Samenstelling
Afinitor XGVS Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 2,5 mg, 5 mg, 10 mg
Everolimus XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 2,5 mg, 5 mg, 10 mg
Votubia XGVS Aanvullende monitoring Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 2,5 mg, 5 mg, 10 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, dispergeerbaar
- Sterkte
- 5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Verzenios XGVS Lilly Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg, 150 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Mektovi XGVS Pierre Fabre Benelux
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 15 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Erlotinib (als hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 25 mg, 100 mg, 150 mg
Tarceva (als hydrochloride) XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 25 mg, 100 mg, 150 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van niercelcarcinoom en borstkanker (mammacarcinoom) staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Advies
Voor abemaciclib in combinatie met niet-steroïdale aromataseremmer of fulvestrant bij gemetastaseerd HR-positief, HER2-negatief mammacarcinoom staat het advies van de commissie BOM op NVMO.org.
Zie voor de behandeling van borstkanker de geldende behandelrichtlijn op de richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de adviezen van binimetinib de Commissie BOM.
Zie voor de behandeling van melanoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de adviezen van de commissie BOM nvmo.org (onder erlotinib).
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom en pancreascarcinoom de geldende behandelrichtlijnen op richtlijnendatabase.nl.
Indicaties
Afinitor, everolimus generiek
- Gevorderd niercelcarcinoom bij patiënten bij wie de ziekte progressief is geworden tijdens of na behandeling met 'VEGF-targeted' therapie.
- Inoperabele of gemetastaseerde goed of matig gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van pancreatische oorsprong, bij volwassenen met progressieve ziekte.
- Inoperabele of gemetastaseerde goed gedifferentieerde (graad 1 of 2) niet-functionele neuro-endocriene tumoren van gastro-intestinale of pulmonale oorsprong, bij volwassenen met progressieve ziekte.
- Gevorderd hormoonreceptor-positief HER2-negatief mammacarcinoom, in combinatie met exemestaan, bij postmenopauzale vrouwen zonder symptomatische viscerale ziekte na recidief of progressie, volgend op een niet-steroïde aromataseremmer (anastrozol of letrozol).
Votubia
- Renaal angiomyolipoom bij volwassenen, geassocieerd met het tubereuze sclerose complex (TSC), waarbij er een kans is op complicaties (gebaseerd op factoren zoals tumorgrootte, aanwezigheid van een aneurysma of van meerdere of bilaterale tumoren), maar waarbij onmiddellijk operatief ingrijpen niet noodzakelijk is.
- Sub-ependymale reuscel-astrocytomen (SEGA) bij volwassenen en kinderen, geassocieerd met het Tubereuze Sclerosis Complex (TSC), wanneer een operatieve ingreep niet mogelijk is.
Indicaties
Vroeg mammacarcinoom
- adjuvante behandeling van hormoonreceptor (HR)-positief, humane epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2)-negatief, klierpositief vroeg mammacarcinoom met een hoog risico op recidief bij volwassenen, in combinatie met endocriene therapie.
Bij pre- of perimenopauzale vrouwen endocriene therapie met een aromataseremmer combineren met een luteïniserend hormoon-releasing hormoon (LHRH)-agonist.
Gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom
- HR-positief, HER2-negatief, lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom
- in combinatie met een aromataseremmer of fulvestrant als initiële endocriengebaseerde therapie, óf
- indien eerdere endocriene therapie heeft plaatsgehad.
Bij pre- of perimenopauzale vrouwen de hormoonbehandeling combineren met een LHRH-agonist.
Indicaties
- Niet-reseceerbaar of gemetastaseerd melanoom met een BRAF V600-mutatie bij volwassenen, in combinatie met encorafenib.
- Gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met een BRAF V600E-mutatie bij volwassenen, in combinatie met encorafenib.
Indicaties
Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC)
- Eerstelijnsbehandeling bij lokaal gevorderde of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met EGFR-activerende mutaties (exon 19 deletie of exon 21 L858R-mutatie).
- Voor de omzetting naar een onderhoudsbehandeling ('switch maintenance') bij lokaal gevorderde of gemetastaseerde niet-kleincellig longcarcinoom met EGFR-activerende mutaties (exon 19 deletie of exon 21 L858R-mutatie) én met stabiele ziekte na eerstelijns chemotherapie.
- Lokaal gevorderde of gemetastaseerde niet-kleincellig longcarcinoom na falen van ten minste één voorafgaand chemotherapieregime. Erlotinib kan hierbij ook worden gegeven bij tumoren zónder EGFR-activerende mutaties als andere behandelopties niet geschikt zijn.
Pancreascarcinoom
- In combinatie met gemcitabine bij gemetastaseerd pancreascarcinoom.
Doseringen
Votubia: let op: de tabletten en dispergeertabletten mogen niet afwisselend gebruikt worden. Bij het overschakelen van de ene naar de andere farmaceutische vorm de dosis aanpassen naar de dichtstbijzijnde sterkte van de nieuwe farmaceutische vorm en de everolimus dalconcentratie na ten minste 1 week controleren.
Votubia: bij de behandeling van SEGA is doseren op geleide van de bloedconcentratie van everolimus noodzakelijk; evalueer de dalconcentratie na ten minste 1 week na de initiële dosis en vervolgens na iedere dosiswijziging, na de eventuele start of wijziging van matige CYP3A4- en/of Pgp -remmers, na elke verandering in de leverstatus (Child-Pughscore) en bij verandering in het SEGA volume. Bij eventuele start of wijziging van matige CYP3A4-inductoren de dalconcentratie na 2 tot 4 weken controleren vanwege de natuurlijke degradatietijd van de geïnduceerde enzymen. Zie voor meer informatie over het doseren op geleide van de bloedspiegel van Everolimus de monografie op tdm-monografie.org (van NVZA). Evalueer het SEGA volume 3 maanden na het starten van de behandeling. Bij de behandeling van renaal angiomyolipoom is controle van de dalconcentratie een optie na verandering in de leverstatus (Child-Pughscore), na de start of wijziging van matige tot sterke CYP3A4-remmers of -inductoren en bij verandering van SEGA volume.
Niercelcarcinoom, neuro-endocriene tumoren of mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Afinitor of everolimus generiek: 10 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Bij comedicatie met een matige CYP3A4- en/of Pgp-remmer: overweeg dosisverlaging naar 5 mg 1×/dag of 2,5 mg 1×/dag.
Bij comedicatie met sterke CYP3A4- en/of Pgp-inductoren zoals rifampicine (indien strikt noodzakelijk): overweeg een stapsgewijze dosisverhoging naar max. 20 mg/dag met verhogingen van 5 mg op dag 4 en 8 volgend op de start van de inductor.
Verminderde leverfunctie: bij lichte leverinsufficïentie (Child-Pughscore 5–6) is de aanbevolen dosis 7,5 mg/dag, bij matige leverinsufficïentie (Child-Pughscore 7–9) 5 mg/dag. Bij ernstige leverinsufficïentie (Child-Pughscore 10–15) alleen gebruiken na zorgvuldige afweging, max. 2,5 mg/dag.
Bij verminderde nierfunctie is een aanpassing van de dosis niet nodig.
Ernstige bijwerkingen: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische bijwerkingen, febriele neutropenie, niet-infectieuze pneumonitis, stomatitis, metabole afwijkingen, andere niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1, en rubriek 4.4).
Subependymale reuscel-astrocytomen (SEGA)
Volwassenen (incl. ouderen) en kinderen ≥ 1 jaar
Votubia: voorzichtige titratie kan nodig zijn om het optimale therapeutische effect te bereiken. Startdosering 4,5 mg/m² lichaamsoppervlak (formule van Dubois). Op grond van farmacokinetische simulaties wordt bij een leeftijd van 1 tot < 3 jaar een startdosering van 7 mg/m² lichaamsoppervlak aanbevolen. De dosis op geleide van de volbloed dalconcentratie zonodig verhogen met stappen van 2,5 mg of zo dicht mogelijk daarbij (een hoeveelheid afgerond op de eerstvolgende beschikbare tabletsterkte). Bij de geïndividualiseerde dosistitratie kan men zich richten op de volgende formule: nieuwe dosis = huidige dosis × (doel dalconcentratie/huidige dalconcentratie). Bij bereiken van een stabiele dosis de dalconcentratie elke 3–6 maanden controleren (bij een veranderende lichaamsoppervlakte) of elke 6–12 maanden (bij een stabiele lichaamsoppervlakte). De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Bij comedicatie met een matige CYP3A4- en/of Pgp-remmer: verlaag de dagelijkse dosis met circa de helft en controleer op bijwerkingen; verdere dosisvermindering kan nodig zijn. Bij staken van de remmer ten minste 2–3 dagen wachten alvorens terug te keren naar de oorspronkelijke dosering. De dalconcentratie ten minste 1 week na het staken van de remmer controleren.
Bij comedicatie met sterke CYP3A4- en/of Pgp-inductoren zoals rifampicine (indien strikt noodzakelijk): bij een dalconcentratie < 5 ng/ml, verhoog de dagelijkse dosis met 2,5 mg elke 2 weken. Bij toevoeging van nog een andere sterke inductor hoeft de dosis niet altijd te worden aangepast. Beoordeel na 2 weken de dalconcentratie en pas zonodig de dosis aan in stappen van 2,5 mg. Bij staken van één van de inductoren hoeft de dosis niet altijd te worden aangepast; beoordeel na 2 weken de dalconcentratie. Als alle sterke inductoren worden gestopt ten minste 3–5 dagen wachten alvorens terug te keren naar de oorspronkelijke dosering. De dalconcentratie 2–4 weken later bepalen vanwege de natuurlijke degradatietijd van de geïnduceerde enzymen.
Bij leverinsufficiëntie: bij lichte leverinsufficïentie (Child-Pughscore 5–6) starten met 75% van de aanbevolen dosis, bij matige leverinsufficïentie (Child-Pughscore 7–9) met 50% van de aanbevolen dosis. Bij ernstige leverinsufficïentie (Child-Pughscore 10–15) en bij kinderen met een leverfunctiestoornis wordt everolimus niet aanbevolen. Indien bij volwassenen toch everolimus wordt gebruikt bij ernstige leverinsufficiëntie, dan 25% van de aanbevolen dosis niet overschrijden. De dalconcentraties ten minste 1 week na elke verandering in de leverstatus bepalen.
Bij nierinsufficiëntie: een aanpassing van de dosis is niet nodig.
Ernstige bijwerkingen: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische bijwerkingen, febriele neutropenie, niet-infectieuze pneumonitis, stomatitis, metabole afwijkingen, andere niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1, en rubriek 4.4).
Renaal angiomyolipoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Votubia: 10 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Bij comedicatie met een matige CYP3A4- en/of Pgp-remmer: overweeg dosisverlaging naar 5 mg of 2,5 mg per dag en controleer op bijwerkingen. Bij staken van de remmer ten minste 2–3 dagen wachten alvorens terug te keren naar de oorspronkelijke dosering.
Bij comedicatie met sterke CYP3A4- en/of Pgp-inductoren zoals rifampicine (indien strikt noodzakelijk): overweeg een stapsgewijze dosisverhoging naar max. 20 mg/dag met verhogingen van ≤ 5 mg op dag 4 en 8 volgend op de start van de inductor. Bij staken van de inductor ten minste 3–5 dagen wachten alvorens terug te keren naar de oorspronkelijke dosering.
Bij leverinsufficiëntie: bij lichte leverinsufficïentie (Child-Pughscore 5–6) is de aanbevolen dosis 7,5 mg/dag, bij matige leverinsufficïentie (Child-Pughscore 7–9) 5 mg/dag. Bij ernstige leverinsufficïentie (Child-Pughscore 10–15) alleen gebruiken na zorgvuldige afweging, max. 2,5 mg/dag.
Bij nierinsufficiëntie: een aanpassing van de dosis is niet nodig.
Ernstige bijwerkingen: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische bijwerkingen, febriele neutropenie, niet-infectieuze pneumonitis, stomatitis, metabole afwijkingen, andere niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1, en rubriek 4.4).
Bij staken van een matige CYP3A4- en/of Pgp-remmer een 'wash out'-periode van ten minste 2–3 dagen aanhouden alvorens de dosering weer te verhogen. Bij staken van een (matige) inductor een 'wash out'-periode van ten minste 3–5 dagen aanhouden alvorens de dosering weer te verlagen.
Een gemiste dosis niet alsnog innemen, maar doorgaan met de voorgeschreven eerstvolgende dosis.
Toediening: de niet-dispergeerbare tablet(ten) heel innemen met een glas water, steeds op hetzelfde tijdstip en steeds met of zonder voedsel. Votubia tabletten: bij een slikstoornis de tablet(ten) volledig uiteen laten vallen in een glas met 30 ml water, daarna met nieuw water restant opdrinken. Votubia dispergeerbare tabletten: alleen toedienen als een suspensie in water. De suspensie ofwel in een doseerspuit voor orale toediening ofwel in een klein glas bereiden en direct na de bereiding toedienen; als de suspensie niet is toegediend na 30 minuten (via orale doseerspuit) of 60 minuten (in een klein glas), dan de suspensie afvoeren en een nieuwe suspensie bereiden.
Doseringen
Het wordt aanbevolen abemaciclib pas toe te dienen bij een absolute neutrofielentelling (ANC) ≥ 1,5 × 109/l, een trombocytenaantal ≥ 100 × 109/l en hemoglobinegehalte ≥ 5 mmol/l.
Bij pre- of perimenopauzale vrouwen de hormoonbehandeling altijd combineren met een LHRH-agonist.
Vroeg mammacarcinoom of lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
150 mg 2×/dag (continue toediening), in combinatie met endocriene therapie (zie hiervoor de betreffende geneesmiddeltekst).
Bij vroeg mammacarcinoom de behandeling voortzetten gedurende twee jaar, of totdat de ziekte terugkeert of totdat onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Bij gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom de behandeling voortzetten zolang er klinisch voordeel is of totdat onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Indien gebruik van sterke CYP3A4-remmers onvermijdelijk is, dan de dosis van abemaciclib verlagen tot 100 mg 2×/dag en extra controleren op bijwerkingen. Indien de dosis al verlaagd was naar 100 mg 2×/dag, deze dan verlagen naar 50 mg 2×/dag; indien de dosis al verlaagd was naar 50 mg 2×/dag, deze dan verlagen naar 50 mg 1×/dag of de behandeling met abemaciclib staken. Bij staken van de sterke CYP3A4-remmer de dosis weer verhogen na 3–5× de eliminatiehalfwaardetijd van die remmer.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Wees vanwege onvoldoende gegevens voorzichtig bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) en controleer extra op bijwerkingen.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–9) is geen dosisaanpassing nodig. Het wordt aanbevolen om bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) de toedieningsfrequentie aan te passen naar 1×/dag.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische toxiciteit, diarree, verhoogde aminotransferasen, interstitiële longziekte/pneumonitis, overige niet-hematologische toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen1 t/m 7), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bij uitbraken of overslaan van een dosis, géén extra dosis innemen, maar de volgende dosis op het gebruikelijke tijdstip innemen.
Toediening: de tabletten in zijn geheel doorslikken; niet kauwen, breken of verpulveren. Innemen met of zonder voedsel op ongeveer dezelfde tijdstippen van de dag. Niet innemen met grapefruit-/pompelmoessap.
Doseringen
Vóór aanvang van de therapie de aanwezigheid van de BRAF V600-mutatie (BRAF V600E- en V600K-mutatie bij melanoom, BRAF V600E-mutatie bij NSCLC) vaststellen met behulp van een gevalideerde test; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen/BRAF-mutaties.
Melanoom of NSCLC
Volwassenen (incl. ouderen)
45 mg 2 ×/dag (ongeveer 12 uur uit elkaar), in combinatie met encorafenib#doseringen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosis is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–6) is een aanpassing van de dosis niet nodig. Vanwege de combinatie met encorafenib wordt gebruik bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 7–15) niet aanbevolen.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling van binimetinib en/of encorafenib bij (ernstige) bijwerkingen (verlaging LVEF, veneuze trombo-embolie, bloedingen, interstitiële longziekte, oculaire complicaties (RVO, RPED), rabdomyolyse/stijging CK, huidreacties, stijging ASAT en/of ALAT, nieuwe primaire cutane en niet-cutane maligniteiten) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, o.a. tabel 1 en 2 en rubriek 4.4). Zie voor de maatregelen bij meer specifieke ernstige bijwerkingen door encorafenib (QT-verlenging, uveïtis (incl. iritis, iridocyclitis), huidreacties, hand-voetsyndroom, afwijkende leverfunctiewaarden, overige bijwerkingen) encorafenib#doseringen.
Een gemiste dosis niet meer innemen als de volgende dosis over minder dan 6 uur moet worden ingenomen.
Bij uitbraken van een ingenomen dosis, géén nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Toediening: de tabletten in zijn geheel (zonder breken of kauwen) innemen met water.
Doseringen
De EGFR-mutatiestatus van de patiënt bepalen vóór de start van de eerstelijnsbehandeling, of omzetting naar onderhoudsbehandeling bij lokaal gevorderde of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). Bij een negatief resultaat voor activerende mutaties na gebruik van een plasma-gebaseerde cfDNA-test, zo mogelijk een weefseltest uitvoeren om fout-negatieve resultaten uit te sluiten.
Niet-kleincellig longcarcinoom
Volwassenen
150 mg/dag. Pas zo nodig de dosis aan in stappen van 50 mg.
Pancreascarcinoom
Volwassenen
100 mg/dag in combinatie met gemcitabine#doseringen. Pas zo nodig de dosis erlotinib aan in stappen van 50 mg.
Verminderde leverfunctie: bij een licht gestoorde leverfunctie (Child-Pughscore 5–6) is een dosisaanpassing niet nodig. Overweeg een dosisverlaging of onderbreking van de behandeling indien bij een matig-ernstig gestoorde leverfunctie (Child-Pughscore 7–9) ernstige bijwerkingen optreden. Bij ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) wordt het gebruik afgeraden; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde nierfunctie: op basis van een populatie-farmacokinetische analyse is bij lichte tot matige nierfunctiestoornis een aanpassing van de dosis niet nodig. Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 15 ml/min) wordt in verband met het ontbreken van gegevens het gebruik niet aanbevolen.
Overweeg een dosisaanpassing bij comedicatie met krachtige CYP3A4-remmers of –inductoren (zie de rubriek Interacties) onder nauwkeurige controle van nier- en leverfuncties en serumelektrolyten. Richtlijn bij de combinatie met sterke CYP3A4-inductoren is een dosering tot 300 mg/dag, bij goed verdragen na > 2 weken eventueel verder verhogen tot 450 mg.
Roken (CYP1A2-inductie) kan de blootstelling aan erlotinib significant verlagen (zie ook de rubriek Interacties). De maximaal getolereerde dosis van erlotinib is bij NSCLC bij rokers 300 mg. Bij patiënten die blijven roken is er met een dosis van 300 mg géén betere werkzaamheid dan met 150 mg; daarnaast is er een wat hogere incidentie van huiduitslag, interstitiële longziekte en diarree.
Toediening: de tabletten ten minste 1 uur vóór of 2 uur ná de maaltijd innemen met wat water.
Bijwerkingen
Afinitor en everolimus generiek
Zeer vaak (> 10%): stomatitis, misselijkheid, diarree. Verminderde eetlust. Vermoeidheid, asthenie. Hoofdpijn, smaakstoornis. Bloedneus, hoest. Huiduitslag, jeuk. Perifeer oedeem. Gewichtsafname. Anemie. Hyperglykemie, hypercholesterolemie.
Vaak (1–10%): bloedingen, hypertensie, lymfoedeem. Pneumonie, interstitiële longziekte, longinfiltratie, dyspneu. Koorts. Mond- en tongulceratie, orale pijn, droge mond, dysfagie, dyspepsie, braken, slijmvliesontsteking van het maag-darmkanaal. Slapeloosheid. Droge huid, erytheem, huidlaesies, huidexfoliatie, had-voetsyndroom, milde alopecia, nagelafwijkingen, onychoclase. Ooglidoedeem. Artralgie. Urineweginfectie, (acuut) nierfalen. Onregelmatige menstruatie. Diabetes mellitus. Leukopenie, neutropenie, lymfopenie, trombocytopenie. Stijging ASAT, ALAT. Hypertriglyceridemie, hyperlipidemie, hypofosfatemie, hypokaliëmie, hypocalciëmie, dehydratie.
Soms (0,1–1%): overgevoeligheid. Congestief hartfalen. Longembolie, hemoptoë, bronchitis. Diep-veneuze trombose, opvliegers. Sepsis, herpes zosterinfectie, abces. Glossitis, glossodynie. Ageusie. Conjunctivitis. Non-cardiale pijn borstkas. Vaker urineren overdag. Amenorroe. Gestoorde wondgenezing. Pancytopenie.
Zelden (0,01–0,1%): alveolitis, alveolaire bloeding, 'acute respiratory distress syndrome' (ARDS). Angio-oedeem. Virale myocarditis. Zuivere rode bloedcelaplasie.
Verder zijn gemeld: opportunistische infecties (zoals aspergillose, candidiase, pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP), hepatitis B). Reactivatie van een eerder doorgemaakte infectie met HBV (soms met fatale afloop). Radiatie-recallfenomeen, versterking van bestralingstherapie.
Votubia
Zeer vaak (> 10%): pneumonie (incl. pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP), infectie van de bovenste luchtwegen (bv. nasofaryngitis), hoesten. Sinusitis. Vermoeidheid, koorts. Hoofdpijn. Stomatitis, mondulcera, diarree. Verminderde eetlust. Huiduitslag (erythemateus), acne. Urineweginfectie. Onregelmatige menstruatie, amenorroe. Hypercholesterolemie.
Vaak (1–10%): overgevoeligheid. Pneumonitis, (streptokokken)faryngitis, bloedneus. Hypertensie, lymfoedeem. Otitis media. Gingivitis, pijn in de mond, misselijkheid, braken, gastritis, virale gastro-enteritis, buikpijn, obstipatie, flatulentie. Cellulitis, acneïforme dermatitis, jeuk, droge huid, alopecia. Smaakstoornis. Prikkelbaarheid, agressie. Slapeloosheid. Menorragie, ovariumcyste, uitgestelde menstruatie. Gewichtstoename. Leukopenie, neutropenie, lymfopenie, anemie, trombocytopenie. Hyperglykemie, hyperlipidemie, hypertriglyceridemie, hypofosfatemie. Proteïnurie. Verhoogd lactaatdehydrogenase. Verhoogd LH.
Soms (0,1–1%): virale bronchitis, pneumonitis. Sepsis. Tongulcera, glossitis, pijnlijk tandvlees, ulcera op de lippen. Angio-oedeem. Huiduitslag (maculair, maculopapuleus, erythemateus, gegeneraliseerd), herpes zosterinfectie. Rabdomyolyse. Verhoogd FSH.
Verder is gemeld: radiatie-recallfenomeen, versterking van bestralingstherapie.
Bijwerkingen
In combinatie met aromataseremmer of fulvestrant
Zeer vaak (> 10%): infecties (bij ca. 44%). Misselijkheid (bij ca. 44%), braken, diarree (bij ca. 85%; CTCAE-graad 3 ca. 12%), stomatitis. Verminderde eetlust. Smaakstoornis, duizeligheid, hoofdpijn. Vermoeidheid (bij ca. 41%), koorts. Jeuk, huiduitslag, alopecia. Neutropenie (bij ca. 45%; CTCAE-graad 3 ca. 23%), leukopenie, anemie (bij ca. 30%), trombocytopenie, lymfocytopenie. Stijging ASAT, ALAT.
Vaak (1–10%): veneuze trombo-embolie. Interstitiële longziekte/pneumonitis. Verhoogde traanvorming. Spierzwakte. Droge huid, nagelaandoening. Dyspepsie
Soms (0,1–1%): febriele neutropenie. Fotopsie.
Zelden (0,01-0,1%): erythema multiforme.
Verder is gemeld: verhoogd risico op ernstige arteriële trombo-embolische voorvallen.
Zie voor verhoging van de serumcreatininewaarde de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bijwerkingen
Combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): bloeding (op diverse plaatsen, waaronder hersenbloeding). Hypertensie. Perifere neuropathie, duizeligheid, hoofdpijn. Verminderd zicht, retinale pigmentepitheelloslating (RPED; incl. retinopathie, retinaloslating, maculaoedeem, subretinaal vocht, chorioretinopathie). Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Droge huid, jeuk, huiduitslag, hyperkeratose, alopecia. Artralgie, myalgie, myositis, myopathie, spierzwakte, rugpijn, pijn in de ledematen. Vermoeidheid, koorts, perifeer oedeem. Anemie. Stijging ALAT, ASAT, γ-GT, CK.
Vaak (1–10%): linkerventrikeldisfunctie, hartfalen. Veneuze trombo-embolie (zoals longembolie, diep-veneuze trombose, tromboflebitis). Overgevoeligheid (waaronder angio-oedeem, vasculitis). Dysgeusie. Uveïtis. Colitis. Fotosensibiliteit, acneïforme dermatitis, hand-voetsyndroom, erytheem, panniculitis. Nierfalen. Cutaan plaveiselcelcarcinoom (waaronder keratoacanthoom), papilloma van de huid. Stijging amylase, lipase, creatinine en/of alkalische fosfatase in het bloed.
Soms (0,1–1%): pancreatitis. Rabdomyolyse. Gezichtsparese. Basaalcelcarcinoom.
Verder zijn gemeld: retinale veneuze occlusie (RVO), interstitiële longziekte/pneumonitis, tumorlysissyndroom.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): infectie, waaronder pneumonie, sepsis, cellulitis. Anorexia, gewichtsverlies. Depressie, hoofdpijn. Keratoconjunctivitis sicca. Dyspneu, hoesten. Diarree, misselijkheid, braken, stomatitis, buikpijn, dyspepsie, flatulentie. Huiduitslag, jeuk. Vermoeidheid, koorts, stijfheid.
Vaak (1-10%): keratitis, conjunctivitis. Bloedneus. Maag-darmbloeding. Alopecia, droge huid, paronychia, folliculitis, acne, acneïforme dermatitis, huidkloven. Nierinsufficiëntie.
Soms (0,1-1%): wimperveranderingen. Interstitiële longziekte. Maag-darmperforatie. Hirsutisme, werkbrauwveranderingen, broze of loszittende nagels, milde huidreacties zoals hyperpigmentatie. Nefritis, proteïnurie.
Zelden (0,01-0,1%): pneumatosis intestinalis. Leverfalen, hepatitis. Hand-voetsyndroom.
Zeer zelden (< 0,01%): corneale perforatie, corneale ulceratie, uveïtis. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse.
Verder is gemeld: acute hepatitis.
Interacties
Everolimus kan de respons op een vaccinatie verminderen. Tijdens een behandeling met everolimus vaccinatie met levende vaccins vermijden.
Everolimus is een substraat voor CYP3A4 en P-glycoproteïne (Pgp). Comedicatie met sterke remmers en inductoren van CYP3A4 en/of Pgp wordt afgeraden. Sterke remmers zijn o.a. triazool-antimycotica (zoals itraconazol, posaconazol, voriconazol), claritromycine, HIV-proteaseremmers (zoals atazanavir, darunavir, ritonavir) en grapefruit-/pompelmoessap; deze verhogen in belangrijke mate de plasmaconcentratie van everolimus. Sterke inductoren zijn o.a. sint-janskruid, rifampicine, carbamazepine, fenobarbital, primidon, fenytoïne, dexamethason, efavirenz en nevirapine; deze verlagen in belangrijke mate de plasmaconcentratie van everolimus. Bij combinatie met matig-sterke remmers van CYP3A4 en/of Pgp (zoals erytromycine, imatinib, verapamil, ciclosporine, cannabidiol (Pgp-remmer), fluconazol, diltiazem, fosamprenavir) kan de dosering van everolimus worden verlaagd (zie rubriek Dosering), en de klinische toestand van de patiënt nauwlettend controleren. Indien combinatie met een sterke inductor toch is geïndiceerd, de dosering van everolimus verhogen (zie rubriek Dosering).
Everolimus remt zelf intestinale CYP3A4 en Pgp. Het kan daardoor de biologische beschikbaarheid en bloedconcentratie van gelijktijdig oraal toegediende substraten voor CYP3A4 en Pgp verhogen; dit kan van belang zijn als de substraten een nauwe therapeutische breedte hebben zoals kinidine, pimozide, fentanyl, alprazolam, midazolam en sommige statinen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met andere geneesmiddelen die een nefrotoxische werking hebben.
Combinatie met ACE-remmers vergroot de kans op angio-oedeem.
Everolimus verhoogt de kans op bloedingen; wees voorzichtig bij gelijktijdige behandeling met antistollingsmiddelen (incl. trombocytenaggregatieremmers).
Combinatie met oestrogenen wordt afgeraden.
Versterking van de toxiciteit van bestralingstherapie is gemeld bij patiënten die everolimus kregen.
Interacties
Vermijd in verband met een klinisch relevante verlaging van de plasmaspiegel van abemaciclib de combinatie met sterke CYP3A4-inductoren zoals fenytoïne, carbamazepine, rifampicine, fenobarbital en sint-janskruid. Er kan geen doseeradvies worden gegeven bij de combinatie met sterke CYP3A4-inductoren.
Vermijd in verband met een klinisch significante verhoging van de plasmaspiegel van abemaciclib de combinatie met sterke CYP3A4-remmers zoals claritromycine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, cobicistat, ritonavir en grapefruit-/pompelmoessap. Indien combinatie toch noodzakelijk is de dosering van abemaciclib verlagen (zie de rubriek Dosering). Bij de combinatie met lichte of matige CYP3A4-remmers is geen dosisaanpassing nodig, maar controleer wel extra op mogelijke toxiciteit.
In vitro remt abemaciclib P-glycoproteïne (Pgp), BCRP, OCT2, MATE1 en MATE2. Hierdoor kan abemaciclib mogelijk de blootstelling aan geneesmiddelen die gebruik maken van deze transporters verhogen, zoals digoxine, dabigatran, colchicine, pravastatine of posaconazol (alle Pgp), rosuvastatine, sulfasalazine of methotrexaat (alle BCRP) en metformine (OCT2). Bij de combinatie met metformine werd weliswaar een verhoging gezien van de plasmablootstelling van metformine (ca. 37%), maar deze werd niet klinisch relevant geacht.
Het is onbekend of abemaciclib invloed heeft op de blootstelling van orale anticonceptiva; een aanvullende anticonceptiemethode (zoals een barrièremiddel) wordt aanbevolen.
Interacties
Er is meer kans op bloedingen bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia en trombocytenaggregatieremmers.
Binimetinib wordt vooral (direct) gemetaboliseerd door UGT1A1. Waarschijnlijk is de interactie op dit niveau niet klinisch relevant, maar wees vooralsnog voorzichtig met de combinatie met remmers (atazanavir, gemfibrozil) en inductoren (bv. rifampicine, fenobarbital) van UGT1A1.
Inductoren van CYP1A2 (bv. rifampicine, carbamazepine) en van Pgp (vb. fenytoïne, sint-janskruid) kunnen de blootstelling aan binimetinib verminderen en de combinatie kan resulteren in een afname van de werkzaamheid van binimetinib.
Binimetinib is een zwakke remmer van OAT3 en mogelijk een inductor van CYP1A2; wees voorzichtig met de combinatie met gevoelige substraten met een nauwe therapeutische breedte voor OAT3 (bv. pravastatine, ciprofloxacine) en voor CYP1A2 (bv. duloxetine, theofylline).
Interacties
Erlotinib is alleen in zuur milieu goed oplosbaar. Vermijd gelijktijdig gebruik van antacida, protonpompremmers, en H2-antagonisten in verband met een vermindering van de biologische beschikbaarheid van erlotinib. Indien nodig antacida minstens vier uur vóór of twee uur na erlotinib innemen.
Comedicatie met krachtige CYP3A4-remmers (zoals claritromycine, erytromycine, grapefruit-/pompelmoessap, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, ritonavir of voriconazol) of krachtige CYP3A4-inductoren (barbituraten, carbamazepine, fenytoïne, rifampicine of sint-janskruid) vermijden in verband met respectievelijk de verhoging of verlaging van de plasmaconcentratie van erlotinib. Denk eraan dat het effect van de inductoren doorgaans langzaam intreedt en nog enkele weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden. Indien combinatie met een sterke CYP3A4-remmer toch noodzakelijk is, goed controleren op toxiciteit en aan de hand daarvan zonodig de dosering van erlotinib verlagen. Indien combinatie met een sterke CYP4A4-inductor noodzakelijk is, de dosering verhogen, zie de rubriek Doseringen.
Combinatie van stoffen die CYP1A2 matig tot sterk remmen (ciprofloxacine, fluvoxamine) kan de blootstelling (AUC) aan erlotinib verhogen; inductie van CYP1A2 kan leiden tot een verlaging van de blootstelling. Zo kan roken de blootstelling aan erlotinib 50–60% verlagen en wordt rokers geadviseerd om zo vroeg mogelijk vóór aanvang van de behandeling te stoppen met roken.
Pgp-remmers (zoals ciclosporine, verapamil of kinidine) kunnen de blootstelling aan erlotinib vergroten.
Vermijd de combinatie met middelen die schadelijk zijn voor de lever en het maag–darmkanaal, zoals corticosteroïden, NSAID's en hepatotoxische geneesmiddelen, in verband met het eerder bereiken van toxiciteit (zie de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen).
Gelijktijdig gebruik met vitamine K-antagonisten kan leiden tot bloedingen (incidenteel fataal) en verhoging van de INR; bij gelijktijdig gebruik met vitamine K-antagonisten of NSAID's, regelmatig de protrombinetijd of INR controleren.
Erlotinib remt de glucuronidering door UGT1A1 (in vitro). Mogelijk kan een interactie optreden met geneesmiddelen die voor een belangrijk deel alleen via deze route worden geklaard.
De combinatie van erlotinib met een statine vermeerdert de kans op -door statine geïnduceerde- myopathie (o.a. rabdomyolyse).
Capecitabine kan de blootstelling aan erlotinib verhogen.
Proteasoomremmers, waaronder bortezomib, kunnen op basis van hun werkingsmechanisme naar verwachting invloed hebben op het effect van EGFR-remmers, zoals erlotinib.
Zwangerschap
Everolimus passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren ook bij subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken (embryo- en foetotoxiciteit, waaronder verhoogde mortaliteit).
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: In dieronderzoek werd de mannelijke vruchtbaarheid aangetast (reversibel). Bij vrouwelijke patiënten is amenorroe waargenomen.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 8 weken na de therapie. Hierbij géén hormonale anticonceptiva met oestrogenen gebruiken.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren in therapeutische doseringen schadelijk gebleken (teratogene afwijkingen, verlaagd foetaal lichaamsgewicht). Omdat abemaciclib cyclineafhankelijke kinasen remt die betrokken zijn bij de regulering van de celcyclus (CDK 4 en 6), zijn schadelijke effecten niet uit te sluiten.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Bij dieren kan de mannelijke vruchtbaarheid worden aangetast. Laat een man voorafgaand aan de behandeling overwegen om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient effectieve anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot ten minste 3 weken na de therapie. Het is onbekend of abemaciclib invloed heeft op de blootstelling van orale anticonceptiva; een aanvullende anticonceptiemethode (zoals een barrièremiddel) wordt aanbevolen.
Zwangerschap
Teratogenese: Onbekend. Bij dieren bij supratherapeutische doseringen schadelijk gebleken (afwijkende ossificatie van de sternebrae, ventrikelseptumdefecten, afwijkingen van de longslagader, verminderde foetale groei).
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 1 maand na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in hoge doses schadelijk gebleken (verhoogde embryonale en foetale letaliteit).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste twee weken na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren. Een nadelig effect op de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden tijdens en tot 2 weken na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect op de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden gedurende en tot ten minste twee weken na de therapie.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor andere rapamycinederivaten, zoals temsirolimus of sirolimus.
Contra-indicaties
Er zijn van dit geneesmiddel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Alle preparaten
Gevallen van nierfalen (incl. acuut nierfalen), sommige met fatale afloop, zijn gemeld. Controleer daarom vóór en regelmatig tijdens de behandeling de nierfunctie, waaronder eiwit in de urine, serumureum en -creatinine.
Controleer tevens vóór en regelmatig tijdens de behandeling de nuchtere serumglucose, lipiden en het complete bloedbeeld.
Everolimus kan evenals andere rapamycinederivaten niet-infectieuze pneumonitis veroorzaken; raad patiënten dringend aan om (verergering van) ademhalingsproblemen onmiddellijk te melden. Bij de differentiële diagnose van niet-infectieuze pneumonitis ook opportunistische infecties (zoals Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP)) uitsluiten. Bij matige of ernstige symptomen van niet-infectieuze pneumonitis kan het gebruik van corticosteroïden nodig zijn; overweeg in dat geval tevens een profylaxe tegen PCP. Bij radiologische veranderingen die duiden op niet-infectieuze pneumonitis én waarbij weinig of geen symptomen aanwezig zijn, kan de behandeling met everolimus zonder dosisaanpassing worden voortgezet.
In verband met de immunosuppressieve eigenschappen van everolimus is er meer kans op verschillende soorten (ernstige) infecties, inclusief opportunistische infecties of reactivatie van virale infecties zoals die met HBV, sommige met fatale afloop. Staak definitief de behandeling met everolimus bij een invasieve schimmelinfectie. Behandel een orale ontsteking lokaal, maar niet met een alcohol-, peroxide-, jodium- of tijmbevattende mondspoeling omdat deze de klachten verergeren.
Stomatitis: deze bijwerking (met o.a. mondzweren en orale mucositis) wordt het meest frequent gezien en treedt doorgaans binnen 8 weken na aanvang van de behandeling op. Profylactisch (bij volwassenen) en/of therapeutisch kan een alcoholvrije orale oplossing met een corticosteroïd als mondspoeling worden gebruikt. Controleer intussen op het ontstaan van schimmelinfecties; antimycotica niet gebruiken tenzij een schimmelinfectie is gediagnosticeerd. Gebruik géén producten die alcohol, waterstofperoxide, jodium en tijmderivaten bevatten, omdat deze de aandoening kunnen verergeren.
Everolimus vermeerdert de kans op bloedingen; voorzichtig bij een voorgeschiedenis van bloedingsstoornissen en bij gelijktijdige behandeling met antistollingsmiddelen.
Voorzichtig bij perioperatief gebruik, vanwege mogelijk vertraagde wondgenezing.
Complicaties bij bestralingstherapie: ernstige stralingsreacties (zoals bestralingsoesofagitis, -pneumonitis en -huidletsel), waaronder fatale gevallen, zijn gemeld wanneer everolimus werd ingenomen tijdens of kort na bestralingstherapie. Daarnaast is het radiatie-recallfenomeen (RSS) gemeld bij patiënten die everolimus gebruikten en in het verleden bestralingstherapie hebben ondergaan. Indien RSS optreedt, onderbreken of staken van everolimus overwegen.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij verminderde leverfunctie. Afinitor en everolimus generiek: alleen bij ernstig verminderde leverfunctie toepassen na zorgvuldige afweging van de mogelijke voor- en nadelen. Votubia niet toepassen in de volgende situaties: < 18 jaar met SEGA en gelijktijdig een leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–15); ≥ 18 jaar met SEGA en gelijktijdig een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15; tenzij voordeel opweegt tegen de nadelen); renaal angiomyolipoom geassocieerd met TSC en gelijktijdig een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15), tenzij het mogelijk voordeel opweegt tegen het risico.
Onderzoeksgegevens: Afinitor en everolimus generiek: de veiligheid en werkzaamheid bij carcinoïdtumoren zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens over de toepassing bij kinderen (< 18 jaar). Votubia: er zijn bij de behandeling van SEGA geen gegevens over de toepassing bij kinderen jonger dan 1 jaar. Bij de behandeling van renaal angiomyolipoom zijn er geen gegevens over de toepassing bij kinderen (< 18 jaar).
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: vóór aanvang van de behandeling, regelmatig tijdens de behandeling en op klinische indicatie een volledige bloedtelling uitvoeren. Het wordt aanbevolen abemaciclib pas toe te dienen bij een absolute neutrofielentelling (ANC) ≥ 1,5×109/l, een trombocytenaantal ≥ 100×109/l en een hemoglobinegehalte van ≥ 5 mmol/l. Controleer op tekenen van infecties en laat de patiënt zich direct melden bij de ontwikkeling van koorts. De mediane tijd tot het optreden van neutropenie CTCAE-graad 3 of 4 in klinische onderzoeken bedroeg 29–33 dagen, de mediane duur bedroeg 11–15 dagen. Het wordt aanbevolen bij deze graden van neutropenie de dosering aan te passen.
Hepatotoxiciteit: voorafgaand aan en regelmatig tijdens de behandeling ALAT- en ASAT-waarden bepalen. De mediane tijd tot het optreden van een ALAT-verhoging CTCAE-graad 3 of 4 in klinische onderzoeken bedroeg 57–61 dagen, de mediane duur bedroeg 14 dagen; de mediane tijd tot het optreden van een ASAT-verhoging CTCAE-graad 3 of 4 bedroeg 71–185 dagen, de mediane duur bedroeg 13–15 dagen. Het wordt aanbevolen bij deze graden van aminotransferaseverhoging de dosering aan te passen.
Gastro-intestinale toxiciteit: diarree komt zeer vaak voor en kan gepaard gaan met dehydratie. Laat de patiënt zich melden bij de eerste tekenen van waterige diarree; start een behandeling met een diarreeremmend middel zoals loperamide en zorg voor voldoende hydratie. Het wordt aanbevolen bij diarree CTCAE graad 2 die aanhoudt of terugkeert na hervatting met dezelfde dosis, ondanks maximale ondersteunende maatregelen, de dosis aan te passen. Diarree CTCAE graad 3 of 4 vereist hospitalisatie. De mediane tijd tot de eerste diarree is 6–8 dagen, de mediane duur is 7–12 dagen (graad 2) en 5-8 dagen (graad 3).
Veneuze trombo-embolie (VTE) is gemeld in combinatie met endocriene therapie. Controleer patiënten op eerste tekenen van VTE en longembolie en behandel zoals medisch aangewezen. Afhankelijk van de ernst van VTE kan een dosisaanpassing van abemaciclib noodzakelijk zijn.
Interstitiële longziekte (ILD)/pneumonitis: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen. Het wordt aanbevolen bij aanhoudende of recidiverende ILD/pneumonitis CTCAE-graad 2, die met maximale ondersteunende maatregelen niet binnen 7 dagen tot baseline of graad 1 afneemt, de dosis aan te passen. Staak de behandeling definitief bij ILD/pneumonitis CTCAE-graad 3 of 4.
Serumcreatinine: abemaciclib kan de serumcreatininewaarde verhogen door remming van secretietransporters in de niertubuli, zonder beïnvloeding van de glomerulusfunctie. De (reversibele) verhogingen treden op in de eerste maand van de behandeling en blijven gedurende de gehele behandelperiode (stabiel) verhoogd en gaan niet gepaard met veranderingen in markers van de nierfunctie zoals het bloedureum (BUN), cystatine C of de berekende glomerulaire filtratiesnelheid op basis van cystatine C.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.), bij patiënten met ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min en/of dialyse) of met een viscerale crisis.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
BRAF-mutaties: de werkzaamheid en veiligheid van binimetinib+encorafenib is alleen vastgesteld bij tumoren die BRAF V600E- en V600K-mutaties tot expressie brengen. De combinatie niet gebruiken bij wild-type BRAF maligne melanomen of NSCLC. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij patiënten die ziekteprogressie vertonen na eerder gebruik van een BRAF-remmer bij niet-reseceerbaar of gemetastaseerd melanoom met een BRAF V600 mutatie; mogelijk is binimetinib+encorafenib bij deze patiënten minder werkzaam.
Linkerventrikeldisfunctie/hartfalen: vóór aanvang van de behandeling, 1 maand na de start en vervolgens iedere 3 maanden tijdens de behandeling en op klinische indicatie de LVEF bepalen met behulp van een ecg of MUGA-scan. Een aanpassing van de behandeling kan nodig zijn. De veiligheid van binimetinib+encorafenib is niet vastgesteld bij een basislijn-LVEF < 50% of lager dan de institutionele LLN; wees extra voorzichtig hierbij.
Hypertensie: meet de bloeddruk bij aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling. Behandel hypertensie indien nodig met standaardbehandeling. Bij ernstige hypertensie de behandeling onderbreken.
Veneuze trombo-embolie: wees voorzichtig bij een geschiedenis van of risicofactoren voor veneuze trombo-embolie zoals een hogere leeftijd (> 60 jaar), roken, adipositas, recente operatie, recent trauma, langdurige immobilisatie, aanwezigheid van spataderen, acute inflammatoire darmziekten of longaandoeningen.
Stijging ASAT/ALAT: controleer vóór aanvang van de behandeling, ten minste maandelijks tijdens de eerste 6 maanden van de behandeling en daarna op indicatie de leverenzymwaarden. Een aanpassing van de behandeling kan nodig zijn.
Nieuwe primaire maligniteiten: cutane en niet-cutane primaire maligniteiten komen voor (zie de rubriek Bijwerkingen). Voer dermatologische evaluaties uit vóór aanvang van de behandeling, elke 2 maanden tijdens de behandeling en tot 6 maanden na staken van de behandeling. Laat de patiënt zich direct melden bij het ontstaan van nieuwe huidlaesies. Voorts een onderzoek van het hoofd en de nek, een CT-scan van de borst/het abdomen, anale en bekkenonderzoeken uitvoeren en een volledig bloedbeeld bepalen vóór aanvang van, tijdens en aan het eind van de behandeling en indien klinisch aangewezen. Overweeg de therapie definitef te staken bij de ontwikkeling van RAS-mutatiepositieve niet-cutane maligniteiten.
Het tumorlysissyndroom is gemeld. Risicofactoren zijn o.a. een hoge tumorlast, bestaande nierinsufficiëntie, oligurie, dehydratie en hypotensie. Controleer deze patiënten nauwgezet en overweeg profylactische hydratie.
Oculaire toxiciteiten: naast uveïtis, iridocyclitis en iritis kunnen ook retinale pigmentepitheelloslating (RPED) en retinale veneuze occlusie (RVO) optreden. Beoordeel tijdens ieder consult op symptomen van nieuwe of verslechterende visuele stoornissen zoals verminderd centraal zicht, wazig zien of verlies van gezichtsvermogen; raadpleeg zonodig een oogarts. Laat de patiënt zich direct melden wanneer afwijkingen in het gezichtsvermogen verergeren of nieuwe ontstaan. De veiligheid bij risicofactoren voor RVO (vb. oculaire hypertensie, onvoldoende behandeld glaucoom, onvoldoende gereguleerde diabetes mellitus of een geschiedenis van hyperviscositeit of hypercoagulabiliteitssyndromen) is niet vastgesteld. Gebruik van binimetinib bij een geschiedenis van RVO wordt niet aanbevolen.
Spiertoxiciteit: CK- en creatinineniveaus tijdens de eerste 6 maanden van de behandeling maandelijks en verder op klinische indicatie controleren. Laat de patiënt tijdens de behandeling voldoende vocht tot zich nemen. Wees extra alert bij bestaande neuromusculaire aandoeningen geassocieerd met CK-verhoging en rabdomyolyse.
Pulmonale toxiciteit: let op verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen zoals hoest, dyspneu en hypoxie. Bij het optreden van longklachten die wijzen op een interstitiële longziekte (ILD) de behandeling staken en de oorzaak onderzoeken; bij vaststelling van behandelinggerelateerde ILD de behandeling definitief staken.
Onderzoeksgegevens: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij hersenmetastasen. Binimetinib is niet onderzocht bij patiënten met het syndroom van Gilbert; omdat binimetinib hoofdzakelijk via glucuronidering wordt gemetaboliseerd toepassing bij deze patiënten zorgvuldig afwegen. De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.)zijn niet vastgesteld.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Gevallen van interstitiële longziekte (ILD-achtige) verschijnselen, waaronder fatale, zijn gemeld zoals pneumonitis, obliteratieve bronchiolitis. pulmonale fibrose en ARDS. Risicofactoren voor optreden hiervan zijn gelijktijdige of voorafgaande chemotherapie, voorafgaande radiotherapie, reeds bestaande parenchymale longziekte, gemetastaseerde longziekte, pulmonale infecties, combinatie met gemcitabine en een Japanse afkomst. Laat de patiënt zich direct melden bij optreden van acute en/of progressieve onverklaarbare pulmonale symptomen (hoest, dyspneu, koorts) en onderbreek de therapie tot een diagnose gesteld is. Bij vaststelling van ILD de therapie definitief staken.
Matige tot ernstige diarree behandelen met loperamide en eventueel de dosering verlagen; bij meer ernstige of aanhoudende diarree of bij patiënten met meer kans op dehydratie, de therapie onderbreken en starten met i.v.-rehydratie. Tevens de kaliumspiegel en nierfunctie controleren. Verder neemt bij een voorgeschiedenis van een maagzweer of divertikelaandoeningen de kans op een gastro–intestinale perforatie toe evenals bij combinatie met sommige andere geneesmiddelen zoals NSAID's, corticosteroïden, anti-angiogenese middelen en/of op taxanen gebaseerde chemotherapie. Erlotinib definitief staken indien zich een gastro-intestinale perforatie heeft ontwikkeld.
Ernstige gevallen van geneesmiddelgeïnduceerde hepatotoxiciteit, waaronder (acute) hepatitis en leverfalen (incl. met fataal verloop) zijn gemeld. Risicofactoren zijn een bestaande leverziekte en gelijktijdig gebruik van hepatotoxische geneesmiddelen. Controleer regelmatig de leverfunctiewaarden, in het bijzonder bij patiënten met een gestoorde leverfunctie of een galwegobstructie.Bij ernstige veranderingen van de leverfunctie de behandeling onderbreken. Gebruik bij een ernstig gestoorde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) wordt afgeraden.
Ernstige huidaandoeningen zijn gemeld, waarvan sommige met fataal verloop. Laat een patiënt zich direct melden wanneer ernstige blaasjes, blaarvorming of schilferen van de huid ontstaat. Huiduitslag kan optreden of verergeren door blootstelling aan de zon; adviseer beschermende maatregelen.
Vanwege het risico van corneale ulceratie en perforatie de therapie onderbreken of definitief staken bij acuut optredende of verergerende oogaandoeningen met oogpijn, traansecretie, fotosensibilisatie, rode ogen, oogontsteking en/of visusstoornissen. Risicofactoren zijn een geschiedenis van ernstig droge ogen, keratitis, ulceratieve keratitis en het dragen van contactlenzen.
Glucuronidering: erlotinib remt de glucuronidering door UGT1A1 (in vitro). Patiënten met lage expressieniveau’s van UGT1A1 of genetische glucuronideringsstoornissen (o.a. syndroom van Gilbert) daarom voorzichtig behandelen.
Onderzoeksgegevens ontbreken: daarom wordt het gebruik van erlotinib ontraden bij patiënten met ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 15 ml/min) en/of leverfunctie (Child-Pughscore 10–15). De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen (< 18 j.) en ouderen (> 65 j.) zijn niet onderzocht.
Overdosering
Voor informatie over een vergiftiging met abemaciclib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
oculaire toxiciteiten (chorioretinopathie) en huidtoxiciteiten (acneïforme dermatitis) zijn gemeld bij de hoogste dosis die is geëvalueerd als monotherapie (80 mg 2 ×/dag).
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met binimetinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Everolimus remt selectief mTOR ('mammalian target of rapamycin'), een serine-threoninekinase waarvan de activiteit bij een aantal soorten van kanker is verhoogd. Het verlaagt hiermee de hoeveelheid vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF) en het remt de groei en proliferatie van tumorcellen, endotheelcellen, fibroblasten en de gladde spiercellen van bloedvaten. Tevens verlaagt het de glycolyse in solide tumoren.
Kinetische gegevens
T max | ca. 1 uur. |
V d | 2,7 l/kg voor het schijnbare centrale compartiment en 7,4 l/kg voor het schijnbare perifere compartiment. |
Metabolisering | hoofdzakelijk in de lever door CYP3A4 tot weinig werkzame metabolieten; everolimus is een substraat voor Pgp. |
Eliminatie | in de vorm van metabolieten; voornamelijk met de feces. |
T 1/2el | ca. 30 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Abemaciclib is een krachtige en selectieve remmer van cyclineafhankelijke kinasen (CDK) 4 en 6 en is het meest actief tegen cycline D1/CDK4. Abemaciclib voorkomt zo de fosforylering van het retinoblastoomeiwit (Rb), waardoor de voortgang van de G1-fase naar de S-fase van de celcyclus wordt geblokkeerd en de tumorgroei wordt geremd. In oestrogeenreceptor-positieve borstkankerlijnen voorkomt aanhoudende remming met abemaciclib een rebound van de Rb-fosforylering, wat tot apoptose leidt.
Kinetische gegevens
F | ca. 45%. |
T max | ca. 8 uur. |
V d | ca. 10,7 l/kg. |
Eiwitbinding | 96–98%. |
Overig | De concentraties van abemaciclib en van de actieve metabolieten in de liquor zijn vergelijkbaar met de ongebonden plasmaconcentraties. |
Metabolisering | vnl. door CYP3A4, tot even actieve N-desethyl- en N-desethylhydroxy-metabolieten en verder tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vnl. met de feces (ca. 81%), vnl. als metabolieten. Ca. 3% met de urine. |
T 1/2el | ca. 25 uur, bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) tot ca. 55 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Binimetinib is een proteïnekinaseremmer. Het remt de kinase-activiteit van mitogeen-geactiveerd extracellulair signaalgereguleerd kinase 1 (MEK1) en MEK2. MEK1 en MEK2 maken deel uit van de MAPK/ERK-route, die cellulaire proliferatie bevordert. Binimetinib remt de activering van MEK door BRAF en remt zo de groei van BRAF V600-gemuteerd melanoom en niet-kleincellig longcarcinoom. Combinatie met encorafenib (een BRAF-remmer) versterkt de antitumoractiviteit en vermindert de kans op behandelingsresistentie in BRAF V600-gemuteerd melanoom en niet-kleincellig longcarcinoom.
Kinetische gegevens
T max | ca. 1,5 uur. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
V d | ca. 5,3 l/kg. |
Metabolisering | vnl. directe glucoronidering (via UGT1A1, ca. 61%) en verder via CYP1A2 en CYP2C19. Er is een actieve metaboliet, die klinisch < 20% van de blootstelling aan binimetinib vertegenwoordigt. |
Eliminatie | ca. 31% met de urine (< 7% onveranderd) en 62% met de feces. |
T 1/2el | ca. 9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Tyrosinekinaseremmer. Erlotinib remt de intracellulaire fosforylering van de epidermale groeifactorreceptor (EGFR of HER1), wat leidt tot blokkade van de verdere signaaltransductie en zo tot cytostase of apoptose.
Kinetische gegevens
F | 59%, hoger bij inname met voedsel. |
T max | ca. 4 uur. |
V d | 3,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 95%. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4 en in mindere mate CYP1A2 tot o.a. twee metabolieten met effectiviteit vergelijkbaar met erlotinib; mogelijk ook extrahepatisch metabolisme in de darmen, longen en tumorweefsel. |
Eliminatie | voornamelijk als metabolieten met de feces (> 90%) en de urine (ca. 9%). |
T 1/2el | ca. 36 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
everolimus (bij maligne aandoening) hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
abemaciclib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
binimetinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
erlotinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk