Samenstelling
Oncaspar XGVS Servier Nederland Farma bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectie-/infusievloeistof
- Sterkte
- 3750 E
Na reconstitutie bevat de oplossing 750 E/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lysodren XGVS Laboratoire HRA Pharma
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Talzenna (als tosilaat) XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- capsule, hard
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Kyprolis XGVS Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg, 30 mg, 60 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van acute lymfatische leukemie (ALL) staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn (2020).
Advies
De voorkeursbehandeling bij bijnierschorscarcinoom is een operatie. De medicamenteuze behandeling met mitotaan komt in aanmerking wanneer een operatie geen of onvoldoende effect heeft, niet mogelijk is of wanneer de aandoening recidiveert. Overlevingswinst is niet aangetoond, de tumorrespons is beperkt. De therapeutische breedte is smal en de toxiciteit aanzienlijk.
Advies
Zie voor het advies: Talazoparib bij een lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2-negatief mammacarcinoom met een BRCA-kiembaanmutatie van de commissie BOM (2019).
Zie voor de behandeling van borstkanker (mammacarcinoom) de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl .
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom de geldende behandelrichtlijn (2019) op hovon.nl.
Indicaties
- Acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen vanaf de geboorte en bij volwassenen, als combinatietherapie.
Indicaties
- Symptomatische behandeling van gevorderd (niet resectabel, metastatisch of recidief) bijnierschorscarcinoom.
De invloed op een niet-functioneel carcinoom is niet vastgesteld.
Indicaties
- HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom, als monotherapie bij volwassenen met BRCAI/2-kiembaanmutaties die indien mogelijk eerder zijn behandeld met een antracycline en/of een taxaan in de (neo)adjuvante of gemetastaseerde setting. Bij hormoonreceptor (HR)-positief mammacarcinoom moet eerst progressie vertoond zijn tijdens of na eerdere endocriene therapie, tenzij deze therapie niet in aanmerking kwam.
- Gemetastaseerde castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) bij volwassenen bij wie chemotherapie niet geïndiceerd is. Geef in combinatie met enzalutamide.
Indicaties
- Multipel myeloom bij volwassenen die ten minste één andere behandeling hebben gehad, in combinatie met:
- daratumumab en dexamethason óf
- lenalidomide en dexamethason óf
- alléén dexamethason.
Doseringen
In verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom bij een hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zo nodig toedienen van allopurinol.
Vanwege de kans op overgevoeligheidsreacties (waaronder anafylactische reactie) de patiënt gedurende en tot ten minste één uur na toediening nauwkeurig observeren. Geef als premedicatie 30-60 minuten voorafgaand aan de toediening paracetamol, een antihistaminicum en een H2-antagonist.
Zo mogelijk de behandeling controleren aan de hand van de dal-serumactiviteit van asparaginase, zoals gemeten vóór de volgende toediening van pegaspargase. Overweeg een ander asparaginasepreparaat als de activiteitswaarden niet op het beoogde niveau uitkomen.
Acute lymfatische leukemie
Kinderen en volwassenen ≤ 21 jaar
In combinatiechemotherapie: bij een lichaamsoppervlak ≥ 0,6 m²: i.m. of i.v.: 1× per 14 dagen 2500 E/m²; bij een lichaamsoppervlak < 0,6 m² wordt op het lichaamsgewicht gedoseerd; i.m. of i.v.: 1× per 14 dagen 82,5 E/ kg lichaamsgewicht.
Volwassenen > 21 jaar
In combinatiechemotherapie: i.m. of i.v.: 1× per 14 dagen 2000 E/m².
Ouderen: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen > 65 jaar. Een dosisaanpassing is niet nodig.
Gestoorde nier- of leverfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Toediening: bij kleinere volumina heeft de i.m.-toediening de voorkeur. De max. hoeveelheid per injectieplek is 2 ml bij kinderen en jong-volwassenen ≤ 21 jaar en 3 ml voor volwassenen > 21 jaar. Bij grotere volumina de dosis verdelen en op verschillende injectieplekken toedienen. Voor i.v.-infusie de dosis toevoegen aan 100 ml NaCl-oplossing (0,9%) of glucose-oplossing (5%) en over een periode van 1–2 uur laten inlopen.
Doseringen
Gevorderd (niet resectabel, metastatisch of recidief) bijnierschorscarcinoom
Volwassenen
Begindosering: 2–3 g mitotaan per dag verdeeld in 2–3 doses en met intervallen (bv. veertiendaags) de dosering verhogen tot de plasmaconcentratie het therapeutisch venster van 14–20 mg/l heeft bereikt. Bij veel symptomen van Cushing kan worden gestart met een aanvangsdosis tussen 4–6 g per dag en kan de dosis sneller verhoogd worden (bv. wekelijks). Tijdens de instelfase regelmatig de plasmaconcentratie controleren (bv. elke 2 weken, of elke week als er een hogere startdosis is gebruikt). De doelplasmaconcentratie wordt meestal binnen 3 tot 5 maanden bereikt. Ook na de instelfase, vanwege accumulatie in het weefsel, het plasmaniveau van mitotaan regelmatig tijdens (bv. maandelijks) en na behandeling (bv. tweemaandelijks) en na iedere dosisaanpassing controleren. Hierbij is van belang te weten dat een dosisaanpassing niet onmiddellijk leidt tot een verandering van de plasmaconcentratie. Bij lichte toxiciteit de dosering verlagen, bij ernstige toxiciteit de therapie tijdelijk onderbreken. Regelmatige controle van het plasmaniveau is eveneens aangewezen bij onderbreking van de behandeling. De behandeling kan worden hervat indien het plasmaniveau tussen 14–20 mg/ml ligt. Indien na drie maanden geen klinische voordelen worden waargenomen bij een optimale dosis, de behandeling permanent staken.
Kinderen
De ervaring bij kinderen is beperkt. De dosering lijkt gelijk te zijn aan die van volwassenen na correctie voor lichaamsoppervlak. De opstartdosis is 1,5–3,5 g/m²/dag verdeeld in 2–3 doses, met als doel 4 g/m²/dag te bereiken. Het plasmaniveau van mitotaan controleren als bij volwassenen (zie hierboven). Hierbij is van belang te weten dat een dosisaanpassing niet onmiddellijk leidt tot een verandering van de plasmaconcentratie. Voorzichtig bij een plasmaniveau vanaf 10 mg/l en als een snelle stijging van het plasmaniveau wordt waargenomen. Na 2–3 maanden kan de dosering verlaagd worden naargelang de plasmaniveaus van mitotaan of bij ernstige toxiciteit.
Toediening: tabletten tijdens een vetrijke maaltijd innemen met water.
Doseringen
Bij mammacarcinoom vóór aanvang van de behandeling de BRCA-kiembaanmutatie vaststellen op basis van een gevalideerde analysemethode.
HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
1 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
gemetastaseerde castratieresistent prostaatcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
0.5 mg 1×/dag, in combinatie met enzalutamide#doseringen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Verminderde nierfunctie bij een licht verminderde nierfunctie (creatinineklaring 60–90 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min) is de startdosering bij mammacarcinoom 0,75 mg 1×/dag, en bij prostaatcarcinoom 0,35 mg 1×/dag. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min) is de startdosering bij mammacarcinoom 0,5 mg 1×/dag en bij prostaatcarcinoom 0,25 mg 1×/dag. Gebruik bij een creatinineklaring < 15 ml/min of bij hemodialyse ontraden vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik ontraden in combinatie met enzalutamide bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10), vanwege een gebrek aan gegevens.
In combinatie met een sterke Pgp-remmer:
- Mammacarcinoom: 0,75 mg 1×/dag, zie ook de rubriek Interacties. Bij staken van de Pgp-remmer de dosis talazoparib verhogen (na 3,5 halfwaardetijden van de Pgp-remmer) tot de dosis die voor het instellen van de Pgp-remmer werd gebruikt.
- Prostaatcarcinoom: gelijktijdig gebruik met Pgp-remmer vermijden, vanwege gebrek aan gegevens.
Bij ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (myelosuppressie of niet-hematologische toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1 t/m 3), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bij braken of een gemiste dosis: de volgende normale dosis op het gebruikelijke tijdstip innemen; géén extra dosis innemen.
Toediening: de capsule geheel doorslikken (zonder openmaken of oplossen). Met of zonder voedsel innemen.
Doseringen
Vóór en naar behoefte na de toediening in cyclus 1 zorgen voor een voldoende hydratie, vooral bij een grote kans op het tumorlysissyndroom of renale toxiciteit. Hierbij wel waken voor volume-overbelasting, vooral bij een risico van hartfalen. Orale of intraveneuze hydratie naar behoefte voortzetten in de volgende cycli. In combinatie met i.v. daratumumab en dexamethason is hydratie niet nodig op dagen waarop i.v. daratumumab wordt gegeven.
Voorafgaand aan de combinatie met zowel daratumumab als dexamethason pre-medicatie geven om de kans op infusiegerelateerde reacties te verkleinen.
Multipel myeloom
Volwassenen (incl. ouderen)
Een behandelcyclus bedraagt 28 dagen en bestaat uit: toedieningen van carfilzomib op dag 1, 2, 8, 9, 15 en 16, gevolgd door een rustperiode van 12 dagen (dag 17 t/m 28). Indien carfilzomib wordt gecombineerd met zowel lenalidomide als dexamethason, dan vervallen de toedieningen op de dagen 8 en 9 bij cyclus 13 en volgende cycli.
In combinatie met daratumumab en dexamethason: Aanvangsdosis: i.v. als infusie: 20 mg/m² lichaamsoppervlak (max. 44 mg) op dag 1 en 2 van cyclus 1. Bij goed verdragen de dosis op dag 8 verhogen tot 56 mg/m² (max. 123 mg). De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
In combinatie met lenalidomide en dexamethason: Aanvangsdosis: i.v. als infusie: 20 mg/m² (max. 44 mg) op dag 1 en 2 van cyclus 1. Bij goed verdragen de dosis op dag 8 verhogen tot 27 mg/m² (max. 60 mg). De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Er zijn slechts weinig gegevens over de verdraaglijkheid/toxiciteit bij toepassing van > 18 cycli.
In combinatie met alleen dexamethason: Aanvangsdosis: i.v. als infusie: 20 mg/m² (max. 44 mg) op dag 1 en 2 van cyclus 1. Bij goed verdragen de dosis op dag 8 verhogen tot 56 mg/m² (max. 123 mg). De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Zie voor het toedieningsschema en de doseringen van, daratumumab, dexamethason en/of lenalidomide de officiële productinformatie CBG/EMA van Kyprolis (rubriek 4.2, tabellen 1 en 2), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Verminderde nierfunctie: op basis van farmacokinetische gegevens is de verwachting dat een aanpassing van de aanvangsdosis niet nodig is. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen/Nierfunctie. De klaring van carfilzomib is niet onderzocht tijdens dialyse; daarom carfilzomib toedienen ná de dialysesessie.
Verminderde leverfunctie: op basis van farmacokinetische gegevens is de verwachting dat een aanpassing van de aanvangsdosis niet nodig is bij een licht (bilirubine > 1–1,5 × ULN of ASAT > ULN, maar bilirubine ≤ ULN) tot matig (bilirubine > 1,5–3 × ULN; elke ASAT-waarde) verminderde leverfunctie, er is echter wel meer kans op levertoxiciteit en ≥ graad 3 bijwerkingen. Er kan geen dosisaanbeveling worden gedaan bij ernstig verminderde leverfunctie (bilirubine > 3 × ULN; enige ASAT-waarde) vanwege het ontbreken van farmacokinetische gegevens. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen/Leverfunctie.
(Ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische toxiciteit en niet-hematologische (bv. renale) toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 4 en 5), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Zie verder ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Toediening: carfilzomib toedienen als i.v.-infusie gedurende 10 minuten (bij de cycli met zowel lenalidomide als dexamethason) óf gedurende 30 minuten (bij de cycli met zowel daratumumab als dexamethason óf alléén dexamethason). Dexamethason (oraal of i.v.) 30 minuten tot 4 uur vóór carfilzomib toedienen. Carfilzomib mag niet als snelle i.v.-injectie of bolus worden toegediend. Niet samen met andere geneesmiddelen infunderen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): pancreatitis, diarree, buikpijn, misselijkheid, verminderde eetlust, gewichtsverlies. Embolie. Febriele neutropenie. Overgevoeligheid (zoals angio-oedeem, zwelling van de lippen of ogen, erytheem, bloeddrukverlaging, bronchospasme, dyspneu, jeuk, huiduitslag, urticaria incl. levensbedreigende anafylaxie). Hyperglykemie, hypoalbuminemie, verlengde geactiveerde tromboplastinetijd. Stijging lipase, amylase, transaminasen en/of bilirubine in bloed. Daling fibrinogeen. Hypertriglyceridemie.
Vaak (1–10%): sepsis, infecties. Trombose (vooral in het CZS; sinus sagittalis is beschreven). Hypoxie. Convulsie, perifere motorische neuropathie, syncope. Stomatitis, braken, ascites. Hepatotoxiciteit, vervetting van de lever. Pijn in ledematen. Anemie, coagulopathie. Hypokaliëmie, verhoogd bloedcholesterol, hypofibrinogenemie, verhoogd γ-GT, verlengde protrombinetijd (of verhoogde INR). Hypercholesterolemie, hyperlipidemie.
Zelden (0,01–0,1%): necrotiserende of hemorragische pancreatitis. Icterus, cholestase, levercelnecrose, leverfalen (met fatale afloop). Reversibel posterieur leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS).
Verder zijn gemeld: bloedingen (bv. CVA). Anafylactische shock. Koorts na de injectie. Vorming van antilichamen tegen pegaspargase. Slaperigheid, verwardheid. Pancreaspseudocyste. Urinezuurnefropathie (tumorlysissyndroom). Osteonecrose. Verlaagd aantal bloedplaatjes en/of neutrofielen, beenmergfalen. Diabetische ketoacidose, hypoglykemie, hyperglykemisch hyperosmolair syndroom. Stijging serumureum (dosisonafhankelijk, bijna altijd prerenaal), hyperammoniëmie.
Bij gebruik van L-asparaginase is nog gemeld: toxische epidermale necrolyse. Acuut nierfalen. Lichte tremor in de vingers. Parotitis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): gastro-intestinale aandoeningen (10-100% en reversibel bij dosisverlaging) zoals anorexie, misselijkheid, braken, bovenbuikklachten, diarree en mucositis. Verlengde bloedingstijd (90%) en aandoeningen van het zenuwstelsel (ca. 40%), zoals geheugenstoornissen, agressiviteit, centraal vestibulairsyndroom, dysartrie en syndroom van Parkinson. Ernstige neurotoxische bijwerkingen lijken verband te houden met cumulatieve blootstelling en treden vaker op bij plasmaspiegels mitotaan ≥ 20 mg/l. Verder: asthenie, myasthenie, paresthesie, verwardheid, duizeligheid, slaperigheid, nierinsufficiëntie, huiduitslag, gynaecomastie, leukopenie (waaronder neutropenie), hypercholesterolemie en -triglyceridemie, stijging van leverenzymwaarden.
Vaak (1-10%): vertigo, geestelijke achteruitgang, hoofdpijn, polyneuropathie. Autoimmuun hepatitis. Trombocytopenie, anemie.
Verder zijn gemeld: achteruitgang gezichtsvermogen, maculopathie, diplopie, lens-troebeling, retinatoxiciteit. Schildklierbeschadiging, hypogonadisme bij mannen (met symptomen als gynaecomastie, verminderd libido, erectiestoornis, vruchtbaarheidsstoornis). Gegeneraliseerde pijn. Hypertensie, orthostatische hypotensie, opvliegers. Benigne ovarium-macrocysten bij premenopauzale vrouwen. Evenwichtsstoornissen. Zeer hoge koorts. Overmatige speekselproductie, smaakstoornis, dyspepsie. Leverbeschadiging (hepatocellulair, cholestatisch en gemengd). Hypo-urikemie, daling van de androsteendionconcentratie en de testosteronconcentratie bij vrouwen, stijging van de concentratie geslachtshormoonbindend globuline, daling van het vrij testosteron bij mannen, proteïnurie, hematurie, hemorragische cystitis. Overgevoeligheidsreactie. Bij kinderen tevens: neuropsychologische retardatie (mogelijk verband houdend met schildklierbeschadiging), hypothyroïdie, groeiachterstand en (reversibele) encefalopathie (bij een supratherapeutische mitotaanspiegel).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): alopecia. Duizeligheid, hoofdpijn. Vermoeidheid (waaronder asthenie). Misselijkheid, braken, buikpijn, diarree. Verminderde eetlust. Trombocytopenie (ca. 30%, waarvan ca. 13% CTCAE graad 3 en 4% graad 4), anemie (ca. 50%, waarvan ca. 35% CTCAE graad 3), neutropenie (ca. 30%, waarvan ca. 16% CTCAE graad 3 en ca. 2% graad 4), leukopenie (ca. 16%, waarvan ca. 5% CTCAE graad 3).
Vaak (1-10%): dysgeusie. Stomatitis, dyspepsie. Lymfopenie.
Soms (0,1-1%): myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie.
Bijwerkingen
Combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Pneumonie, luchtweginfectie. Dyspneu, hoesten. Duizeligheid, hoofdpijn, perifere neuropathie. Slapeloosheid. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Spierspasmen, rugpijn, gewrichtspijn, pijn in extremiteit. Vermoeidheid, asthenie, koorts, koude rillingen, perifeer oedeem. Verminderde eetlust. Hypokaliëmie, hyperglykemie. Trombocytopenie, neutropenie, leukopenie, lymfopenie, anemie. Verhoging creatininespiegel.
Vaak (1-10%): hartfalen, verlaagde ejectiefractie, myocardinfarct, tachycardie, atriumfibrilleren, hartkloppingen. Hypotensie, diepveneuze trombose, overmatig blozen. Pulmonale hypertensie, longoedeem, longembolie bronchitis, piepende ademhaling, dysfonie, bloedneus, nasofaryngitis, rinitis. Sepsis, infectie met influenza, herpes zoster. (Acuut) nierfalen, verminderde nierfunctie, urineweginfectie. Paresthesie, hypo-esthesie. Angst, verwardheid. Wazig zien, cataract. Oorsuizen. Spierpijn, spierzwakte, botpijn. Dyspepsie, gastro-enteritis, maag-darmbloeding, tandpijn. Huiduitslag, erytheem, jeuk, hyperhidrose. Infusiereactie, reactie op de infusieplaats, pijn op de borst, griepachtige verschijnselen, malaise. Secundaire maligniteit. Febriele neutropenie. Dehydratie, hyperurikemie, hyperkaliëmie, hypercalciëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, hyponatriëmie, hypofosfatemie, hypoalbuminemie. Verhoogde waarden van ALAT, ASAT, γ–GT, bilirubine. Verhoogd c-reactieve proteïne.
Soms (0,1-1%): myocardischemie, cardiomyopathie, hartstilstand, pericarditis, pericardeffusie, ventriculaire tachycardie. Hypertensieve crisis (soms fataal). intracraniële hemorragie, CVA. Bloedingen op andere locaties. Acute respiratoire insufficiëntie (waaronder ARDS), interstitiële longziekte, pneumonitis, pulmonale hemorragie. Maag-darmperforatie, colitis door Clostridioides difficile, acute pancreatitis. Reactivatie van hepatitis B-virus (HBV), infectie met cytomegalovirus. Tumorlysissyndroom. Hemolytisch-uremisch syndroom (HUS). Leverfalen (soms fataal), cholestase. 'Multiple organ disfunction syndrome' (MODS). Overgevoeligheid.
Zelden (0,1-0,01%): posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES). Trombotische microangiopathie, waaronder trombotische trombocytopenische purpura (TTP). Angio-oedeem.
Bij ouderen (≥ 75 j.) kunnen de volgende bijwerkingen vaker voorkomen: dyspneu, hartaritmieën, hartfalen, leukopenie en trombocytopenie.
Interacties
Pegaspargase kan door remming van de eiwitsynthese en celdeling de werkzaamheid van andere geneesmiddelen beïnvloeden zoals methotrexaat en cytarabine. Eerdere toediening van deze middelen kan de werking van pegaspargase versterken; bij toediening van deze middelen ná pegaspargase, vermindert de werkzaamheid van pegaspargase.
Toediening van vincristine vlak vóór of tegelijkertijd met pegaspargase vergroot de toxiciteit van pegaspargase. Toediening van pegaspargase vóór vincristine kan de neurotoxiciteit van vincristine verhogen. Daarom vincristine ten minste 12 uur vóór pegaspargase toedienen om toxiciteit zoveel mogelijk te beperken.
Pegaspargase geeft aanleiding tot fluctuerende hoeveelheden stollingsfactoren met een toename van de bloedings- en/of stollingsneiging. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een invloed uitoefenen op de stolling zoals vitamine K-antagonisten, heparine, dipyridamol, acetylsalicylzuur en NSAID's of bij een gelijktijdige chemotherapie met methotrexaat of daunorubicine. Bij de combinatie met glucocorticoïden (bv. prednison) kunnen veranderingen in coagulatieparameters duidelijker aanwezig zijn (bv. afname fibrinogeen, antitrombine III-deficiëntie).
In combinatie met glucocorticosteroïden bestaat er een verhoogde kans op osteonecrose bij kinderen en adolescenten, met name bij meisjes. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Gelijktijdige vaccinatie met levende vaccins vermeerdert de kans op infecties. Daarom dergelijke vaccins op zijn vroegst 3 maanden ná het einde van de volledige leukemiebehandeling toedienen.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere hepatotoxische of neurotoxische geneesmiddelen.
Het is niet bekend of pegaspargase invloed heeft op de werking van orale anticonceptiva. Daarom kiezen voor een andere anticonceptieve methode óf een barrièremiddel toevoegen.
Tijdens de behandeling met pegaspargase treedt veelal een significante afname van serumalbumine op. Wees uit voorzorg voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een hele sterke eiwitbinding en tevens een smalle therapeutische breedte hebben.
Interacties
Let op: houd rekening met de lange eliminatiehalfwaardetijd van mitotaan (zie Kinetische gegevens).
Gelijktijdig gebruik met spironolacton is gecontra–indiceerd omdat dit de werking van mitotaan kan blokkeren; mogelijk geldt dit ook voor eplerenon.
Mitotaan versnelt het metabolisme van orale vitamine K-antagonist-achtige anticoagulantia. Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen met een dempende werking op het centraal zenuwstelsel. Mitotaan induceert CYP450-enzymen (vooral ook CYP3A4), wees daarom vanwege een verminderde werkzaamheid voorzichtig bij gebruik van geneesmiddelen die in de lever door CYP450 worden gemetaboliseerd (zoals anti-epileptica, midazolam, rifabutine, rifampicine, sunitinib en griseofulvine).
Interacties
Talazoparib is een substraat voor de geneesmiddeltransporteiwitten P-glycoproteïne (Pgp) en 'breast cancer resistance protein' (BCRP).
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke Pgp-remmers, zoals amiodaron, carvedilol, claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, lapatinib en verapamil; In combinatie met een sterke Pgp-remmer nam de blootstelling aan talazoparib met 45% toe in vergelijking met talazoparib alleen. Wanneer vermijden niet mogelijk is de dosis aanpassen, zie de rubriek Dosering.
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke BCRP-remmers, zoals ciclosporine. Wanneer vermijden niet mogelijk is de patiënt extra controleren op bijwerkingen.
Interacties
Carfilzomib wordt niet of nauwelijks gemetaboliseerd door het CYP450-enzymsysteem. Het heeft zelf geen remmende activiteit op dit enzymsysteem. Het is onduidelijk of carfilzomib een inducerend effect heeft. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met substraten voor dit enzymsysteem die een smalle therapeutische breedte hebben.
De behandeling kan aanleiding geven tot hyperkaliëmie (zeer vaak) of hypokaliëmie (vaak). Houd hier rekening mee bij de combinatie met geneesmiddelen waarvan bekend is dat zij een significante invloed hebben op de kaliumspiegel.
Tijdens de behandeling treedt zeer vaak hyperglykemie op; een aanpassing van bloedglucoseregulerende geneesmiddelen kan nodig zijn.
Het is niet vastgesteld of orale anticonceptiva minder betrouwbaar worden. Verder is het aan te raden hormonale anticonceptiva die in verband zijn gebracht met een toegenomen kans op trombose, niet te combineren met carfilzomib, dat zelf ook meer kans hierop geeft. Wees ook voorzichtig met andere geneesmiddelen die trombo-embolische complicaties kunnen geven zoals erytropoëtische groeifactoren en immunoglobulinen.
In vitro remt carfilzomib Pgp; de blootstelling aan digoxine kan met ca. 25% stijgen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is geen onderzoek gedaan met pegaspargase. L-asparaginase echter, is in klinisch relevante doseringen schadelijk gebleken (skeletmalformaties, spina bifida, exencefalie, abdominale expulsie, afwijkingen in longen en nieren).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens én tot ten minste 6 maanden na de therapie. Het is niet bekend of pegaspargase invloed heeft op de werking van orale anticonceptiva. Daarom kiezen voor een andere anticonceptieve methode óf een barrièremiddel toevoegen.
Zwangerschap
Teratogenese: Gegevens uit een beperkt aantal onderzochte zwangerschappen laten afwijkingen aan de bijnieren zien bij de foetus. Bij dieren, onvoldoende gegevens. Studies met soortgelijke substanties bij dieren toonden een teratogeen effect.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én na de therapie, zolang mitotaan in het plasma kan worden aangetoond. Houd rekening met de lange eliminatiehalfwaardetijd van mitotaan.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren bij subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken (waaronder embryofoetale dood, ernstige oogmisvormingen, gespleten borstbeen, vergroeide cervicale wervelkolom). Gezien het werkingsmechanisme van talazoparib wordt schade aan de foetus verwacht bij inname door een zwangere vrouw.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Uit dieronderzoek is een deels reversibele verminderde mannelijke vruchtbaarheid gebleken.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten bij alle pre-menopauzale vrouwen. Vrouwen en mannen (ook na een vasectomie) dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 7 maanden (vrouw) of 4 maanden (man) na de behandeling. Overweeg bij vrouwen met hormoon-afhankelijk mammacarcinoom om twee niet-hormonale anticonceptiemethoden toe te laten passen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren in subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Carfilzomib moet soms echter gegeven worden in combinatie met o.a. lenalidomide, dat gecontra-indiceerd is bij zwangerschap.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en na de therapie; vrouwen gedurende 1 maand en mannen gedurende 3 maanden na de therapie (indien hun partner zwanger is of kan worden). Voor lenalidomide gelden andere voorschriften. Hormonale anticonceptiva zijn minder geschikt (zie rubriek Interacties); schakel over op een andere anticonceptiemethode.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Vanwege de lipofiele aard wordt mitotaan waarschijnlijk in de moedermelk uitgescheiden.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens en na de therapie, zolang mitotaan in het plasma kan worden aangetoond. Houd rekening met de lange eliminiatiehalfwaardetijd van mitotaan.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens en gedurende ten minste 1 maand na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Lactatie is gecontra-indiceerd tijdens en tot ten minste 2 dagen na de behandeling.
Contra-indicaties
- ernstige leverfunctiestoornis (bilirubine: 3× ULN + transaminasen: 10× ULN);
- voorgeschiedenis van pancreatitis (al dan niet in verband met L-asparaginase);
- voorgeschiedenis van trombose of van bloedingen bij eerdere behandeling met L-asparaginase.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
Zie de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
De werkzaamheid en veiligheid bij Philadelphia-chromosoom-positieve patiënten zijn niet vastgesteld. Houd bij een eventuele behandeling van deze patiënten rekening met meer kans op hepatotoxiciteit bij de combinatie met imatinib.
Vorming van antistoffen tegen pegaspargase kan de klinische werking doen afnemen (neutraliserende antilichamen) of de kans op overgevoeligheidsreacties doen toenemen. Overweeg overschakeling op een ander asparaginasepreparaat.
Bloeding/trombose: pegaspargase geeft aanleiding tot fluctuerende hoeveelheden stollingsfactoren met een toename van de bloedings- en/of stollingsneiging. De stollingsparameters vóór aanvang van de behandeling en vervolgens periodiek tijdens en na de behandeling controleren, vooral wanneer andere geneesmiddelen worden gebruikt met een invloed op het stollingssysteem. Fibrinogeen kan worden gezien als parameter van het pro- en antistollingssysteem; bij een duidelijke afname van de hoeveelheid fibrinogeen of bij antitrombine III-deficiëntie een gerichte substitutie overwegen. Bij optreden van ernstige trombotische complicaties de behandeling staken.
Controleer vóór en regelmatig tijdens de behandeling het bloedbeeld, dit mede gezien het myelosuppressieve effect en vergrote infectierisico daarbij. Pas zo nodig de therapie aan.
Vóór en tijdens de behandeling ook regelmatig de leverfunctie (incl. bilirubine) controleren; controleer het bloedbilirubine opnieuw vóór elke volgende dosis. Wees voorzichtig bij een bestaande leverfunctiestoornis en bij combinatie met andere hepatotoxische geneesmiddelen vanwege meer kans op ernstige hepatische toxiciteit.
Effecten op de pancreas: Tijdens de therapie kan pancreatitis ontstaan, waaronder hemorragische of necrotiserende pancreatitis met fataal verloop. Controleer regelmatig de serumamylase en/of lipasespiegel, om vroege tekenen van pancreatitis te identificeren. Laat de patiënt zich onmiddellijk melden bij eerste tekenen van pancreatitis zoals vooral een aanhoudende buikpijn die ernstig kan zijn en naar de rug kan uitstralen, en mogelijk is daarbij ook sprake van misselijkheid, braken, diarree en koorts. Bij vermoeden van pancreatitis de behandeling onderbreken. Bij bevestiging van de diagnose pancreatitis pegaspargase niet meer herstarten en tot 4 maanden na het staken van de behandeling overwegen om passend onderzoek uit te voeren, zoals echografie vanwege de kans op vorming van pseudo-cysten. Controleer de serumglucosespiegel omdat een verstoorde glucosetolerantie kan optreden bij combinatie met een corticosteroïd (welke in de meeste fasen van de behandeling protocollair worden toegepast).
In verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom bij een hoge tumorlast vooral in het begin van de behandeling de urinezuurconcentratie in het serum bepalen.
Controleer nauwlettend op tekenen of symptomen van osteonecrose, zoals pijn in de botten, bij kinderen en adolescenten. In aanwezigheid van glucocorticoïden is osteonecrose (avasculaire necrose) een mogelijke complicatie van hypercoagulabiliteit bij kinderen en adolescenten, met name bij meisjes. Zie ook de rubriek Interacties.
Wees alert op tekenen van toxiciteit van het centraal zenuwstelsel, zoals somnolentie, verwarring, convulsies, met name bij combinatie met andere neurotoxische middelen (zoals vincristine, methotrexaat).
Wees alert op symptomen van hyperammoniëmie zoals misselijkheid, braken, hoofdpijn, duizeligheid, huiduitslag; deze zijn meestal reversibel. In ernstige gevallen kan een (soms fatale) encefalopathie optreden, met name bij ouderen. Controleer bij symptomen van hyperammoniëmie de ammoniakconcentratie in het bloed.
Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen (> 65 j.).
Waarschuwingen en voorzorgen
Vóór aanvang van de behandeling, grote tumormassa's zoveel mogelijk operatief verwijderen om de kans op infarct en bloeding in de tumor te beperken.
Regelmatige controle van het plasmaniveau van mitotaan tijdens en elke twee maanden na de behandeling is belangrijk vanwege het smalle therapeutische venster en het optreden van dosesafhankelijke bijwerkingen. Voorzichtig bij ouderen, bij mensen met licht tot matig gestoorde lever- of nierfunctie (extra controle van plasmaspiegels van mitotaan wordt aangeraden) en bij obesitas, omdat door opslag in het vetweefsel een langdurige afgifte van mitotaan kan optreden. Met name bij gewichtsreductie kan een hoge mitotaanspiegel optreden. Toepassen bij ernstig gestoorde lever- of nierfunctie is af te raden, vanwege onvoldoende gegevens. Bij ernstige bijwerkingen de behandeling tijdelijk staken.
Vanwege de kans op hepatotoxiciteit vooral tijdens de eerste maanden van de behandeling regelmatig ALAT-, ASAT- en bilirubinespiegels bepalen; dit tevens doen bij dosisverhogingen. Controleer ook regelmatig het bloedbeeld. Gedrags- en neurologische controle regelmatig uitvoeren vanwege mogelijke (reversibele) neurotoxiciteit, met name bij een plasmaniveau > 20 mg/l. Anorexia kan een kenmerk zijn van een beginnende beschadiging van het centrale zenuwstelsel.
Mitotaan induceert functionele bijnierschorsinsufficiëntie, waardoor hormonale suppletie noodzakelijk kan zijn. Voor optimale dosering hiervan het vrije cortisol en ACTH in het plasma bepalen, omdat mitotaan de plasmaspiegel van steroïdbindende eiwitten verhoogt. Laat vanwege het risico van acute bijnierinsufficiëntie de patiënt direct contact opnemen in geval van ernstig letsel, infectie of ziekte. In dergelijke situaties en bij shock de behandeling tijdelijk staken en corticosteroïden toedienen. Om deze reden dienen de patiënten een Lysodren-patiëntenkaart bij zich te dragen.
Vanwege de kans op ovarium-macrocysten, premenopauzale vrouwen adviseren direct contact op te nemen bij gynaecologische symptomen, zoals een vaginale bloeding en/of bekkenpijn. .
Mitotaan verhoogt de hoeveelheid plasmahormoonbindende eiwitten; bij interpretatie van hormonale testen hiermee rekening houden.
Het gebruik kan leiden tot significant verminderd reactie- en concentratievermogen.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer het volledige bloedbeeld bij aanvang van én gedurende de behandeling maandelijks en op klinische indicatie, het volledige bloedbeeld. Start de behandeling alléén bij normale waarden voor hemoglobine-, trombocyten- en neutrofielenconcentratie of CTCAE-graad 1. Bij ontstaan van hematologische toxiciteit de behandeling onderbreken en na herstellen van de bloedwaarden de behandeling voortzetten met een lagere dosis.
De incidentie van myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie in klinische onderzoeken met talazoparib was < 1%. Mogelijke risicofactoren voor de ontwikkeling van myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie zijn o.a. eerdere behandeling met platinabevattende chemotherapie, andere DNA-verstorende middelen en/of radiotherapie. Bij ontstaan van deze aandoeningen de behandeling met talazoparib staken.
Bij de combinatie met enzalutamide bij prostaatcarcinoom werd meer kans op veneuze trombo-embolische voorvallen gemeld. Controleer de patiënt op symptomen en klachten van veneuze trombo-embolie of longembolie en behandel indien klinisch aangewezen.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: de effectiviteit en veiligheid zijn niet onderzocht bij kinderen < 18 jaar, bij een patiënten met een creatinineklaring < 15 ml/min of die hemodialyse ondergaan, en bij de indicatie prostaatcarcinoom bij patiënten met een verminderde leverfunctie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire toxiciteit: wees zeer voorzichtig bij patiënten met hartfalen (NYHA-klasse III of IV), een recente voorgeschiedenis van myocardinfarct (laatste 4 maanden), niet-gereguleerde angina pectoris of hartaritmieën. Indien bij hen na uitgebreide medische controle toch wordt gekozen voor een behandeling met carfilzomib, deze patiënten nauwlettend volgen en speciale aandacht schenken aan bloeddruk- en vochtregulering. Verder bij alle patiënten regelmatig de bloeddruk controleren; indien deze niet onder controle kan worden gebracht, de dosering verlagen. Staak bij een hypertensieve crisis de behandeling tot er herstel is of terugkeer tot de beginwaarde en evalueer of de behandeling kan worden hervat. Bij optreden of verergering van dyspneu evalueren op cardiopulmonale aandoeningen (waaronder hartfalen en pulmonale syndromen).
Trombo-embolische complicaties (zoals longembolie en diep-veneuze trombose) komen vaak voor. Minimaliseer beïnvloedbare risicofactoren voor trombo-embolie zoals hypovolemie, hypertensie, hyperlipidemie en roken. Vermijd gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de kans op trombose vergroten (zie de rubriek Interacties). Breng de patiënt op de hoogte van de mogelijke symptomen van trombose, zoals unilaterale pijn en/of zwelling van het been, hevige pijn op de borst, ademnood, plotseling optredend hoesten, een 'acute buik', ernstige langdurige hoofdpijn, afasie, hemiparese, diplopie, (partiële) gezichtsvelduitval, collaps met eventueel focale epilepsie. Overweeg zonodig tromboseprofylaxe, waarbij bedacht moet worden dat carfilzomib ook aanleiding kan geven tot bloedingen.
Bloedingen: carfilzomib veroorzaakt trombocytopenie, waarbij het laagste trombocytengetal wordt waargenomen rond dag 8 of 15 van elke cyclus van 28 dagen, met terugkeer naar de uitgangswaarde bij aanvang van de volgende cyclus. Diverse bloedingen (o.a. gastro-intestinale, pulmonale en intracraniële bloedingen, waarvan enkele met een fatale afloop) zijn gemeld, vaak in samenhang met trombocytopenie. Controleer regelmatig het aantal bloedplaatjes; verlaag zo nodig de dosis of staak de behandeling. Controleer tevens regelmatig op symptomen van TTP/HUS. Staak de behandeling bij vermoeden hiervan en onderzoek of sprake is van TTP/HUS. Het is niet bekend of het veilig is de behandeling te herstarten bij patiënten die TTP/HUS hebben doorgemaakt.
Leverfunctie: Controleer de leverenzymwaarden en bilirubinewaarden bij aanvang van de behandeling en maandelijks gedurende de behandeling, ongeacht de uitgangswaarden. Bij optreden van toxiciteit de dosis aanpassen. Gebruik bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie is niet onderzocht in de klinische onderzoeken; de farmacokinetiek is niet bestudeerd bij een ernstig verminderde leverfunctie. Daarom zeer alert zijn bij gebruik bij matig en ernstig verminderde leverfunctie.
Nierfunctie: controleer voorafgaande aan de behandeling en ten minste maandelijks tijdens de behandeling de nierfunctie. Doe dit vaker bij een lagere baseline creatinineklaring vanwege meer kans op niertoxiciteit. Bij optreden van toxiciteit de dosis aanpassen. Gebruik bij matig of ernstig verminderde nierfunctie is wel onderzocht bij de combinatie carfilzomib+dexamethason, maar niet bij de combinatie carfilzomib+lenalidomide+dexamethason. Bij die laatste combinatie zijn er weinig gegevens over het gebruik bij een creatinineklaring < 50 ml/min; overweeg een verlaging van de aanvangsdosis van lenalidomide. In de klinische onderzoeken met carfilzomib+dexamethason bleek de kans op acuut nierfalen groter bij een lagere creatinineklaring bij baseline. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een creatinineklaring < 30 ml/min.
Water- en elektrolyten: vóór en naar behoefte na de toediening in cyclus 1 zorgen voor een voldoende hydratie, vooral bij een grote kans op het tumorlysissyndroom of renale toxiciteit. Hierbij wel waken voor volume-overbelasting, vooral bij een risico van hartfalen. Orale of intraveneuze hydratie naar behoefte voortzetten in de volgende cycli. De behandeling met carfilzomib geeft vaak tot zeer vaak elektrolytstoornissen; controleer deze (en vooral kalium) voorafgaande aan de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling (kalium ten minste maandelijks of vaker, afhankelijk van de baselinewaarde, comorbiditeit en comedicatie).
Staak de behandeling bij vermoeden van PRES (posterieur reversibel encefalopathie syndroom) met symptomen zoals epileptische aanval, hoofdpijn, lethargie, verwardheid, blindheid, bewustzijnsveranderingen en andere visuele en neurologische stoornissen in combinatie met hypertensie.
Controleer op tekenen van PML (progressieve multifocale leuko-encefalopathie) zoals ontwikkeling of verergering van neurologische, cognitieve of gedragsmatige afwijkingen. Bij vermoeden van PML de behandeling onderbreken en passende diagnostiek verrichten. Als de diagnose PML wordt bevestigd de behandeling definitief staken.
Hepatitis B: screen alle patiënten voorafgaand aan de behandeling op hepatitis B, omdat gevallen van reactivatie van hepatitis B-virus (HBV) tijdens of na de behandeling zijn gemeld. Controleer en behandel patiënten met een HBV-infectie volgens de huidige klinische richtlijnen.
Onderzoeksgegevens: de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 jaar) zijn niet vastgesteld.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Bij enkele gevallen van overdosering zijn huiduitslag, hyperbilirubinemie en verhoogde concentratie van leverenzymen gevonden.
Therapie
Is symptomatisch.
Voor meer informatie over een vergiftiging met pegaspargase neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Therapie
Vanwege de lange halfwaardetijd en lipofiliteit van mitotaan kan het weken duren voor e.a. genormaliseerd is. Vanwege de lipofiliteit is mitotaan waarschijnlijk niet dialyseerbaar.
Voor meer informatie over een vergiftiging met mitotaan neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergifitiging met talazoparib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met carfilzomib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Pegaspargase is een covalent conjugaat van L-asparaginase, afkomstig van Escherichia coli. L-asparaginase is een enzym met oncolytische werking. Het katalyseert de splitsing van L-asparagine, een voor bepaalde tumorcellen essentieel aminozuur, in L-asparaginezuur en ammoniak. Depletie van L-asparagine in bloedserum leidt tot remming van de eiwitsynthese, DNA- en RNA-synthese, met name in leukemische blasten die niet in staat zijn tot het synthetiseren van L-asparagine en zo apoptose ondergaan. Pegylering verandert niet de enzymatische eigenschappen van L-asparaginase, maar heeft wel invloed op de farmacokinetische en immunogene eigenschappen van het enzym. Eén eenheid L-asparaginase is de enzymactiviteit die onder gestandaardiseerde omstandigheden per minuut 1 micromol ammoniak uit L-asparagine afsplitst.
Kinetische gegevens
T max | 1,25 uur (na een enkele i.v.-dosis). |
V d | bij i.m toediening (in steady-state): ca. 1,86 l/m²; na één enkele i.v.-dosis: ca. 0,03 l/kg. |
Metabolisering | in hoge mate door proteolytische enzymen, waarschijnlijk in diverse weefsels. |
T 1/2el | bij recent vastgestelde ALL ca. 5,7 dagen, bij patiënten met meerdere recidieven van ALL ca. 8 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Polychloorbifenyl-analoog. Werkt cytotoxisch en/of inhiberend op de bijnierschors en wijzigt het perifere metabolisme van steroïden. Veroorzaakt bijnierschorsinsufficiëntie wat leidt tot de verdwijning van het syndroom van Cushing door bijniercarcinoomsecretie. Tijdens de therapie is hormonale substitutie noodzakelijk.
Kinetische gegevens
Resorptie | Vetrijk voedsel verhoogt de absorptie van mitotaan. |
Overig | Therapeutische plasmaspiegel: 14–20 mg/l. |
Overig | Wordt opgeslagen in alle weefsels en met name in vetweefsel. |
Metabolisering | Voornamelijk door de lever. |
Eliminatie | in de vorm van metabolieten. |
T 1/2el | 18 tot 159 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Talazoparib is een remmer van poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1, PARP-2). Deze enzymen zijn nodig voor een efficiënt herstel van enkelstrengs DNA-breuken (ESBs). Remming van PARP leidt tot de ophoping van ESBs, die uiteindelijk dubbelstrengs DNA-breuken (DSBs) worden wanneer de cellen proberen te delen. Kankercellen zonder functionele genen BRCA1 of 2 zijn niet in staat om deze DSBs te repareren, aangezien ze geen functioneel homoloog recombinatie-reparatiemechanisme hebben. Dit leidt tot een verhoogde genomische instabiliteit, wat resulteert in celdood.
Bij de behandeling van prostaatcarcinoom in combinatie met enzalutamide (androgeenreceptor (AR)-blokker) onderdrukt remming van AR-signalering de expressie van homologe recombinatie reparatie (HRR)-genen, waaronder BRCA1. Dit leidt tot een verhoogde gevoeligheid van de kankercel voor PARP-remming. PARP1-activiteit is nodig voor een maximale werking van de AR. Remming van PARP door talazoparib vermindert de AR-signalering en verhoogt de gevoeligheid voor AR-blokkers. Klinische resistentie tegen AR-blokkade gaat soms gepaard met co-deletie van RB1 en BRCA2, wat gepaard gaat met een verhoogde gevoeligheid voor PARP-remming.
Kinetische gegevens
F | minimaal 41%. |
T max | 1–2 uur, 4 uur bij gelijktijdige inname van een vetrijke, calorierijke maaltijd (mate van blootstelling ongewijzigd). |
V d | 6 l/kg. |
Metabolisering | in zeer geringe mate in de lever. |
Eliminatie | ca. 69% met de urine (waarvan 55% onveranderd) en ca. 20% met de feces (waarvan 14% onveranderd). Talazoparib is substraat voor Pgp en BCRP. |
T 1/2el | gem. 90 uur (32–148). |
Overig | De 'steady state'-plasmaconcentratie wordt bij monotherapie bereikt binnen 2–3 weken, en in combinatie met enzalutamide binnen ca. 9 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteasoomremmer. Carfilzomib bindt selectief en irreversibel aan actieve domeinen van het 20S-eiwit-subunit (het proteolytische kerndeeltje in het 26S-proteasoom). Carfilzomib heeft antiproliferatieve en pro-apoptotische activiteit in hematologische tumoren, waaronder multipel myeloom.
Kinetische gegevens
V d | 0,4 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
Metabolisering | uitgebreid in de lever, voornamelijk via (epoxide)hydrolyse en door peptidasen. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine als metabolieten. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
pegaspargase hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
mitotaan hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
talazoparib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
carfilzomib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk