Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Ryzodeg Novo Nordisk bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof
Verpakkingsvorm
pen 3 ml ('FlexTouch')

Bevat per ml: insuline degludec 70 E en insuline aspart 30 E.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.

Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.

Gebruik van insuline degludec wordt conform de NHG-Standaard afgeraden, omdat er geen voordelen zijn ten opzichte van de andere langwerkende insulineanalogen en insuline isofaan, terwijl er onduidelijkheid is over de langetermijnveiligheid.

Indicaties

  • Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar.

Gerelateerde informatie

Doseringen

Klap alles open Klap alles dicht

Diabetes mellitus type 1

Volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar

aanbevolen startdosis: 60–70% van de totale dagelijkse insulinebehoefte, gevolgd door individuele aanpassingen. 1×/dag toedienen bij de hoofdmaaltijd. Gebruik tevens een kortwerkende insuline bij de resterende maaltijden.

Overschakelen van andere insulinen: de aanbevolen startdosis is hetzelfde. Blijf de bloedglucosespiegel nauwgezet controleren gedurende de weken na de overschakeling; het kan noodzakelijk zijn de doses en/of het tijdstip van gelijktijdig gebruikte kortwerkende insuline of de overige diabetesbehandeling aan te passen.

Diabetes mellitus type 2

Volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar

aanbevolen startdosis: 10 E/dag, gevolgd door individuele aanpassingen. Toedienen in 1-2 doses bij de hoofdmaaltijd(en). Kan als monotherapie worden gegeven, in combinatie met orale bloedglucoseverlagende middelen en/of in combinatie met bolusinsuline. Zodra bij eenmaal daags gebruik hogere doses nodig zijn, overschakeling naar tweemaal daags gebruik overwegen (bv. om hypoglykemie te voorkomen).

Overschakelen van andere insulinen: bij overschakeling van éénmaal per dag basale of mix-insuline: omzetten naar één- of tweemaal per dag insuline degludec/insuline aspart op basis van eenheid op eenheid, met dezelfde totale insulinedosis als daarvoor.

Bij overschakeling van een meermaals per dag basale of mix-insuline: omzetten naar één- of tweemaal per dag insuline degludec/insuline aspart op basis van eenheid op eenheid, met dezelfde totale insulinedosis als daarvoor.

Bij overschakeling van een basaal-bolusregime: omzetten op basis van individuele behoeften, meestal kan hetzelfde aantal basale eenheden worden gebruikt.

Blijf de bloedglucosespiegel nauwgezet controleren gedurende de weken na de overschakeling; het kan noodzakelijk zijn de doses en/of het tijdstip van gelijktijdig gebruikte kortwerkende insuline of de overige diabetesbehandeling aan te passen.

Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, bij een bijkomende aandoening van de nieren, lever, bijnieren, hypofyse of schildklier, of bij overzetten op een ander type of merk insuline. Bij ziekten, vooral infecties en koorts, neemt de insulinebehoefte meestal toe.

Bij vergeten van een dosis, deze bij de volgende hoofdmaaltijd alsnog toedienen en dan weer het reguliere doseerschema volgen.

Toediening

  • Subcutaan toedienen via een injectie in de dij, bovenarm of buikwand. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
  • Niet i.v. of i.m. toedienen en niet gebruiken in een infuuspomp.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.

Vaak (1-10%): reacties op de injectieplaats.

Soms (0,1-1%): perifeer oedeem.

Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheidsreacties (urticaria, zwelling van de tong en lippen, misselijkheid, diarree, vermoeidheid, jeuk).

Verder zijn gemeld: lipodystrofie en cutane amyloïdose op de injectieplaats.

Interacties

De insulinebehoefte kan veranderen door andere stoffen:

Verlaging van de insulinebehoefte door: androgene en anabole steroïden, orale bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, ACE-remmers, angiotensine–II receptor antagonisten, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, niet-selectieve β-blokkers, sulfonamiden en hoge doses (> 2 g) salicylaten.

Verhoging van de insulinebehoefte door: orale anticonceptiva, glucocorticoïden, HIV-proteaseremmers, danazol, thiazide- en lisdiuretica, sympathicomimetica, fenothiazine–derivaten, schildklierhormonen, groeihormonen en atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine).

Somatostatine-analoga (octreotide, lanreotide) kunnen de insulinebehoefte zowel verlagen als verhogen.

Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden.

Alcohol kan het hypoglykemische effect van insuline versterken of verminderen.

Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.

Zwangerschap

Teratogenese: Er is geen ervaring met het gebruik van insuline degludec in de zwangerschap.

Advies: Gebruik van dit combinatiepreparaat ontraden. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline; de voorkeur gaat hierbij uit naar insulinen waarmee ruime ervaring is tijdens de zwangerschap.

Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens). Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.

Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.

Contra-indicaties

  • hypoglykemie.

Waarschuwingen en voorzorgen

Wees extra voorzichtig met het gebruik van dit combinatiepreparaat bij kinderen van 2 tot 5 jaar; mogelijk komt ernstige hypoglykemie bij hen vaker voor vergeleken met een basaal-bolus regime.

Door de verlengde werking van insuline degludec kan het herstel van hypoglykemie worden vertraagd.

De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:

  • een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
  • leeftijd > 65 jaar;
  • autonome neuropathie;
  • een lange historie van diabetes;
  • psychiatrische ziekte;
  • combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).

Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.

Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.

Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie. Controleer de bloedglucosespiegel na een dergelijke verandering van injectiegebied, en overweeg dosisaanpassing.

Een abrupte verbetering van de bloedglucose-instelling (door intensievere insulinetherapie) kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie.

Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode en droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden. In geval van ernstige hyperglykemie wordt toediening van snelwerkende insuline aanbevolen.

Er is geen ervaring met het gebruik van dit combinatiepreparaat bij kinderen < 2 jaar.

Overdosering

Symptomen

hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.

Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.

Eigenschappen

Combinatie van een ultra-langwerkend en een kortwerkend insuline–analogon. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).

De werkingsduur van een eenmalige dosis is langer dan 24 uur.

Kinetische gegevens

Resorptie Na subcutane injectie vormen zich oplosbare en stabiele multihexameren van insuline degludec die een insulinedepot vormen in het subcutane weefsel. Insuline degludec monomeren worden geleidelijk afgegeven aan de circulatie. Insuline aspart monomeren worden snel afgegeven aan de circulatie.
Overig Steady-state wordt 2–3 dagen na dagelijkse toediening bereikt (insuline degludec).
T max ca. 72 minuten (insuline aspart).
Eiwitbinding > 99% (insuline degludec), < 10% (insuline aspart).
Metabolisering vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten.
T 1/2el ca. 25 uur (insuline degludec).

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd