Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Lisinopril (als dihydraat) Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Tablet
Sterkte
2,5 mg, 5 mg, 10 mg, 20 mg, 30 mg

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazidediuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.

Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve bètablokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.

Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.

Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.

Na behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van een recidief middels niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De patiënt krijgt levenslang acetylsalicylzuur in combinatie met een P2Y12-remmer gedurende in principe 12 maanden. Verder bestaat de behandeling in het algemeen uit een cholesterolverlager, een lipofiele selectieve β-blokker en een ACE-remmer.

Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).

Binnen de groep van de ACE-remmers bestaan grote prijsverschillen.

Indicaties

  • Essentiële hypertensie;
  • Hartfalen;
  • Kortdurende behandeling (6 weken) van hemodynamisch stabiele patiënten na een acuut myocardinfarct (binnen 24 uur);
  • Beginnende nefropathie bij hypertensieve patiënten met diabetes mellitus type 2.

Gerelateerde informatie

Doseringen

Klap alles open Klap alles dicht

Essentiële hypertensie

Volwassenen

Begindosering 10 mg 1×/dag. Bij gebruik van een diureticum dat niet enkele dagen gestaakt kan worden beginnen met 5 mg/dag; bij een sterk geactiveerd RAAS (bij renovasculaire hypertensie, bij volume- en/of natriumdepletie, hartfalen of ernstige hypertensie): aanvankelijk 2,5–5 mg 1× per dag (en start onder medisch toezicht).

Gebruikelijke onderhoudsdosering: 20 mg 1×/dag; bij onvoldoende effect na 2–4 weken weken dosering verhogen, max. 80 mg 1×/dag.

Verminderde nierfunctie: begindosering: creatinineklaring: 31–80 ml/min: 5–10 mg 1×/dag; 10–30 ml/min: 2,5–5 mg 1×/dag; < 10 ml/min (incl. dialysepatiënten): 2,5 mg 1×/dag, de dosering afstemmen op de bloeddruk. De dosering kan worden verhoogd totdat de bloeddruk onder controle is, max. 40 mg 1×/dag.

Kinderen 6–16 jaar

Begindosering bij 20–50 kg: 2,5 mg 1×/dag, onderhoudsdosering maximaal 20 mg/dag. Bij lichaamsgewicht ≥ 50 kg: begindosering 5 mg 1×/dag, onderhoudsdosering maximaal 40 mg/dag.

Overweeg bij kinderen met een verminderde nierfunctie een lagere startdosering of een groter toedieningsinterval.

Hartfalen

Volwassenen

(in combinatie met diuretica en/of β-blokkers of digoxine): begindosering 2,5 mg 1×/dag; op geleide van klinische reactie de dosering verhogen in stappen van max. 10 mg en met intervallen van minimaal 2 weken tot de hoogst te verdragen dosering van max. 35 mg 1×/dag.

Acuut myocardinfarct

Volwassenen

Binnen 24 uur na ontstaan van de klachten starten met 5 mg indien de systolische bloeddruk > 120 mmHg is; gevolgd door 5 mg na 24 uur, 10 mg na 48 uur en vervolgens 10 mg 1×/dag. Bij een systolische bloeddruk van < 100 mmHg de behandeling niet starten. Bij een systolische bloeddruk van 100–120 mmHg bij de start van de behandeling of gedurende de eerste 3 dagen na het infarct: begindosering 2,5 mg 1×/dag. Bij hypotensie tijdens de onderhoudsbehandeling (systolische bloeddruk ≤ 100 mmHg) de dagelijkse onderhoudsdosering verlagen tot 5 mg 1×/dag, met indien nodig tijdelijke verlagingen van 2,5 mg per dag. Bij aanhoudende hypotensie (systolische bloeddruk < 90 mmHg gedurende langer dan 1 uur) lisinopril staken.

Gestoorde nierfunctie: begindosering: creatinineklaring: 10–30 ml/min: 2,5–5 mg 1×/dag; < 10 ml/min (incl. dialysepatiënten): 2,5 mg 1×/dag, de dosering afstemmen op de bloeddruk.

Na 6 weken de behandeling staken, indien er geen aanwijzingen zijn voor hartfalen; indien hiervoor wel aanwijzingen zijn, de behandeling voortzetten.

Beginnende nefropathie bij diabetes mellitus

Volwassenen

Begindosering 10 mg 1×/dag, zo nodig verhogen tot 20 mg 1×/dag om een (zittend gemeten) diastolische bloeddruk < 90 mmHg te bereiken.

Gestoorde nierfunctie: begindosering: creatinineklaring: 31–80 ml/min: 5–10 mg 1×/dag; 10–30 ml/min: 2,5–5 mg 1×/dag; < 10 ml/min (incl. dialysepatiënten): 2,5 mg 1×/dag, de dosering afstemmen op de bloeddruk. De dosering kan worden verhoogd totdat de bloeddruk onder controle is, max. 40 mg 1×/dag.

Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.

Bijwerkingen

Vaak (1-10%): orthostatische effecten incl. hypotensie, duizeligheid, hoofdpijn. (Niet-productieve aanhoudende) hoest. Diarree, braken. Nierfunctiestoornis.

Soms (0,1-1%): palpitaties, tachycardie, fenomeen van Raynaud, myocardinfarct of CVA (mogelijk als gevolg van excessieve hypotensie bij patiënten met veel kans hierop). Misselijkheid, indigestie, buikpijn. Moeheid, zwakte, paresthesie, smaakstoornis, stemmingswisselingen, hallucinaties, slaapstoornis. Rinitis. Impotentie. Huiduitslag, jeuk. Hyperkaliëmie, verhoging van ureumwaarde in het bloed, serumcreatinineconcentratie en stijging van leverenzymwaarden.

Zelden (0,01-0,1%): urticaria, alopecia, psoriasis. Overgevoeligheidsreacties, angio-oedeem van gezicht, extremiteiten, lippen, tong, glottis en/of strottenhoofd. Uremie, acuut nierfalen. Droge mond. Reukstoornissen. Verwardheid. Gynaecomastie. Hyponatriëmie, verlaging hemoglobine- en hematocrietwaarden, verhoging serumbilirubineconcentratie. Syndroom van inadequate secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH).

Zeer zelden (< 0,01%): sinusitis, bronchospasme, allergische alveolitis, eosinofiele pneumonie. Oligurie, anurie. Pancreatitis, geelzucht, hepatitis (hepatocellulair of cholestatisch), leverinsufficiëntie, intestinaal angio-oedeem. Hyperhidrose, pemfigus, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, erythema multiforme, cutaan pseudolymfoom. Beenmergdepressie (bloedarmoede, trombocytopenie, leukopenie, neutropenie, agranulocytose), hemolytische anemie, lymfadenopathie, auto-immuunziekten. Hypoglykemie.

Verder zijn gemeld: syncope, symptomen van depressie, anafylactische/anafylactoïde reactie.

Melding is gemaakt van een symptomencomplex met positieve ANA, verhoogde bezinkingssnelheid van erytrocyten, leukocytose, eosinofilie, artritis, spierpijn, koorts, vasculitis, en allerlei huidreacties.

In zeldzame gevallen zijn ACE-remmers in verband gebracht met een syndroom dat begint met cholestatische icterus en overgaat in fulminante hepatische necrose en (soms) overlijden.

Interacties

Gelijktijdige behandeling met sacubitril is gecontra-indiceerd vanwege meer kans op angio-oedeem bij gelijktijdige remming van neprilysine en ACE; sacubitril/valsartan minimaal 36 uur ná inname van de laatste dosis van een ACE-remmer starten. Dit geldt ook andersom; na staken van de behandeling met sacubitril/valsartan, niet eerder dan 36 uur na de laatste dosering starten met een ACE-remmer.

Gelijktijdige behandeling met een ACE–remmer en een ARB vermeerdert de kans op hypotensie, syncope, hyperkaliëmie en achteruitgang van de nierfunctie; een dubbele blokkade alleen toepassen onder supervisie van een gespecialiseerd arts bij afzonderlijk gedefinieerde patiënten (zonder diabetische nefropathie) bij wie de nierfunctie, bloeddruk en het elektrolytengehalte regelmatig worden gecontroleerd. Bij diabetespatiënten of een verminderde nierfunctie (GFR < 60 ml/min/1,73 m² ) is het gebruik van lisinopril in combinatie met aliskiren gecontra–indiceerd. Bij andere patiënten wordt de combinatie ontraden; indien de combinatie toch toegepast dient te worden, is periodieke bepaling van de nierfunctie, bloeddruk en serumelektrolyten aanbevolen.

Bij toevoeging aan (voorafgaande) therapie met een diureticum kan een versterkte hypotensieve reactie optreden; bestaande diuretische therapie bij voorkeur 2–3 dagen vóór instelling op een ACE-remmer te staken.

Combinatie met sommige (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica, bepaalde anesthetica, baclofen, nitraten of andere vasodilatatoren kan een grotere bloeddrukdaling geven.

Kaliumzouten, kaliumsparende diuretica (bv. spironolacton, triamtereen, amiloride), heparine en andere plasmakalium-verhogende geneesmiddelen (bv. cotrimoxazol, tacrolimus, ciclosporine) versterken het effect op het serumkaliumgehalte en kunnen tot hyperkaliëmie leiden.

In combinatie met NSAID's (incl. COX-2-remmers en acetylsalicylzuur > 3 g/dag) kan de werking van ACE-remmers verminderen; vooral bij een gestoorde nierfunctie of bij volumedepletie kan door deze combinatie de nierfunctie (verder) achteruit gaan (gewoonlijk reversibel) en is er meer kans op hyperkaliëmie; combinatie met voorzichtigheid gebruiken, vooral bij ouderen.

ACE-remmers kunnen de uitscheiding van lithium verminderen; indien combinatie noodzakelijk is de lithiumspiegel zorgvuldig controleren, dosisverlaging kan noodzakelijk zijn.

Combinatie van ACE-remmers met insuline en/of orale bloedglucoseverlagende middelen kan leiden tot een hypoglykemie, vooral gedurende de eerste weken en bij een gestoorde nierfunctie; verricht extra controle hierop.

Er is meer kans op hematologische reacties (m.n neutropenie) bij combinatie met geneesmiddelen die een negatieve invloed hebben op het bloedbeeld (bv. allopurinol, cytostatica, immunosuppressiva waaronder corticosteroïden).

Bij combinatie met estramustine, een mTOR-remmer (everolimus, (tem)sirolimus), weefselplasminogeenactivatoren (tPA's) of vildagliptine is er meer kans op angio-oedeem.

Zwangerschap

Teratogenese: Er is geen eenduidigheid over het risico op aangeboren afwijkingen na blootstelling aan ACE-remmers in het 1e trimester, echter gebruik van ACE-remmers tijdens het 2e en 3e trimester is schadelijk, zich uitend in neonatale longhypoplasie, intra-uteriene groeivertraging, nierschade en afwijkingen aan schedel, aangezicht en ledematen. De kans op overlijden van de baby tijdens de zwangerschap of na de geboorte is verhoogd.

Farmacologisch effect: Gebruik van ACE-remmers tijdens het 2e en 3e trimester kan leiden tot foetale en/of neonatale toxiciteit zoals gestoorde nierfunctie, nierfalen, oligohydramnion, hypotensie en hyperkaliëmie. Oligohydramnion kan leiden tot longhypoplasie en dysmorfologie (schedel- en craniofaciale afwijkingen, ledemaats­afwijkingen).

Advies: Ontraden tijdens het 1e trimester, gecontra-indiceerd tijdens het 2e en 3e trimester.

Overige: Bij kinderwens en zwangerschap instellen op een alternatieve therapie; aangeraden wordt de patiënte bij het begin van de behandeling al hierop te wijzen. Als blootstelling vanaf het 2e trimester heeft plaatsgevonden, een echoscopie verrichten van de nieren en schedel van de foetus. Pasgeborenen nauwkeurig controleren op hypotensie.

Lactatie

Overgang in moedermelk: Onbekend.

Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel òf het geven van borstvoeding ontraden, met name bij prematuren en pasgeborenen.

Contra-indicaties

  • voorgeschiedenis van angio-oedeem (al dan niet in verband met een ACE-remmer);
  • overgevoeligheid voor ACE-remmers.

Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Interacties.

Waarschuwingen en voorzorgen

Vanwege het risico op een ernstige hypotensieve reactie is klinische instelling op ACE-remmers aangewezen bij ernstig hartfalen, ernstige volume- en/of natriumdepletie, ernstige renine-afhankelijke hypertensie, dialyse en indien een aanzienlijke bloeddrukdaling riskant is zoals bij ischemische hartziekten en cerebrovasculaire aandoeningen. Wees voorzichtig bij aorta/mitralisstenose en hypertrofische cardiomyopathie. Om de kans op ernstige hypotensie te minimaliseren bestaande diuretische therapie bij voorkeur 2–3 dagen vóór instelling op een ACE-remmer staken.

Hypotensie die tijdens anesthesie/operatie optreedt als gevolg van geblokkeerde angiotensine II-vorming kan worden gecorrigeerd door volumevergroting.

Na een acuut myocardinfarct de behandeling niet starten bij tekenen van nierdisfunctie (gedefinieerd als creatinineconcentratie > 177 micromol/l en/of proteïnurie > 500 mg/etmaal) of een systolische bloeddruk van ≤ 100 mmHg of bij cardiogene shock.

Bij een gestoorde nierfunctie deze controleren en de dosering verlagen en/of de toedieningsfrequentie verminderen. Met name bij ernstig hartfalen, renovasculaire hypertensie, gestoorde nierfunctie en in het bijzonder bij bilaterale stenose van de arteriae renales of bij unilaterale stenose bij slechts één functionerende nier, zoals na een niertransplantatie, rekening houden met (acute) achteruitgang van de nierfunctie en klinisch instellen op ACE-remmers. Indien tijdens behandeling na een acuut myocardinfarct nierinsufficiëntie optreedt (creatinineconcentratie > 265 micromol/l of een verdubbeling ten opzichte van de waarde van vóór behandeling) overwegen de behandeling te staken. Er is geen ervaring met lisinopril na het recentelijk ondergaan van een niertransplantatie.

Er is meer kans op hyperkaliëmie o.a. bij een leeftijd > 70 jaar, diabetes mellitus, een gestoorde of plotseling verslechterende nierfunctie, dehydratie, metabole acidose, acuut hartfalen, hypo-aldosteronisme en cel-afbraak (ischemie, trauma, rabdomyolyse).

Vanwege de kans op neutropenie de patiënt aanraden om gedurende de eerste drie maanden van de behandeling bij tekenen van infecties (keelpijn, koorts of algehele malaise) onmiddellijk de arts te waarschuwen. Wees extra voorzichtig bij collageen-vaatziekten of behandeling met immunosuppressiva of allopurinol met name als deze gepaard gaan met een verminderde nierfunctie; bij deze patiënten het bloedbeeld (m.n. het aantal leukocyten) controleren vanwege meer kans op neutropenie. Sommige van deze patiënten ontwikkelen ernstige infecties die niet op intensieve antibiotische behandeling reageerden.

Bij dialyse met 'high flux'-membranen en bij LDL-aferese via dextransulfaatabsorptie gelijktijdig gebruik van ACE-remmers vermijden vanwege de kans op ernstige anafylactoïde reacties, of dialyseren met een andere membraan.

Bij desensibilisatie met dierlijke gifstoffen zijn anafylactische reacties beschreven; wees voorzichtig met ACE-remmers.

Bij optreden van angio-oedeem de toediening onmiddellijk staken; indien de zwelling de tong, glottis of larynx betreft en er kans is op luchtwegobstructie, tevens zo snel mogelijk adrenaline 0,3–0,5 mg i.m. toedienen. Ook bij alleen een zwelling van de tong (zonder ademnood) de patiënt langdurig (ten minste 12–24 uur) observeren omdat de behandeling met antihistaminica en corticosteroïden mogelijk niet afdoende is. Ook intestinaal angio-oedeem is gemeld bij gebruik van ACE-remmers.

Bij ontwikkeling van icterus of significante stijging van leverenzymwaarden de behandeling staken.

Er is geen ervaring met lisinopril bij patiënten die recentelijk een niertransplantatie hebben ondergaan.

ACE-remmers en ARB's zijn minder effectief tegen hypertensie bij mensen met een donkere huidskleur dan bij een lichte huidskleur.

Overdosering

Symptomen

hypotensie, bradycardie, tachycardie, palpitaties, circulatoire shock, nierfalen, hyperventilatie, duizeligheid, angst, hoesten en elektrolytenstoornissen.

Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.

Eigenschappen

Lisinopril remt het 'angiotensine converting enzyme' (ACE), dat angiotensine I omzet in angiotensine II. De plasmarenine-activiteit neemt toe en de aldosteronsecretie neemt af. Door perifere vaatverwijding neemt de voor- en nabelasting van het hart af en daalt de bloeddruk. Bloeddrukverlagende werking: max. na 6 uur, optimaal soms na 2–4 weken. Werkingsduur: 24 uur bij dosering eenmaal per dag.

Kinetische gegevens

F 25% , met interindividuele variatie van 6–60%; voedsel heeft geen invloed. Verlaagd bij hartfalen.
T max ca. 7 uur.
V d ca. 2,4 l/kg.
Metabolisering niet.
Eliminatie onveranderd met de urine. Verminderd bij GFR < 30 ml/min: 4½-voudige toename AUC. Lisinopril kan door (hemo)dialyse uit de bloedsomloop worden verwijderd; een hemodialysesessie van 4 uur verlaagt de plasmaconcentratie met circa 60%.
T 1/2el 12,6 uur.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd