure leuko-encefalopathie. Gynaecomastie. Hyperthyroïdie. Uitdroging, hyperbilirubinemie, verhoogde waarden alkalische fosfatase, afwijkende INR of protrombinewaarde.
Zelden (0,01-0,1%): angio-oedeem. Verlenging van het QTc-interval. Hepatitis (fatale afloop is gemeld). Nefrotisch syndroom. 'Radiation recall'-reactie, Stevens–Johnsonsyndroom, leukocytoclastische vasculitis, toxische epidermale necrolyse. Rabdomyolyse.
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie. Encefalopathie. Tumorlysissyndroom.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): verminderde eetlust, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, obstipatie. Hoofdpijn, duizeligheid. Hypertensie. Bovensteluchtweginfectie, dyspneu, hoesten. Huiduitslag, droge huid, jeuk. Botpijn, gewrichtspijn, spierpijn, spierspasmen, pijn in de ledematen, rugpijn. Slapeloosheid, vermoeidheid, asthenie, perifeer oedeem, koorts. Trombocytopenie (graad 3 of 4; bij ca. 40%), leukopenie (graad 3 of 4; 25%) waaronder neutropenie (graad 3 of 4; 34%) en lymfopenie (17%), anemie (20%). Verhoogde spiegel lipase, ALAT, ASAT.
Vaak (1-10%): (congestief) hartfalen, acuut coronair syndroom (incl. myocardinfarct), angina pectoris, pericardiale effusie, atriumfibrilleren, atriumflutter, verlaagde ejectiefractie. TIA, CVA, perifere neuropathie, lethargie, migraine, hyperesthesie, hypo-esthesie, paresthesie. Diepveneuze trombose, perifere arteriële occlusieve ziekte (waaronder stenose), perifere ischemie, claudicatio intermittens, opvliegers, blozen. Longembolie, pleurale effusie, pulmonale hypertensie, longontsteking, epistaxis, dysfonie. Sepsis. Stomatitis, droge mond, gastro-oesofageale refluxziekte, dyspepsie, maagbloeding, opgezwollen buik, ongemak in de buik, pancreatitis. Visusstoornis (o.a. wazig zicht), droge ogen, conjunctivitis, ooglidoedeem, periorbitaal oedeem. Cellulitis, folliculitis, exfoliatieve huiduitslag (waaronder exfoliatieve dermatitis), schilfering van de huid, hyperkeratose, erytheem, alopecia, (nachtelijk) zweten, petechiën, ecchymose, hyperpigmentatie, pijnlijke huid. Nekpijn. Erectiestoornis. Koude rillingen, griepachtige ziekte, non-cardiale pijn op de borst, gezichtsoedeem. Hypothyroïdie. Leukopenie, lymfopenie, febriele neutropenie, pancytopenie. Verhoogd serumamylase, bilirubine, AF en/of γ-GT. Uitdroging, hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie, hyperglykemie, hypertriglyceridemie, hyperurikemie, gewichtsafname.
Soms (0,1-1%): tumorlysissyndroom. Hersenslagaderstenose, nierarteriestenose. Ischemische cardiomyopathie, coronair arteriospasme, linkerventrikeldisfunctie. Hypertensieve crisis, miltinfarct. Trombose van de netvliesaders, occlusie van de netvlies(slag)aders. Hepatotoxiciteit, leverinsufficiëntie, geelzucht. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Zelden (0,1-0,01%): panniculitis (incl. erythema nodosum).
Verder zijn gemeld: re-activatie van HBV, ook leidend tot acuut leverfalen of fulminante hepatitis (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Ernstige huidreacties zoals Stevens-Johnsonsyndroom. Aneurysma, arteriële dissectie.
Bijwerkingen
Tafinlar, monotherapie
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Hoesten. Verminderde eetlust, misselijkheid, braken, diarree. Hyperkeratose, alopecia, huiduitslag, hand-voetsyndroom, papilloom. Artralgie (ca. 25%), myalgie, pijn in ledematen. Koorts, vermoeidheid, koude rillingen, asthenie.
Vaak (1-10%): plaveiselcelcarcinoom van de huid, seborroïsche keratose, acrochordon (huidrafels), basaalcelcarcinoom, actinische keratose, fotosensibilisatie. Obstipatie. Droge huid, jeuk, huidlaesie, erytheem. Influenza–achtige ziekte. Hypofosfatemie, hyperglykemie. Perifere neuropathie.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheidsreacties, panniculitis, acute febriele neutrofiele dermatose. Uveïtis, iridocyclitis, iritis. Pancreatitis, (acuut) nierfalen, nefritis. Nieuw primair melanoom.
Verder is gemeld: niet-cutane maligniteiten (vooral bij aanwezigheid van RAS-mutaties).
Tafinlar, in combinatie met trametinib
Zeer vaak (> 10%): hypertensie, bloedingen (waaronder intracraniële bloedingen en fatale bloedingen). Nasofaryngitis, hoest. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Afgenomen eetlust. Hoofdpijn, duizeligheid. Artralgie (ca. 25%), myalgie, spierspasmen, pijn in ledemaat. influenza-achtige ziekte. Vermoeidheid, koorts, koude rillingen, asthenie, perifeer oedeem. Droge huid, jeuk, erytheem, huiduitslag. Stijging ALAT, ASAT.
Vaak (1-10%): hypotensie, verminderde ejectiefractie (LVEF), atriventriculair blok. Dyspneu. Plaveiselcelcarcinoom van de huid (incl. ziekte van Bowen, keratoacanthoom), papilloom, seborroïsche keratose, acneïforme dermatitis, cellulitis, folliculitis, pustuleuze huiduitslag, panniculitis, fotosensibilisatie, actinische keratose, hyperkeratose, hand-voetsyndroom, hyperhidrose, nachtzweten, alopecia, paronychia. Lymfoedeem. Visusstoornis, wazig zien, uveïtis. Stomatitis, droge mond. Mucositis, gezichtsoedeem. Urineweginfecties. Anemie, leukopenie, neutropenie, trombocytopenie. Stijging alkalische fosfatase, γ–GT, bloed creatinekinase. Dehydratie, hyponatriëmie, hypofosfatemie, hyperglykemie. Perifere neuropathie.
Soms (0,1-1%): bradycardie. Overgevoeligheid. Interstitiële longziekte, pneumonitis. Pancreatitis, colitis. Nefritis, nierfalen. Acute febriele neutrofiele dermatose. Iridocyclitis, iritis, chorioretinopathie, retinaloslating, periorbitaal oedeem. Acrochordon. Nieuw primair melanoom.
Zelden (0,01–0,1%): gastro-intestinale perforatie.
Verder zijn gemeld: myocarditis. Rabdomyolyse. Gegeneraliseerde exfoliatieve dermatitis, Stevens-Johnsonsyndroom, geneesmiddelexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS). Hemofagocytaire lymfohistiocytose. Nieuwe maligniteiten, ook niet-cutane (vooral bij aanwezigheid van RAS-mutaties). Tumorlysissyndroom.
Finlee, in combinatie met trametinib
Zeer vaak (> 10%): paronychia. Neutropenie, anemie, leukopenie. Hoofdpijn, duizeligheid. Hemorragie. Hoest. Buikpijn, obstipatie, diarree, misselijkheid, braken. Acneïforme dermatitis, droge huid, jeuk, huiduitslag, erytheem. Artralgie, pijn in ledemaat. Koorts, vermoeidheid, gewichtstoename. Stijging transaminasen in het bloed.
Vaak (1-10%): urineweginfectie, cellulitis, nasofaryngitis. Huidpapilloom. Trombocytopenie. Overgevoeligheid. Dehydratie, verminderde eetlust. Wazig zien, verminderd gezichtsvermogen, uveïtis. Verminderde ejectiefractie, bradycardie. Hypertensie, hypotensie. Dyspneu. Pancreatitis, stomatitis. Gegeneraliseerde exfoliatieve dermatitis, alopecia, hand-voetsyndroom, folliculitis, huidlaesie, panniculitis, hyperkeratose. Myalgie, spierspasmen. Mucositis, gezichtsoedeem, koude rillingen, perifeer oedeem, influenza-achtige ziekte. Hyponatriëmie, hypofosfatemie, hyperglykemie, bloed-alkalinefosfatase verhoogd, gammaglutamyltransferase verhoogd, bloed-creatinekinase verhoogd.
Soms (0,1-1%): retinaloslating, periorbitaal oedeem. Colitis. Huidfissuren, nachtzweten, hyperhidrose, acute febriele neutrofiele dermatose.
Interacties
Wees voorzichtig met geneesmiddelen die eveneens bradycardie kunnen geven (bv. β-blokkers).
Alectinib en de actieve metaboliet M4 remmen Pgp en kunnen daarmee de plasmaconcentratie verhogen van geneesmiddelen die substraat zijn voor deze transporter. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een substraat zijn voor Pgp én een smalle therapeutische breedte hebben zoals digoxine, dabigatran, sirolimus, everolimus, topotecan, nilotinib en lapatinib.
Alectinib en de actieve metaboliet M4 remmen de transporter BCRP. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels stijgen van substraten voor BCRP zoals rosuvastatine, sulfasalazine, methotrexaat, topotecan, lapatinib en mitoxantron.
Omdat na metabolisering van alectinib door CYP3A4 een even actieve metaboliet ontstaat, blijkt combinatie met CYP3A4 remmers of -inductoren een relatief klein effect te hebben en is dosisaanpassing van alectinib niet nodig. Wees echter toch alert bij de combinatie met sterke CYP3A4-remmers (bijwerkingen) of -inductoren (verminderde werkzaamheid).
De werkzaamheid van orale anticonceptiva kan mogelijk verminderen.
Interacties
Sterke inductoren van CYP3A4 en UGT1A9 (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital en sint-janskruid) kunnen het metabolisme van sorafenib verhogen en daarmee de plasmaconcentratie verlagen. De sterke CYP3A4–remmer ketoconazol heeft echter géén invloed op het metabolisme van sorafenib; waarschijnlijk geldt dit ook voor de andere sterke remmers.
Gelijktijdig gebruik van antibiotica die de gastro-intestinale microflora in grote mate verstoren, kunnen de plasmaconcentratie van sorafenib verlagen door onderbreking van de entero–hepatische kringloop; overweeg het risico op verlaagde plasmaconcentraties van sorafenib vóór starten van een antibioticumkuur.
Wees voorzichtig bij combinatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (o.a. kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica).
Bij gelijktijdig gebruik kan een verhoging van de plasmaconcentratie van digoxine (door Pgp-remming) niet worden uitgesloten.
Sorafenib remt in vitro CYP2C9, bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia regelmatig de INR en protrombinetijd controleren.
Interacties
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die een invloed uitoefenen op de stolling; vooral bij risicofactoren voor bloedingen voorzichtig zijn met antistollingsmiddelen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van matige en sterke CYP3A-remmers, omdat de blootstelling aan ponatinib kan toenemen; dit zijn o.a. ritonavir, ketoconazol, itraconazol, voriconazol, posaconazol, fluconazol, claritromycine, erytromycine, diltiazem, verapamil, amiodaron, aprepitant, imatinib en grapefruitproducten. Vermijd gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A-inductoren, omdat de blootstelling aan ponatinib significant kan dalen; dit zijn o.a. rifampicine, rifabutine, fenytoïne, fenobarbital, carbamazepine, oxcarbazepine, sint–janskruid. Houd er rekening mee dat het enzyminducerende effect tot twee weken na het staken kan aanhouden.
In vitro is ponatinib een remmer van Pgp en BCRP; bij combinatie met substraten hiervan die een kleine therapeutische breedte hebben, zoals digoxine, dabigatran, colchicine, pravastatine, methotrexaat, rosuvastatine en sulfasalazine, nauwkeurig letten op verschijnselen van toxiciteit van deze middelen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4/2C8–remmers kan de plasmaconcentratie van dabrafenib doen stijgen; dit zijn o.a. claritromycine, erytromycine, gemfibrozil, grapefruit-/pompelmoessap, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, ritonavir en voriconazol. Overweeg alternatieve geneesmiddelen. Vermijd tevens gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4/2C8–inductoren, omdat de plasmaconcentratie van dabrafenib kan dalen; dit zijn o.a. barbituraten, carbamazepine, efavirenz, fenytoïne, nevirapine, primidon, rifampicine en sint–janskruid.
Dabrafenib is een enzyminductor en verhoogt de synthese van o.a. CYP3A4, CYP2B6, CYP2C's, UGT's en diverse transporters zoals Pgp en MRP-2; dit kan effect hebben op het metabolisme van vele geneesmiddelen, vooral die met een geringe therapeutische breedte. Daarom bv. bij gelijktijdig gebruik van digoxine extra controleren op een verminderd effect van digoxine, bij vitamine K–antagonisten de INR extra controleren; bij gelijktijdig gebruik van paracetamol is er waarschijnlijk meer kans op leverschade door metabolieten van paracetamol. Het kan 1–3 weken duren voordat de inductie maximaal is en ten minste 2 weken voordat het effect na staken verdwenen is. In vitro is dabrafenib verder nog een remmer van OATP1B1, OATP1B3 en BCRP; de klinische relevantie hiervan is nog niet helemaal duidelijk.
Wees in verband met de kans op maag-darmperforatie voorzichtig met geneesmiddelen die toxisch kunnen zijn voor het maag-darmkanaal, zoals NSAID's.
Wees vooral bij de combinatietherapie met trametinib voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die eveneens spiertoxiciteit geven zoals statinen, fibraten, ciclosporine, daptomycine en abirateron.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren bij supratherapeutische doseringen aanwijzingen voor schadelijkheid (kleine foetussen met vertraagde botvorming, skeletafwijkingen, kleine orgaanafwijkingen, verlies van embryo/foetus).
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie. De werkzaamheid van orale anticonceptiva kan mogelijk verminderen.
Zwangerschap
Sorafenib en zijn metabolieten passeren de placenta (bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken (viscerale misvormingen, foetale resorptie).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Uit dierstudies blijkt dat sorafenib de mannelijke en vrouwelijke vruchtbaarheid kan schaden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren bij maternaal niet–toxische doses schadelijk gebleken (afwijkingen in weke delen en skelet van de foetus).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Bij vrouwelijke ratten is bij therapeutische doses een vermindering van de vruchtbaarheid waargenomen (verlies van embryo's vóór en na de implantatie); de klinische relevantie voor de mens is onbekend.
Overig: Een vruchtbare man of vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie. Omdat onbekend is of ponatinib invloed heeft op de effectiviteit van hormonale anticonceptiva, een alternatieve of additionele anticonceptiemethode gebruiken.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in supratherapeutische doseringen (ca. 3× de therapeutische blootstelling) schadelijk gebleken (ventrikelseptumdefecten, embryonale sterfte).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Bij dieren zijn negatieve effecten op de mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen waargenomen. Bij mannen kan de spermatogenese verstoord worden, wat onomkeerbaar kan zijn.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 2 weken na de behandeling. Let op: dabrafenib kan de werkzaamheid van hormonale anticonceptiemethoden verminderen, daarom een niet–hormonale vorm van anticonceptie gebruiken (bv. een barrièremiddel).
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Remming van de groei en ontwikkeling van het kind.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect op de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra–indicaties bekend.
Contra-indicaties
Er zijn geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bradycardie kan optreden. Controleer op klinische indicatie hartslag en bloeddruk. Wees voorzichtig met geneesmiddelen die eveneens bradycardie kunnen geven en met antihypertensiva.
Leverfunctie: een stijging van ALAT en ASAT van > 5× ULN en van bilirubine van > 3× de ULN komt voor. De meerderheid van deze gevallen ontstaat binnen de eerste 3 maanden van de behandeling. Ook is geneesmiddelgeïnduceerd leverletsel (met CTCAE graad 3–4 ASAT/ALAT-verhogingen) gemeld. Controleer daarom vóór de behandeling en gedurende de eerste 3 maanden elke 2 weken de leverfunctie (ASAT, ALAT, totaal bilirubine) en daarna op klinische indicatie. Bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt een lagere dosis aanbevolen, zie dosering.
Myalgie komt zeer vaak voor. CTCAE graad 3 myalgie komt bij ca. 1% van de patiënten voor; de mediane tijd tot optreden hiervan is ca. 14 dagen. Gedurende de eerste maand van de behandeling elke 2 weken de CK-waarden bepalen en verder indien klinisch geïndiceerd. Laat de patiënt zich melden bij onverklaarbare spierpijn of spierzwakte. Gebaseerd op de ernst van myalgie of CK-verhoging kan de behandeling onderbroken worden met een herstart in dezelfde of een lagere dosering.
Interstitiële longziekte: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen. Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (ILD) zoals pneumonitis de behandeling staken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken.
Gastro-intestinale perforatie is gemeld bij patiënten met risicofactoren hiervoor, zoals een voorgeschiedenis van diverticulitis, metastasen in het maag-darmkanaal en gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die meer kans geven op een gastro-intestinale perforatie. Wijs patiënten op de symptomen van een gastro-intestinale perforatie en overweeg bij ontwikkeling hiervan de behandeling te staken.
Hemolytische anemie is gemeld. Bij een hemoglobineconcentratie < 10 g/dl de behandeling onderbreken en de patiënt onderzoeken. Indien hemolytische anemie wordt bevestigd, na herstel van de hemoglobineconcentratie de behandeling hervatten met een lagere dosering. Zie de rubriek Dosering.
Adviseer patiënten in verband met de kans op fotosensibilisatie, langdurige blootstelling aan de zon te vermijden gedurende en ten minste 7 dagen na beëindigen van de behandeling. Het gebruik van een breedspectrum (UVA/UVB)-zonnebrandcrème en lippenbalsem (SPF ≥ 50) wordt geadviseerd.
Onderzoeksgegevens: de werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen (< 18 j.), ouderen (> 80 j.) en bij een hoog lichaamsgewicht (> 130 kg). Alectinib is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis; echter het wordt nauwelijks geëlimineerd door de nieren, dus een dosisaanpassing is niet nodig.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Hypertensie treedt doorgaans vroeg in de behandeling op. Controleer regelmatig de bloeddruk en behandel zonodig de hypertensie. Overweeg om de toediening definitief te staken bij aanhoudende hypertensie of een hypertensieve crisis.
Aneurysma en arteriële dissectie: de kans hierop is groter bij gebruik van remmers van de VEGF-route, ook indien geen sprake is van hypertensie. Weeg voor aanvang van de behandeling af of bij aanwezigheid van risicofactoren (bv. hypertensie, een voorgeschiedenis van aneurysma) een behandeling met sorafenib is geïndiceerd.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals bradycardie, verlaagde spiegels van K, Ca en Mg, comedicatie met geneesmiddelen die eveneens het QT-interval verlengen (zie de rubriek Interacties), en congenitale of verworven QT-verlenging; controleer periodiek het ECG en de elektrolyten.
Overweeg de behandeling definitief te staken bij noodzakelijk medische ingrijpen wegens bloedingen en tijdelijk of definitief te staken bij myocardischemie of -infarct. Patiënten met instabiele angina pectoris of die onlangs een myocardinfarct hadden gehad, waren uitgesloten van de klinische onderzoeken. Vanwege het potentiële risico van bloedingen bij een schildkliercarcinoom met tracheale, bronchiale en/of oesofageale infiltratie, deze eerst met lokale therapie behandelen.
Hypoglykemie is gemeld tijdens behandeling met sorafenib, in enkele gevallen symptomatisch met ziekenhuisopname vanwege bewustzijnsverlies. Onderbreek de behandeling bij symptomatische hypoglykemie. Controleer bij diabetespatiënten regelmatig de bloedglucosespiegel en pas zo nodig de dosis van glucoseverlagende middelen aan.
Bij schildkliercarcinoom de calciumspiegel nauwlettend controleren. De hypocalciëmie komt vaker voor en is ernstiger bij hypoparathyroïdie in de voorgeschiedenis. Ernstige hypokaliëmie corrigeren om QT-verlenging en 'torsade de pointes' te voorkómen. Overweeg bij een schildkliercarcinoom tevens de TSH-spiegel te controleren.
Huidreacties (m.n. hand-voetsyndroom) en huiduitslag zijn gewoonlijk graad 1 of 2 (CTC) en treden doorgaans gedurende de eerste 6 weken op. Lokale behandeling ter verlichting van de symptomen kan nodig zijn, maar soms ook (tijdelijke) dosisverlaging, onderbreking of het staken van de behandeling. Er is geen onderzoek uitgevoerd naar het effect van sorafenib op de wondgenezing; bij een ingrijpende operatie voorzichtigheidshalve de toediening tijdelijk onderbreken en hervatten op grond van klinische beoordeling van voldoende wondgenezing.
Tumorlysissyndroom (TLS) is gemeld, waaronder fatale gevallen. Controleer patiënten met risicofactoren voor TLS (o.a. hoge tumorlast, reeds bestaande nierinsufficiëntie, oligurie, dehydratie, hypotensie en zure urine) nauwlettend op tekenen van toxiciteit, en behandel onmiddellijk indien klinisch geïndiceerd.
Controle van de nierfunctie wordt in verband met de kans op nierfalen aanbevolen, vooral bij oudere patiënten. Bij aanwezigheid van risicofactoren voor een nierfunctiestoornis regelmatig de vocht- en elektrolytenbalans controleren.
Bij een gastro–intestinale perforatie de behandeling staken.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar en bij patiënten met ernstig gestoorde leverfunctie zijn niet onderzocht; houd bij een ernstig gestoorde leverfunctie rekening met een verhoogde blootstelling aan sorafenib.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vasculaire occlusie (arterieel of veneus, incl. fataal myocardinfarct, beroerte, retinale vasculaire occlusies (soms met permanente visuele beperking of visusverlies), stenose van grote arteriële vaten in de hersenen, nierarteriestenose, ernstig perifeer vaatlijden, veneuze trombose (incl. longembolie)) en de noodzaak van spoedprocedures ter revascularisatie kunnen bij alle patiënten vóórkomen, dus ook die zonder cardiovasculaire risicofactoren. De kans op vóórkomen is echter groter bij hogere leeftijd en bij een voorgeschiedenis van ischemie, hypertensie, diabetes of hyperlipidemie en voor veneuze occlusie vooral ook bedlegerigheid, trauma, recente grote operatieve ingreep, maligniteiten en stollingsstoornissen. De mediane tijd tot de eerste cardiovasculaire, cerebrovasculaire en perifeer vasculaire arteriële complicaties was 12–20 maanden. Vóór starten van de behandeling de cardiovasculaire status beoordelen en eventuele risicofactoren actief behandelen. Bij een geschiedenis van myocardinfarct, voorafgaande revascularisatie of beroerte ponatinib vermijden en eerst andere behandelmogelijkheden overwegen. Tijdens de behandeling bij alle patiënten de cardiovasculaire status voortdurend controleren. De behandeling onderbreken indien hypertensie niet onder controle kan worden gehouden of symptomen van hartfalen ontstaan. Overweeg bij een verergerende, labiele of therapieresistente hypertensie te controleren op nierarteriestenose. Bij ontwikkeling van ernstig hartfalen de behandeling definitief staken. Bij nieuwe of verergerende visusklachten direct een oftalmologisch onderzoek laten uitvoeren en zonodig de behandeling onderbreken of definitief staken. Ook bij aanwijzingen voor trombo-embolie de behandeling onmiddellijk onderbreken.
De kans op ernstige bloedingscomplicaties (graad 3 en 4 CTCAE) is groter bij CML in de acceleratiefase (AP-CML) of in de blastaire fase (BP-CML) en bij Philadelphia–chromosoom–positieve ALL. De vaakst gerapporteerde graad 3 en 4 bloedingen zijn gastro-intestinale bloedingen en subduraal hematoom. De meeste gevallen komen voor bij een graad 3 of 4 trombocytopenie.
Aneurysma's en arteriële dissectie: de kans hierop is groter bij gebruik van remmers van de VEGF-route, ook indien geen sprake is van hypertensie. Weeg voor aanvang van de behandeling af of bij aanwezigheid van risicofactoren (bv. hypertensie, een voorgeschiedenis van aneurysma) een behandeling met ponatinib is geïndiceerd.
Levertoxiciteit: het eerste voorval van levertoxiciteit treedt doorgaans op tijdens het eerste behandeljaar. Leverinsufficiëntie (ook met fataal verloop) is waargenomen. Daarom vóór aanvang van de behandeling en periodiek tijdens de behandeling de leverfunctie controleren (ALAT, ASAT, AF en bilirubine).
Bij patiënten die chronisch drager zijn van HBV is re-activatie van HBV voorgekomen tijdens én na de behandeling met BCR-ABL tyrosinekinaseremmers. Sommige gevallen resulteerden in acuut leverfalen of fulminante hepatitis, leidend tot levertransplantatie of overlijden. Daarom vóór aanvang van de behandeling testen op een HBV-infectie. Bij positieve HBV serologie en bij een positieve test op een HBV-infectie tijdens de behandeling een expert raadplegen op het gebied van leverziekten en de behandeling van HBV. Controleer alle patiënten (en HBV-dragers in het bijzonder) nauwkeurig op signalen en symptomen van een actieve HBV-infectie tijdens de behandeling en gedurende enkele maanden na het beëindigen van de behandeling.
Myelosuppressie: de meeste patiënten ontwikkelen een ernstige anemie, neutropenie of trombocytopenie binnen de eerste 3 maanden van de behandeling. Controleer bij alle patiënten het totale bloedbeeld: in de eerste 3 maanden iedere 2 weken, daarna maandelijks of zoals klinisch aangewezen. Ernstige myelosuppressie (graad 3 of 4) komt vaker voor bij CML in de acceleratiefase (AP-CML) of in de blastaire fase (BP-CML)/Ph+ALL dan in de chronische fase (CP-CML). Myelosuppressie is doorgaans reversibel indien tijdig maatregelen genomen worden (dosisverlaging of tijdelijk staken van de behandeling).
De kans op het ontstaan van pancreatitis is het grootst tijdens de eerste 2 maanden van de behandeling. Controleer het serumlipase daarom in de eerste 2 maanden iedere 2 weken, daarna periodiek. Bij een verhoogd serumlipase in combinatie met abdominale symptomen de behandeling onderbreken en pancreatitis uitsluiten. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van pancreatitis of alcoholmisbruik en bij ernstige hypertriglyceridemie, deze behandelen om de kans op pancreatitis te verlagen.
Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES) is gemeld met als symptomen o.a. stuipen, hoofdpijn, verminderde alertheid, visusstoornissen. Staak de behandeling bij optreden van PRES in ieder geval tot de symptomen zijn verdwenen.
Onderzoeksgegevens: wees in verband met onvoldoende klinische gegevens voorzichtig bij een gestoorde leverfunctie (eliminatie via de lever is de belangrijkste eliminatieweg voor ponatinib) en bij een gestoorde nierfunctie met een creatinineklaring < 50 ml/min. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij de combinatietherapie bij volwassenen en kinderen de bloeddruk controleren voorafgaand aan én regelmatig tijdens de behandeling, in verband met de kans op het ontstaan van hypertensie of hypotensie.
Hevige koortsaanvallen (koorts met ernstige rigor, dehydratie, hypotensie en/of acute nierinsufficiëntie) zijn gemeld, zowel bij volwassenen als kinderen. Meestal trad de koorts voor het eerst op in de eerste behandelmaand. De kans hierop is groter bij de combinatietherapie. Bij een lichaamstemperatuur van ≥ 38,5 ºC de behandeling met dabrafenib onderbreken en controleren op de aanwezigheid van een infectie; na herstel de behandeling herstarten, met een geschikte koortsprofylaxe (paracetamol of eventueel een NSAID). Indien de koorts gepaard ging met hevige klachten de behandeling herstarten in een verlaagde dosis.
Vermindering van de linker ventrikel ejectie fractie (LVEF) of linkerventrikeldisfunctie of hartfalen kan optreden, gemiddeld 2–5 maanden na aanvang van de behandeling bij volwassenen en gemiddeld 1 maand na aanvang van de behandeling bij kinderen. Ernstige linkerventrikeldisfunctie kan optreden als gevolg van myocarditis. Bepaal vóór de start van de behandeling, een maand na de start en vervolgens iedere 3 maanden de LVEF; bij verslechtering de behandeling van trametinib aanpassen; zie voor meer details trametinib#waarschuwingen. De dosis van dabrafenib hoeft niet te worden aangepast.
Bij de combinatietherapie kan longembolie of diep-veneuze trombose optreden. Laat de patiënt zich direct melden bij de eerste tekenen hiervan zoals dyspneu, pijn op de borst en/of zwelling van armen of benen. Bij een levensbedreigende longembolie de behandeling met zowel dabrafenib als trametinib definitief staken.
Bij de combinatietherapie kunnen ook bloedingen optreden; fatale intracraniële bloedingen zijn gemeld bij zowel volwassenen als kinderen. De mediane tijd tot optreden van bloedingen is ca. 3 maanden.
Bij de combinatietherapie bij volwassenen kan interstitiële longziekte (ILD)/pneumonitis optreden, doorgaans 2–6 maanden na aanvang van de behandeling. Bij nieuwe of progressief verlopende pulmonale symptomen (bv. hoesten, dyspneu, hypoxie, pleurale effusie of infiltraten) de behandeling met trametinib onderbreken; bij bevestiging van de diagnose behandelinggerelateerde ILD of pneumonitis trametinib definitief staken. De behandeling met dabrafenib kan met dezelfde dosis worden voortgezet.
Wees voorzichtig bij een ernstige nierfunctiestoornis of matige tot ernstige leverfunctiestoornis. Tijdens de behandeling regelmatig serumcreatinine controleren, omdat nierfalen en granulomateuze nefritis bij volwassenen zijn gemeld. Dabrafenib is niet onderzocht bij een nierinsufficiëntie met creatinine > 1,5× ULN. Bij combinatiebehandeling bij zowel volwassenen als kinderen na het starten van de medicatie de leverfunctie elke 4 weken controleren gedurende 6 maanden en daarna op klinische indicatie.
Ernstige huiduitslag, waaronder het Stevens-Johnsonsyndroom en DRESS zijn gemeld bij volwassenen; laat de patiënt zich onmiddellijk melden wanneer eerste tekenen van huiduitslag ontstaan. Indien zich symptomen van ernstige huidreacties ontwikkelen (huiduitslag met koorts, malaise, vermoeidheid, spier- en/of gewrichtspijn, blaren, laesies in de mond, conjunctivitis, hepatitis en/of eosinofilie) de behandeling (zowel dabrafenib als trametinib) onmiddellijk staken.
Nieuwe huidcarcinomen en secundaire maligniteiten: tijdens behandeling met dabrafenib bij volwassenen zijn gevallen van plaveiselcelcarcinoom van de huid (incl. (gemengd) keratoacanthoom) en nieuwe primaire melanomen gemeld. Vóór de behandeling een huidonderzoek uitvoeren, daarna maandelijks gedurende en tot 6 maanden na de behandeling. Tijdens behandeling met BRAF–remmers zijn daarnaast niet–cutane secundaire maligniteiten gemeld, waaronder die met RAS-mutaties. Vóór de behandeling een hoofd– en hals/nekonderzoek (incl. inspectie van mondslijmvlies en lymfeklierpalpatie) uitvoeren en een CT–scan van borst en buik. Voor vrouwen wordt tevens een anaal en bekkenonderzoek aanbevolen. Tijdens de behandeling onderzoek uitvoeren waar klinisch nodig en tot 6 maanden na staken van de behandeling. Wees voorzichtig bij een maligniteit in de voorgeschiedenis of bij bestaande andere tumoren die geassocieerd zijn met RAS-mutaties.
Controleer regelmatig op klachten van het gezichtsvermogen zoals verandering van het zicht en fotofobie en daarnaast op oogpijn. Vissusstoornissen zijn gemeld bij zowel volwassenen als kinderen. Bij uveïtis, iridocyclitis en iritis de ontsteking onder controle houden met lokale behandelingen. Indien dit niet lukt de behandeling met dabrafenib onderbreken tot de oogontsteking is verdwenen, en herstart de behandeling met een lagere dosis. Bij de combinatietherapie is er geen dosisaanpassing van trametinib nodig. Indien bij de combinatietherapie een loslating van het retinale pigmentepitheel (RPE) optreedt (en bevestigd is), de behandeling van trametinib aanpassen, bij retinale vene-occlusie (RVO) de behandeling met trametinib definitief staken. De dosis van dabrafenib hoeft niet te worden aangepast. Zie voor meer informatie trametinib#waarschuwingen.
Bij combinatietherapie zijn colitis en gastro-intestinale perforatie gemeld; wees voorzichtig bij risicofactoren voor een gastro-intestinale perforatie zoals een voorgeschiedenis van diverticulitis, metastasen naar het maag-darmkanaal en gelijktijdig gebruik van sommige geneesmiddelen zoals NSAID's.
Laat de patiënt zich melden bij eerste tekenen van pancreatitis zoals vooral een aanhoudende buikpijn die ernstig kan zijn en naar de rug kan uitstralen, en daarnaast mogelijk ook misselijkheid, braken, diarree en koorts. Onderbreek de behandeling en wees voorzichtig met herstarten van de behandeling.
Denk aan de diagnose rabdomyolyse bij het optreden van spierpijn, braken en geestelijke verwardheid tijdens de combinatietherapie bij volwassenen.
Gevallen van sarcoïdose, met name met betrekking tot de huid, longen, ogen en lymfeklieren, zijn gemeld bij de combinatie met trametinib bij volwassenen. Meestal kon de behandeling worden voortgezet. Belangrijk is dat sarcoïdose niet verkeerd wordt geïnterpreteerd als ziekteprogressie.
Hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH) is gemeld in combinatie met trametinib bij volwassenen. Wees bij deze combinatie hier alert op en staak beide middelen als HLH wordt bevestigd.
Het optreden van het tumorlysissyndroom (TLS), dat fataal kan zijn, is in verband gebracht met het gebruik van dabrafenib in combinatie met trametinib. Risicofactoren voor TLS zijn o.a. een hoge tumorlast, reeds bestaande chronische nierinsufficiëntie, oligurie, dehydratie, hypotensie en zure urine. Controleer patiënten met risicofactoren voor TLS nauwlettend en overweeg profylactische hydratie. TLS onmiddellijk behandelen zoals klinisch geïndiceerd.
Onderzoeksgegevens: relatief weinig onderzoeksgegevens laten zien dat de werkzaamheid van de combinatietherapie dabrafenib+trametinib bij melanoom, ná progressie op een voorafgaande BRAF-remmer, lager is. Daarom bij deze populatie eerst andere behandelopties overwegen. De werkzaamheid en veiligheid van dabrafenib bij wildtype BRAF-melanoom en wildtype BRAF-NSCLC zijn niet vastgesteld. De veiligheid en werkzaamheid van de tabletten bij kinderen< 1 jaar is niet vastgesteld, de langetermijngegevens bij kinderen < 18 jaar zijn beperkt. De veiligheid en werkzaamheid van de capsules zijn niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar; er zijn geen gegevens beschikbaar.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met alectinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met sorafenib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ponatinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Alectinib remt zeer selectief en krachtig ALK- en RET-tyrosinekinasen. In preklinisch onderzoek leidde remming van de ALK-tyrosinekinase-activiteit tot blokkering van daaropvolgende signaalroutes, waaronder STAT 3 en P13K/AKT, en tot de inductie van tumorceldood (door apoptose). Alectinib vertoont activiteit tegen mutante vormen van het ALK-enzym, waaronder mutaties die verantwoordelijk zijn voor resistentie tegen crizotinib.
Kinetische gegevens
F | ca. 37% (niet-nuchtere condities). |
T max | 4–6 uur (niet-nuchter). |
V d | ca. 6,8 l/kg. |
Overig | uitgebreide verdeling in de weefsels. |
Eiwitbinding | > 99% (alectinib, actieve metaboliet M4). |
Metabolisering | gedeeltelijk, in de lever; voornamelijk door CYP3A4 tot o.a. de even actieve metaboliet M4. De metaboliet wordt eveneens voornamelijk door CYP3A4 verder omgezet. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (ca. 84% onveranderd, ca. 6% als actieve metaboliet M4), met de urine ca. 0,5%. |
T 1/2el | ca. 33 uur (alectinib), 31 uur (actieve metaboliet M4). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Kinaseremmer met antiproliferatieve en anti-angiogene werking. Sorafenib remt verschillende kinasen in de tumorcel (CRAF, BRAF, V600E BRAF, c-KIT en FLT-3) en in de vasculatuur van de tumor (CRAF, VEGFR-2, VEGFR-3 en PDGFR-β).
Kinetische gegevens
Resorptie | vetrijke maaltijd vermindert de absorptie met circa 30%. |
F | oraal tablet = 38–49% van F orale oplossing. |
T max | ca. 3 uur. |
Eiwitbinding | 99,5%. |
Overig | de gemiddelde plasmaconcentratie is bij éénzelfde dosis bij patiënten met schildkliercarcinoom ca. tweemaal hoger dan bij niercelcarcinoom en hepatocellulair carcinoom. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4 (tot o.a. het actieve pyridine-N-oxide) en glucuronidering via UGT1A9. |
Overig | sorafenib doorloopt een enterohepatische kringloop. |
Eliminatie | met de feces ca. 77%, ( 51% van de dosis onveranderd), en met de urine ca. 19% (alleen als metabolieten). |
T 1/2el | ca. 25–48 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Tyrosinekinaseremmer. Ponatinib remt de activiteit van BCR-ABL-kinase, waaronder die met de T315I-mutatie. In vitro is ponatinib werkzaam bij resistentie voor imatinib, dasatinib en nilotinib. Vertoont ook cellulaire activiteit tegen RET, FLT3 en KIT, en de kinasen FGFR, PDGFR en VEGFR.
Kinetische gegevens
T max | ca. 4 uur. |
V d | ca. 15,7 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | door esterasen en/of amidasen tot een inactief carbonzuur en door CYP3A4 tot weinig actieve N–desmethylmetaboliet. |
Eliminatie | met de feces ca. 87% (24% onveranderd), met de urine ca. 5% (< 1% onveranderd). |
T 1/2el | ca. 22 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Dabrafenib remt BRAF–kinasen met oncogene mutaties (V600–mutaties). Oncogene mutaties in BRAF leiden tot constitutieve activering van de RAS-/RAF-/MEK-/ERK-route. Door de remming van BRAF-kinasen wordt de vorming van geactiveerde BRAF-eiwitten onderbroken, welke betrokken zijn bij celproliferatie, differentiatie en secretie.
Kinetische gegevens
Resorptie | voedsel vertraagt én vermindert de absorptie van dabrafenib. |
F | capsule en tablet: gem. 95%. De suspensie van de dispergeerbare tablet zal gemiddeld een 20% lagere biologische beschikbaarheid hebben. |
T max | capsule en tablet: ca. 2 uur. Suspensie: ca. 1,5 uur. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | in de lever door voornamelijk CYP2C8 en CYP3A4 tot het actieve hydroxy–dabrafenib en desmethyl–dabrafenib (laatste wordt tevens gevormd in de darmen). De actieve metabolieten worden verder gemetaboliseerd door CYP3A4. |
Eliminatie | met de feces 71%, met de urine 23% (als metabolieten). |
T 1/2el | 10 uur (dabrafenib en hydroxy–dabrafenib), 21–22 uur (desmethyl–dabrafenib). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
alectinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
sorafenib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
ponatinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
dabrafenib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk