Samenstelling
Alecensa (als hydrochloride) XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 150 mg
Bevat tevens 6 mg natrium/capsule.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Nexavar (als tosylaat) XGVS Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg
Sorafenib (als tosylaat) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Kisqali (als succinaat) XGVS Aanvullende monitoring Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg
Bevat tevens: sojalecithine.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Nerlynx (als maleaat) XGVS Pierre Fabre Benelux
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 40 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van hepatocellulair carcinoom, niercelcarcinoom en schildkliercarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de adviezen van ribociclib de Commissie BOM (onder ribociclib).
Zie voor de behandeling van mammacarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Voor de behandeling van borstkanker staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Indicaties
- Adjuvante behandeling van volledig gereseceerd ALK-positief niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen als monotherapie.
- ALK-positief gevorderd NSCLC, als monotherapie bij volwassenen:
- als eerstelijns behandeling;
- na eerdere behandeling met crizotinib
Indicaties
- Hepatocellulair carcinoom (HCC);
- Gevorderd niercelcarcinoom (RCC) na falen of ongeschiktheid van interferon-α of interleukine-2 therapie;
- Progressief, lokaal gevorderd of gemetastaseerd, gedifferentieerd (papillair/folliculair/Hürthle-cel) schildkliercarcinoom (DTC), dat refractair is voor radioactief jodium (Nexavar).
Indicaties
Mammacarcinoom
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd hormoonreceptorpositief (HR-positief), humane epidermale-groeifactorreceptor 2-negatief (HER2-negatief) mammacarcinoom, in combinatie met een aromataseremmer of fulvestrant (als eerste endocriene therapie), of als eerdere endocriene therapie is gegeven. Combineer bij pre- of perimenopauzale vrouwen de endocriene therapie met een gonadoreline-agonist.
Indicaties
- Hormoonreceptorpositief, HER2-positief mammacarcinoom in een vroeg stadium bij volwassenen, als adjuvante behandeling binnen 1 jaar na afronding van een eerdere behandeling met trastuzumab.
Doseringen
Vóór behandeling een ALK-positieve status vaststellen met een gevalideerde ALK-test.
ALK-positief gevorderd of gereseceerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC)
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 j.)
600 mg 2×/dag tijdens de maaltijd.
Als adjuvante behandeling de behandeling voortzetten tot terugkeer van de ziekte of onaanvaardbare toxiciteit optreedt, met een maximum van 2 jaar. Bij gevorderd NSCLC de behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Bij een verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig.
Bij een licht of matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5-9) is een dosisaanpassing niet nodig; bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de begindosering 450 mg 2×/dag tijdens de maaltijd.
Bij bijwerkingen: de dosering verlagen in stappen van 150 mg 2×/dag (dus na 1 dosisverlaging is de dosis 450 mg 2×/dag), indien dit bij het optreden van bijwerkingen noodzakelijk is. Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (symptomatische bradycardie, ILD/pneumonitis, levertoxiciteit, spiertoxiciteit (waaronder verhoging CK), hemolytische anemie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 en 2).
Bij uitbraken van een ingenomen dosis, geen nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Een vergeten dosis binnen 6 uur alsnog innemen; als het langer dan 6 uur geleden is de dosis overslaan en de volgende dosis op het normale geplande tijdstip innemen.
Toediening: de capsules in zijn geheel (zonder openen of oplossen) innemen bij de maaltijd. Voedsel verbetert de biologische beschikbaarheid.
Doseringen
Hepatocellulair carcinoom (HCC), niercelcarcinoom (RCC) en gedifferentieerd schildkliercarcinoom (DTC)
Volwassenen (incl. ouderen)
400 mg 2×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig. Er zijn geen gegevens van het gebruik bij nierdialyse.
Verminderde leverfunctie: Bij een lichte tot matig verminderde leverfunctie hoeft de dosis niet te worden aangepast. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pugh C); een verhoogde blootstelling aan sorafenib is mogelijk.
Bij toxiciteiten de dosis verlagen, de behandeling onderbreken of definitief staken, zie ook de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen. Bij niet-hematologische toxiciteiten kan na verbetering de dosis van sorafenib weer worden verhoogd. Dosisverlaging bij HCC en RCC: verlagen tot 400 mg 1×/dag. Dosisverlagingen bij DTC: verlagen tot 600 mg/dag over twee doses (400 mg en 200 mg met een interval van 12 uur), zonodig verder verlagen tot 200 mg 2×/dag (met een interval van 12 uur) en zonodig verder verlagen tot 200 mg 1×/dag.
Toediening: De tabletten innemen zonder voedsel of met een vetarme maaltijd of 1 uur vóór of 2 uur na een vetrijke maaltijd.
Doseringen
Lokaal gevorderd of gemetastaseerd HR-positief, HER2-negatief mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 jaar)
600 mg 1×/dag gedurende 21 dagen, gevolgd door 7 dagen géén behandeling (= cyclus van 28 dagen). In combinatie geven met een letrozol (of een andere aromataseremmer) óf fulvestrant. De aromataseremmer gedurende de hele cyclus van 28 dagen eenmaal daags innemen; fulvestrant op dag 1, 15 en 29 en daarna 1×/maand. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
In combinatie met sterke CYP3A4-remmers (alleen indien noodzakelijk): 400 mg 1×/dag. Indien de dosis van ribociclib al eerder was verlaagd tot 400 mg, dan bij het opstarten van de sterke CYP4A4-remmer 200 mg 1×/dag geven. Indien de dosis al eerder was verlaagd tot 200 mg, dan de behandeling van ribociclib onderbreken bij opstarten van de sterke CYP3A4-remmer. Bij staken van de sterke CYP3A4-remmer na ten minste 5 eliminatiehalfwaardetijden van de betreffende werkzame stof (raadpleeg de betreffende geneesmiddeltekst) de dosis van ribociclib weer ophogen tot het niveau van vóór het opstarten van de sterke CYP3A4-remmer. Zie voor meer informatie de rubriek Interacties.
Verminderde leverfunctie: Bij een licht verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–6) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij matig tot ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 7–15) is de aanbevolen startdosis 400 mg 1×/dag (op basis van farmacokinetisch onderzoek). Ribociclib is niet formeel onderzocht bij een matig tot ernstig verminderde leverfunctie.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is een aanpassing van de dosering niet nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) is de aanbevolen startdosis 200 mg 1×/dag (op basis van farmacokinetisch onderzoek), met zorgvuldige controle op bijwerkingen.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (o.a. neutropenie, hepatobiliaire toxiciteit, verlenging QT-tijd, interstitiële longziekte) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 t/m 6).
Vergeten of uitbraken van een dosis: neem géén nieuwe tablet in, maar vervolg het normale innameschema.
Toediening: de tabletten in hun geheel (zonder kauwen, breken of verpulveren) doorslikken met of zonder voedsel, iedere dag op ongeveer hetzelfde tijdstip, bij voorkeur 's morgens. Nuttig géén grapefruit-/pompelmoessap (zie de rubriek Interacties). Neem géén tablet in die niet intact is (gebarsten, etc.).
Doseringen
Hormoonreceptor- en HER2-positief mammacarcinoom:
Volwassenen (incl. ouderen):
240 mg 1×/dag gedurende 1 jaar. Start binnen 1 jaar na afronding van de trastuzumab-behandeling.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Gebruik wordt ontraden bij een ernstig verminderde nierfunctie of bij hemodialyse, vanwege een gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–9) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) is gebruik gecontra-indiceerd, vanwege een ca. 3× hogere blootsteling aan neratinib.
Gelijktijdig gebruik van een sterke CYP3A4- of Pgp-remmer: indien vermijden niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis 40 mg 1×/dag. Na staken van de sterke CYP3A4- of Pgp-remmer de dosis weer verhogen naar de gebruikelijke dosering.
Gelijktijdig gebruik van een matige CYP3A4- of Pgp-remmer: indien vermijden niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis 40 mg 1×/dag. Bij goed verdragen de dosis verhogen naar respectievelijk 80 en 120 mg 1×/dag gedurende ten minste 1 week, tot een maximale dosis van 160 mg 1×/dag. Controleer de patiënt nauwlettend op toxiciteiten. Na staken van de matige CYP3A4- of Pgp-remmer de dosis weer verhogen naar de gebruikelijke dosering.
Gelijktijdig gebruik met H2-receptorantagonist of antacida: ten minste 2 uur vóór of 10 uur ná toediening van H 2-receptorantagonist of 3 uur vóór of ná toediening van een antacidum innemen.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij algemene toxiciteiten, (ernstige) diarree of hepatotoxiciteit de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 t/m 4), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Gemiste dosis: deze niet inhalen, maar de volgende dosis op het normale tijdstip innemen.
Toediening: de tabletten bij voorkeur 's ochtends in hun geheel (zonder breken of oplossen) innemen met voedsel. Vermijd het drinken van granaatappel- en grapefruit-/pompelmoessap, in verband met een hogere blootstelling aan neratinib.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bradycardie. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree. Gewichtstoename. Oedeem (bv. perifeer, gegeneraliseerd, periorbitaal, rond het ooglid). Myalgie (ca. 35%). Huiduitslag (waaronder erythemateus, maculeus, papuleus, maculopapuleus, exfoliatief en acneïforme dermatitis). Anemie. Stijging van waarden van ASAT, ALAT, alkalische fosfatase, bilirubine en creatinekinase.
Vaak (1-10%): interstitiële longziekte/pneumonitis. Stomatitis, mondulcera, dysgeusie/hypogeusie. Fotosensibilisatie. Visusstoornissen (bv. wazig zien, dubbel zien, asthenopie, mouches volantes). Stijging creatinine in het bloed. Hemolytische anemie. Hyperurikemie.
Soms (0,1-1%): Geneesmiddelgeïnduceerd leverletsel. Acute nierbeschadiging. Gastro-intestinale perforatie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypertensie, bloedingen (o.a. in maag-darm- en ademhalingsstelsel, hersenen). Infecties. Misselijkheid, braken, diarree (39%), obstipatie. Anorexie. Alopecia (25%), huiduitslag, hand-voetsyndroom, jeuk, erytheem, droge huid. Vermoeidheid, koorts, pijn (o.a. mond-, buik-, bot-, gewrichts- en hoofdpijn, tumorpijn). Gewichtsafname. Lymfopenie. Hypofosfatemie, verhoogde waarden amylase of lipase.
Vaak (1-10%): congestief hartfalen, myocardischemie en -infarct. (Overmatig) blozen. Rinorroe. Stomatitis, droge mond, glossodynie, dysfagie, dyspepsie, gastro-oesofageale reflux. Nierfalen, proteïnurie. Keratoacanthoom, plaveiselcelcarcinoom van de huid, exfoliatieve dermatitis, schilferende huid, hyperkeratose, acne, folliculitis. Myalgie, spierspasmen. Depressie. Heesheid, perifeer sensorische neuropathie, smaakstoornis, tinnitus. Erectiele disfunctie. Asthenie, griepachtige verschijnselen, mucositis. Hypothyroïdie. Anemie, leukopenie, neutropenie, trombocytopenie. Hypoglykemie, hypocalciëmie, hypokaliëmie, hyponatriëmie, verhoogde transaminasewaarden.
Soms (0,1-1%): hypertensieve crisis. Interstitiële longaandoening (o.a. pneumonitis, radiatiepneumonitis, ARDS). Gastritis, maag-darmperforatie. Geelzucht, cholecystitis, cholangitis. Pancreatitis. Overgevoeligheidsreactie zoals urticaria, anafylactische reactie. Reversibele posterieure leuko-encefalopathie. Gynaecomastie. Hyperthyroïdie. Uitdroging, hyperbilirubinemie, verhoogde waarden alkalische fosfatase, afwijkende INR of protrombinewaarde.
Zelden (0,01-0,1%): angio-oedeem. Verlenging van het QTc-interval. Hepatitis (fatale afloop is gemeld). Nefrotisch syndroom. 'Radiation recall'-reactie, Stevens–Johnsonsyndroom, leukocytoclastische vasculitis, toxische epidermale necrolyse. Rabdomyolyse.
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie. Encefalopathie. Tumorlysissyndroom.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): dyspneu, hoest. Stomatitis, misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, (boven)buikpijn, dyspepsie. Verminderde eetlust. Infecties, zoals urineweginfectie, luchtweginfectie, gastro-enteritis en sepsis (< 1%). Hoofdpijn, duizeligheid. Rugpijn. Vermoeidheid, asthenie, koorts, perifeer oedeem. Huiduitslag (waaronder maculopapuleuze huiduitslag), jeuk, alopecia. Stijging ALAT, ASAT en bloedbilirubine. Leukopenie, neutropenie (bij ca. 74%; CTCAE-graad 3 of 4 bij ca. 59%), anemie, lymfopenie.
Vaak (1-10%): syncope, verlengde QT-tijd. Interstitiële longziekte (incl. pneumonitis). Dysgeusie. Hepatotoxiciteit zoals hepatocellulaire schade, auto-immuunhepatitis en leverfalen. Erytheem, droge huid, vitiligo. Vertigo. Droge ogen, toegenomen traanvorming. Droge mond, orofaryngeale pijn. Hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie. Trombocytopenie, febriele neutropenie.
Zelden (0,01-0,1%): erythema multiforme.
Verder zijn gemeld: toxische epidermale necrolyse (TEN).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): diarree (zonder gebruik van een antidiarreemiddel bij ca. 94%, CTCAE graad 3 ca. 38%, CTCAE graad 4 0,2%), misselijkheid (bij ca. 43%), stomatitis (o.a. aftoÏde stomatitis, mondulceratie, blaarvorming mondmucosa, orale mucositis), braken, buikpijn. Huiduitslag (o.a. erythemateus, folliculair, gegeneraliseerd, jeukend, pustuleus). Spierspasmen. Verminderde eetlust. Vermoeidheid.
Vaak (1-10%): bloedneus. Urineweginfectie. Syncope. Nagelafwijking (o.a. nagelriemontsteking, breken van de nagel, nagelverkleuring), huidkloven, droge huid. Droge mond, abdominale distensie, dyspepsie. Dehydratie. Gewichtsverlies. Verhoogde waarden van ALAT, ASAT en creatinine in het bloed.
Soms (0,1-1%): nierfalen. Verhoogde waarde van bilirubine in het bloed.
Interacties
Wees voorzichtig met geneesmiddelen die eveneens bradycardie kunnen geven (bv. β-blokkers).
Alectinib en de actieve metaboliet M4 remmen Pgp en kunnen daarmee de plasmaconcentratie verhogen van geneesmiddelen die substraat zijn voor deze transporter. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een substraat zijn voor Pgp én een smalle therapeutische breedte hebben zoals digoxine, dabigatran, sirolimus, everolimus, topotecan, nilotinib en lapatinib.
Alectinib en de actieve metaboliet M4 remmen de transporter BCRP. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels stijgen van substraten voor BCRP zoals rosuvastatine, sulfasalazine, methotrexaat, topotecan, lapatinib en mitoxantron.
Omdat na metabolisering van alectinib door CYP3A4 een even actieve metaboliet ontstaat, blijkt combinatie met CYP3A4 remmers of -inductoren een relatief klein effect te hebben en is dosisaanpassing van alectinib niet nodig. Wees echter toch alert bij de combinatie met sterke CYP3A4-remmers (bijwerkingen) of -inductoren (verminderde werkzaamheid).
De werkzaamheid van orale anticonceptiva kan mogelijk verminderen.
Interacties
Sterke inductoren van CYP3A4 en UGT1A9 (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital en sint-janskruid) kunnen het metabolisme van sorafenib verhogen en daarmee de plasmaconcentratie verlagen. De sterke CYP3A4–remmer ketoconazol heeft echter géén invloed op het metabolisme van sorafenib; waarschijnlijk geldt dit ook voor de andere sterke remmers.
Gelijktijdig gebruik van antibiotica die de gastro-intestinale microflora in grote mate verstoren, kunnen de plasmaconcentratie van sorafenib verlagen door onderbreking van de entero–hepatische kringloop; overweeg het risico op verlaagde plasmaconcentraties van sorafenib vóór starten van een antibioticumkuur.
Wees voorzichtig bij combinatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (o.a. kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica).
Bij gelijktijdig gebruik kan een verhoging van de plasmaconcentratie van digoxine (door Pgp-remming) niet worden uitgesloten.
Sorafenib remt in vitro CYP2C9, bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia regelmatig de INR en protrombinetijd controleren.
Interacties
Ribociclib wordt in belangrijke mate gemetaboliseerd door CYP3A4. Combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals claritromycine, itraconazol, posaconazol, voriconazol, sommige HIV-proteaseremmers, grapefruit-/pompelmoessap)) vermijden. Indien een sterke CYP3A4-remmer toch noodzakelijk is, moet de dosis van ribociclib worden verlaagd (zie de rubriek Dosering). De aanbevolen dosisaanpassingen zijn echter niet in klinisch onderzoek onderzocht; daarom zorgvuldig controleren op bijwerkingen door ribociclib. Bij combinatie met een matig-sterke CYP3A4-remmer (zoals erytromycine, fluconazol, verapamil, diltiazem, aprepitant) hoeft de dosis van ribociclib niet te worden aangepast; controleer echter in dat geval ook extra op bijwerkingen.
Vermijd gelijktijdig gebruik met tamoxifen, omdat de blootstelling aan tamoxifen ongeveer tweemaal hoger wordt.
Vermijd combinatie met sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, sint-janskruid) vanwege een verlaging van de blootstelling aan ribociclib. Bij combinatie met minder sterke inductoren zoals efavirenz is er een kans op verminderde werkzaamheid, vooral bij toegepaste lagere doses ribociclib (400 mg of 200 mg 1×/dag).
Ribociclib is zelf een matig tot sterke CYP3A4-remmer (matig-sterk bij een dosis van 400 mg, sterk bij een dosis van 600 mg). Wees daarom voorzichtig of vermijd de combinatie met geneesmiddelen die in belangrijke mate door CYP3A4 worden gemetaboliseerd én een nauwe therapeutische breedte hebben zoals alfuzosine, domperidon, kinidine, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, everolimus, sommige statinen, alfentanil, fentanyl, methadon, carbamazepine, alprazolam, oraal midazolam, pimozide, quetiapine, ergotamine, vinca-alkaloïden, PDE-5-remmers, sommige calciumantagonisten en sommige HIV-proteaseremmers.
Mogelijk remt ribociclib de geneesmiddeltransporters Pgp, BCRP, OAT1B1/1B3, OCT1, OCT2, MTE1 en BSEP (op basis van in vitro-gegevens). Wees voorzichtig en controleer op bijwerkingen bij de combinatie met geneesmiddelen die gebruik maken van deze transporters en tevens een smalle therapeutische breedte hebben zoals digoxine, pravastatine, rosuvastatine en metformine.
Vermijd de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT-interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, domperidon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, methadon, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica, chloroquine, pimozide, selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Interacties
Neratinib wordt primair gemetaboliseerd door CYP3A4 en is een Pgp-substraat.
Gelijktijdig gebruik met sterke inductoren van de CYP3A4-/Pgp-isoform van cytochroom P450 zoals carbamazepine, fenytoïne, rifampicine en sint-janskruid is gecontra-indiceerd.
Gelijktijdig gebruik van een matige of sterke CYP3A4-/Pgp-remmer (zoals atazanavir, ciclosporine, ciprofloxacine, claritromycine, cobicistat, diltiazem, erytromycine, fluconazol, fluvoxamine, itraconazol, ketoconazol, lopinavir, ritonavir, verapamil, voriconazol, granaatappel- en grapefruit/pompelmoessap) vermijden, omdat de plasmaconcentratie van neratinib (sterk) kan stijgen. Indien vermijden niet mogelijk is dient de dosis van neratinib te worden verlaagd, zie de rubriek Dosering.
Gelijktijdig gebruik van matige CYP3A4-/Pgp-inductoren (zoals bosentan, dexamethason, efavirenz, etravirine, fenobarbital, primidon) vermijden, omdat deze de plasmaconcentratie van neratinib kunnen verlagen.
De oplosbaarheid van neratinib is pH–afhankelijk; middelen die de pH in de maag verhogen, kunnen de absorptie van neratinib verlagen. Vermijd gelijktijdig gebruik met protonpompremmers. Voor tijdsintervallen met H2-antagonisten en antacida, zie Dosering.
Neratinib is in vitro een remmer van het 'breast cancer resistance protein' (BCRP) in het maag-darmkanaal. Controleer de patiënt nauwlettend op toxiciteit bij gelijktijdig gebruik van substraten van BCRP (zoals irinotecan, rosuvastatine, sulfasalazine), omdat de blootstelling aan deze middelen mogelijk toeneemt.
Neratinib is in vitro een pre-systemische remmer van Pgp-substraten in het maag-darmkanaal. Gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen waarvan het metabolisme plaatsvindt met Pgp-substraten in het maag-darmkanaal kan de blootstelling aan deze middelen verhogen. Bij gelijktijdig gebruik van dergelijke Pgp-substraten met een smalle therapeutische breedte (zoals dabigatran, ciclosporine, colchicine, digoxine, everolimus, fenytoïne, sirolimus, statinen, tacrolimus) de patiënt nauwlettend controleren op toxiciteit.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren bij supratherapeutische doseringen aanwijzingen voor schadelijkheid (kleine foetussen met vertraagde botvorming, skeletafwijkingen, kleine orgaanafwijkingen, verlies van embryo/foetus).
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie. De werkzaamheid van orale anticonceptiva kan mogelijk verminderen.
Zwangerschap
Sorafenib en zijn metabolieten passeren de placenta (bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken (viscerale misvormingen, foetale resorptie).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Uit dierstudies blijkt dat sorafenib de mannelijke en vrouwelijke vruchtbaarheid kan schaden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren misvormingen en varianten van uitwendige en inwendige organen en het skelet. Tevens lager gewicht van de foetus.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Bij dieren zijn bij therapeutische doseringen antiproliferatieve effecten op de kiemcellen in de testes waargenomen, met als gevolg atrofie van de tubuli seminiferi.
Overig: Een mogelijk nog vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens én tot ten minste 21 dagen na de therapie; tevens vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens: geen gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid, zoals embryo-foetale letaliteit en foetale morfologische afwijkingen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Bij ratten geen aanwijzingen voor verminderde fertiliteit bij doses tot 12 mg/kg/dag.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 1 maand (vrouw) of 3 maanden (man) na de therapie. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat niet bekend is of neratinib de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Remming van de groei en ontwikkeling van het kind.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Bij dieren ja, met een hogere concentratie ribociclib in de moedermelk ten opzichte van het bloedplasma.
Advies: Geen borstvoeding geven tot ten minste 21 dagen na de laatste dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor soja of pinda.
Contra-indicaties
- ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15).
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bradycardie kan optreden. Controleer op klinische indicatie hartslag en bloeddruk. Wees voorzichtig met geneesmiddelen die eveneens bradycardie kunnen geven en met antihypertensiva.
Leverfunctie: een stijging van ALAT en ASAT van > 5× ULN en van bilirubine van > 3× de ULN komt voor. De meerderheid van deze gevallen ontstaat binnen de eerste 3 maanden van de behandeling. Ook is geneesmiddelgeïnduceerd leverletsel (met CTCAE graad 3–4 ASAT/ALAT-verhogingen) gemeld. Controleer daarom vóór de behandeling en gedurende de eerste 3 maanden elke 2 weken de leverfunctie (ASAT, ALAT, totaal bilirubine) en daarna op klinische indicatie. Bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt een lagere dosis aanbevolen, zie dosering.
Myalgie komt zeer vaak voor. CTCAE graad 3 myalgie komt bij ca. 1% van de patiënten voor; de mediane tijd tot optreden hiervan is ca. 14 dagen. Gedurende de eerste maand van de behandeling elke 2 weken de CK-waarden bepalen en verder indien klinisch geïndiceerd. Laat de patiënt zich melden bij onverklaarbare spierpijn of spierzwakte. Gebaseerd op de ernst van myalgie of CK-verhoging kan de behandeling onderbroken worden met een herstart in dezelfde of een lagere dosering.
Interstitiële longziekte: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen. Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (ILD) zoals pneumonitis de behandeling staken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken.
Gastro-intestinale perforatie is gemeld bij patiënten met risicofactoren hiervoor, zoals een voorgeschiedenis van diverticulitis, metastasen in het maag-darmkanaal en gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die meer kans geven op een gastro-intestinale perforatie. Wijs patiënten op de symptomen van een gastro-intestinale perforatie en overweeg bij ontwikkeling hiervan de behandeling te staken.
Hemolytische anemie is gemeld. Bij een hemoglobineconcentratie < 10 g/dl de behandeling onderbreken en de patiënt onderzoeken. Indien hemolytische anemie wordt bevestigd, na herstel van de hemoglobineconcentratie de behandeling hervatten met een lagere dosering. Zie de rubriek Dosering.
Adviseer patiënten in verband met de kans op fotosensibilisatie, langdurige blootstelling aan de zon te vermijden gedurende en ten minste 7 dagen na beëindigen van de behandeling. Het gebruik van een breedspectrum (UVA/UVB)-zonnebrandcrème en lippenbalsem (SPF ≥ 50) wordt geadviseerd.
Onderzoeksgegevens: de werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen (< 18 j.), ouderen (> 80 j.) en bij een hoog lichaamsgewicht (> 130 kg). Alectinib is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis; echter het wordt nauwelijks geëlimineerd door de nieren, dus een dosisaanpassing is niet nodig.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Hypertensie treedt doorgaans vroeg in de behandeling op. Controleer regelmatig de bloeddruk en behandel zonodig de hypertensie. Overweeg om de toediening definitief te staken bij aanhoudende hypertensie of een hypertensieve crisis.
Aneurysma en arteriële dissectie: de kans hierop is groter bij gebruik van remmers van de VEGF-route, ook indien geen sprake is van hypertensie. Weeg voor aanvang van de behandeling af of bij aanwezigheid van risicofactoren (bv. hypertensie, een voorgeschiedenis van aneurysma) een behandeling met sorafenib is geïndiceerd.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals bradycardie, verlaagde spiegels van K, Ca en Mg, comedicatie met geneesmiddelen die eveneens het QT-interval verlengen (zie de rubriek Interacties), en congenitale of verworven QT-verlenging; controleer periodiek het ECG en de elektrolyten.
Overweeg de behandeling definitief te staken bij noodzakelijk medische ingrijpen wegens bloedingen en tijdelijk of definitief te staken bij myocardischemie of -infarct. Patiënten met instabiele angina pectoris of die onlangs een myocardinfarct hadden gehad, waren uitgesloten van de klinische onderzoeken. Vanwege het potentiële risico van bloedingen bij een schildkliercarcinoom met tracheale, bronchiale en/of oesofageale infiltratie, deze eerst met lokale therapie behandelen.
Hypoglykemie is gemeld tijdens behandeling met sorafenib, in enkele gevallen symptomatisch met ziekenhuisopname vanwege bewustzijnsverlies. Onderbreek de behandeling bij symptomatische hypoglykemie. Controleer bij diabetespatiënten regelmatig de bloedglucosespiegel en pas zo nodig de dosis van glucoseverlagende middelen aan.
Bij schildkliercarcinoom de calciumspiegel nauwlettend controleren. De hypocalciëmie komt vaker voor en is ernstiger bij hypoparathyroïdie in de voorgeschiedenis. Ernstige hypokaliëmie corrigeren om QT-verlenging en 'torsade de pointes' te voorkómen. Overweeg bij een schildkliercarcinoom tevens de TSH-spiegel te controleren.
Huidreacties (m.n. hand-voetsyndroom) en huiduitslag zijn gewoonlijk graad 1 of 2 (CTC) en treden doorgaans gedurende de eerste 6 weken op. Lokale behandeling ter verlichting van de symptomen kan nodig zijn, maar soms ook (tijdelijke) dosisverlaging, onderbreking of het staken van de behandeling. Er is geen onderzoek uitgevoerd naar het effect van sorafenib op de wondgenezing; bij een ingrijpende operatie voorzichtigheidshalve de toediening tijdelijk onderbreken en hervatten op grond van klinische beoordeling van voldoende wondgenezing.
Tumorlysissyndroom (TLS) is gemeld, waaronder fatale gevallen. Controleer patiënten met risicofactoren voor TLS (o.a. hoge tumorlast, reeds bestaande nierinsufficiëntie, oligurie, dehydratie, hypotensie en zure urine) nauwlettend op tekenen van toxiciteit, en behandel onmiddellijk indien klinisch geïndiceerd.
Controle van de nierfunctie wordt in verband met de kans op nierfalen aanbevolen, vooral bij oudere patiënten. Bij aanwezigheid van risicofactoren voor een nierfunctiestoornis regelmatig de vocht- en elektrolytenbalans controleren.
Bij een gastro–intestinale perforatie de behandeling staken.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar en bij patiënten met ernstig gestoorde leverfunctie zijn niet onderzocht; houd bij een ernstig gestoorde leverfunctie rekening met een verhoogde blootstelling aan sorafenib.
Waarschuwingen en voorzorgen
Verlenging QT-interval: vóór aanvang van de behandeling het ECG beoordelen en de behandeling alleen starten indien de QTcF-tijd < 450 ms bedraagt. Na aanvang van de behandeling na ca. 14 dagen (eerste cyclus) opnieuw een ECG maken, en daarna indien geïndiceerd. Onderbreek de behandeling bij een QTcF-tijd > 480 ms, totdat de QTcF-tijd weer ≤ 480 ms is en hervat de behandeling dan op een lager dosisniveau. Staak definitief de behandeling bij verlenging van de QTcF-tijd > 500 ms óf bij een verandering van > 60 ms ten opzichte van de uitgangswaarde, wanneer deze afwijkingen optreden in combinatie met 'torsade de pointes' of polymorfe ventriculaire tachycardie of verschijnselen/klachten van een ernstige ritmestoornis. In klinisch onderzoek was de mediane tijd tot optreden van een verlenging van de QTcF-tijd > 480 ms ca. 15 dagen. Het gebruik vermijden bij patiënten met een aanzienlijke kans op of al bestaande verlenging van de QTc-tijd. Dit betreft o.a. patiënten met:
- lange QT-tijdsyndroom;
- significante hartaandoeningen of hartaandoeningen die niet afdoende onder controle zijn waaronder een recent myocardinfarct, congestief hartfalen, angina pectoris en bradyaritmie;
- elektrolytstoornissen zoals hypocalciëmie, hypomagnesiëmie en hypokaliëmie;
- comedicatie met andere geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (zie de rubriek Interacties).
Elektrolytstoornissen: serumelektrolyten bepalen (inclusief kalium, calcium, magnesium en fosfor) vóór aanvang van de behandeling en bij het begin van de eerste 6 cycli en daarna indien klinisch geïndiceerd. Corrigeer elektrolytstoornissen vóór en tijdens de behandeling.
Neutropenie is de meest gemelde bijwerking: bij ca. 74%, CTCAE-graad 3 of 4 bij ca. 60%. De mediane tijd tot het optreden van neutropenie is ca. 16 dagen. Daarom vóór aanvang van de behandeling een volledig bloedbeeld bepalen, daarna elke twee weken gedurende de eerste 2 cycli, vervolgens bij het begin van elk van de volgende 4 cycli en daarna indien klinisch geïndiceerd. Onderbreking van de behandeling, dosisverlaging of op termijn (bij noodzaak tot een derde keer dosisverlaging) kan definitief staken van de behandeling nodig zijn.
Hepatobiliaire toxiciteit: vóór aanvang van de behandeling leverfunctietesten uitvoeren (ALAT, ASAT, bloedbilirubine), daarna elke twee weken gedurende de eerste 2 cycli, vervolgens bij het begin van elk van de volgende 4 cycli en daarna indien klinisch geïndiceerd. Bij afwijkingen met CTCAE-graad ≥ 2 vaker controleren. Onderbreking van de behandeling, dosisverlaging of definitief staken van de behandeling kan nodig zijn. De mediane tijd tot optreden van graad 3- of 4 -verhogingen van ALAT of ASAT is ca. 57 dagen.
Interstitiële longziekte (incl. pneumonitis) is gemeld. Controleer nauwgezet op symptomen hiervan, zoals hypoxie, hoest en dyspneu. Op basis van de ernst kan onderbreking van de behandeling, dosisverlaging of definitief staken van de behandeling nodig zijn.
Ernstige huidreacties: toxische epidermale necrolyse (TEN) is gemeld. Bij symptomen van ernstige huidreacties, zoals gevorderde en uitgebreide huiduitslag, vaak met blaren of mucosale laesies, de behandeling onmiddellijk staken.
Bij een verhoogde creatininespiegel in bloed de nierfunctie verder controleren om nierinsufficiëntie uit te sluiten. Ribociclib kan stijging van het creatinine in het bloed veroorzaken doordat het de niertransporteiwitten organisch kationtransporteiwit 2 (OCT2) en multigeneesmiddel- en toxine-extrusietransporteiwit 1 (MATE1) remt, die betrokken zijn bij de actieve secretie van creatinine uit de proximale tubuli.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de: werkzaamheid en veiligheid bij matig tot ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 7–15). Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij patiënten met mammacarcinoom en een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min). De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.) is niet vastgesteld; gezien de geregistreerde indicatie is er geen relevante toepassing bij kinderen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Diarree: is de meest voorkomende bijwerking. Diarree als gevolg van neratinib kan ernstig zijn en gepaard gaan met dehydratie. Diarree treedt meestal op in de eerste of tweede week van de behandeling en kan recidiverend zijn. In klinisch onderzoek leidde diarree zonder het gebruik van een antidiarreemiddel in ca. 14% van de gevallen tot stopzetten van de behandeling, en in ca. 25% van de gevallen was een dosisverlaging noodzakelijk. Profylactische behandeling met een anti-diarreemiddel wordt aanbevolen gedurende de eerste 1–2 maand(en) van de behandeling met neratinib tot één- à tweemaal ontlasting per dag; bij ernstige diarree de therapie onderbreken of (soms definitief) staken. Wees voorzichtig bij toepassing bij ouderen en patiënten met een verminderde nierfunctie, omdat zij meer risico lopen op complicaties van dehydratie als gevolg van diarree.
Hepatotoxiciteit: bij een ernstig verminderde leverfunctie kan de plasmaspiegel driemaal hoger zijn. Controleer bij alle patiënten de leverwaarden (ASAT, ALAT, bilirubine) tijdens de behandeling na 1 week, en vervolgens maandelijks gedurende de eerste 3 maanden en daarna elke 6 weken óf op klinische indicatie. Beoordeel patiënten met diarree ≥ CTCAE graad 3 die intraveneus met vocht worden behandeld, of die verschijnselen van hepatotoxiciteit vertonen (verergering van vermoeidheid, misselijkheid, braken, geelzucht, pijn of gevoeligheid in het rechterbovenkwadrant, koorts, huiduitslag of eosinofilie) op veranderingen in de leverfunctietest. Bij ernstige hepatotoxiciteit de therapie onderbreken of definitief staken.
Cardiotoxiciteit: controleer bij patiënten met een significante cardiale voorgeschiedenis o.a. de linkerventrikelejectiefractie (LVEF), omdat HER2-remming in verband is gebracht met linkerventrikeldisfunctie. Er zijn geen gegevens over gebruik bij een LVEF < ULN of bij patiënten met een significante cardiale voorgeschiedenis. Bij risicofactoren is cardiale monitoring (zoals door bepaling van LVEF) op klinische indicatie aangewezen.
Huidreacties: controleer patiënten met symptomatische (onder)huidaandoeningen nauwlettend. Aziatische patiënten hebben mogelijk meer kans op huidreacties.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen: zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij een ernstige nierfunctiestoornis, bij significante chronische aandoeningen van het maag-darmstelsel, bij ouderen ≥ 85 jaar en bij kinderen < 18 jaar.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met alectinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met sorafenib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
verlenging QT-tijd; tevens misselijkheid en braken en hematologische toxiciteit (neutropenie, trombocytopenie).
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met ribociclib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met neratinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Alectinib remt zeer selectief en krachtig ALK- en RET-tyrosinekinasen. In preklinisch onderzoek leidde remming van de ALK-tyrosinekinase-activiteit tot blokkering van daaropvolgende signaalroutes, waaronder STAT 3 en P13K/AKT, en tot de inductie van tumorceldood (door apoptose). Alectinib vertoont activiteit tegen mutante vormen van het ALK-enzym, waaronder mutaties die verantwoordelijk zijn voor resistentie tegen crizotinib.
Kinetische gegevens
F | ca. 37% (niet-nuchtere condities). |
T max | 4–6 uur (niet-nuchter). |
V d | ca. 6,8 l/kg. |
Overig | uitgebreide verdeling in de weefsels. |
Eiwitbinding | > 99% (alectinib, actieve metaboliet M4). |
Metabolisering | gedeeltelijk, in de lever; voornamelijk door CYP3A4 tot o.a. de even actieve metaboliet M4. De metaboliet wordt eveneens voornamelijk door CYP3A4 verder omgezet. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (ca. 84% onveranderd, ca. 6% als actieve metaboliet M4), met de urine ca. 0,5%. |
T 1/2el | ca. 33 uur (alectinib), 31 uur (actieve metaboliet M4). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Kinaseremmer met antiproliferatieve en anti-angiogene werking. Sorafenib remt verschillende kinasen in de tumorcel (CRAF, BRAF, V600E BRAF, c-KIT en FLT-3) en in de vasculatuur van de tumor (CRAF, VEGFR-2, VEGFR-3 en PDGFR-β).
Kinetische gegevens
Resorptie | vetrijke maaltijd vermindert de absorptie met circa 30%. |
F | oraal tablet = 38–49% van F orale oplossing. |
T max | ca. 3 uur. |
Eiwitbinding | 99,5%. |
Overig | de gemiddelde plasmaconcentratie is bij éénzelfde dosis bij patiënten met schildkliercarcinoom ca. tweemaal hoger dan bij niercelcarcinoom en hepatocellulair carcinoom. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4 (tot o.a. het actieve pyridine-N-oxide) en glucuronidering via UGT1A9. |
Overig | sorafenib doorloopt een enterohepatische kringloop. |
Eliminatie | met de feces ca. 77%, ( 51% van de dosis onveranderd), en met de urine ca. 19% (alleen als metabolieten). |
T 1/2el | ca. 25–48 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Ribociclib remt selectief cyclineafhankelijke kinase (CDK) 4 en 6. Na activering van de kinasen door binding aan cycline D-eiwitten (D-CDK4/6-complex) spelen deze een belangrijke rol in de progressie van de celcyclus via fosforylering van het retinoblastoomeiwit (pRb). Toediening van ribociclib leidt tot een verminderde fosforylering van pRb met als gevolg een stilstand van de celcyclus in de G1-fase en tot verminderde celproliferatie in borstkankercellijnen. Bij oestrogeenpositief mammacarcinoom werkt de combinatie ribociclib+anti-oestrogeen beter dan de afzonderlijke stoffen. Ribociclib werkt beter bij oestrogeenpositieve borstkankercellijnen dan bij oestrogeennegatieve.
Kinetische gegevens
T max | 1–4 uur. |
F | ca. 66%. |
V d | ca. 15,6 l/kg. |
Metabolisering | in grote mate; via CYP3A4 en daarna diverse fase II reacties. |
Eliminatie | zowel met de feces (ca. 69%; 17% onveranderd) als de urine (ca. 23%; 12% onveranderd). |
T 1/2el | 30–55 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Tyrosinekinaseremmer. Neratinib remt irreversibel de intracellulaire tyrosinekinase-activiteit van de EGFR (epidermale groeifactorreceptor)-(ErbB1), HER2 ('human epidermal growth factor receptor 2')-(ErbB2) en HER4 (ErbB4)-receptoren. Neratinib remt hiermee ErbB-gemedieerde tumorcelgroei.
Kinetische gegevens
Resorptie | een vetrijke maaltijd kan de systemische blootstelling met tot 100% verhogen. |
T max | ca. 7 uur. |
Eiwitbinding | > 98%. |
Metabolisering | extensief in de lever, hoofdzakelijk door CYP3A4 en in mindere mate door flavine-bevattende mono-oxygenase (FMO), tot actieve metabolieten M3, M6, M7 en M11. Deze metabolieten hebben een vergelijkbare werkzaamheid als neratinib zelf. |
Eliminatie | hoofdzakelijk via de feces. |
T 1/2el | ca. 17 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
alectinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
sorafenib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
ribociclib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
neratinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk