Farmacotherapeutisch Kompas

U bevindt zich hier:

Farmacotherapeutisch Kompas Geneesmiddelen
Wis invoer

Uitbreiden…

Open/sluiten

Welke geneesmiddelen wilt u aan de vergelijking toevoegen?

insuline, gewoon/​insuline, isofaan

insulinen A10AD01

Sluiten

insuline glargine/​lixisenatide

insulinen A10AE54

Sluiten

Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Actraphane Novo Nordisk bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof '30/70'
Verpakkingsvorm
patroon 3 ml ('Penfill')

Bevat per ml: gewoon insuline 30 IE en isofaan insuline 70 IE.

Toedieningsvorm
Injectievloeistof '50/50'
Verpakkingsvorm
patroon 3 ml ('Penfill')

Bevat per ml: gewoon insuline 50 IE en isofaan insuline 50 IE.

Humuline Eli Lilly Nederland

Toedieningsvorm
Injectievloeistof '30/70'
Verpakkingsvorm
patroon 3 ml

Bevat per ml: gewoon insuline 30 IE en isofaan insuline 70 IE.

Mixtard Novo Nordisk bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof '30/70'
Verpakkingsvorm
flacon 10 ml, patroon 3 ml ('Penfill')

Bevat per ml: gewoon insuline 30 IE en isofaan insuline 70 IE.

Toedieningsvorm
Injectievloeistof '50/50'
Verpakkingsvorm
patroon 3 ml ('Penfill')

Bevat per ml: gewoon insuline 50 IE en isofaan insuline 50 IE.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Suliqua Bijlage 2 Sanofi SA

Toedieningsvorm
Injectievloeistof '10–40'
Verpakkingsvorm
pen 3 ml

Bevat per ml: insuline glargine 100 E en lixisenatide 50 microg. Elke doseerstap bevat insuline glargine 1 E en lixisenatide 0,5 microg.

Toedieningsvorm
Injectievloeistof '30–60'
Verpakkingsvorm
pen 3 ml

Bevat per ml: insuline glargine 100 E en lixisenatide 33 microg. Elke doseerstap bevat insuline glargine 1 E en lixisenatide 0,33 microg.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.

Bij diabetes type I gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat. Als een basaal-bolus schema minder geschikt of te belastend is, is een tweemaal daags schema van mix-insulinen een alternatieve optie.

Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl.

Bij diabetes type 2 zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (zonder voorgeschiedenis van HVZ, hartfalen of chronische nierschade) is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Voeg bij onvoldoende resultaat gliclazide toe, of eventueel een GLP1-agonist bij een BMI ≥ 30 kg/m2 of een SGLT2-remmer bij ≥ 4 cardiovasculaire risicofactoren. Vanaf de volgende stap is de keuze voor medicatie afhankelijk van de gewenste HbA1c-daling en van kenmerken en voorkeuren van de patiënt (opties zijn een DPP4-remmer, gliclazide, GLP1-agonist, (middel)langwerkende insuline of SGLT2-remmer).

Bij diabetes type 2 met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (blijkend uit een voorgeschiedenis van HVZ of hartfalen, en/of chronische nierschade met bijkomend matig tot sterk verhoogd cardiovasculair risico) is het advies te starten met een SGLT2-remmer of bij een contra-indicatie voor een SGLT2-remmer, een GLP1-agonist. Voeg bij onvoldoende resultaat eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist als deze nog niet wordt gebruikt.

Advies

Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl.

Bij diabetes type 2 zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (zonder voorgeschiedenis van HVZ, hartfalen of chronische nierschade) is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Voeg bij onvoldoende resultaat gliclazide toe, of eventueel een GLP1-agonist bij een BMI ≥ 30 kg/m2 of een SGLT2-remmer bij ≥ 4 cardiovasculaire risicofactoren. Vanaf de volgende stap is de keuze voor medicatie afhankelijk van de gewenste HbA1c-daling en van kenmerken en voorkeuren van de patiënt (opties zijn een DPP4-remmer, gliclazide, GLP1-agonist, (middel)langwerkende insuline of SGLT2-remmer).

Bij diabetes type 2 met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten (blijkend uit een voorgeschiedenis van HVZ of hartfalen, en/of chronische nierschade met bijkomend matig tot sterk verhoogd cardiovasculair risico) is het advies te starten met een SGLT2-remmer of bij een contra-indicatie voor een SGLT2-remmer, een GLP1-agonist. Voeg bij onvoldoende resultaat eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist als deze nog niet wordt gebruikt.

GLP1-agonisten (dulaglutide, exenatide, liraglutide, semaglutide) verlagen de kans op sterfte door alle oorzaken, sterfte door cardiovasculaire oorzaken, niet-fataal myocardinfarct, niet-fatale beroerte en nierfalen na 5 jaar behandeling bij patiënten met een zeer hoog risico op HVZ. NB: Van lixisenatide is een eventuele meerwaarde vooralsnog onvoldoende aangetoond.

Aan de vergoeding van insuline glargine/lixisenatide zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.

  • ZIN-rapport 2016 GLP1-agonisten Suliqua® DM2 niet gereguleerd met basale insuline

Indicaties

Diabetes mellitus.

Gerelateerde informatie

  • diabetes mellitus type 1
  • diabetes mellitus type 2

Indicaties

  • Diabetes mellitus type 2 bij volwassenen, ter verbetering van de glykemische controle, als aanvulling op dieet en lichaamsbeweging, in combinatie met metformine, met of zonder een SGLT2-remmer.

Gerelateerde informatie

  • diabetes mellitus type 2

Doseringen

Klap alles open Klap alles dicht

Diabetes mellitus

Volwassenen

Individueel instellen, dosis op geleide van bloedglucosewaarden. De individuele insulinebehoefte is meestal 0,3–1,0 IE/kg lichaamsgewicht per dag. De combinatie van kort– en middellangwerkende insuline 2×/dag toedienen: ca. 2/3 deel van de dagdosis vóór het ontbijt en ca. 1/3 deel vóór de avondmaaltijd.

Kinderen > 1 maand

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: dosering op geleide van bloedglucosewaarden.

Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, bij een bijkomende ziekte of bij overzetten op een ander type of merk insuline. Bij een aandoening van de bijnieren, hypofyse of schildklier kan de insulinebehoefte afnemen. Bij een infectie, koorts of acidose kan de insulinebehoefte toenemen.

Bij verminderde nierfunctie kan de insulinebehoefte afnemen.

Bij verminderde leverfunctie kan de insulinebehoefte afnemen.

Toediening

  • Het product direct vóór gebruik minstens tien keer zwenken, totdat de vloeistof er homogeen troebel of melkachtig uitziet.
  • Toedienen via een subcutane injectie in buikwand, dij, gluteale gebied of deltoïdeus gebied, 30 minuten vóór de maaltijd. De snelheid van insuline-absorptie kan per gebied verschillend zijn.
  • Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
  • Niet i.v. toedienen en niet gebruiken in een infuuspomp.

Doseringen

De injectievloeistof '10–40' (100 E insuline glargine + 50 microg lixisenatide/ml) levert doseerstappen van 10–40 E insuline glargine in combinatie met 5–20 microg lixisenatide.

De injectievloeistof '30–60' (100 E insuline glargine + 33 microg lixisenatide/ml) levert doseerstappen van 30–60 E insuline glargine in combinatie met 10–20 microg lixisenatide.

Let op! Vóór aanvang van de behandeling stoppen met basale insuline of een GLP1-agonist of een oraal bloedglucoseverlagend middel, met uitzondering van metformine en eventueel een SGLT2-remmer.

Klap alles open Klap alles dicht

Diabetes mellitus type 2

Volwassenen

s.c. 1×/dag binnen een uur voorafgaand aan de maaltijd. De startdosis kiezen op basis van de voorgaande behandeling met bloedglucoseverlagende middelen:

Overschakelen van orale bloedglucoseverlagende behandeling of GLP1-agonist (geen insuline of < 20 E basale insuline per dag): aanbevolen startdosis met injectievloeistof '10–40': 10 doseerstappen (10 E insuline glargine met 5 microg lixisenatide) per dag.

Overschakelen van 1×/dag basale insuline (100 E/ml) met vorige dosering ≥ 20 tot < 30 E: aanbevolen startdosis met injectievloeistof '10–40': 20 doseerstappen (20 E insuline glargine met 10 microg lixisenatide) per dag.

Overschakelen van 1×/dag basale insuline (100 E/ml) met vorige dosering ≥ 30 tot ≤ 60 E: aanbevolen startdosis met injectievloeistof '30–60': 30 doseerstappen (30 E insuline glargine met 10 microg lixisenatide) per dag.

Overschakelen van 2×/dag basale insuline of insuline glargine 300 E/ml: de totale dagdosering insuline met 20% verlagen.

De dosering vervolgens individueel aanpassen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel tot max. 40 doseerstappen per dag met de injectievloeistof '10–40' of tot max. 60 doseerstappen per dag met de injectievloeistof '30–60'. Tijdens de omzetting en de daaropvolgende weken de bloedglucosespiegel nauwgezet controleren.

Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, of bij een bijkomende ziekte.

Een gemiste dosis zo nodig toedienen binnen een uur vóór de volgende maaltijd, maar injecteer geen twee doses op één dag. Controleer de bloedglucosespiegel en dien de volgende dosis toe op het gebruikelijke tijdstip.

Ouderen ≥ 65 jaar: de dosis individueel aanpassen op basis van glucosecontrole; voor lixisenatide is geen dosisaanpassing nodig op basis van leeftijd. Er is weinig ervaring bij ouderen ≥ 75 jaar.

Verminderde nierfunctie: de behoefte aan insuline kan verminderd zijn; voor lixisenatide is geen dosisaanpassing nodig bij creatinineklaring ≥ 30 ml/min. Toepassing bij creatinineklaring < 30 ml/min of terminale nierziekte wordt niet aanbevolen, wegens gebrek aan ervaring hierbij.

Verminderde leverfunctie: de behoefte aan insuline kan verminderd zijn; voor lixisenatide is geen dosisaanpassing nodig.

Toediening: subcutane injectie in de buik, deltaspier of dij, iedere dag binnen een uur voorafgaand aan dezelfde maaltijd. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en/of cutane amyloïdose te verminderen.

Bijwerkingen

Meest voorkomend: hypoglykemie.

Vaak (1–10%): lokale overgevoeligheidsreacties, zoals roodheid, zwelling, pijn, jeuk, vooral door hulpstoffen zoals zink, protamine en conserveermiddelen.

Soms (0,1–1%): oedeem, (verergering van) diabetische retinopathie; met name tijdelijk na snelle verbetering van de voorafgaande slechte metabole controle. Acute perifere neuropathie (m.n. bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie) die meestal reversibel is. Lokaal lipodystrofie, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats. Huiduitslag, urticaria.

Zeer zelden (< 0,01%): gegeneraliseerde allergische reacties, variërend van gastro-intestinale klachten tot levensbedreigende anafylactische shock met o.a. bronchospasme, larynxoedeem en circulatoire collaps. Refractiestoornissen.

Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).

  • Informatie van Lareb over dit middel
  • Meldformulier bijwerkingen

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.

Vaak (1-10%): duizeligheid. Misselijkheid, braken, diarree. Reactie op de injectieplaats, zoals erytheem, oedeem of jeuk.

Soms (0,1-1%): nasofaryngitis, bovenste-luchtweginfectie. Urticaria. Hoofdpijn, dysgeusie. Dyspepsie, buikpijn. Cholelithiase, cholecystitis. Vermoeidheid.

Zelden (0,01-0,1%): vertraagde maaglediging.

Verder zijn gemeld: gegeneraliseerde allergische reacties, zoals anafylaxie en angio-oedeem. Cutane amyloïdose en lipodystrofie op de injectieplaats. Pulmonale aspiratie tijdens algehele anesthesie of diepe sedatie, als gevolg van vertraagde maaglediging.

Meer informatie: insuline glargine#bijwerkingen

  • Informatie van Lareb over dit middel
  • Meldformulier bijwerkingen

Interacties

De insulinebehoefte kan veranderen door andere stoffen:

Verlaging van de insulinebehoefte door: androgene en anabole steroïden, orale bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, ACE-remmers, angiotensine–II receptor antagonisten, fluoxetine, MAO-remmers, niet-selectieve β-blokkers, sulfonamiden, hoge doses (> 2 g) salicylaten en alcohol.

Verhoging van de insulinebehoefte door: orale anticonceptiva, glucocorticoïden, HIV-proteaseremmers, danazol, thiazide- en lisdiuretica, sympathicomimetica, fenothiazine–derivaten, schildklierhormonen, groeihormonen en atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine).

Somatostatine-analoga (octreotide, lanreotide) kunnen de insulinebehoefte zowel verlagen als verhogen.

Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden.

Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.

Interacties

Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.

Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine-derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyromimetica.

Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms wordt gevolgd door een hyperglykemie.

Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.

Lixisenatide vertraagt de maaglediging en kan de absorptiesnelheid van oraal toegediende geneesmiddelen verminderen: bij gelijktijdig gebruik van middelen met smalle therapeutische breedte nauwgezet controleren, met name in het begin van de behandeling met lixisenatide. Wanneer dergelijke middelen met voedsel moeten worden ingenomen, deze zo mogelijk innemen tijdens een maaltijd waarbij geen lixisenatide wordt toegediend. Geneesmiddelen die voor de werkzaamheid afhankelijk zijn van drempelconcentraties zoals antibiotica, evenals maagsapresistente preparaten, minimaal 1 uur vóór of 4 uur na de injectie met lixisenatide innemen. Bij combinatie met paracetamol 1–4 uur na injectie met lixisenatide rekening houden met een vertraagde werking van paracetamol. Bij behandeling met vitamine K-antagonisten de INR frequent controleren bij aanvang en staken van de behandeling met lixisenatide.

Zwangerschap

Teratogenese: Ruime ervaring met insuline gewoon en insuline isofaan tijdens de zwangerschap wijst niet op een toename van aangeboren afwijkingen.

Advies: Kan worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.

Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.

  • Informatie van Lareb over dit middel bij zwangerschap

Zwangerschap

Teratogenese: Lixisenatide: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.

Advies: Gebruik ontraden.

Overig: Een vruchtbare vrouw dient gedurende de behandeling adequate anticonceptie toe te passen.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.

Advies: Kan worden gebruikt.

Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.

  • Informatie van Lareb over dit middel bij lactatie

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Insuline glargine: onbekend, maar waarschijnlijk in kleine hoeveelheden. Insuline wordt in het maag-darmkanaal van de zuigeling afgebroken. Lixisenatide: onbekend, bij dieren in geringe mate. GLP1-agonisten worden niet of nauwelijks opgenomen na orale inname (door de zuigeling).

Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af.

Contra-indicaties

  • hypoglykemie.

Contra-indicaties

Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.

Waarschuwingen en voorzorgen

Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.

De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:

  • een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
  • leeftijd > 65 jaar;
  • autonome neuropathie;
  • een lange historie van diabetes;
  • psychiatrische ziekte;
  • combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).

In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:

  • overschakeling op een ander type of merk insuline;
  • verandering van injectiegebied;
  • verhoogde insulinegevoeligheid (bv. door het wegvallen van stressfactoren);
  • ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit;
  • bijkomende ziekten (bv. braken, diarree);
  • onvoldoende voedselinname, overgeslagen maaltijden;
  • alcoholgebruik;
  • bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bv. hypothyroïdie en adenohypofysaire – of bijnierschorsinsufficiëntie);
  • bijkomende behandeling met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).

Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.

Hyperglykemie kan optreden bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling, vooral bij type 1-diabeten. Symptomen zijn dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.

Waarschuwingen en voorzorgen

Insuline glargine/lixisenatide niet toepassen bij diabetes mellitus type 1 of diabetische ketoacidose.

Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.

In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:

  • verandering van injectiegebied;
  • verhoogde insulinegevoeligheid (bv. door het wegnemen van stressfactoren);
  • ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit;
  • bijkomende ziekten (bv. braken, diarree);
  • onvoldoende voedselinname, overgeslagen maaltijden;
  • alcoholgebruik;
  • bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bv. hypothyroïdie en adenohypofysaire – of bijnierschorsinsufficiëntie);
  • gelijktijdige behandeling met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).

Acute pancreatitis is waargenomen bij gebruik van GLP1-agonisten; informeer patiënten over kenmerkende symptomen hiervan. Bij vermoeden van pancreatitis de behandeling staken. Indien de diagnose pancreatitis wordt gesteld de behandeling niet opnieuw beginnen. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van pancreatitis.

Er zijn gevallen van pulmonale aspiratie gemeld bij behandeling met GLP1-agonisten tijdens algehele anesthesie of diepe sedatie. Vóór het overgaan tot procedures met algemene anesthesie of diepe sedatie, rekening houden met het grotere risico op residuale maaginhoud als gevolg van vertraagde maaglediging.

Door gastro-intestinale bijwerkingen van lixisenatide kan dehydratie optreden. Bij het optreden van deze bijwerkingen, met name in het begin van de behandeling, voorzorgsmaatregelen nemen om een vochttekort te voorkomen. Gebruik bij een ernstige gastro-intestinale aandoening wordt ontraden.

Bij leverinsufficiëntie en bij lichte of matige nierinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.

Onderzoeksgegevens

  • Combinatie met DPP4-remmers, sulfonylureumderivaten, gliniden en pioglitazon is niet onderzocht.
  • Toepassing bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) of terminale nierziekte wordt ontraden, wegens onvoldoende gegevens.
  • Er is weinig ervaring bij ouderen ≥ 75 jaar.

Overdosering

Symptomen

Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.

Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.

Overdosering

Neem voor meer informatie over een vergiftiging met insuline glargine/lixisenatide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Combinatie van recombinant gewoon humaan insuline (kortwerkend) en isofaan humaan insuline (middellang werkend). Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).

Werking: s.c. na 30–60 min, maximale effect binnen 1,5–8 uur; werkingsduur: 11–24 uur.

Kinetische gegevens

Resorptie snelle absorptie (insuline gewoon); vertraagd (insuline isofaan).
T max s.c. 1,5–2,5 uur (insuline gewoon), 2–18 uur (insuline isofaan).
Metabolisering vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten.
T 1/2el gem. enkele min (insuline), bij ernstige nierinsufficiëntie langer. De biologische halfwaardetijd kan echter zijn verlengd door binding aan anti-insuline antilichamen.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd

Eigenschappen

Combinatie van een langwerkend insuline-analogon (zie insuline glargine#eigenschappen) en een glucagonachtige peptide (GLP-1)-receptoragonist.

Lixisenatide activeert de GLP-1-receptor. Dit leidt tot een verhoging van cyclisch AMP. Bij hoge bloedglucosespiegels verhoogt lixisenatide op een glucoseafhankelijke manier de secretie van insuline door β-cellen en verlaagt het de glucagonafgifte. Tijdens hypoglykemie echter vermindert lixisenatide de insulinesecretie zonder belemmering van de glucagonsecretie. Lixisenatide vertraagt tevens de maaglediging, waardoor glucose uit een maaltijd minder snel wordt opgenomen.

Kinetische gegevens

insuline glargine
V d ca. 24,3 l/kg.
Metabolisering snel tot het actieve M1 (21A-Gly-insuline) en M2 (21A-Gly-des-30B-Thr-insuline), waarbij M1 de voornaamste circulerende metaboliet is.
lixisenatide
T max s.c. 2,5–3 uur.
V d ca. 1,4 l/kg.
Metabolisering als endogene peptiden door proteolytische enzymen.
T 1/2el ca. 3 uur.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd

Groepsinformatie

insuline, gewoon/insuline, isofaan hoort bij de groep insulinen.

  • insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
  • insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
  • insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
  • insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
  • insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
  • insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
  • insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
  • insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
  • insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
  • insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
  • insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
  • insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
  • insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk

Groepsinformatie

insuline glargine/lixisenatide hoort bij de groep insulinen.

  • insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
  • insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
  • insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
  • insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
  • insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
  • insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
  • insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
  • insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
  • insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
  • insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
  • insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
  • insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
  • insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk

Kosten

Kosten laden…

Kosten

Kosten laden…

Zie ook

Geneesmiddelgroep

  • insulinen

Indicaties

  • diabetes mellitus type 1
  • diabetes mellitus type 2

Externe links

  • Officiële productinformatie CBG/EMA
  • Medicijnkosten.nl
  • GIPdatabank
  • Geneesmiddelinformatie voor patiënten
  • Kinderformularium (NKFK)

Zie ook

Geneesmiddelgroep

  • insulinen

Indicaties

  • diabetes mellitus type 2

Externe links

  • Officiële productinformatie CBG/EMA
  • Medicijnkosten.nl
  • GIPdatabank
???naar.zoeken???
Zorginstituut Nederland
Onafhankelijke geneesmiddelinformatie
voor zorgprofessionals

Service

  • Contact
  • E-learning cursus FK
  • Mobiele apps
  • Help

Over

  • Over deze site
  • Verantwoording
  • Veelgestelde vragen
  • Proclaimer
  • Copyright
  • Cookies
  • Toegankelijkheid
Het Farmacotherapeutisch Kompas gebruikt analytische cookies om het gebruik van de website te analyseren en daarmee de website te kunnen verbeteren.
Lees meer over cookies en hoe u cookies kunt uitschakelen

Web-App

Installeer deze Web-App op je iPhone: Tap het deel-icoon en daarna "Zet op beginscherm".