Samenstelling
Padcev XGVS Aanvullende monitoring Astellas Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusie
- Sterkte
- 20 mg, 30 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Cyramza XGVS Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, 50 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor advies van de commissie BOM: enfortumab vedotine als derdelijnsbehandeling bij het lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom.
Advies
Zie de commissie BOM (2015) voor het advies van ramucirumab als tweedelijnsbehandeling van gemetastaseerd maagcarcinoom.
Zie voor de behandeling van maagcarcinoom de geldende behandelrichtlijn via richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2016) voor het advies van ramucirumab in combinatie met FOLFIRI als tweedelijnsbehandeling van gemetastaseerd colorectaal carcinoom.
Zie voor de behandeling van colorectaal carcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2016) voor het advies van ramucirumab in combinatie met docetaxel als tweedelijnsbehandeling van niet-kleincellig longcarcinoom.
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2020) voor het advies van ramucirumab bij gevorderd of gemetastaseerd hepatocellulair carcinoom.
Zie voor de behandeling van hepatocellulair carcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Indicaties
Urotheelcarcinoom
- Niet-reseceerbaar of gemetastaseerd urotheelcarcinoom als eerstelijnsbehandeling bij volwassenen die niet in aanmerking komen voor platina-bevattende chemotherapie. Geef in combinatie met pembrolizumab;
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom als monotherapie bij volwassenen die eerder zijn behandeld met chemotherapie die platina bevat én een PD-1-remmer of PD-L1-remmer.
Indicaties
Maagcarcinoom of adenocarcinoom van de gastro-oesofageale overgang bij volwassenen
- bij gevorderde ziekte met progressie na eerdere chemotherapie gebaseerd op platina en een fluoropyrimidine in combinatie met paclitaxel;
- bij gevorderde ziekte met progressie na eerdere chemotherapie gebaseerd op platina of een fluoropyrimidine als monotherapie indien combinatie met paclitaxel niet geschikt is.
Colorectaal carcinoom bij volwassenen
- bij gemetastaseerde ziekte (mCRC) waarbij progressie optreedt bij of na behandeling met bevacizumab, oxaliplatine en een fluoropyrimidine, in combinatie met FOLFIRI (folinezuur (calciumzout, systemisch), 5-fluoro-uracil en irinotecan).
Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen
- bij gemetastaseerde ziekte met epidermale groeifactor receptor (EGFR)-activerende mutaties, als eerstelijnsbehandeling in combinatie met erlotinib.
- bij lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte met progressie na chemotherapie gebaseerd op platina, in combinatie met docetaxel.
Hepatocellulair carcinoom (HCC) bij volwassenen
- bij gevorderde of inoperabele ziekte, met een serumconcentratie α-foetoproteïne (AFP) ≥ 400 ng/ml en na eerdere behandeling met sorafenib.
Doseringen
Derdelijnsbehandeling lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Monotherapie: 1,25 mg/kg lichaamsgewicht (max. 125 mg bij lichaamsgewicht ≥ 100 kg) via i.v.-infusie op dag 1, 8 en 15 van een 28-daagse cyclus. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Combinatietherapie: 1,25 mg/kg lichaamsgewicht (max. 125 mg) mg via i.v.-infusie op dag 1 en 8 van elke 21-daagse cyclus; in combinatie met pembrolizumab#doseringen. Indien beide middelen op dezelfde dag worden toegediend, eerst enfortumab vedotine geven. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (huidreacties, hyperglykemie, perifere neuropathie, pneumonitis/interstitiële longziekte) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 en 2); zie hiervoor onder 'zie ook'.
Verminderde nierfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig bij een licht tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 15 ml/min). Er zijn geen gegevens over het gebruik bij eindstadium nierfalen (creatinineklaring < 15 ml/min).
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig bij patiënten met een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine 1–1,5 × ULN met elke ASAT, of totaal bilirubine ≤ ULN met ASAT > ULN). Bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie kan geen dosisaanbeveling worden gedaan vanwege relatief weinig gegevens.
Toediening: als i.v.-infusie gedurende 30 minuten. Niet toedienen als i.v. push- of bolusinjectie.
Doseringen
Premedicatie met een i.v. H1-receptorantagonist vóór de infusie met ramucirumab wordt aanbevolen. Als een patiënt een infusiegerelateerde reactie (IGR) van NCI CTCAE graad 1–2 ondervindt, moet voor alle volgende infusies premedicatie worden gegeven. Bij een tweede IGR van graad 1–2 dexamethason (of een equivalent) toedienen. Daarna voor daaropvolgende infusies premedicatie bestaande uit een i.v. H1-receptorantagonist, paracetamol en dexamethason geven.
Bij combinatie met paclitaxel of met FOLFIRI moet vóór elke toediening worden voldaan aan een aantal criteria (ten aanzien van het bloedbeeld, de leverfunctie en/of gastro-intestinale toxiciteit). Zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie de link onder 'Zie ook'.
Bepaal bij combinatie met erlotinib voorafgaand aan de behandeling de EGFR-mutatiestatus van de patiënt.
Bepaal bij patiënten met HCC voorafgaand aan de behandeling de serumconcentratie AFP met een gevalideerde AFP-test. De serumconcentratie AFP dient ≥ 400 ng/ml te zijn.
Gevorderd maagcarcinoom en GEJ-adenocarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met paclitaxel: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus op dag 1 en 15 van een cyclus van 28 dagen, voorafgaand aan de paclitaxel-infusie. Paclitaxel: 80 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v.-infuus gedurende ca. 60 minuten op dag 1, 8 en 15 van een cyclus van 28 dagen. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of tot onacceptabele toxiciteit optreedt.
Monotherapie: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Gemetastaseerd colorectaal carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met FOLFIRI: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken, voorafgaand aan de FOLFIRI-toediening. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Niet-kleincellige longkanker (NSCLC)
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met erlotinib: 10 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Combinatietherapie met docetaxel: ramucirumab: 10 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus op dag 1 van een cyclus van 21 dagen, voorafgaand aan de docetaxel-infusie. Docetaxel: 75 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v.-infuus gedurende ca. 60 minuten op dag 1 van een cyclus van 21 dagen; overweeg bij Oost-Aziatische patiënten een gereduceerde startdosis docetaxel van 60 mg/m² lichaamsoppervlak. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Hepatocellulair carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Monotherapie: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Bij verminderde nier- of leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Bij kinderen < 18 jaar: kan geen dosisadvies worden gegeven, door een beperkt aantal gegevens.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals hypertensie, bloedingen, trombo-embolische complicaties, hematologische bijwerkingen, stomatitis/mucositis, gastro-intestinale bijwerkingen (waaronder perforatie, diarree, fistelvorming), hepatische encefalopathie/hepatorenaal syndroom, infusiegerelateerde bijwerkingen, proteïnurie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubrieken 4.2 en 4.4), zie de link onder 'Zie ook'. In rubriek 4.2 zijn ook de eventueel noodzakelijke dosisaanpassingen te vinden van paclitaxel, FOLFIRI en docetaxel bij hematologische toxiciteiten en bij FOLFIRI ook bij diarree en stomatitis/mucositis.
Toediening: ramucirumab na verdunning toedienen als een i.v.-infusie gedurende ca. 60 minuten. Niet toedienen als intraveneuze bolus of push. Om de vereiste infusieduur van ca. 60 minuten te bereiken mag de maximum infusiesnelheid van 25 mg/minuut niet overschreden worden, maar kan in plaats daarvan de infusieduur verlengd worden. Indien tijdens de toediening een infusiegerelateerde reactie van graad 1 of 2 optreedt, de infusiesnelheid met 50% verlagen gedurende de huidige én alle volgende infusies.
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): anemie. Hyperglykemie, verminderde eetlust. Perifere neuropathie (sensorisch), dysgeusie. Droge ogen. Diarree, braken, misselijkheid. Alopecia, jeuk, huiduitslag (waaronder maculopapuleus), droge huid. Vermoeidheid. Stijging ALAT, ASAT in het bloed, gewichtsverlies.
Vaak (1-10%): sepsis. Perifere neuropathie (motorisch, sensomotorisch), paresthesie, hypo-esthesie, loopstoornis, spierzwakte. Pneumonitis. Geneesmiddeleneruptie, huidexfoliatie, conjunctivitis, bulleuze dermatitis, blaarvorming, stomatitis, hand-voetsyndroom, eczeem, erytheem, huiduitslag (erythemateus, maculeus, papuleus, vesiculeus). Extravasatie op de infusieplaats. Stijging lipase-spiegel. Infusiegerelateerde reactie.
Soms (0,1-1%): demyeliniserende polyneuropathie, polyneuropathie, neurotoxiciteit, motorische disfunctie, dysesthesie, spieratrofie, neuralgie, perineale zenuwverlamming, gevoelsverlies, brandend gevoel (van de huid). Interstitiële longziekte. Dermatitis (waaronder gegeneraliseerde exfoliatieve, allergische, contacteczeem, stasis dermatitis), erythema multiforme, huiduitslag (exfoliatief, maculovesiculair), pemfigoïd, intertrigo, huidirritatie, bloedblaar.
Verder zijn gemeld: (febriele) neutropenie, daling neutrofielentelling. Diabetische ketoacidose. Toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, epidermale necrose, symmetrische geneesmiddelgerelateerde intertrigineus en flexuraal exantheem.
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Hoofdpijn. Buikpijn, diarree. Perifeer oedeem. Proteïnurie. Trombocytopenie.
Vaak (1-10%): arteriële trombo-embolische complicaties, waaronder myocardinfarct, hartstilstand, cerebrovasculaire accidenten, cerebrale ischemie. Hepatische encefalopathie (bij de indicatie HCC). Hemangioom. Epistaxis. Darmobstructie. Infusiegerelateerde reacties (zie de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen). Huiduitslag. Dysfonie. Hypothyroïdie. Neutropenie. Hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypoalbuminemie.
Soms (0,1-1%): maag-darmperforatie
Zelden (0,01-0,1%): trombotische microangiopathie. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie.
In combinatie met chemotherapie of erlotinib
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Infecties. Epistaxis. Alopecia. Stomatitis, diarree. Hoofdpijn. Vermoeidheid, mucositis, perifeer oedeem. Proteïnurie. Neutropenie, leukopenie, trombocytopenie, anemie.
Vaak (1-10%): sepsis. Maag-darmbloedingen (waaronder fataal verlopende), maag-darmperforatie. Pulmonale hemorragie. Hemangioom. Hand-voetsyndroom. Dysfonie. Bloedend tandvlees. Hypothyroïdie. Febriele neutropenie. Hypoalbuminemie, hyponatriëmie.
Soms (0,1-1%): hartfalen.
Zelden (0,01-0,1%): trombotische microangiopathie. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie.
Interacties
MMAE wordt in vitro gemetaboliseerd door CYP3A4. Bij gelijktijdig gebruik van een sterke CYP3A4-remmer (zoals claritromycine, cobicistat, itraconazol, posaconazol, ritonavir, voriconazol) de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit. Wees voorzichtig bij gelijktijdige gebruik van overige CYP3A4-remmers.
Sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid) kunnen de blootstelling aan ongeconjugeerde MMAE met matig effect verminderen.
Interacties
Er zijn van dit middel geen interacties bekend.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (foetale toxiciteit).
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Vruchtbare vrouwen en mannen dienen effectieve anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en ten minste 6 maanden (vrouw) of 4 maanden (man) na de therapie. Adviseer een vruchtbare vrouw 7 dagen voorafgaand aan de behandeling een zwangerschapstest te doen.
Vruchtbaarheid: Behandeling bij de man kan leiden tot gedeeltelijk reversibele testiculaire toxiciteit. Raad een vruchtbare man voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma.
Zwangerschap
Humaan IgG1 passeert in toenemende mate tijdens het 2e en 3e trimester de placenta.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Remming van de angiogenese kan schadelijke effecten op de placenta-ontwikkeling, foetale en postnatale ontwikkeling tot gevolg hebben.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Gebaseerd op dierstudies is het waarschijnlijk dat de vrouwelijke vruchtbaarheid tijdens de behandeling met ramucirumab negatief wordt beïnvloed.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden tijdens en gedurende ten minste 6 maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Vanwege de molecuulgrootte is geen passieve overgang van ramucirumab in de moedermelk te verwachten. Het is onbekend of een actieve overgang plaatsvindt.
Farmacologisch effect: Negatieve effecten op de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding staken tijdens én tot ten minste 3 maanden ná de behandeling.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- Bij de indicatie NSCLC: holtevorming in de tumor of als er grote vaten betrokken zijn bij de tumor.
Waarschuwingen en voorzorgen
Huidreacties, waaronder ernstige huidreacties als Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN), kunnen optreden als gevolg van binding van enfortumab vedotine aan nectine-4, wat in de huid tot expressie komt. Controleer patiënten gedurende de gehele behandeling op huidreacties. In klinische onderzoeken was de mediane tijd tot de aanvang van ernstige huidreacties 0,6 maanden (bereik: 0,1 tot 6,4), en deze deden zich voornamelijk voor tijdens de eerste 5 behandelcycli. Informeer de patiënt direct contact op te nemen bij eerste tekenen van ernstige huidreacties, zoals koorts of griepachtige klachten. Bij vermoeden van een ernstige huidreactie de behandeling direct onderbreken. Bij bevestigde graad 4 SJS of TEN, of recidiverende ernstige huidreacties de behandeling definitief staken. Bij graad 2 verslechtering, graad 2 met koorts en graad 3 huidreacties de behandeling onderbreken tot graad ≤ 1 is bereikt. Hervat de behandeling met dezelfde dosis of overweeg een dosisverlaging.
Pneumonitis/interstitiële longziekte (ILD), waaronder ernstige en fatale gevallen, zijn gemeld. Controleer op tekenen en symptomen van pneumonitis/ILD, zoals hypoxie, hoesten, dyspneu of interstitiële infiltraten bij radiologisch onderzoek. Onderbreek enfortumab vedotine bij pneumonitis/ILD graad 2 en overweeg dosisverlaging. Staak de behandeling definitief bij pneumonitis/ILD graad ≥ 3.
Hyperglykemie en diabetische ketoacidose, waaronder fatale gevallen, zijn gemeld bij patiënten met en zonder reeds bestaande diabetes mellitus. Controleer de bloedglucosewaarden voorafgaand aan en periodiek gedurende de behandeling, zoals klinisch geïndiceerd bij patiënten met (een risico op) diabetes mellitus of hyperglykemie. Als de bloedglucosewaarde is verhoogd tot > 13,9 mmol/l (> 250 mg/dl), de behandeling onderbreken totdat de bloedglucosewaarde ≤ 13,9 mmol/l (≤ 250 mg/dl) is. Hyperglykemie deed zich vaker voor bij patiënten met reeds bestaande hyperglykemie of een hoge 'body mass index' (≥ 30 kg/m² ). Patiënten met HbA1c ≥ 8% bij baseline werden uitgesloten van deelname aan klinische onderzoeken.
Ernstige infecties, zoals (fatale) sepsis zijn gemeld; controleer hier zorgvuldig op tijdens de behandeling.
Perifere neuropathie, met name perifere sensorische neuropathie (incl. ernstige reacties), is gemeld. Controleer patiënten op symptomen van nieuwe of verergerende perifere neuropathie; uitstel, dosisverlaging of staken van enfortumab vedotine nodig kan zijn. Staak de behandeling definitief bij perifere neuropathie graad ≥ 3. Patiënten met reeds bestaande graad ≥ 2 perifere neuropathie werden uitgesloten van deelname aan klinische onderzoeken.
Oculaire aandoeningen, met name droge ogen, zijn gemeld. Controleer patiënten gedurende de behandeling op oculaire aandoeningen. Overweeg indien oculaire symptomen niet verdwijnen of indien ze verergeren, kunsttranen als profylaxe tegen droge ogen en verwijzing voor een oogheelkundige beoordeling.
Extravasatie op de infusieplaats is gemeld. Zorg voor een goede veneuze toegang voordat de behandeling begint en controleer op eventuele extravasatie op de infusieplaats tijdens de toediening. Indien zich extravasatie voordoet, het infuus staken en controleren op bijwerkingen.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: er zijn respectievelijk relatief weinig en geen gegevens over het gebruik bij een matig en ernstig verminderde leverfunctie. Tevens zijn er geen gegevens over het gebruik bij terminaal nierfalen (creatinineklaring < 15 ml/min). Er is geen toepassing bij kinderen < 18 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege de kans op hypertensie voorafgaand aan elke toediening de bloeddruk controleren en behandelen indien klinisch geïndiceerd. Bij ernstige hypertensie de toediening tijdelijk staken totdat deze met medische maatregelen onder controle is.
Bloedingen: screenpatiënten met HCC met bewezen portale hypertensie of die bekend zijn met oesofageale varicesbloedingen vóór start van de behandeling op oesofageale varices en behandel deze eerst indien klinisch geïndiceerd. Voer bij alle indicaties tijdens de behandeling bloedtellingen uit en controleer de stollingsparameters bij risicofactoren voor het ontstaan van bloedingen (zoals bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia). Ernstige maag-darmbloedingen zijn vooral gemeld bij de combinatietherapie met paclitaxel en met FOLFIRI. Bij optreden van een ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4) de behandeling definitief staken.
Vanwege meer kans op aneurysma en arteriële dissectie bij toepassing van remmers van de VEGF-route, voor aanvang van de behandeling afwegen of bij aanwezigheid van risicofactoren (bv. hypertensie, een voorgeschiedenis van aneurysma) een behandeling met ramucirumab is geïndiceerd.
Patiënten met plaveiselcelcarcinoom hebben meer kans op het ontwikkelen van een ernstige pulmonale bloeding. Patiënten met de volgende risicofactoren voor een pulmonale bloeding werden uitgesloten van klinische studies met ramicurumab:
- recente pulmonale bloeding (> 2,5 ml of helder rood bloed);
- holtevorming in tumor;
- bewijs voor invasie van de tumor of groei rond de grote bloedvaten;
- comedicatie met anticoagulantia (deels uitgesloten) of chronische behandeling met NSAID's of plaatjesaggregatieremmers (o.a. aspirine ≥ 325 mg/dag).
Gevallen van het posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES), waaronder met dodelijke afloop, zijn gemeld. Staak de behandeling bij ontwikkeling van PRES. Het is niet bekend of ramucirumab veilig kan worden herstart bij patiënten die herstellen van PRES. Symptomen die kunnen wijzen op PRES zijn consulten, hoofdpijn, misselijkheid, braken, blindheid of veranderd bewustzijn, met of zonder hypertensie.
De meeste infusiegerelateerde bijwerkingen treden op tijdens de eerste of tweede infusie van ramucirumab. Controleer vooral tijdens deze toedieningen op symptomen zoals dyspneu, paresthesie, rillingen, blozen en in ernstige gevallen o.a. bronchospasme, supraventriculaire tachycardie en hypotensie. Staak definitief de behandeling bij optreden van CTCAE-graad 3–4 reacties. Bij graad 1–2 reacties de infusiesnelheid bij de huidige toediening en alle toedieningen daarna verlagen met 50%.
Vanwege een grotere kans op hartfalen de patiënt nauwlettend controleren op klinische verschijnselen en symptomen van hartfalen. Bij optreden van dergelijke symptomen overwegen de behandeling te staken.
De behandeling definitief staken bij ontstaan van ernstige arteriële trombo-embolische complicaties, maag- en darmperforaties, ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4), spontane ontwikkeling van fistels, hepatische encefalopathie of hepatorenaal syndroom, ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4), infusiegerelateerde reactie van graad 3 of 4, hypertensie die niet veilig met antihypertensiva onder controle gebracht kan worden en bij een proteïnespiegel in de urine van > 3 g/24 uur of nefrotisch syndroom.
Controleer tijdens de behandeling op de ontwikkeling of het erger worden van proteïnurie. Als het urineproteïne op een teststrip ≥ 2+ is, gedurende 24 uur urine verzamelen. Onderbreek de behandeling bij een proteïnespiegel in de urine ≥2 g/24 uur. Hervat de behandeling met een lagere dosis zodra de proteïnespiegel in de urine weer is gedaald tot < 2 g/24 uur. Als de proteïnespiegel in de urine vervolgens opnieuw stijgt de dosis verder verlagen. Raadpleeg voor de aanbevolen dosisreducties de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie de link onder 'Zie ook'. Staak definitief de behandeling bij een proteïnespiegel in de urine van > 3 g/24 uur of nefrotisch syndroom.
In verband met een mogelijk negatief effect op de wondgenezing de behandeling ten minste 4 weken (tijdelijk) staken voordat electieve chirurgie plaatsvindt. In geval van complicaties bij wondgenezing de behandelingtijdelijk staken, totdat de wond volledig genezen is.
Mogelijk hebben ouderen (≥ 65 j.) meer kans op bijwerkingen. Bij de indicatie NSCLC in combinatie met erlotinib werden bijwerkingen ≥graad ≥ 3 en alle graden ernstige bijwerkingen vaker gemeld bij ouderen ≥ 70 jaar. De werkzaamheid bij de indicatie NSCLC in combinatie met docetaxel is mogelijk minder bij hogere leeftijd (≥ 65 j.). Comorbiditeit, geassocieerd met gevorderde leeftijd, performance status (ECOG) en de waarschijnlijke tolerantie voor chemotherapie grondig evalueren vóór aanvang van de behandeling bij ouderen.
Onderzoeksgegevens: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15–29 ml/min) en geen gegevens over het gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis. Bij levercirrose met Child-Pughscore 7–15, cirrose met hepatische encefalopathie, klinisch significante ascites als gevolg van cirrose of hepatorenaal syndroom alleen na zorgvuldige overweging toepassen vanwege het zeer beperkt voorhanden zijn van gegevens over werkzaamheid en veiligheid. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld, vanwege een relatief weinig gegevens.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met enfortumab vedotine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met ramucirumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Enfortumab vedotine bestaat uit een volledig humaan IgG1-κ-antilichaam dat door middel van een protease-splitsbare maleimidocaproyl-valine-citrulline-linker geconjugeerd is aan het microtubuli-ontregelende middel monomethylauristatine E (MMAE). Enfortumab vedotine is een antilichaam-geneesmiddelconjugaat (ADC) dat zich richt op nectine-4, een adhesie-eiwit dat zich bevindt op het oppervlak van de urotheelcarcinoomcellen. Na binding van ADC aan cellen die nectine-4 tot expressie brengen, wordt het ADC-nectine-4-complex geïnternaliseerd in de cel en proteolytisch gesplitst. Hierbij komt MMAE vrij, dat het netwerk van microtubuli in de cel ontregelt. Dit leidt tot remming van de celdeling en induceert apoptose van de cel.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,18 l/kg |
Metabolisering | wordt via katabolisme afgebroken in peptiden en het antimitotische MMAE. Een klein deel van MMAE wordt gemetaboliseerd via oxidatie door CYP3A4. |
Eliminatie | MMAE wordt voornamelijk uitgescheiden in de feces (72%), en in mindere mate in de urine. |
T 1/2el | ADC: ca. 3,6 dagen. MMAE: ca. 2,6 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Recombinant humaan IgG1 monoklonaal antilichaam, dat wordt geproduceerd in muriene (NS0)cellen. Ramucirumab bindt specifiek aan vasculaire endotheliale groeifactorreceptor (VEGF- receptor) 2, de voornaamste mediator van door VEGF geïnduceerde angiogenese. Het blokkeert de binding van VEGF-A, VEGF-C en VEGF-D. Ramucirumab verhindert hiermee de ligand-gestimuleerde activering van VEGF-receptor 2 en zijn in een later stadium signalerende componenten, waaronder p44/p42 mitogeen-geactiveerde proteïnekinasen, waarbij het de ligand-geïnduceerde proliferatie en migratie van humane endotheelcellen neutraliseert.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
Metabolisering | zoals andere antilichamen, vnl. via katabolisme. |
T 1/2el | ca. 14 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
enfortumab vedotine hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- ramucirumab (L01FG02) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk
- zolbetuximab (L01FX31) Vergelijk
Groepsinformatie
ramucirumab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk
- zolbetuximab (L01FX31) Vergelijk