Samenstelling
Retrovir oraal
Bijlage 2
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 100 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 200 ml met doseerspuit
Conserveermiddel: benzoëzuur. Bevat tevens: maltitol (0,64 g/ml).
Retrovir parenteraal
XGVS
Bijlage 2
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 20 ml
De beschermdop van de flacon is gemaakt van natuurlijk rubber (een derivaat van latex).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Zerit
Bijlage 2
Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 40 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is tripeltherapie bestaande uit een integraseremmer (INSTI) met twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s). De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op NVHB.nl.
Zidovudine is een NRTI. Gezien het grotere risico van (ernstige) bijwerkingen vergeleken met andere NRTI’s wordt zidovudine afgeraden als onderdeel van de initiële therapie bij therapie-naïeve volwassenen met HIV-1.
Aan de vergoeding van zidovudine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is tripeltherapie bestaande uit een integraseremmer (INSTI) met twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s). De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op NVHB.nl. Stavudine is een NRTI. Gebruik van stavudine is geassocieerd met significante toxiciteit en hyperlactatemie. Volgens de richtlijn is er geen plaats voor stavudine in de behandeling van therapie-naïeve volwassenen met HIV-1.
Aan de vergoeding van stavudine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Behandeling van een HIV-infectie bij volwassenen en kinderen, en in combinatie met andere antiretrovirale middelen;
- Als monotherapie bij HIV-positieve zwangere vrouwen met een zwangerschapsduur > 14 weken ter preventie van de overdracht van HIV op de foetus;
- Primaire profylaxe van HIV-infectie bij pasgeborenen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Als onderdeel van een antivirale combinatietherapie voor de behandeling van een HIV-1-infectie, alleen indien andere antiretrovirale geneesmiddelen niet kunnen worden gebruikt.
De duur van de behandeling dient in verband met het bijwerkingenprofiel zo kort mogelijk te zijn.
Gerelateerde informatie
Dosering
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op HIV-middelen van tdm-monografie.org.
HIV-infectie:
Volwassenen en kinderen van ≥ 12 jaar én een lichaamsgewicht ≥ 30 kg:
Oraal: aanbevolen dosering 250–300 mg 2×/per dag, en in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
I.v.: 1 of 2 mg/kg lichaamsgewicht elke 4 uur (de blootstelling komt overeen met oraal 600 of 1200 mg/dag voor een patiënt van 70 kg).
Verminderde nierfunctie: creatinineklaring < 10 ml/min: oraal: 100 mg 3–4×/dag (incl. hemodialyse of peritoneale dialyse). I.v.: 1 mg/kg lichaamsgewicht 3–4×/dag, bij toepassing van hemodialyse of peritoneale dialyse echter 100 mg 3–4×/dag). Eventueel de dosering aanpassen op basis van de hematologische parameters en klinische respons.
Kinderen met een lichaamsgewicht van 9-30 kg:
Oraal: drank: 9–30 kg: 9 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag, max. 300 mg 2×/dag. Capsules: 9–13 kg: 100 mg 2×/dag, 14–21 kg: 's ochtends 100 mg en 's avonds 200 mg, 22–30 kg: 200 mg 2×/dag. Combineer met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
I.v.: doseringen tussen 80–160 mg/m² lichaamsoppervlak elke 6 uur zijn toegepast.
Kinderen met een lichaamsgewicht van 4-9 kg:
Oraal: drank: 12 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Capsules bij een lichaamsgewicht van 8-9 kg: 100 mg 2×/dag. Combineer met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
I.v.: doseringen tussen 80–160 mg/m² lichaamsoppervlak elke 6 uur zijn toegepast.
Preventie van maternale-foetale overdracht:
Zwangere vrouwen (zwangerschapsduur > 14 weken):
Oraal: 100 mg 5×/dag totdat de weeën beginnen.
Tijdens weeën en partus i.v.: 2 mg/kg lichaamsgewicht gedurende 1 uur, gevolgd door continue infusie van 1 mg/kg per uur tot het moment van afbinden van de navelstreng. Indien de weeën niet doorzetten weer overgaan op orale toediening. Bij een voorgenomen keizersnede 4 uur vóór de ingreep met de infusie beginnen.
Primaire profylaxe van HIV-infectie bij pasgeborenen:
Pasgeborenen:
Oraal, drank: 2 mg/kg lichaamsgewicht elke 6 uur gedurende de eerste 6 weken, te beginnen binnen 12 uur na de geboorte.
Indien orale inname niet mogelijk is i.v.: 1,5 mg/kg elke 6 uur via i.v. infuus gedurende 30 min.
Leverfunctiestoornis: Bij een milde leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5-6) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig-ernstige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15) kan geen dosisaanbeveling worden gedaan vanwege grote variabiliteit in de blootstelling; daarom wordt gebruik bij deze patiënten ontraden.
Vergeten dosis: volgens de NVHB-richtlijn een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog innemen, ongeacht op welk moment dit bemerkt wordt en daarna doorgaan met het gebruikelijke doseerschema.
Toedieningsinformatie infusie: De benodigde dosis voor i.v.-infusie toevoegen aan glucose-oplossing van 50 g/l (5%), zodat een zidovudineconcentratie van 2 of 4 mg/ml wordt verkregen. Niet mengen met andere geneesmiddelen. Toedienen als langzame i.v.-infusie gedurende 1 uur, tenzij binnen de indicatie anders is vermeld. Er zijn relatief weinig gegevens over i.v.-toediening gedurende meer dan 2 weken.
Dosering
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op HIV-middelen van tdm-monografie.org.
Doordat er nog maar één toedoeningsvorm en sterkte op de Nederlandse markt beschikbaar is, kunnen niet alle doseervoorschriften worden opgevolgd.
HIV-1-infectie:
Volwassenen:
Lichaamsgewicht ≥ 60 kg: 40 mg iedere 12 uur; < 60 kg: 30 mg iedere 12 uur.
Verminderde nierfunctie: creatinineklaring 26–50 ml/min: lichaamsgewicht ≥ 60 kg: 20 mg iedere 12 uur; < 60 kg: 15 mg iedere 12 uur; creatinineklaring ≤ 25 ml/min (incl. dialysepatiënten): lichaamsgewicht ≥ 60 kg: 20 mg elke 24 uur; < 60 kg: 15 mg elke 24 uur. Dialysepatiënten dienen de dosis na de dialyse in te nemen en op niet-dialyse dagen op hetzelfde tijdstip.
Kinderen ≥ 14 dagen:
Bij een lichaamsgewicht < 30 kg 1 mg/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur; bij een lichaamsgewicht ≥ 30 en < 60 kg 30 mg iedere 12 uur en bij ≥ 60 kg 40 mg iedere 12 uur (dosering als bij volwassenen).
Verminderde nierfunctie: overweeg een reductie van de dosis en/of een langer toedieningsinterval; er zijn géén dosisaanbevelingen voor kinderen < 3 maanden met een verminderde nierfunctie
Kinderen 0–13 dagen oud:
0,5 mg/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur. Doseeradviezen voor neonaten met een verminderde nierfunctie óf na een zwangerschapsduur < 37 weken zijn niet beschikbaar.
De behandelduur zo kort mogelijk houden en zo mogelijk omschakelen naar een andere behandeling.
Toedieningsinformatie: Voor optimale resorptie de capsule op een lege maag innemen (ten minste 1 uur voor de maaltijd); indien dit niet mogelijk is dan innemen met een lichte maaltijd. Zo nodig kan de toediening ook plaatsvinden door de capsule voorzichtig te openen en de inhoud met voedsel te mengen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Misselijkheid.
Vaak (1-10%): duizeligheid. Braken, buikpijn, diarree. Spierpijn, malaise. Anemie, leukopenie, neutropenie. Stijging van leverenzym- en bilirubinewaarden.
Soms (0,1-1%): dyspneu. Flatulentie. Myopathie. Koorts, gegeneraliseerde pijn, asthenie. Huiduitslag, jeuk. Trombocytopenie, pancytopenie (met beenmerghypoplasie).
Zelden (0,01-0,1%): hoesten. Cardiomyopathie. Convulsies, slapeloosheid, slaperigheid, paresthesie, verlies van geestelijke scherpte. Angst, depressie. Aantasting van de smaak, pigmentatie van de mucosa in de mond, dyspepsie. Anorexie. Leverstoornissen zoals ernstige hepatomegalie met steatose. Pancreatitis. Verandering mictiepatroon. Urticaria, transpireren, nagel- en huidpigmentatie. Gynaecomastie. Koude rillingen, pijn op de borst, griepachtig syndroom. Aplasie van de rode bloedcellen. Lactaatacidose (zonder aanwezigheid van hypoxemie, en soms met fatale afloop) geassocieerd met ernstige hepatomegalie en leversteatose, pancreatitis en nierfalen zijn in zeldzame gevallen gemeld. Vroege symptomen van lactaatacidose omvatten misselijkheid, braken, buikpijn, malaise, verlies van eetlust, gewichtsverlies, respiratoire (snelle en/of zware ademhaling) en/of neurologische symptomen.
Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie.
Verder is gemeld: toename van gewicht en serumglucose- en -lipidenspiegels. Lipoatrofie (meest duidelijk in het gezicht, op de ledematen en de billen).
Antiretrovirale combinatietherapie (cART) is in verband gebracht met gewichtstoename en metabole stoornissen (zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, insulineresistentie, hyperglykemie, het nieuw ontstaan van of verergering van bestaande diabetes mellitus) en het immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) met bv. reactivering van herpesinfecties of auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis of het Guillain-Barré-syndroom). Ook osteonecrose kan voorkomen, vooral bij gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan combinatietherapie.
Bijwerkingen
In combinatietherapie (vooral onderzocht met lamivudine en efavirenz):
Zeer vaak (> 10%): paresthesie, perifere neuritis; deze bijwerkingen komen minder frequent voor bij kinderen.
Vaak (1-10%): diarree, buikpijn, misselijkheid, dyspepsie. Perifere neurologische symptomen incl. perifere neuropathie, paresthesie en perifere neuritis, duizeligheid, hoofdpijn, slapeloosheid, slaperigheid, vermoeidheid, depressie, abnormale dromen en gedachten. Lipoatrofie, asymptomatische hyperlactacidemie. Huiduitslag, jeuk. Verhoging ALAT-, ASAT- en lipasewaarden.
Soms (0,1-1%): angst, emotionele labiliteit. (Fatale) lactaatacidose. Anorexie. Asthenie, artralgie, myalgie. Braken, hepatitis of geelzucht, (fatale) pancreatitis. Gynaecomastie. Urticaria.
Zelden (0,01–0,1%): anemie. hyperglykemie. Hepatische steatosis.
Zeer zelden (< 0,01%): spierzwakte (meestal door lactaatacidose). Diabetes mellitus. Leverfalen. Neutropenie, trombocytopenie.
Antiretrovirale combinatietherapie (cART) is in verband gebracht met gewichtstoename en metabole stoornissen (zoals hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie, hyperglykemie en insulineresistentie). Verder kan cART aanleiding geven tot het immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS). Gemeld zijn gevallen van osteonecrose, vooral bij gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan cART.
Interacties
Zie voor de interacties van zidovudine de pagina HIV-interacties van de UCSF (University of California, San Francisco).
Interacties
Zie voor verdere interacties van stavudine de pagina HIV-interacties van de UCSF (University of California, San Francisco).
Zwangerschap
Zidovudine passeert de placenta (passief).
Teratogenese: Bij de mens, geen aanwijzingen voor misvormingen (gebaseerd op > 3000 zwangerschapsuitkomsten na blootstelling in het 1e trimester en > 3000 zwangerschapsuitkomsten na blootstelling in het 2e en 3e trimester). Bij toediening aan HIV-positieve zwangeren (zonder klinische indicatie voor behandeling met zidovudine) na de 14e week bleek de perinatale overdracht aanzienlijk (± 70%) te worden verminderd.
Farmacologisch effect: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga, met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlipasemie en hyperlactatemie) stoornissen en daarnaast, in zeldzame gevallen, laat intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) waarvan nog niet is bekend of deze tijdelijk of blijvend van aard zijn.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een kind (ook een HIV-negatief kind) dat in utero is blootgesteld aan zidovudine klinisch en middels laboratoriumtesten controleren op tekenen van mitochondriale disfunctie. Indien het kind relevante signalen en symptomen vertoont, volledig onderzoeken op mitochondriale disfunctie.
Zwangerschap
Stavudine passeert de placenta.
Teratogenese: De klinische ervaring is beperkt, maar aangeboren abnormaliteiten en miskramen zijn gemeld. Bij dieren is alleen bij zeer hoge doses embryofoetale toxiciteit gemeld.
Farmacologisch effect: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga, met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlipasemie en hyperlactatemie) stoornissen en daarnaast, in zeldzame gevallen, laat intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) waarvan nog niet is bekend of deze tijdelijk of blijvend van aard zijn.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Het kind (ook HIV-negatieve kinderen) dat in utero is blootgesteld aan stavudine klinisch en middels laboratoriumtesten controleren op tekenen van mitochondriale disfunctie. Indien het kind relevante signalen en symptomen vertoont, volledig onderzoeken op mitochondriale disfunctie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole stoornissen (hyperlactatemie of -lipasemie) en, in zeldzame gevallen, laattijdig intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag).
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV.
Contra-indicaties
- neutrofielenaantal < 0,75 × 109/l of een Hb-gehalte < 4,65 mmol/l (7,5 g/dl);
- pasgeborene met hyperbilirubinemie die een behandeling anders dan lichttherapie behoeft;
- pasgeborene met verhoogde transaminasewaarden van > 5× de bovengrens van de normaalwaarden (ULN).
Zie de link binnen de rubriek Interacties voor de contra-indicaties m.b.t. gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Hematologische bijwerkingen treden vaker op bij een slechte beenmergstatus bij aanvang van de behandeling, zoals bij een gevorderd stadium van de HIV-ziekte en bij hoge doseringen (1200–1500 mg/dag). Het verdient aanbeveling bij HIV-ziekte in een gevorderd stadium gedurende de eerste 3 maanden van behandeling ten minste elke twee weken het bloedbeeld te controleren en vervolgens ten minste eenmaal per maand. Bij patiënten in een vroeg stadium van de ziekte volstaat in het algemeen, afhankelijk van de conditie, een bloedonderzoek eens per 1–3 maanden. Bij i.v. toediening van zidovudine elke week het bloedbeeld controleren. Bij optreden van ernstige anemie (gewoonlijk niet voor 6 weken van behandeling) of beenmergsuppressie de dosering aanpassen: bij daling van het Hb-gehalte tot 4,7–5,6 mmol/l of aantal neutrofielen tot 0,75–1,0 × 109/l: de dagelijkse dosering verlagen totdat er tekenen zijn van herstel van het beenmerg. Als alternatief kan het herstel bevorderd worden door een korte (2–4 weken) onderbreking van de therapie. Herstel treedt gewoonlijk op binnen twee weken, hierna de behandeling hervatten met een lagere dosering. Een bloedtransfusie kan echter nodig zijn.
Immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) is gemeld, vooral bij ernstige immuundeficiëntie bij aanvang van de behandeling. Wees hierbij voorzichtig, in verband met meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg (zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie). In dit kader kunnen ook auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom) optreden door immuunreactivering. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Leveraandoeningen: Vanwege grote variaties in de blootstelling aan zidovudine bij leverfunctiestoornissen wordt gebruik bij een matig ernstige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15) ontraden. Bij toepassing van antiretrovirale combinatietherapie bij patiënten met chronische hepatitis B of C is er meer kans op ernstige, potentieel fatale leverbijwerkingen. Bij bestaande leverfunctiestoornis, de leverfunctie regelmatig controleren; bij bewezen verslechtering de behandeling tijdelijk óf definitief staken.
Bij gebruik van zidovudine kan lactaatacidose optreden, gewoonlijk geassocieerd met ernstige hepatomegalie en hepatische steatose. Lactaatacidose treedt over het algemeen enkele maanden na de start van de behandeling op en kan geassocieerd zijn met pancreatitis, leverfalen of nierfalen. De behandeling met zidovudine onderbreken bij symptomen van hyperlactatemie, metabole/lactaatacidose, progressieve hepatomegalie of snel toenemende aminotransferasespiegels. Wees extra voorzichtig bij (met name obese vrouwen) met hepatomegalie, hepatitis of andere risicofactoren voor leverziekte en hepatische steatose (incl. bepaalde geneesmiddelen en alcohol).
Bij gebruik van zidovudine is aangetoond dat lipoatrofie kan optreden op basis van mitochondriale toxiciteit, dit veroorzaakt een verlies van subcutaan vet, het meest zichtbaar in het gelaat, op de ledematen en billen (vaak irreversibel). Bij symptomen van lipoatrofie, overgaan op een andere behandeling.
Gewicht, serumlipiden en bloedglucosespiegels kunnen toenemen tijdens de behandeling met cART.
Wees bedacht op de mogelijkheid van osteonecrose bij het optreden van pijnlijke en/of het stijf worden van gewrichten.
Onderzoeksgegevens en ervaring: zidovudine is niet onderzocht bij een leeftijd > 65 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Behandeling met stavudine kan selecteren voor thymidine analoog mutaties (TAM's) die geassocieerd zijn met zidovudine-resistentie en/of deze in stand houden.
Mitochondriale disfunctie: behandeling met stavudine is geassocieerd met verschillende ernstige bijwerkingen, zoals lactaatacidose en polyneuropathie, waarvoor mitochondriale toxiciteit een mogelijke onderliggende oorzaak is. Ook is aangetoond dat lipoatrofie kan optreden op basis van mitochondriale toxiciteit, dit veroorzaakt een verlies van subcutaan vet, het meest zichtbaar in het gelaat, op de ledematen en billen (vaak irreversibel). Gezien deze mogelijke risico's, voor iedere patiënt een analyse van de baten/risicoverhouding verrichten en een alternatieve anti-retrovirale behandeling zorgvuldig overwegen. De behandeling met stavudine zo kort mogelijk toepassen; daarna indien mogelijk overstappen op een andere behandeling.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van perifere neuropathie. Bij optreden van perifere neuropathie (vaak beginnend na enkele maanden van behandeling) de patiënt overzetten op een alternatieve behandeling. Indien dit niet mogelijk is, hervatting van de behandeling met een lagere dosis overwegen onder strikte controle van symptomen van perifere neuropathie.
Bij gebruik van stavudine kan lactaatacidose optreden (zonder hypoxemie, soms met fatale afloop), gewoonlijk samengaand met hepatische steatose. Lactaatacidose treedt over het algemeen enkele maanden na de start van de behandeling op en kan samengaan met hepatomegalie, pancreatitis en lever- of nierfalen. Vroege symptomen van lactaatacidose omvatten misselijkheid, braken, buikpijn, malaise, verlies van eetlust, gewichtsverlies, respiratoire (snelle en/of zware ademhaling) of neurologische symptomen. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van pancreatitis, hepatomegalie, hepatitis of andere bekende risicofactoren voor leverziekten (waaronder gebruik van bepaalde geneesmiddelen en alcoholmisbruik) en hepatische steatose; nauwkeurig de leverfunctie controleren. Bij verergering van de leverziekte de behandeling onderbreken of staken. In geval van symptomatische hyperlactatemie en metabole- of lactaatacidose, progressieve hepatomegalie of snel toenemende aminotransferasespiegels de behandeling staken.
Immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS) is gemeld, vooral bij ernstige immuundeficiëntie bij aanvang van de behandeling. Wees hierbij voorzichtig, in verband met meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg (zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie). In dit kader kunnen ook auto-immuunziekten (zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom) optreden door immuunreactivering. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Gewicht, serumlipiden en bloedglucosespiegels kunnen toenemen tijdens de behandeling met cART.
Onderzoeksgegevens: Stavudine is niet onderzocht bij een leeftijd > 65 jaar.
Overdosering
Symptomen
hoofdpijn, braken, vermoeidheid, verstoring van de (bloed)homeostase.
Neem voor meer informatie over symptomen en de behandeling van een vergiftiging met zidovudine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Zidovudine is een nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NRTI). Het is een synthetisch nucleoside-analogon van thymidine (azidothymidine, AZT). Het werkingsspectrum is beperkt tot retrovirussen zoals het HIV-type 1 en 2. Zidovudine is pas werkzaam nadat het intracellulair door fosforylering is omgezet tot de actieve metaboliet zidovudinetrifosfaat; deze remt het HIV-reverse-transcriptase enzym en blokkeert na inbouw in viraal DNA de virale DNA-ketenverlenging voortijdig.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed, vanuit de darm. Vetrijk voedsel vermindert en vertraagt de absorptie. |
F | 60–70%. |
T max | ½–1 uur. |
V d | ca. 1,6 l/kg. |
Overig | penetratie in de liquor: ja, bij volwassenen bedraagt de bereikte concentratie ca. 50% van de plasmaconcentratie, bij kinderen 52-87%. |
Metabolisering | in de lever, vnl. door glucuronidering tot een inactieve metaboliet. |
Eliminatie | via de nieren (vnl. door tubulaire secretie), ca. 29% onveranderd, ca. 45% als metaboliet. Hemo- en peritoneaaldialyse hebben geen significante invloed op de uitscheiding van onveranderd zidovudine, wel is er een bevorderend effect op de eliminatie van de glucuronide metaboliet. |
T 1/2el | ca. 1,1 uur, bij kinderen ca. 1,5 uur, langer bij zuigelingen jonger dan 14 dagen. |
T 1/2el | van intracellulair zidovudinetrifosfaat: 3-4 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Nucleoside reverse transcriptaseremmer (NRTI). Stavudine (= d4T), een analoog van thymidine, is een antivirale stof waarvan het werkingsspectrum vrijwel beperkt is tot retrovirussen, incl. humaan immunodeficiëntievirus (HIV). Het is pas werkzaam nadat het intracellulair door fosforylering is omgezet in de actieve metaboliet stavudinetrifosfaat; deze remt het HIV-reverse-transcriptase door competitie met het natuurlijke substraat (thymidinetrifosfaat). Tevens remt het de synthese van viraal DNA door voortijdig de virale DNA-ketenverlenging te blokkeren.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
F | ca. 86%. |
T max | ca. 1 uur. |
V d | ca. 0,66 l/kg. |
Overig | penetratie in liquor: ca. 40% van plasmaconcentratie. |
Metabolisering | gedeeltelijk, o.a. door oxidering en glucuronidering. |
Eliminatie | vnl. via de nieren (ca. 95%) via glomerulaire filtratie en actieve tubulaire secretie, ca. 70% onveranderd; ca. 3% met de feces. |
T 1/2el | 1,3–2,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
zidovudine hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.
Groepsinformatie
stavudine hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.