Samenstelling
Fibclot XGVS CAF-DCF bv-srl
- Toedieningsvorm
- Poeder voor oplossing voor injectie/infusie
- Sterkte
- 1,5 g
- Verpakkingsvorm
- met solvens 100 ml
Bevat na reconstitutie met 100 ml water voor injecties: 15 mg/ml humaan fibrinogeen.
Fibryga XGVS Octapharma GmbH
- Toedieningsvorm
- Poeder voor oplossing voor injectie/infusie
- Sterkte
- 1 g
- Verpakkingsvorm
- met solvens 50 ml
Bevat na reconstitutie met 50 ml water voor injecties: 20 mg/ml humaan fibrinogeen.
Haemocomplettan P XGVS CSL Behring bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor oplossing voor injectie/infusie
- Sterkte
- 1 g
Bevat na reconstitutie met 50 ml water voor injecties 20 mg/ml humaan fibrinogeen.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor oplossing voor injectie/infusie
- Sterkte
- 2 g
Bevat na reconstitutie met 100 ml water voor injecties 20 mg/ml humaan fibrinogeen.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
NovoEight XGVS Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 250 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 4 ml + toedieningsysteem
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 500 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 4 ml + toedieningsysteem
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1000 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 4 ml + toedieningsysteem
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1500 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 4 ml + toedieningsysteem
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 2000 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 4 ml + toedieningsysteem
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3000 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 4 ml + toedieningsysteem
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Feiba XGVS Baxalta Innovations
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 500 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 10 ml + toebehoren
Dit poeder heeft een factor VIII-inhibitor 'bypassing activity' (= FEIBA-activiteit) van 500 IE. Bevat een mengsel van stollingsfactoren II (protrombine), IX en X, voornamelijk in niet-geactiveerde vorm; verder factor VIII-coagulant-antigeen (F VIII C:Ag) in een concentratie van 0,1 IE/1 IE FEIBA en geactiveerd factor VII.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 1000 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 20 ml + toebehoren
Dit poeder heeft een factor VIII-inhibitor 'bypassing activity' (= FEIBA-activiteit) van 1000 IE. Bevat een mengsel van stollingsfactoren II (protrombine), IX en X, vnl. in niet-geactiveerde vorm; verder factor VIII-coagulant-antigeen (F VIII C:Ag) in een concentratie van 0,1 IE/1 IE FEIBA en geactiveerd factor VII.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor het beleid bij congenitale hypo-, dys- en afibrinogenemie de richtlijn Zeldzame stollingsfactordeficiënties op hematologienederland.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van hemofilie A de richtlijn Diagnostiek en behandeling van hemofilie op hematologienederland.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van hemofilie de richtlijn Diagnostiek en behandeling van hemofilie op hematologienederland.nl.
Indicaties
Behandeling en perioperatieve profylaxe van hemorragische diathese:
- ten gevolge van congenitale hypo-, dys- en afibrinogenemie;
- door verworven hypofibrinogenemie ten gevolge van diffuse intravasale stolling en hyperfibrinolyse, indien niet wordt gereageerd op maatregelen om de onderliggende oorzaak van het fibrinogeenverbruik te corrigeren.
Indicaties
- Behandeling en preventie van bloedingen bij hemofilie A.
Indicaties
- Behandeling van bloedingen bij hemofilie A met remmers.
- Behandeling van bloedingen bij hemofilie B met remmers, als geen andere specifieke behandeling mogelijk is.
- Behandeling van bloedingen bij patiënten zonder hemofilie met verworven antistoffen tegen factor VIII.
- Profylaxe van bloedingen bij patiënten met hemofilie A met remmers die een ernstige bloeding hebben gehad of een hoog risico hebben op zo'n bloeding.
Doseringen
De dosering is afhankelijk van de ernst van de ziekte, de locatie en ernst van de bloeding en de klinische toestand van de patiënt. Bereken de dosering door de (functionele) fibrinogeenspiegel te bepalen. De normale plasma fibrinogeenspiegel ligt tussen 1,5–4,5 g/l, de kritische fibrinogeenspiegel waaronder bloedingen kunnen optreden is ca. 0,5–1 g/l.
Profylaxe van bloedingen bij congenitale hypo-, dys- en afibrinogenemie en bekende bloedingsneiging
Volwassenen
Intraveneus: Om excessieve bloedingen tijdens operatieve ingrepen te voorkomen, profylactisch behandelen om de fibrinogeenspiegel te verhogen tot 1 g/l en dit niveau behouden tot voldoende hemostase is bereikt; de fibrinogeenspiegel > 0,5 g/l houden tot volledige wondgenezing. Formule voor berekening van de dosering Fibclot: dosis (in g) = gewenste stijging fibrinogeengehalte (in g/l) × 0,043 (g/l per g/kg) × lichaamsgewicht (kg). Bij een noodsituatie met onbekende uitgangswaarde van de fibrinogeenspiegel: 0,05 g/kg lichaamsgewicht. Formule voor berekening van de dosering Haemocomplettan: dosis (in g) = gewenste stijging fibrinogeengehalte (in g/l) × lichaamsgewicht (kg)/17 (g/l per g/kg). Formule voor berekening van de dosering Fibryga: dosis (in g) = gewenste stijging fibrinogeengehalte (in g/l) × lichaamsgewicht (kg)/18 (g/l per g/kg). Verder de dosering aanpassen op basis van de klinische toestand van de patiënt en de laboratoriumuitslagen. Vanwege de biologische halfwaardetijd van fibrinogeen (3–4 dagen) is herhaalde behandeling vaak niet nodig als er geen verbruik is.
Kinderen
Intraveneus: Formule voor berekening van de dosering Fibclot bij een lichaamsgewicht < 40 kg: dosis (in g) = gewenste stijging fibrinogeengehalte (in g/l) × 0,053 (g/l per g/kg) × lichaamsgewicht (kg). Bij een gewicht ≥ 40 kg de formule voor volwassenen aanhouden. Bij een noodsituatie met onbekende uitgangswaarde van de fibrinogeenspiegel: 0,05 g/kg lichaamsgewicht bij een lichaamsgewicht ≥ 40 kg, 0,06 g/kg bij een gewicht < 40 kg. Formule voor berekening van de dosering voor kinderen < 12 jaar: Fibryga: dosis (in g) = gewenste stijging fibrinogeengehalte (in g/l) × lichaamsgewicht (kg)/14 (g/l per g/kg). Voor kinderen ≥ 12 jaar de formule voor volwassenen aanhouden. Verder de vervolgdosering (doses en toedieningsfrequentie) aanpassen op basis van de klinische toestand van de patiënt en de laboratoriumuitslagen.
Behandeling van bloedingen bij congenitale hypo-, dys- en afibrinogenemie
Volwassenen
Intraveneus: Verhoog de fibrinogeenspiegel tot 1 g/l om niet-operatieve bloedingen te behandelen, en behoud dit niveau tot voldoende hemostase is bereikt. Daarna de fibrinogeenspiegel > 0,5 g/l houden tot volledige genezing. De dosis voor Fibclot en Fibryga berekenen volgens bovenstaande formules. In het algemeen voor Haemocomplettan: begindosis 1–2 g, gevolgd door aanvullende infusies afhankelijk van de fibrinogeenconcentratie in het plasma en de klinische toestand van de patiënt. In ernstige gevallen, bijvoorbeeld bij loslating van de placenta of een grote operatie, kan een hogere dosis (4–8 g) nodig zijn.
Kinderen
Intraveneus: Verhoog de fibrinogeenspiegel tot 1 g/l om niet-operatieve bloedingen te behandelen, en behoud dit niveau tot voldoende hemostase is bereikt. Daarna de fibrinogeenspiegel > 0,5 g/l houden tot volledige genezing. De dosis voor Fibclot en Fibryga berekenen volgens bovenstaande formules. Stem de dosering af op lichaamsgewicht en klinische noodzaak, gewoonlijk voor Haemocomplettan 20–30 mg/kg lichaamsgewicht.
Behandeling van bloeding bij verworven hypofibrinogenemie
Volwassenen
Intraveneus: Fibryga en Haemocomplettan: In het algemeen: begindosis 1–2 g, gevolgd door aanvullende infusies afhankelijk van de fibrinogeenconcentratie in het plasma en de klinische toestand van de patiënt. In ernstige gevallen, bijvoorbeeld bij loslating van de placenta of een grote operatie, kan een hogere dosis (4–8 g) nodig zijn.
Kinderen
Intraveneus: Fibryga en Haemocomplettan: Stem de dosering af op het lichaamsgewicht en de klinische noodzaak, gewoonlijk 20–30 mg/kg lichaamsgewicht.
Toediening: Langzaam toedienen via een injectie of infuus, in een snelheid die comfortabel is voor de patiënt, max. 4 ml/min voor Fibclot, max. 5 ml/min voor Fibryga en Haemocomplettan. Alleen bij verworven hypofibrinogenemie kan bij gebruik van Fibryga een maximumsnelheid van 10 ml/min worden aangehouden.
Doseringen
De dosering en duur van de therapie is afhankelijk van de ernst van de deficiëntie, de locatie en omvang van de bloedingen en de klinische toestand. Bij ondergewicht (BMI < 18,5 kg/m2) kan een dosisverhoging en bij obesitas (BMI ≥ 30 kg/m2) een dosisverlaging noodzakelijk zijn; specifieke dosisaanbevelingen ontbreken.
1 IE factor VIII/kg lichaamsgewicht verhoogt de factor VIII-activiteit in plasma met 2 IE/dl.
Formule voor berekening van de dosering: aantal benodigde factor VIII-eenheden (IE) = lichaamsgewicht (kg) × verlangde verhoging aan factor VIII (% van de normaalwaarde, IE/dl) × 0,5 (IE/kg per IE/dl).
Lichte bloedingen (beginnende gewrichtsbloeding, spierbloeding of bloeding in de mondholte)
Vereiste factor VIII activiteit: 20–40%. Interval tussen de doses 12–24 uur; behandelduur ten minste 1 dag, tot de bloeding stopt of tot genezing van de wond.
Ernstiger spier- en gewrichtsbloedingen of hematoom
Vereiste factor VIII-activiteit: 30–60%. Interval tussen de doses 12–24 uur; behandelduur: 3–4 dagen of langer; tot de pijn en functieverlies verdwenen zijn.
Levensbedreigende bloedingen
Vereiste factor VIII-activiteit: 60–100%. Interval tussen de doses 8–24 uur; tot het levensgevaar is geweken.
Operatieve ingreep
Kleine ingreep (incl. tandextracties): vereiste factor VIII-activiteit: 30–60%. Interval tussen de doses 24 uur; behandelduur: ten minste 1 dag, tot genezing van de wond. Zware ingreep: vereiste factor VIII-activiteit: 80–100% (pre- en postoperatief). Interval tussen de doses 8–24 uur, tot voldoende genezing van de wond; vervolgens gedurende ten minste 7 dagen doorbehandelen om de factor VIII-activiteit tussen 30–60% te behouden.
Profylaxe van bloedingen
Volwassenen en kinderen > 12 jaar
In het algemeen 20–40 IE/kg elke tweede dag of 20–50 IE/kg lichaamsgewicht driemaal per week. Soms kan een minder frequente toediening voldoende zijn: 40-60 IE/kg elke derde dag of tweemaal per week. In sommige gevallen, vooral bij jongere patiënten, kan een hogere toedieningsfrequentie of hogere dosering noodzakelijk zijn.
Kinderen < 12 jaar
In het algemeen 25–50 IE/kg elke tweede dag of 25–60 IE/kg lichaamsgewicht driemaal per week.
Toediening: Aanbevolen infusiesnelheid 1-2 ml/min, op geleide van het welbevinden van de patiënt.
Doseringen
De dosering is afhankelijk van de ernst van de hemostatische stoornis, de plaats en omvang van de bloeding en de klinische toestand van de patiënt. Richtlijn dosering: 50–100 IE per kg lichaamsgewicht. Maximale eenmalige dosering van 100 IE/kg per keer en max. 200 IE/kg per dag, tenzij de ernst van de bloeding een hogere dosis rechtvaardigt.
De aangegeven doseringen zijn onderzocht bij patiënten met hemofilie A en bij patiënten zonder hemofilie met verworven antistoffen tegen factor VIII en zijn niet specifiek onderzocht in een populatie van hemofilie B patiënten.
Spontane bloedingen in gewricht, spier of weke delen
Volwassenen en kinderen
Lichte tot matige bloedingen: 50–75 IE/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur tot aan vermindering van pijn en zwelling of tot aan mobilisatie van het gewricht; ernstige bloedingen (bv. retroperitoneale bloedingen): 100 IE/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur.
Spontane bloedingen van de slijmvliezen
Volwassenen en kinderen
50 IE/kg lichaamsgewicht iedere 6 uur, onder controle van de bloedingsplaats en herhaalde hematocrietbepalingen, zo nodig te verhogen tot 100 IE/kg. Max. 200 IE/kg per dag.
Andere ernstige, spontane bloedingen
Volwassenen en kinderen
(Bv. bloedingen van het centrale zenuwstelsel): 100 IE/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur, zo nodig de tweede gift na 6 uur geven. Geef echter max. 200 IE/kg per dag en geef dit middel totdat de klinisch toestand duidelijk verbeterd is.
Operatieve ingrepen
Volwassenen en kinderen
Begindosering: 100 IE/kg lichaamsgewicht preoperatief. Vervolgens (zowel peri-operatief als postoperatief) na 6–12 uur 50–100 IE/kg lichaamsgewicht, en dit zo nodig iedere 6–12 uur herhalen. Bepaal de dosis, het toedieningsinterval en duur van de peri- en postoperatieve behandeling individueel, op geleide van de operatieve ingreep, de algemene conditie van de patiënt en de klinische werkzaamheid. Geef max. 200 IE/kg per dag.
Profylaxe van bloedingen bij hemofilie A met een hoge inhibitortiter tijdens immuuntolerantie inductie (ITI)
Volwassenen en kinderen
Doseringsrange: 50–100 IE/kg lichaamsgewicht 2×/dag, totdat de factor VIII-inhibitortiter is gedaald tot < 2 Bethesda Eenheid (BE).Geactiveerd protrombinecomplex mag gelijktijdig worden toegediend met factor VIII.
Profylaxe van bloedingen bij hemofilie A met een hoge inhibitortiter en frequente bloedingen na gefaalde ITI of als ITI niet overwogen wordt
Volwassenen en kinderen
70–100 IE/kg lichaamsgewicht om de dag. Zo nodig de dosering verhogen tot 100 IE/kg lichaamsgewicht per dag of, zo nodig deze geleidelijk verlagen.
Toediening
- Infundeer met een maximale toedieningssnelheid van 2 IE/kg per minuut.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): koorts.
Vaak (1-10%): hoofdpijn.
Soms (0,1-1%): allergische of anafylactische reacties (zoals gegeneraliseerde urticaria, huiduitslag, bloeddrukdaling, tachycardie, pijn op de borst, misselijkheid, rillingen, dyspneu, anafylactische shock). Duizeligheid. Tinnitus. Astma. Nachtzweten, het heet hebben.
Zeer zelden (< 0,01%): trombo-embolische aandoeningen, zoals myocardinfarct en longembolie.
Verder is gemeld: tromboflebitis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): ontwikkeling van factor VIII-remmers bij niet eerder behandelde patiënten.
Vaak (1-10%): reacties op de injectieplaats (jeuk, erytheem, extravasatie). (Erythemateuze) huiduitslag. Bloeding in een gewricht of spier. Hoesten. Blozen, oppervlakkige tromboflebitis. Braken. Koorts. Stijging van leverenzymwaarden (ALAT, ASAT, γ-GT, bilirubine).
Soms (0,1-1%): slapeloosheid. Hoofdpijn, duizeligheid, branderig gevoel. Sinustachycardie, acuut myocardinfarct. Hypertensie, lymfoedeem, hyperemie. Lichenoïde keratose, branderig gevoel van de huid. Skeletspierstijfheid, artropathie, pijn in de extremiteiten, skeletspierpijn. Vermoeidheid, verhit gevoel, perifeer oedeem,. Ontwikkeling van factor VIII-remmers bij eerder behandelde patiënten. Kneuzing.
Zelden (0,1–0,01%): overgevoeligheidsreacties (waaronder angio-oedeem, reactie op de injectieplaats, rillingen, blozen, gegeneraliseerde urticaria, hoofdpijn, netelroos, hypotensie, lethargie, misselijkheid, rusteloosheid, tachycardie, beklemd gevoel op de borst, tintelingen, braken, piepende ademhaling), anafylaxie (waaronder shock).
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): overgevoeligheid. Duizeligheid, hoofdpijn. Hypotensie. Huiduitslag, . Positieve resultaten bij serologische testen op hepatitis B.
Verder zijn gemeld: anafylactische reactie. Ischemisch CVA (van trombotische of van embolische origine). Trombose (veneus of arterieel), embolie, hypertensie, bloeddrukdaling, blozen. Diffuse intravasale stolling (DIS), verhoging van inhibitortiter. Slaperigheid, dysgeusie, paresthesie, hypo-esthesie. Myocardinfarct, tachycardie. Bronchospasme, dyspneu, piepen, hoesten, longembolie. Braken, diarree, misselijkheid, abdominaal ongemak. Urticaria, jeuk, angio-oedeem. Koude rillingen, koorts, warmtegevoel, malaise, borstkaspijn, borstongemak, pijn op de injectieplaats.
Interacties
Er zijn geen interacties met fibrinogeen bekend.
Interacties
Er zijn geen interacties van turoctocog α bekend.
Interacties
Niet gebruiken in combinatie met systemische antifibrinolytica zoals tranexaminezuur vanwege een mogelijke verhoging van de kans op trombose door remming van het fibrinolytische systeem. Bij gelijktijdige toediening een interval van ten minste 6–12 uur aanhouden na toediening van geactiveerd protrombinecomplex.
Bij combinatie met emicizumab de patiënt extra controleren op symptomen van trombotische microangiopathie (TMA) en trombo-embolie. Er is trombotische microangiopathie en trombose gemeld bij deze combinatie ter behandeling van een doorbraakbloeding; veiligheid en werkzaamheid van deze combinatie zijn onbekend.
Combinatie met recombinant factor VIIa wordt niet aanbevolen vanwege meer kans op een trombotisch of trombo-embolisch incident.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, omdat fibrinogeen een humane oorsprong heeft en op dezelfde manier wordt gemetaboliseerd als een lichaamseigen eiwit.
Advies: Kan gebruikt worden.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Eventuele overdracht van het parvovirus B19 kan een zeer ernstige infectie geven van de foetus.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Contra-indicaties
- Manifeste trombose of hartinfarct, behalve bij levensbedreigende bloedingen.
Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor hamstereiwitten.
Contra-indicaties
Als er alternatieve therapeutische mogelijkheden zijn:
- diffuse intravasale stolling (DIS);
- acute trombose of embolie (waaronder myocardinfarct).
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege het risico op trombose de patiënt na toediening nauwkeurig observeren. Wegens het risico op trombo-embolische complicaties is terughoudendheid geboden bij coronaire aandoeningen of hartinfarct in de anamnese, bij leverziekten, peri- of postoperatief, bij neonaten, bij meer kans op trombo-embolieën of diffuse intravasale stolling.
Bij een verworven fibrinogeentekort bestaat een deficiëntie aan alle stollingsfactoren en stollingsremmers. Overweeg een product te geven met alle stollingsfactoren; het stollingssysteem zorgvuldig controleren.
Bij optreden van allergische/ anafylactische reacties de toediening onmiddellijk onderbreken. Bij substitutiebehandeling met stollingsfactoren bij andere congenitale tekorten is de vorming van neutraliserende antistoffen (remmers) gemeld; voor fibrinogeen is hier nog geen informatie over.
Hulpstoffen: wees voorzichtig met natrium, in de injectie-/infusie-oplossing, bij een natriumbeperkt dieet.
Waarschuwingen en voorzorgen
Overgevoeligheid: Symptomen zoals lokale reacties (urticaria, jeuk, angio-oedeem), beklemming op de borst, piepende ademhaling, hypotensie of misselijkheid kunnen een vroege waarschuwing zijn voor allergische of anafylactische reacties. Bij optreden van dergelijke reacties de toediening onmiddellijk staken.
Neutraliserende antilichamen: Bij overschakelen op een ander product of indien de te verwachten spiegel van antihemofiliefactor niet wordt bereikt of indien de bloedingen ondanks een juiste dosering niet onder controle komen, op de aanwezigheid van neutraliserende antistoffen (remmers) tegen factor VIII controleren. Het risico van remmerontwikkeling is gecorreleerd aan de ernst van de aandoening en aan de blootstelling aan factor VIII. Antistofvorming vindt doorgaans binnen de eerste 50 dagen plaats, maar kan levenslang nog voorkomen (gering risico).
Uitslagen van de stollingstesten kunnen significant anders zijn bij wisselen van stollingstest; houd hiermee rekening bij het wisselen van test, reagentia of van laboratorium.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en effectiviteit zijn niet vastgesteld bij leeftijd > 65 jaar; er is beperkte informatie over gebruik bij operatieve ingrepen bij pediatrische patiënten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege het risico op trombotische en trombo-embolische complicaties (incl. DIS, veneuze trombose, longembolie, myocardinfarct, CVA) na de toediening controleren op het optreden van diffuse intravasale stolling (DIS), acute coronaire ischemie of tekenen van arteriële of veneuze trombotische of trombo–embolische verschijnselen. Bij klinisch significante verandering van de bloeddruk, hartslag, dyspneu, pijn op de borst of hoesten de toediening onmiddellijk staken en overgaan tot diagnostische testen en therapeutische behandeling. Geef dit middel alleen na zorgvuldige afweging van het risico bij een toegenomen kans op trombo-embolische complicaties zoals: bij postoperatieve immobilisatie, bij neonaten of ouderen, of wanneer de voorgeschiedenis een coronaire hartaandoening, leveraandoening, DIS of trombose (arterieel of veneus) vermeldt. Hoge doses verhogen het risico. Bij de eerste tekenen van trombose of trombo-embolie de behandeling staken.
Patiënten met hemofilie met verworven antistoffen of met verworven antistoffen tegen stollingsfactoren kunnen zowel een neiging tot bloeden als meer kans op trombose hebben.
Er zijn geen algemeen aanvaarde laboratoriumtesten beschikbaar om het effect van de behandeling te meten. Stollingstesten laten gewoonlijk alleen een kleine vermindering zien die niet noodzakelijkerwijs samenhangt met de klinische werkzaamheid. Daarom wordt het verhogen van de dosis om de waarden uit de stollingstesten te normaliseren sterk afgeraden; dit verhoogt het risico op DIS door overdosering.
Controleer bij onvoldoende respons het trombocytenaantal omdat voldoende functionele trombocyten nodig zijn voor de werkzaamheid.
Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de toediening onmiddellijk staken en zo nodig de gebruikelijke behandeling instellen. Symptomen zoals lokale reacties (urticaria, jeuk, angio-oedeem), beklemming op de borst, piepende ademhaling, hypotensie of misselijkheid kunnen een vroege waarschuwing zijn voor allergische of anafylactische reacties. Als geactiveerd protrombinecomplex opnieuw wordt overwogen na een (vermoede) overgevoeligheid, het voordeel zorgvuldig afwegen tegen het risico.
Het risico van overdracht van met bloed overdraagbare infectieuze agentia kan niet worden uitgesloten. De inactivering van virussen en prionen tijdens het productieproces is beperkt effectief tegen niet-omhulde virussen (Parvovirus B19); daarom het plasma alleen op strikte indicatie toedienen bij immunodeficiëntie, toegenomen erytropoëse of tijdens de zwangerschap.
Toediening van hoge doses geactiveerd protrombinecomplex kan tijdelijk verhoging van passief getransfereerde hepatitis B-oppervlakte-antilichamen geven; dit kan resulteren in een onterecht positief resultaat bij de interpretatie van de serologische testen . Daarnaast kan na toediening een tijdelijke stijging van de titer van verschillende passief overgedragen erytrocytenantigenen in het bloed, zoals A, B, D, interfereren met serologische testen op antistoffen tegen rode bloedcellen, zoals de antiglobulinetest (Coombs-test).
Er is weinig informatie over de toepassing als profylaxe tegen bloedingen bij hepatitis B, vanwege de zeldzaamheid van deze ziekte.
Bij ouderen is er weinig informatie uit de klinische studies verricht met geactiveerd protrombinecomplex.
Hulpstoffen: Wees voorzichtig met natrium, in de injectievloeistof, bij een natriumarm dieet.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met fibrinogeen contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met turoctocog α contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Arteriële en veneuze trombotische en trombo-embolische incidenten (incl. DIS, myocardinfarct, veneuze trombose, longembolie).
Neem voor meer informatie over een overdosering met geactiveerd protrombinecomplex contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Bereid uit normaal humaan plasma. Fibrinogeen wordt onder invloed van trombine, geactiveerde stollingsfactor XIII (FXIIIa) en calciumionen omgezet in een stabiel en elastisch fibrinenetwerk, resulterend in bloedstolling.
Normaalwaarde plasmafibrinogeen: 2–4 g/l; bij < 0,5–1 g/l kunnen bloedingen optreden.
Kinetische gegevens
V d | Fibclot gem. 43 ml/kg bij volwassenen en kinderen ≥ 40 kg en gem. 52 ml/kg bij kinderen < 40 kg, Fibryga gem. 70 ml/kg, Haemocomplettan 53 ml/kg. |
T 1/2el | Fibclot ca. 67 uur bij volwassenen en kinderen ≥ 40 kg en ca. 40 uur bij kinderen < 40 kg, Fibryga gem.76 uur bij volwassenen, gem. 63 uur bij kinderen, Haemocomplettan gem. 79 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Humane stollingsfactor VIII (rDNA) met een verkort B-domein. Na activatie door trombine wordt het B-domein verwijderd; de structuur van geactiveerd turoctocog α is vergelijkbaar met geactiveerd factor VIII. Stollingsfactor VIII is een glycoproteïne en bindt zich aan de endogene Von Willebrandfactor in de bloedcirculatie. Het corrigeert in oplossing de verlengde stollingstijd van het bloed bij hemofilie A-patiënten, die deze factor geheel of gedeeltelijk missen.
Kinetische gegevens
Overig | De AUC en Cmax namen toe bij toenemende BMI na eenmalige toediening bij volwassenen. |
V d | ca. 0,05 l/kg. |
T 1/2el | ca. 11 uur (leeftijd ≥ 12 jaar); ca. 8 uur (leeftijd 0–12 jaar). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Geactiveerd protrombinecomplex bevat diverse stollingsfactoren, bereid uit humaan vers plasma. Het bevat de stollingsfactoren II, IX en X, voornamelijk in niet-geactiveerde vorm, factor VII in geactiveerde vorm (VIIa) en het antigeen van factor VIII; factor VIII-coagulant-antigeen (F VIII C:Ag). Het werkingsmechanisme van dit complex van factoren is nog niet exact bekend. Mogelijk spelen specifieke bestanddelen van het complex, nl. protrombine (factor II) en geactiveerd factor X (factor Xa) een rol. Naast protrombine en factor Xa bevat dit complex van factoren, nog andere eiwitten van het protrombine-complex die ook de hemostase bij hemofiliepatiënten met inhibitoren kunnen faciliteren. Dit preparaat kan een bloeding beheersen door inductie van en het faciliteren van de trombinevorming, een proces waarbij de vorming van het protrombinase-complex cruciaal is. Dit laatste complex is een belangrijke 'target site' voor dit geactiveerde protrombinecomplex. Mogelijk oefent het verder zijn werking uit op een niveau in de stollingscascade verder dan factor VIII, om de vorming van fibrine en hemostase te bewerkstelligen.
Groepsinformatie
fibrinogeen hoort bij de groep bloedstollingsfactoren.
- albutrepenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- damoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- efmoroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- eftrenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- emicizumab (B02BX06) Vergelijk
- eptacog alfa, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- eptacog bèta, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- factor VIII (B02BD02) Vergelijk
- factor VIII/von Willebrand-factor (B02BD06) Vergelijk
- factor XIII (B02BD07) Vergelijk
- lonoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- moroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- nonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- nonacog bèta pegol (B02BD04) Vergelijk
- nonacog gamma (B02BD04) Vergelijk
- octocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- protrombinecomplex (B02BD01) Vergelijk
- protrombinecomplex (geactiveerd) (B02BD03) Vergelijk
- rurioctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- simoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- von Willebrand-factor (B02BD10) Vergelijk
- vonicog alfa (B02BD10) Vergelijk
Groepsinformatie
turoctocog alfa hoort bij de groep bloedstollingsfactoren.
- albutrepenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- damoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- efmoroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- eftrenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- emicizumab (B02BX06) Vergelijk
- eptacog alfa, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- eptacog bèta, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- factor VIII (B02BD02) Vergelijk
- factor VIII/von Willebrand-factor (B02BD06) Vergelijk
- factor XIII (B02BD07) Vergelijk
- fibrinogeen (B02BB01) Vergelijk
- lonoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- moroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- nonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- nonacog bèta pegol (B02BD04) Vergelijk
- nonacog gamma (B02BD04) Vergelijk
- octocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- protrombinecomplex (B02BD01) Vergelijk
- protrombinecomplex (geactiveerd) (B02BD03) Vergelijk
- rurioctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- simoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- von Willebrand-factor (B02BD10) Vergelijk
- vonicog alfa (B02BD10) Vergelijk
Groepsinformatie
protrombinecomplex (geactiveerd) hoort bij de groep bloedstollingsfactoren.
- albutrepenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- damoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- efmoroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- eftrenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- emicizumab (B02BX06) Vergelijk
- eptacog alfa, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- eptacog bèta, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- factor VIII (B02BD02) Vergelijk
- factor VIII/von Willebrand-factor (B02BD06) Vergelijk
- factor XIII (B02BD07) Vergelijk
- fibrinogeen (B02BB01) Vergelijk
- lonoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- moroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- nonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- nonacog bèta pegol (B02BD04) Vergelijk
- nonacog gamma (B02BD04) Vergelijk
- octocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- protrombinecomplex (B02BD01) Vergelijk
- rurioctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- simoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- von Willebrand-factor (B02BD10) Vergelijk
- vonicog alfa (B02BD10) Vergelijk