Samenstelling
Tenofovirdisoproxil
(als fosfaat, als fumaraat, als maleaat als succinaat of als niet-zoutvorm)
Bijlage 2
Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 245 mg
Viread
(als fumaraat)
Bijlage 2
Gilead Sciences bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 123 mg, 163 mg, 204 mg, 245 mg
- Toedieningsvorm
- Granules
- Sterkte
- 33 mg/g
- Verpakkingsvorm
- flacon 60 g met maatschepje
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Emtriva
Bijlage 2
Gilead Sciences bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Retrovir oraal
Bijlage 2
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 100 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 200 ml met doseerspuit
Conserveermiddel: benzoëzuur. Bevat tevens: maltitol (0,64 g/ml).
Retrovir parenteraal
XGVS
Bijlage 2
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 20 ml
De beschermdop van de flacon is gemaakt van natuurlijk rubber (een derivaat van latex).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is tripeltherapie bestaande uit een integraseremmer (INSTI) met twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s). De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op NVHB.nl.
Tenofovirdisoproxil is een NRTI. Tenofovirdisoproxil is als onderdeel van een combinatiebehandeling eerste keus bij therapie-naïeve volwassenen met HIV-1. Tenofovirdisoproxil geeft meer kans op nier- en bottoxiciteit dan tenofoviralafenamide, maar is minder dan tenofoviralafenamide gerelateerd aan verhoogde waarden van de serumlipiden.
De behandeling van chronische hepatitis B bestaat uit entecavir of tenofovirdisoproxil of tenofoviralafenamide of, in selecte gevallen, peginterferon α.
Aan de vergoeding van tenofovirdisoproxil zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is tripeltherapie bestaande uit een integraseremmer (INSTI) met twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s). De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op NVHB.nl.
Emtricitabine is een NRTI. Als onderdeel van een combinatiebehandeling met andere antiretrovirale middelen is het eerste keus bij therapie-naïeve volwassenen met HIV-1.
Aan de vergoeding van emtricitabine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is tripeltherapie bestaande uit een integraseremmer (INSTI) met twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s). De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op NVHB.nl.
Zidovudine is een NRTI. Gezien het grotere risico van (ernstige) bijwerkingen vergeleken met andere NRTI’s wordt zidovudine afgeraden als onderdeel van de initiële therapie bij therapie-naïeve volwassenen met HIV-1.
Aan de vergoeding van zidovudine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Behandeling van een HIV-1-infectie, in combinatie met andere antiretrovirale middelen bij:
- volwassenen, zowel 'therapie-naïef' als eerder met andere antiretrovirale middelen behandeld;
- kinderen van 2–18 jaar met NRTI-resistentie of toxiciteit die het gebruik van eerstelijnsmiddelen uitsluiten.
- Behandeling van chronische hepatitis B bij volwassenen met:
- gecompenseerde leverziekte, met aangetoonde actieve virale replicatie, aanhoudend verhoogde ALAT-waarden en histologisch aangetoonde actieve ontsteking en/of fibrose;
- gedecompenseerde leverziekte;
- aangetoond lamivudineresistent hepatitis B-virus.
- Behandeling van chronische hepatitis B bij kinderen van 2–17 jaar met:
- gecompenseerde leverziekte, met aangetoonde actieve virale replicatie, aanhoudend verhoogde ALAT-waarden of histologisch aangetoonde actieve ontsteking en/of fibrose. Zie voor meer informatie over de behandeling van een kind met hepatitis B, de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen achter Kinderen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Bij volwassenen en kinderen met een leeftijd ≥ 4 maanden:
- Behandeling van een HIV-1 infectie, in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van een HIV-infectie bij volwassenen en kinderen, en in combinatie met andere antiretrovirale middelen;
- Als monotherapie bij HIV-positieve zwangere vrouwen met een zwangerschapsduur > 14 weken ter preventie van de overdracht van HIV op de foetus;
- Primaire profylaxe van HIV-infectie bij pasgeborenen.
Gerelateerde informatie
Dosering
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hiervoor op HIV-middelen van tdm-monografie.org.
Elk afgestreken schepje granules (= één gram granules) bevat 33 mg tenofovirdisoproxil.
HIV-1-infectie:
Volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar (≥ 35 kg lichaamsgewicht):
245 mg 1×/dag. (tablet of 7,5 schepje granules).
Voor ouderen (> 65 jaar) kan geen dosisaanbeveling worden gedaan, omdat er geen gegevens beschikbaar zijn.
Kinderen van 2 tot en met 11 jaar:
Granules: 6,5 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Voor kinderen tot 6 jaar en voor kinderen < 17 kg zijn alleen de granules beschikbaar. Vanaf 6 jaar kunnen ook tabletten worden gebruikt (1 tablet 1×/dag): bij een lichaamsgewicht van 17–22 kg: 123 mg; 22–28 kg: 163 mg; 28–35 kg: 204 mg; ≥ 35 kg: 245 mg.
Chronische hepatitis B:
Volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar (≥ 35 kg lichaamsgewicht):
245 mg 1×/dag.
Kinderen 2 tot en met 11 jaar:
Granules: 6,5 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Voor kinderen tot 6 jaar en voor kinderen < 17 kg zijn alleen de granules beschikbaar. Vanaf 6 jaar kunnen ook tabletten worden gebruikt (1 tablet 1×/dag): bij een lichaamsgewicht van 17–22 kg: 123 mg; 22–28 kg: 163 mg; 28–35 kg: 204 mg; ≥ 35 kg: 245 mg.
Behandelduur bij chronische hepatitis B (volwassenen en kinderen):
- De optimale duur is niet bekend;
- Bij HBeAg-positieve patiënten zonder cirrose de behandeling voortzetten tot:
- ten minste gedurende 12 maanden nadat HBe-seroconversie is bevestigd (HBeAg-verlies en HBV DNA-verlies met detectie van anti-HBe in twee opeenvolgende serummonsters met een tussenperiode van ten minste 3-6 maanden) óf;
- HBs-seroconversie óf;
- verlies van de werkzaamheid.
- Bij HBeAg-negatieve patiënten zonder cirrose de behandeling voortzetten tot:
- HBs-seroconversie óf;
- er tekenen zijn van verlies van de werkzaamheid.
- Het staken van de behandeling kan bij HBeAg-negatieve patiënten ook overwogen worden nadat stabiele virologische suppressie is bereikt (d.w.z. ten minste gedurende 3 jaar), mits serum-ALAT en HBV-DNA spiegels na het staken regelmatig gecontroleerd worden om virologische terugval te kunnen waarnemen.
- In het algemeen: bij langdurige behandeling (> 2 jaar) regelmatig herbeoordelen om te bevestigen dat het voortzetten van de behandeling met tenofovirdisoproxil nog passend is voor de patiënt.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde nierfunctie
- Volwassenen:
- dosering d.m.v. tabletten: creatinineklaring 30–49 ml/min één tablet van 245 mg om de 48 uur; creatinineklaring 10–29 ml/min een tablet van 245 mg om de 72 tot 96 uur. Hemodialyse*:één tablet van 245 mg om de 7 dagen na voltooiing van een hemodialysesessie. *Hierbij is uitgegaan van drie hemodialysesessies per week van ieder ca. 4 uur, of na 12 uur cumulatieve hemodialyse.
- dosering d.m.v. granules: creatinineklaring 30–49 ml/min: 132 mg (4 schepjes) 1×/dag; creatinineklaring 20–29 ml/min: 65 mg (2 schepjes) 1×/dag; creatinineklaring 10–19 ml/min: 33 mg (1 schepje) 1×/dag; hemodialysepatiënten: 16,5 mg (½ schepje) na voltooiing van elke 4 uur durende hemodialysesessie.
- Er zijn geen dosisaanbevelingen/intervalaanpassingen voor non-hemodialysepatiënten met een creatinineklaring van < 10 ml/min.
- Kinderen: Het gebruik van tenofovirdisoproxil wordt niet aangeraden bij kinderen met een nierfunctiestoornis.
Vergeten dosis: deze kan alsnog binnen 12 uur na het gebruikelijke tijdstip met voedsel worden ingenomen. Als er meer dan 12 uur zijn verstreken dan de volgende dosis op het volgende gebruikelijke tijdstip innemen.
Bij braken binnen 1 uur na inname, een nieuwe tablet laten innemen. Indien de patiënt ná 1 uur na inname overgeeft, hoeft géén nieuwe dosis ingenomen te worden.
Na staken behandeling bij hepatitis B: Als de behandeling met tenofovirdisoproxil wordt gestaakt bij patiënten met chronische hepatitis B, met of zonder gelijktijdige infectie met HIV, deze nauwlettend controleren op tekenen van exacerbatie van hepatitis.
Toedieningsinformatie:
- Innemen met voedsel.
- Bij kleinere kinderen en slikproblemen de granules gebruiken; in uitzonderlijke gevallen kan de tablet worden opgelost in minstens 100 ml vloeistof (bv. water, sinaasappel- of druivensap).
- De granules mengen met zacht voedsel waarop niet gekauwd hoeft te worden (bv. yoghurt, appelmoes, babyvoeding) en dit direct innemen. Gebruik één eetlepel (= ca. 15 ml) voeding per toe te dienen schepje granules.
- De granules niet mengen met vloeistoffen.
Dosering
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op HIV-middelen van tdm-monografie.org.
HIV-1-infectie:
Volwassenen (incl. ouderen > 65 jaar) en kinderen met een gewicht van ≥ 33 kg:
200 mg 1×/dag, in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Voor het doseren bij patiënten < 33 kg, is geen geschikte toedieningsvorm op de Nederlandse markt.
Verminderde nierfunctie: creatinineklaring 15–29 ml/min 200 mg om de 72 uur; creatinineklaring < 15 ml/min 200 mg om de 96 uur (uitgaande van driemaal hemodialyse/week, gedurende 3 uur en beginnende ten minste 12 uur na inname van de laatste dosis emtricitabine). Bij een creatinineklaring ≥ 30 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Zie voor meer informatie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een dosisaanpassing niet nodig is.
Bij braken binnen 1 uur na het innemen van de tablet, een nieuwe tablet innemen.
Vergeten dosis: deze alsnog innemen als dit binnen 12 uur na het gebruikelijke tijdstip van innemen opgemerkt wordt. Is er meer dan 12 uur verstreken, de overgeslagen dosis niet meer innemen en doorgaan met het gebruikelijke doseerschema.
Dosering
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op HIV-middelen van tdm-monografie.org.
HIV-infectie:
Volwassenen en kinderen van ≥ 12 jaar én een lichaamsgewicht ≥ 30 kg:
Oraal: aanbevolen dosering 250–300 mg 2×/per dag, en in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
I.v.: 1 of 2 mg/kg lichaamsgewicht elke 4 uur (de blootstelling komt overeen met oraal 600 of 1200 mg/dag voor een patiënt van 70 kg).
Verminderde nierfunctie: creatinineklaring < 10 ml/min: oraal: 100 mg 3–4×/dag (incl. hemodialyse of peritoneale dialyse). I.v.: 1 mg/kg lichaamsgewicht 3–4×/dag, bij toepassing van hemodialyse of peritoneale dialyse echter 100 mg 3–4×/dag). Eventueel de dosering aanpassen op basis van de hematologische parameters en klinische respons.
Kinderen met een lichaamsgewicht van 9-30 kg:
Oraal: drank: 9–30 kg: 9 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag, max. 300 mg 2×/dag. Capsules: 9–13 kg: 100 mg 2×/dag, 14–21 kg: 's ochtends 100 mg en 's avonds 200 mg, 22–30 kg: 200 mg 2×/dag. Combineer met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
I.v.: doseringen tussen 80–160 mg/m² lichaamsoppervlak elke 6 uur zijn toegepast.
Kinderen met een lichaamsgewicht van 4-9 kg:
Oraal: drank: 12 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Capsules bij een lichaamsgewicht van 8-9 kg: 100 mg 2×/dag. Combineer met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
I.v.: doseringen tussen 80–160 mg/m² lichaamsoppervlak elke 6 uur zijn toegepast.
Preventie van maternale-foetale overdracht:
Zwangere vrouwen (zwangerschapsduur > 14 weken):
Oraal: 100 mg 5×/dag totdat de weeën beginnen.
Tijdens weeën en partus i.v.: 2 mg/kg lichaamsgewicht gedurende 1 uur, gevolgd door continue infusie van 1 mg/kg per uur tot het moment van afbinden van de navelstreng. Indien de weeën niet doorzetten weer overgaan op orale toediening. Bij een voorgenomen keizersnede 4 uur vóór de ingreep met de infusie beginnen.
Primaire profylaxe van HIV-infectie bij pasgeborenen:
Pasgeborenen:
Oraal, drank: 2 mg/kg lichaamsgewicht elke 6 uur gedurende de eerste 6 weken, te beginnen binnen 12 uur na de geboorte.
Indien orale inname niet mogelijk is i.v.: 1,5 mg/kg elke 6 uur via i.v. infuus gedurende 30 min.
Leverfunctiestoornis: Bij een milde leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5-6) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig-ernstige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15) kan geen dosisaanbeveling worden gedaan vanwege grote variabiliteit in de blootstelling; daarom wordt gebruik bij deze patiënten ontraden.
Vergeten dosis: volgens de NVHB-richtlijn een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog innemen, ongeacht op welk moment dit bemerkt wordt en daarna doorgaan met het gebruikelijke doseerschema.
Toedieningsinformatie infusie: De benodigde dosis voor i.v.-infusie toevoegen aan glucose-oplossing van 50 g/l (5%), zodat een zidovudineconcentratie van 2 of 4 mg/ml wordt verkregen. Niet mengen met andere geneesmiddelen. Toedienen als langzame i.v.-infusie gedurende 1 uur, tenzij binnen de indicatie anders is vermeld. Er zijn relatief weinig gegevens over i.v.-toediening gedurende meer dan 2 weken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): diarree, misselijkheid, braken. Duizeligheid. Asthenie. Huiduitslag. Hypofosfatemie.
Vaak (1-10%): buikpijn, flatulentie. Hoofdpijn, vermoeidheid. Verhoogde transaminasewaarden.
Soms (0,1-1%): pancreatitis. Rabdomyolyse, spierzwakte. Verhoogde serumcreatininewaarde, hypokaliëmie, proximale tubulopathie (waaronder syndroom van Fanconi).
Zelden (0,01-0,1%): angio-oedeem. (Acuut) nierfalen, acute tubulaire necrose, (acute interstitiële) nefritis, nefrogene diabetes insipidus. Hepatische steatose, hepatitis. Myopathie, osteomalacie (manifesteert zich als botpijn, draagt zelden bij aan fracturen). Lactaatacidose.
Antiretrovirale combinatietherapie (cART) kan gepaard gaan met gewichtstoename en metabole stoornissen (zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, insulineresistentie, hyperglykemie en het ontstaan of verergering van bestaande diabetes mellitus).
Gemeld zijn gevallen van osteonecrose, vooral bij gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan cART.
Bij kinderen is afname van de botmineraaldichtheid gemeld, daarnaast komt proximale tubulopathie bij hen vaker voor.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Diarree, misselijkheid. Verhoogd creatinekinase. Bij kinderen: hyperpigmentatie (ca. 32%, m.n. aan handpalmen en voetzolen, verder asymptomatisch).
Vaak (1-10%): duizeligheid, pijn, asthenie, slapeloosheid, abnormale dromen. Dyspepsie, braken, buikpijn. Jeuk, huiduitslag (maculopapuleus, vesiculobulleus, pustuleus, urticaria), allergische reactie, hyperpigmentatie. Neutropenie, hypertriglyceridemie, hyperglykemie, verhoogde serumlipasespiegels en (pancreas)amylasespiegels, afwijkende leverfunctiewaarden (m.n. verhoging ALAT, ASAT, bilirubine). Bij kinderen: anemie (9,5%; bij volwassenen minder frequent, 0,5–1%).
Soms (0,1-1%): angio-oedeem.
Verder is gemeld: gewichtstoename.
Er zijn gevallen van osteonecrose gemeld, vooral bij patiënten met algemeen erkende risicofactoren, gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan cART. Bij het starten van cART bij ernstige immuundeficiëntie kan het immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) optreden, waarbij ook auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom) kunnen ontstaan, soms vele maanden na aanvang van de behandeling.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Misselijkheid.
Vaak (1-10%): duizeligheid. Braken, buikpijn, diarree. Spierpijn, malaise. Anemie, leukopenie, neutropenie. Stijging van leverenzym- en bilirubinewaarden.
Soms (0,1-1%): dyspneu. Flatulentie. Myopathie. Koorts, gegeneraliseerde pijn, asthenie. Huiduitslag, jeuk. Trombocytopenie, pancytopenie (met beenmerghypoplasie).
Zelden (0,01-0,1%): hoesten. Cardiomyopathie. Convulsies, slapeloosheid, slaperigheid, paresthesie, verlies van geestelijke scherpte. Angst, depressie. Aantasting van de smaak, pigmentatie van de mucosa in de mond, dyspepsie. Anorexie. Leverstoornissen zoals ernstige hepatomegalie met steatose. Pancreatitis. Verandering mictiepatroon. Urticaria, transpireren, nagel- en huidpigmentatie. Gynaecomastie. Koude rillingen, pijn op de borst, griepachtig syndroom. Aplasie van de rode bloedcellen. Lactaatacidose (zonder aanwezigheid van hypoxemie, en soms met fatale afloop) geassocieerd met ernstige hepatomegalie en leversteatose, pancreatitis en nierfalen zijn in zeldzame gevallen gemeld. Vroege symptomen van lactaatacidose omvatten misselijkheid, braken, buikpijn, malaise, verlies van eetlust, gewichtsverlies, respiratoire (snelle en/of zware ademhaling) en/of neurologische symptomen.
Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie.
Verder is gemeld: toename van gewicht en serumglucose- en -lipidenspiegels. Lipoatrofie (meest duidelijk in het gezicht, op de ledematen en de billen).
Antiretrovirale combinatietherapie (cART) is in verband gebracht met gewichtstoename en metabole stoornissen (zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, insulineresistentie, hyperglykemie, het nieuw ontstaan van of verergering van bestaande diabetes mellitus) en het immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) met bv. reactivering van herpesinfecties of auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis of het Guillain-Barré-syndroom). Ook osteonecrose kan voorkomen, vooral bij gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan combinatietherapie.
Interacties
Zie voor de interacties van tenofovirdisoproxil en eventuele benodigde dosisaanpassingen de pagina HIV-interacties van de UCSF (University of California, San Francisco).
Interacties
Bij gelijktijdige toediening met geneesmiddelen die door glomerulaire filtratie en actieve tubulaire secretie worden geëlimineerd is een verhoging van de plasmaspiegels van zowel emtricitabine als toegediend geneesmiddel mogelijk. Er is geen ervaring met gelijktijdige toediening van cytidine-analogen; gelijktijdige toediening met lamivudine wordt niet aanbevolen.
Zie meer informatie over de interacties van emtricitabine de pagina HIV-interacties van de UCSF (University of California, San Francisco).
Interacties
Zie voor de interacties van zidovudine de pagina HIV-interacties van de UCSF (University of California, San Francisco).
Zwangerschap
Tenofovirdisoproxil passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens blijkt uit ruime ervaring (> 1000 zwangerschapsuitkomsten) dat tenofovirdisoproxil niet tot teratogene afwijkingen leidt of foetaal/neonataal toxisch is.
Farmacologisch effect: Nefrotoxiciteit is mogelijk. Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga, met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlipasemie en hyperlactatemie) stoornissen en daarnaast, in zeldzame gevallen, laat intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) waarvan nog niet is bekend of deze tijdelijk of blijvend van aard zijn.
Advies: HIV-infectie: Kan volgens de Amerikaanse perinatale HIV-richtlijn als onderdeel van CART worden gebruikt. HBV-infectie: Kan worden gebruikt. Vanwege de potentiële nefrotoxiciteit: controle van de nierfunctie wordt aanbevolen (bij beide indicaties). Indien een kind dat in utero is blootgesteld aan tenofovir relevante symptomen vertoont, het kind klinisch en door laboratoriumtesten controleren op mitochondriale disfunctie.
Overig: HBV-infectie: Aangetoond is dat toediening van tenofovirdisoproxil in het 3e trimester aan de moeder, de kans op overdracht van HBV op het kind verkleint, naast de toediening van hepatitis B-immunoglobuline en vaccin aan de zuigeling. In 3 gecontroleerde klinische onderzoeken bij zwangere vrouwen met chronische hepatitis B is tenofovirdisoproxil eenmaaldaags (245 mg) toegediend aan > 320 vrouwen, vanaf 28-32 weken zwangerschap tot 1-2 maanden post partum. De vrouwen en hun zuigelingen werden tot maximaal 12 maanden na de bevalling opgevolgd. Naar aanleiding van de gegevens van deze onderzoeken zijn geen veiligheidssignalen waargenomen. Voor meer informatie over de behandeling van hepatitis B tijdens de zwangerschap zie de pagina zwangere vrouwen op HBVrichtsnoer.nl
Zwangerschap
Teratogenese: Meer dan 1000 zwangerschapsuitkomsten bij de mens duiden er niet op dat emtricitabine leidt tot afwijkingen of foetaal/neonataal toxisch is. Er zijn tot dusver geen aanwijzingen voor schadelijkheid bij dierproeven.
Farmacologisch effect: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga, met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlipasemie, hyperlactatemie) stoornissen en daarnaast, in zeldzame gevallen, laat intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) waarvan nog niet is bekend of deze tijdelijk of blijvend van aard zijn.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Het kind dat in utero is blootgesteld aan emtricitabine en relevante symptomen vertoont, klinisch en middels laboratoriumtesten controleren op mitochondriale disfunctie.
Zwangerschap
Zidovudine passeert de placenta (passief).
Teratogenese: Bij de mens, geen aanwijzingen voor misvormingen (gebaseerd op > 3000 zwangerschapsuitkomsten na blootstelling in het 1e trimester en > 3000 zwangerschapsuitkomsten na blootstelling in het 2e en 3e trimester). Bij toediening aan HIV-positieve zwangeren (zonder klinische indicatie voor behandeling met zidovudine) na de 14e week bleek de perinatale overdracht aanzienlijk (± 70%) te worden verminderd.
Farmacologisch effect: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga, met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlipasemie en hyperlactatemie) stoornissen en daarnaast, in zeldzame gevallen, laat intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) waarvan nog niet is bekend of deze tijdelijk of blijvend van aard zijn.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een kind (ook een HIV-negatief kind) dat in utero is blootgesteld aan zidovudine klinisch en middels laboratoriumtesten controleren op tekenen van mitochondriale disfunctie. Indien het kind relevante signalen en symptomen vertoont, volledig onderzoeken op mitochondriale disfunctie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja. Een nadelig effect van tenofovir op de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV. Ook borstvoeding door vrouwen met een HBV-infectie wordt ontraden om het overdragen van HBV te voorkómen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV. Daarnaast is er onvoldoende bekend over de effecten van emtricitabine op de zuigeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- neutrofielenaantal < 0,75 × 109/l of een Hb-gehalte < 4,65 mmol/l (7,5 g/dl);
- pasgeborene met hyperbilirubinemie die een behandeling anders dan lichttherapie behoeft;
- pasgeborene met verhoogde transaminasewaarden van > 5× de bovengrens van de normaalwaarden (ULN).
Zie de link binnen de rubriek Interacties voor de contra-indicaties m.b.t. gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij chronische hepatitis B:
Aan elke HVB-geïnfecteerde patiënt voorafgaand aan de behandeling een HIV-test aanbieden.
Kinderen: De beslissing om een kind te behandelen afwegen op basis van de behoefte van de individuele patiënt en op basis van de waarde van de histologische informatie die voor aanvang beschikbaar is. Bij kinderen met gecompenseerde leverziekte dient het serum-ALAT voorafgaand aan de behandeling ten minste gedurende 6 maanden (bij HBeAg-positieve ziekte) of 12 maanden (bij HBeAg-negatieve ziekte) aanhoudend verhoogd te zijn. De voordelen van virologische suppressie op de lange termijn met een voortgezette behandeling moeten worden afgewogen tegen de risico's van langdurige behandeling, inclusief de kans op onstaan van resistent hepatitis B-virus en de onzekerheden op de lange termijn betreffende nier- en bottoxiciteit. Raadpleeg zo nodig klinisch relevante richtlijnen op dit gebied.
Bij HIV:
Tenofovirdisoproxil niet toepassen bij patiënten die eerder zijn behandeld met antiretrovirale middelen en die tevens stammen met de K65R-mutatie bevatten.
Immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) is gemeld, vooral bij ernstige immuundeficiëntie bij aanvang van de behandeling. Wees hierbij voorzichtig, in verband met meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg (zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie). In dit kader kunnen ook auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom) optreden door immuunreactivering. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Bij beide indicaties:
Nierfunctie: Wees voorzichtig bij een nierfunctiestoornis. Controleer de nierfunctie (serumcreatinine én -fosfaat) vóór de start en tijdens de behandeling: na twee tot vier weken behandeling, na drie maanden en daarna elke 3 tot 6 maanden indien géén sprake is van risicofactoren; bij patiënten met meer kans op een nierfunctiestoornis vaker controleren. Start de behandeling niet bij kinderen met een nierfunctiestoornis; staak de behandeling indien zich bij kinderen een nierfunctiestoornis ontwikkelt. Bij volwassenen bij een afname van de creatinineklaring naar < 50 ml/min of een afname van het serumfosfaatgehalte tot < 0,32 mmol/l overwegen de behandeling tijdelijk te staken. Als het serumfosfaatgehalte bij volwassen daalt tot < 0,48 mmol/l, en bij afname van de creatinineklaring < 50 ml/min; binnen één week de nierfunctie herbeoordelen incl. glucose- en kaliumgehalte in het bloed en glucose in de urine (met het oog op proximale tubulopathie). Dit ook doen als het serumfosfaatgehalte bij kinderen < 0,96 mmol/l daalt. Indien er van nier- of botafwijkingen sprake is/lijkt, overleggen met een nefroloog over onderbreking van de behandeling. Overweeg het onderbreken van de behandeling als bij volwassen de nierfunctie progressief afneemt zonder andere verklaring; bij kinderen de behandeling altijd staken bij de ontwikkeling van een nierfunctiestoornis. Bij patiënten met risicofactoren of een gevorderde HIV-infectie of indien nefrotoxische geneesmiddelen worden gebruikt, is er meer kans op onvolledig herstel van de nierfunctie, ondanks het staken van tenofovirdisoproxil.
Exacerbaties van hepatitis B tijdens en na behandeling: Wees voorzichtig bij leverfunctiestoornissen. Bij toepassing van antiretrovirale combinatietherapie bij patiënten met chronische hepatitis B of C (co-infectie) is er meer kans op ernstige, potentieel fatale leverbijwerkingen. Er zijn slechts weinig gegevens over veiligheid en werkzaamheid bij levertransplantatiepatiënten en gedecompenseerde leverziekte met een Child-Pughscore > 9 bij een hepatitis B infectie; controleer vanwege meer kans op lever- en nierbijwerkingen, nauwlettend de lever-, gal- en nierparameters. Wees ook voorzichtig bij pancreatitis in de voorgeschiedenis, hepatomegalie (m.n. vrouwen met obesitas) of andere bekende risicofactoren voor leverziekte en leversteatose (zoals het gebruik van bepaalde geneesmiddelen en alcohol). Bij een verslechtering van een eerder bestaande leveraandoening onderbreking of beëindiging van de behandeling overwegen. Behandeling met nucleoside-analoga onderbreken bij progressieve hepatomegalie, snel toenemende aminotransferasespiegels of symptomen van hyperlactatemie en/of metabole/lactaatacidose. Het staken van de behandeling kan in geval van gelijktijdige HIV/HBV infectie leiden tot ernstige exacerbaties van hepatitis; controleer patiënten gedurende ten minste 6 maanden na het staken van de therapie klinisch en middels laboratoriumonderzoek.
Gevallen van lactaatacidose zijn gemeld met tenofovirdisoproxil als monotherapie, of in combinatie met andere antiretrovirale middelen. Vatbaar zijn patiënten met gedecompenseerde leverziekte of die gelijktijdig andere geneesmiddelen krijgen waarvan bekend is dat ze lactaatacidose induceren; zij lopen een verhoogd risico op ernstige lactaatacidose, mogelijk met fatale afloop.
Overweeg controle van nuchtere glucose- en lipidenspiegels.
Bot- en niertoxiciteit, waaronder een vermindering van de botmineraaldichtheid is waargenomen, dit komt meer voor in combinatie met een versterkte HIV-proteaseremmer. Er lijkt echter geen toegenomen kans op fracturen of aanwijzing voor klinisch relevante botafwijkingen; overweeg bij personen met osteoporose en een groot risico op fracturen echter een ander behandelschema. Bij kinderen is er nog onzekerheid over de lange termijn effecten van bot- en niertoxiciteit door tenofovir; bovendien is de reversibiliteit van niertoxiciteit is nog onvoldoende vastgesteld. Wees echter toch bedacht op osteonecrose als gevolg van het toepassen van cART, bij het optreden van pijnlijke en/of het stijf worden van gewrichten.
Onderzoeksgegevens en ervaring: Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid bij een gelijktijdige infectie met hepatitis C of D-virus. De farmacokinetiek is niet onderzocht bij non-hemodialysepatiënten met een creatinineklaring van < 10 ml/min/1.73 m² en niet bij dialysepatiënten. De farmacokinetiek bij kinderen met een nierfunctiestoornis is eveneens niet onderzocht. Daarnaast zijn de veiligheid en werkzaamheid niet vastgesteld bij met HIV-1 geïnfecteerde kinderen of kinderen met chronische hepatitis B die jonger zijn dan 2 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
De M184/V/I mutatie in het HIV-reverse transcriptase kan zorgen voor resistentie tegen emtricitabine; hierbij komt tevens lamivudine kruisresistentie voor.
Leverfunctie, co-infectie met hepatitis B of C (HBV of HCV): bij bestaande leverfunctiestoornis, de leverfunctie regelmatig controleren; bij achteruitgang de behandeling tijdelijk óf definitief staken. Door de toepassing van antiretrovirale combinatietherapie bij patiënten met chronische HBV of HCV is er meer kans op ernstige, potentieel fatale leverbijwerkingen. De klinische werkzaamheid van emtricitabine bij chronische HBV wordt onderzocht. Na het staken van de behandeling met emtricitabine bij een HIV-infectie met een gelijktijdige chronische HBV-infectie zijn exacerbaties van hepatitis waargenomen, soms met ernstige (gedecompenseerde) leverziekte of leverfalen. Vervolg patiënten met een gelijktijdige infectie klinisch en middels laboratoriumonderzoek gedurende enkele maanden na het staken van de behandeling.
De doseringsadviezen bij ernstige nierfunctiestoornissen zijn gebaseerd op farmacokinetische gegevens en modellen en zijn niet klinisch geëvalueerd. Bij nierfunctiestoornissen en verlengde toedieningsintervallen de klinische respons nauwkeurig evalueren.
Immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) is gemeld, vooral bij ernstige immuundeficiëntie bij aanvang van de behandeling. Wees hierbij voorzichtig, in verband met meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg (zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie). In dit kader kunnen ook auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom) optreden door immuunreactivering. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Wees bedacht op osteonecrose bij het optreden van pijnlijke en/of het stijf worden van gewrichten.
Mitochondriale disfunctie is gemeld bij kinderen die in utero en/of postnataal blootgesteld zijn aan nucleoside analoga, zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens en ervaring: er zijn geen gegevens over de toepassing bij terminale nieraandoeningen waarbij andere vormen van dialyse dan hemodialyse worden toegepast. Er zijn geen gegevens van toepassing bij kinderen met nierfunctiestoornissen. Gegevens over de veiligheid en werkzaamheid bij zuigelingen jonger dan 4 maanden en bij een leeftijd > 65 jaar ontbreken.
Waarschuwingen en voorzorgen
Hematologische bijwerkingen treden vaker op bij een slechte beenmergstatus bij aanvang van de behandeling, zoals bij een gevorderd stadium van de HIV-ziekte en bij hoge doseringen (1200–1500 mg/dag). Het verdient aanbeveling bij HIV-ziekte in een gevorderd stadium gedurende de eerste 3 maanden van behandeling ten minste elke twee weken het bloedbeeld te controleren en vervolgens ten minste eenmaal per maand. Bij patiënten in een vroeg stadium van de ziekte volstaat in het algemeen, afhankelijk van de conditie, een bloedonderzoek eens per 1–3 maanden. Bij i.v. toediening van zidovudine elke week het bloedbeeld controleren. Bij optreden van ernstige anemie (gewoonlijk niet voor 6 weken van behandeling) of beenmergsuppressie de dosering aanpassen: bij daling van het Hb-gehalte tot 4,7–5,6 mmol/l of aantal neutrofielen tot 0,75–1,0 × 109/l: de dagelijkse dosering verlagen totdat er tekenen zijn van herstel van het beenmerg. Als alternatief kan het herstel bevorderd worden door een korte (2–4 weken) onderbreking van de therapie. Herstel treedt gewoonlijk op binnen twee weken, hierna de behandeling hervatten met een lagere dosering. Een bloedtransfusie kan echter nodig zijn.
Immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) is gemeld, vooral bij ernstige immuundeficiëntie bij aanvang van de behandeling. Wees hierbij voorzichtig, in verband met meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg (zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie). In dit kader kunnen ook auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom) optreden door immuunreactivering. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Leveraandoeningen: Vanwege grote variaties in de blootstelling aan zidovudine bij leverfunctiestoornissen wordt gebruik bij een matig ernstige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15) ontraden. Bij toepassing van antiretrovirale combinatietherapie bij patiënten met chronische hepatitis B of C is er meer kans op ernstige, potentieel fatale leverbijwerkingen. Bij bestaande leverfunctiestoornis, de leverfunctie regelmatig controleren; bij bewezen verslechtering de behandeling tijdelijk óf definitief staken.
Bij gebruik van zidovudine kan lactaatacidose optreden, gewoonlijk geassocieerd met ernstige hepatomegalie en hepatische steatose. Lactaatacidose treedt over het algemeen enkele maanden na de start van de behandeling op en kan geassocieerd zijn met pancreatitis, leverfalen of nierfalen. De behandeling met zidovudine onderbreken bij symptomen van hyperlactatemie, metabole/lactaatacidose, progressieve hepatomegalie of snel toenemende aminotransferasespiegels. Wees extra voorzichtig bij (met name obese vrouwen) met hepatomegalie, hepatitis of andere risicofactoren voor leverziekte en hepatische steatose (incl. bepaalde geneesmiddelen en alcohol).
Bij gebruik van zidovudine is aangetoond dat lipoatrofie kan optreden op basis van mitochondriale toxiciteit, dit veroorzaakt een verlies van subcutaan vet, het meest zichtbaar in het gelaat, op de ledematen en billen (vaak irreversibel). Bij symptomen van lipoatrofie, overgaan op een andere behandeling.
Gewicht, serumlipiden en bloedglucosespiegels kunnen toenemen tijdens de behandeling met cART.
Wees bedacht op de mogelijkheid van osteonecrose bij het optreden van pijnlijke en/of het stijf worden van gewrichten.
Onderzoeksgegevens en ervaring: zidovudine is niet onderzocht bij een leeftijd > 65 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met tenofovirdisoproxil contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
toediening tot max. 1200 mg ging gepaard met boven vermelde bijwerkingen.
Therapie
max. 30% van de dosis emtricitabine wordt verwijderd door middel van hemodialyse (in een sessie van 3 uur). Het is niet bekend emtricitabine ook verwijderd kan worden door peritoneale dialyse.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met emtricitabine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
hoofdpijn, braken, vermoeidheid, verstoring van de (bloed)homeostase.
Neem voor meer informatie over symptomen en de behandeling van een vergiftiging met zidovudine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Nucleotide (nucleoside monofosfaat) HIV-1 reverse-transcriptaseremmer (NRTI). Tenofovirdisoproxil (TDF) wordt ook vaak verkort tot tenofovir, wat met de komst van tenofoviralafenamide (TAF) minder praktisch is geworden. TDF is een prodrug van tenofovir. Tenofovir wordt daarna omgezet in de actieve metaboliet tenofovirdifosfaat. Tenofovirdifosfaat remt het HIV-1 reverse-transcriptase en HBV-polymerase door directe bindingscompetitie met het natuurlijke deoxyribonucleotide-substraat en, na incorporatie in DNA, door DNA-ketenterminatie.
Kinetische gegevens
Overig | Tenofovir: |
F | 25%, bij inname met vetrijke maaltijd ca. 40%. |
T max | ca. 1 uur, bij inname met voedsel ca. 2 uur. |
V d | 0,8 l/kg, de hoogste concentraties worden bereikt in de nier, lever en intestinale inhoud. |
Eliminatie | onveranderd (ca. 70–80%) met de urine, via filtratie en actieve tubulaire secretie (via OAT 1 en 3 en MRP 4) in de nieren. Tenofovir wordt in geval van hemodialyse deels in het dialysaat uitgescheiden (ca. 10% van de toegediende dosis na 3 uur hemodialyse). Het is niet bekend of het verwijderd kan worden middels peritoneale dialyse. |
T 1/2el | intracellulaire halfwaardetijd van tenofovirdifosfaat is 10 uur in geactiveerde en 50 uur in rustende perifere mononucleaire bloedcellen (PBMC's). |
T 1/2el | 12–18 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Emtricitabine is een synthetisch nucleoside-analogon (NRTI) van cytosine. Het is werkzaam tegen retrovirussen zoals HIV-type 1 en 2 maar ook tegen het hepatitis B-virus (HBV). Emtricitabine wordt intracellulair door fosforylering omgezet in emtricitabine-5-trifosfaat, dat de HIV-reverse-transcriptase remt door competitie met het natuurlijk substraat. Het blokkeert daardoor voortijdig de virale DNA-ketenverlenging.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en extensief. |
F | ca. 93%. |
T max | 1–2 uur. |
V d | 1,4 ± 0,3 l/kg. |
Metabolisering | in beperkte mate, door middel van oxidatie (ca. 9%) en conjugatie (ca. 4%). |
Eliminatie | voornamelijk met de urine (ca. 86%, waarvan ca. 73% onveranderd) en met de feces (ca. 14%). De uitscheiding via de nieren gebeurt door glomerulaire filtratie en actieve tubulaire secretie. Emtricitabine wordt in geval van hemodialyse deels in het dialysaat uitgescheiden (ca. 30% van de toegediende dosis na 3 uur hemodialyse). |
T 1/2el | ca. 10 uur. |
T 1/2el | de intracellulaire halfwaardetijd van emtricitabine-trifosfaat is ca. 39 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Zidovudine is een nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NRTI). Het is een synthetisch nucleoside-analogon van thymidine (azidothymidine, AZT). Het werkingsspectrum is beperkt tot retrovirussen zoals het HIV-type 1 en 2. Zidovudine is pas werkzaam nadat het intracellulair door fosforylering is omgezet tot de actieve metaboliet zidovudinetrifosfaat; deze remt het HIV-reverse-transcriptase enzym en blokkeert na inbouw in viraal DNA de virale DNA-ketenverlenging voortijdig.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed, vanuit de darm. Vetrijk voedsel vermindert en vertraagt de absorptie. |
F | 60–70%. |
T max | ½–1 uur. |
V d | ca. 1,6 l/kg. |
Overig | penetratie in de liquor: ja, bij volwassenen bedraagt de bereikte concentratie ca. 50% van de plasmaconcentratie, bij kinderen 52-87%. |
Metabolisering | in de lever, vnl. door glucuronidering tot een inactieve metaboliet. |
Eliminatie | via de nieren (vnl. door tubulaire secretie), ca. 29% onveranderd, ca. 45% als metaboliet. Hemo- en peritoneaaldialyse hebben geen significante invloed op de uitscheiding van onveranderd zidovudine, wel is er een bevorderend effect op de eliminatie van de glucuronide metaboliet. |
T 1/2el | ca. 1,1 uur, bij kinderen ca. 1,5 uur, langer bij zuigelingen jonger dan 14 dagen. |
T 1/2el | van intracellulair zidovudinetrifosfaat: 3-4 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
tenofovirdisoproxil hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.
Groepsinformatie
emtricitabine hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.
Groepsinformatie
zidovudine hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.