Samenstelling
Actrapid Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Penfill'
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
Humuline Regular Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml
Insuman Implantable XGVS Medtronic Nederland
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 400 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
Insuman Rapid Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- pen ('Solostar') 3 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Awiqli XGVS Aanvullende monitoring Originalis B.V.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 700 E/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'FlexTouch' 1,5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Er is geen duidelijk verschil tussen insulineanalogen (lispro, aspart, glulisine) en gewone insuline (humaan). Eet-/leefpatroon van de patiënt kan de keuze voor een kortwerkende insuline bepalen.
Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl.
Bij diabetes type 2 zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (zonder voorgeschiedenis van HVZ, hartfalen of chronische nierschade) is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Voeg bij onvoldoende resultaat gliclazide toe, of eventueel een GLP1-agonist bij een BMI ≥ 30 kg/m2 of een SGLT2-remmer bij ≥ 4 cardiovasculaire risicofactoren. Vanaf de volgende stap is de keuze voor medicatie afhankelijk van de gewenste HbA1c-daling en van kenmerken en voorkeuren van de patiënt (opties zijn een DPP4-remmer, gliclazide, GLP1-agonist, (middel)langwerkende insuline of SGLT2-remmer).
Bij diabetes type 2 met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (blijkend uit een voorgeschiedenis van HVZ of hartfalen, en/of chronische nierschade met bijkomend matig tot sterk verhoogd cardiovasculair risico) is het advies te starten met een SGLT2-remmer of bij een contra-indicatie voor een SGLT2-remmer, een GLP1-agonist. Voeg bij onvoldoende resultaat eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist als deze nog niet wordt gebruikt.
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd-werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl.
Bij diabetes type 2 zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (zonder voorgeschiedenis van HVZ, hartfalen of chronische nierschade) is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Voeg bij onvoldoende resultaat gliclazide toe, of eventueel een GLP1-agonist bij een BMI ≥ 30 kg/m2 of een SGLT2-remmer bij ≥ 4 cardiovasculaire risicofactoren. Vanaf de volgende stap is de keuze voor medicatie afhankelijk van de gewenste HbA1c-daling en van kenmerken en voorkeuren van de patiënt (opties zijn een DPP4-remmer, gliclazide, GLP1-agonist, (middel)langwerkende insuline of SGLT2-remmer).
Bij diabetes type 2 met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (blijkend uit een voorgeschiedenis van HVZ of hartfalen, en/of chronische nierschade met bijkomend matig tot sterk verhoogd cardiovasculair risico) is het advies te starten met een SGLT2-remmer of bij een contra-indicatie voor een SGLT2-remmer, een GLP1-agonist. Voeg bij onvoldoende resultaat eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist als deze nog niet wordt gebruikt.
Voor de toepassing van insuline icodec is geen advies vastgesteld.
Indicaties
- Diabetes mellitus;
- Diabetische ketoacidose, hyperglykemisch coma.
Insuman Implantable
- Diabetes mellitus type 1 die niet onder controle kan worden gehouden met subcutane insulinebehandeling (inclusief pomp), bij patiënten die frequente, anderszins onverklaarde ernstige hyper- en/of hypoglykemie hebben.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen
S.c.: Individueel instellen, dosis op geleide van de bloedglucosespiegel. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen s.c. 0,3–1,0 E/kg lichaamsgewicht/dag. Kan afzonderlijk worden gebruikt of in combinatie met middellang- of langwerkende insuline.
Insuman Implantable (intraperitoneaal): gewoonlijk 40–60% van de totale dagdosis continu en het resterende deel als bolus voor de maaltijden. Na implantatie van de pomp zijn gedurende enkele weken frequente aanpassingen van de insulinedoses onder strikt medisch toezicht noodzakelijk.
Kinderen ≥ 10 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: s.c. 0,6–1,7 E/kg lichaamsgewicht/dag in 2–4 doses, aanpassen op geleide van de bloedglucosespiegel.
Kinderen < 10 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: s.c. 0,4–1 E/kg lichaamsgewicht/dag in 2–4 doses, aanpassen op geleide van de bloedglucosespiegel.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, bij een bijkomende ziekte of bij overzetten op een ander type of merk insuline. Bij een aandoening van de bijnieren, hypofyse of schildklier kan de insulinebehoefte afnemen. Bij een infectie, koorts of acidose kan de insulinebehoefte toenemen.
Bij verminderde nierfunctie kan de insulinebehoefte afnemen.
Bij verminderde leverfunctie kan de insulinebehoefte afnemen.
Toediening
Subcutaan toedienen (in buikwand, dij, gluteale gebied of deltoideus-gebied) 15–30 min voor de maaltijd. De snelheid van insuline-absorptie kan per gebied verschillend zijn. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
Actrapid (flacon) kan indien nodig intraveneus worden toegediend; dit gebeurt over het algemeen in een intensive care unit of onder vergelijkbare bewakingsomstandigheden.
Insuman Implantable: de infusievloeistof is uitsluitend bestemd voor intraperitoneaal gebruik met de geschikte implanteerbare pomp; zie voor meer informatie over het gebruik van de pomp de link 'officiële productinformatie CBG/EMA'.
Doseringen
Diabetes mellitus type 1
Volwassenen (incl. ouderen)
1× per week toedienen op een vaste dag van de week, individueel instellen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel. Combineer met een kort-/snelwerkende insuline voor de insulinebehoefte tijdens maaltijden.
Bij overschakelen van basale insulinemiddelen (1×/dag of 2×/dag) naar insuline icodec: bereken de wekelijkse dosis insuline icodec (in eenheden) door de totale dagelijkse basale dosis (in eenheden) met 7 te vermenigvuldigen; rond de dosis af op de dichtsbijzijnde 10 eenheden. In week 1 eenmalig de berekende wekelijkse dosis met 50% verhogen. Deze eerste dosis toedienen één dag na de laatste dosis dagelijkse basale insuline. In week 2 de berekende wekelijkse dosis toedienen (zonder dosisverhoging). Vanaf week 3 de wekelijkse dosis zo nodig aanpassen op basis van de individuele behoefte. Pas de dosis aan op basis van de nuchtere bloedglucosewaarden op de dag van titratie en de twee voorgaande dagen. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling; zo nodig de dosis en het tijdstip van toediening van andere gelijktijdig gebruikte bloedglucoseverlagende middelen aanpassen.
Er zijn geen gegevens voor nieuw gediagnosticeerde insuline-naïeve patiënten.
Diabetes mellitus type 2
Volwassenen (incl. ouderen)
1× per week toedienen op een vaste dag van de week, individueel instellen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel. Bij insuline-naïeve patiënten is de begindosis 70 E 1×/week, gevolgd door individuele aanpassingen eenmaal per week.
Bij overschakelen van basale insulinemiddelen (1×/dag of 2×/dag) naar insuline icodec: bereken de wekelijkse dosis insuline icodec (in eenheden) door de totale dagelijkse basale dosis (in eenheden) met 7 te vermenigvuldigen; rond de dosis af op de dichtstbijzijnde 10 eenheden. In week 1 de eerste wekelijkse dosis toedienen één dag na de laatste dosis dagelijkse basale insuline. Als er wordt gestreefd naar een snellere glykemische controle: eenmalig de berekende wekelijkse dosis met 50% verhogen. In week 2 de berekende wekelijkse dosis toedienen (zonder dosisverhoging). Vanaf week 3 de wekelijkse dosis zo nodig aanpassen op basis van de individuele behoefte. Pas de dosis aan op basis van de nuchtere bloedglucosewaarden op de dag van titratie en de twee voorgaande dagen. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling; zo nodig de dosis en het tijdstip van toediening van andere gelijktijdig gebruikte bloedglucoseverlagende middelen aanpassen.
Overweeg een eventueel gelijktijdig gebruikt sulfonylureumderivaat te staken of de dosis te verlagen, vanwege het risico op hypoglykemie.
De dosis niet aanpassen bij acute ziekte, of bij kortdurende verandering in de hoeveelheid lichaamsbeweging of het dieet; dit vanwege de lange halfwaardetijd van insuline icodec. Aanpassing in glucose-inname of dosering van andere glucoseverlagende medicatie kan nodig zijn.
Bij verminderde nierfunctie is dosisaanpassing op basis van de nierfunctie niet nodig. De dosis aanpassen op basis van bloedglucosemetingen.
Bij verminderde leverfunctie is dosisaanpassing op basis van de leverfunctie niet nodig. De dosis aanpassen op basis van bloedglucosemetingen.
Gemiste dosis
- Bij diabetes type 1 een gemiste dosis zo snel mogelijk toedienen en de volgende dosis pas na 1 week toedienen; de toedieningsdag wordt hierdoor gewijzigd naar de dag van de week waarop de gemiste dosis is toegediend.
- Bij diabetes type 2 een gemiste dosis zo snel mogelijk toedienen. Indien dit binnen 3 dagen is, het gebruikelijke doseerschema hervatten. Als meer dan 3 dagen zijn verstreken, de volgende dosis pas na 1 week toedienen; de toedieningsdag wordt hierdoor gewijzigd naar de dag van de week waarop de gemiste dosis is toegediend.
- Controleer de nuchtere bloedglucosespiegel.
- Als de oorspronkelijke dag van toediening gewenst is, dan de tijd tussen opeenvolgende doses achtereenvolgens verlengen om deze toedieningsdag weer te verkrijgen.
Toediening
- Subcutaan toedienen via een injectie in de dij, bovenarm of buikwand.
- Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
- Een dosis van 10-700 eenheden per injectie kan in stappen van 10 eenheden worden toegediend.
- Niet intraveneus toedienen, omdat dit kan leiden tot ernstige hypoglykemie.
- Niet intramusculair toedienen, omdat de absorptie hierdoor kan veranderen.
- Niet in insuline-infusiepompen gebruiken.
Bijwerkingen
Algemeen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): oedeem (m.n. na verbetering van de voorafgaande slechte metabole controle).
Soms (0,1-1%): acute perifere neuropathie (met name bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie), die meestal reversibel is. Refractiestoornissen. Huiduitslag, urticaria.
Zeer zelden (< 0,01%): gegeneraliseerde allergische reacties, variërend van gastro-intestinale klachten tot levensbedreigende anafylactische shock met o.a. bronchospasme, larynxoedeem en circulatoire collaps. (Verergering van) diabetische retinopathie, meestal tijdelijk bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie.
Verder zijn gemeld: natriumretentie, proliferatieve retinopathie.
Bij subcutane injectie
Vaak (1-10%): lokale overgevoeligheidsreacties, zoals roodheid, zwelling, pijn en jeuk (meestal voorbijgaand na enkele dagen tot weken).
Soms (0,1-1%): lokale lipodystrofie, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).
Bij intraperitoneaal gebruik
Vaak (1-10%): hypo- of hyperglykemie, hypoglykemische bewusteloosheid of coma, ketose. Infectie, huiderosie of pijn op de implantatieplaats. Buikpijn, navelbreuk.
Soms (0,1-1%): shock.
Verder is gemeld: focale hepatische steatose (wanneer de katheter zeer dicht bij de lever was geplaatst).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie; bij diabetes type 1 worden de meeste episoden waargenomen op dag 2-4 na de wekelijkse toediening.
Vaak (1-10%): reactie op de injectieplaats (zoals erytheem en jeuk), perifeer oedeem.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheidsreactie (zoals urticaria, zwelling van de lippen of het gezicht).
Zelden (0,01-0,1%): lipodystrofie.
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine-derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, HIV proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyromimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, soms gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Ook clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Interacties
De insulinebehoefte kan afnemen bij gelijktijdig gebruik van: andere bloedglucoseverlagende middelen, MAO-remmers, ACE-remmers, salicylaten, anabole steroïden en sulfonamide-antibiotica.
De insulinebehoefte kan toenemen bij gelijktijdig gebruik van: orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, sympathicomimetica, groeihormoon en danazol.
Somatostatine-analoga (octreotide, lanreotide) kunnen de insulinebehoefte zowel verlagen als verhogen.
Alcohol kan het hypoglykemisch effect van insuline versterken of verminderen.
β-blokkers (vooral de niet-selectieve) kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren. Als de combinatie wordt gebruikt, de patiënt controleren op symptomen als gewichtstoename en oedeem. Staak de behandeling met pioglitazon bij achteruitgang van de hartfunctie.
Zwangerschap
Teratogenese: Ruime ervaring met gewone insuline tijdens de zwangerschap wijst niet op een toename van aangeboren afwijkingen.
Advies: Kan worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Nee. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- Hypoglykemie.
De implanteerbare pomp (in combinatie met Insuman Implantable) is gecontra-indiceerd bij:
- Overgevoeligheid voor titaniumlegering, polysulfone of silicone materialen die gebruikt worden in de geïmplanteerde onderdelen van de pomp;
- Kinderen die hun volwassen gestalte nog niet hebben bereikt;
- Permanent verblijf op hoogten boven 2.439 meter (8.000 voet).
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:
- overschakeling op een andere type of merk insuline;
- verandering van injectiegebied;
- verhoogde insulinegevoeligheid (bv. door het wegvallen van stressfactoren);
- ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit;
- bijkomende ziekten (bv. braken, diarree);
- onvoldoende voedselinname, overgeslagen maaltijden;
- alcoholgebruik;
- bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bv. hypothyroïdie en adenohypofysaire – of bijnierschorsinsufficiëntie);
- bijkomende behandeling met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Bij de behandeling van diabetische ketoacidose vormt toediening van insuline een onderdeel van een complex therapeutisch regime, dat maatregelen omvat om ernstige complicaties van een relatief snelle verlaging van de bloedglucose tegen te gaan. Dit regime vereist nauwgezette monitoring en bijsturing (metabole status, zuur-base - en elektrolytenstatus, vitale parameters etc.) in een intensivecare-unit of vergelijkbare afdeling.
Insuman Implantable
De implanteerbare pomp mag niet worden gebruikt bij patiënten die frequent MRI's of therapeutische echografieën nodig zullen hebben. De pomp is niet verbonden met een bloedglucosemeter. Geadviseerd wordt minstens vier keer per dag de bloedglucosespiegels te controleren om een mogelijke storing van de pomp op te sporen en de glykemische controle te monitoren. Tijdens een vulprocedure van de pomp kan subcutaan een geringe hoeveelheid insuline worden afgezet, die mogelijk kan leiden tot hypoglykemie; de bloedglucosespiegel nauwlettend controleren op de dagen van het vullen. De patiënt dient altijd te kunnen beschikken over subcutane insuline-injecties, in geval van storing van de pomp. Het wordt aangeraden de pomp elke 6 maanden te spoelen, om ophopingen van insuline-afzettingen in het pompmechanisme te voorkómen. Gebruik bij kinderen die hun volwassen gestalte nog niet hebben bereikt is gecontra-indiceerd, vanwege de grootte van de pomp. Zie voor uitgebreide informatie de waarschuwingen en voorzorgen in de 'officiële productinformatie CBG/EMA'.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het langdurige effect van insuline icodec kan het herstel van hypoglykemie vertragen. Aan het begin van een hypoglykemische episode, de bloedglucosespiegel nauwkeurig meten tot herstel.
Het risico op hypoglykemie van insuline icodec bij diabetes type 1 is hoger dan van insuline degludec. Behandel patiënten met diabetes type 1 alleen met insuline icodec als er een duidelijk voordeel wordt verwacht van een doseerschema van eenmaal per week.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- langdurig bestaande diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Controleer nauwlettend bij factoren die de gevoeligheid voor hypoglykemie vergroten:
- verandering in het injectiegebied;
- verbeterde insulinegevoeligheid (bv. door verwijdering van stressfactoren);
- ongewone, toegenomen of langdurige lichamelijke activiteit;
- acute ziekte (bv. braken, diarree, koorts);
- onvoldoende voedselinname en gemiste maaltijden;
- alcoholconsumptie;
- bepaalde niet-gecompenseerde endocriene stoornissen (bv. hypothyroïdie en bijnierschorsinsufficiëntie);
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Bij acute ziekte, of bij kortdurende verandering in de hoeveelheid lichaamsbeweging of het dieet dient de patiënt contact op te nemen met de zorgverlener voor mogelijke aanpassingen in de glucose-inname of de dosering van andere glucoseverlagende medicatie. De dosering insuline icodec niet aanpassen, vanwege de lange halfwaardetijd.
Bij mensen met verminderde nier- of leverfunctie, de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Hyperglykemie kan optreden bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling, en bij een verhoogde insulinebehoefte door bijkomende ziekten (vooral infecties). Symptomen zijn dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Bij ernstige hyperglykemie wordt toediening van snelwerkende insuline aanbevolen. Onbehandelde hyperglykemie kan tot diabetische ketoacidose leiden.
Het overschakelen van een andere insuline op insuline icodec uitvoeren onder strikt medisch toezicht. Het aanpassen van de dosis kortwerkende insuline en de dosis basale insuline kan nodig zijn. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling.
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Gemeld is dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie. Controleer de bloedglucosespiegel na een dergelijke verandering van injectiegebied, en overweeg dosisaanpassing van bloedglucoseverlagende middelen.
Een abrupte verbetering van de bloedglucose-instelling (door intensieve insulinetherapie) kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie.
De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij:
- nieuw gediagnosticeerde insuline-naïeve patiënten met diabetes type 1;
- kinderen < 18 jaar.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer óf door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in hongergevoel, zwakte, trillen, transpireren, bleke huid, hartkloppingen, misselijkheid, braken, hoofdpijn, visusstoornissen, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). Ernstige hypoglykemie kan leiden tot verlies van het bewustzijn en/of insulten, en kan tijdelijke of irreversibele cerebrale schade of zelfs de dood tot gevolg hebben.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Kortwerkend, zeer ver gezuiverd, recombinant humaan insuline. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking (bij subcutane toediening): na ca. 30 minuten; maximale effect binnen 1–4 uur; werkingsduur: 7–9 uur.
Kinetische gegevens
T max | subcutaan: 1,5 tot 2,5 uur; intraperitoneaal: ca. 0,54 uur. |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | ca. 4–6 min (insuline), bij ernstige nierinsufficiëntie langer. De biologische halfwaardetijd kan echter zijn verlengd door binding aan anti-insuline antilichamen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Ultra-langwerkend humaan insuline-analogon, geproduceerd door middel van recombinant-DNA-technologie in Saccharomyces cerevisiae. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de perifere glucoseopname te stimuleren, vooral door skeletspieren en vet, en door de productie van glucose in de lever te remmen. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse en proteolyse.
De verlengde werking van insuline icodec wordt veroorzaakt door (reversibele) binding aan albumine, wat resulteert in een depoteffect in de bloedsomloop. Daarnaast heeft het een verminderde affiniteit voor de insulinereceptor. Bij steady-state houdt het glucoseverlagende effect gedurende 7 dagen aan.
1 eenheid (E) insuline icodec komt overeen met 1 E insuline glargine (100 E/ml), 1 E insuline detemir, 1 E insuline degludec of 1 internationale eenheid (IE) humane insuline.
Kinetische gegevens
Overig | Steady-state wordt bereikt na 2‐4 weken bij het starten zonder dosisverhoging, en na 2‐3 weken bij het starten met een dosisverhoging van 50% bij de eerste dosis. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | vergelijkbaar met die van humane insuline. Geen van de gevormde metabolieten is actief. |
T 1/2el | ca. 7 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
insuline, gewoon hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline icodec (A10AE07) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk
Groepsinformatie
insuline icodec hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk