Samenstelling
Mysoline SERB SA
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 250 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Inovelon Eisai
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor oraal gebruik
- Sterkte
- 40 mg/ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Zonegran Amdipharm Ltd
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg, 100 mg
Zonisamide Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lamictal GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Dispers'
- Sterkte
- 2 mg, 5 mg, 25 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg
Lamotrigine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Dispers'
- Sterkte
- 5 mg, 25 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Sabril Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Granulaat voor drank
- Sterkte
- 500 mg
- Verpakkingsvorm
- sachet
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Primidon is een middel van laatste keus; het wordt in het lichaam grotendeels omgezet in fenobarbital.
Advies
Bij de behandeling van Lennox-Gastautsyndroom heeft rufinamide een beperkte plaats, namelijk na falen van de eerste- en tweedekeusmiddelen, en vóór de inzet van felbamaat als laatste redmiddel. Rufinamide is bij andere vormen van epilepsie niet geïndiceerd.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Zonisamide kan (ernstige) huidreacties veroorzaken.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Start bij patiënten met aanvallen met een onbekend begin met lamotrigine, levetiracetam of valproïnezuur. Kies in tweede instantie voor clobazam of topiramaat. Overweeg verwijzing naar de derde lijn voor een juiste classificatie na falen van twee anti-epileptica.
Bij juveniele myoclonus epilepsie bij jongens is een lage dosis valproïnezuur het middel van eerste keus als onderhoudsbehandeling. Combineer bij onvoldoende effect valproïnezuur met levetiracetam. Bij meisjes heeft monotherapie met lamotrigine, levetiracetam of topiramaat de voorkeur. Combineer bij onvoldoende effect het middel van eerste keus met levetiracetam.
Wees voorzichtig met lamotrigine bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin met myoklonieën, omdat het kan zorgen voor een toename van myoklonieën. Indien bij absences bij kinderen ethosuximide en valproïnezuur niet worden verdragen, heeft lamotrigine monotherapie de voorkeur.
Lamotrigine kan gebruikt worden als adjuvans bij het Lennox-Gastautsyndroom.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium behalve de kans op recidieven van manie en depressie, ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Lamotrigine is alleen effectief bevonden ter preventie van depressieve episoden bij een bipolaire stoornis en is minder geschikt wanneer snel resultaat gewenst is.
Advies
Vigabatrine is als adjuvans bij focale (voorheen partiële) epilepsie één van de laatste therapeutische opties, omdat het minder veilig is en minder goed wordt verdragen dan andere anti-epileptica. Het gebruik is beperkt vanwege de kans op (irreversibele) gezichtsvelddefecten en de gezichtsveldcontroles die nodig zijn vóór en tijdens het gebruik. Ondanks de gezichtsvelddefecten wordt vigabatrine beschouwd als een eerstekeusmiddel bij het syndroom van West. Vigabatrine dient daarom slechts te worden voorgeschreven door, of op aanwijzing van een gespecialiseerde arts met ervaring in het betreffende indicatiegebied en onder begeleiding van een oogarts.
Indicaties
- Alle vormen van epilepsie, met name gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen en focale (voorheen partiële) epilepsie, met uitzondering van absences.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvans bij Lennox-Gastautsyndroom bij volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Monotherapie van focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundair gegeneraliseerde aanvallen bij volwassenen;
- Adjuvante behandeling van focale epilepsie met of zonder secundair gegeneraliseerde aanvallen bij volwassenen en kinderen van 6 jaar en ouder.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Epilepsie: Volwassenen en kinderen > 12 jaar: Adjuvans of monotherapie bij focale (voorheen partiële) en gegeneraliseerde epilepsie waaronder tonisch-klonische epilepsie; adjuvans of initiële therapie bij Lennox-Gastautsyndroom. Kinderen 2–12 jaar: Adjuvans bij focale en gegeneraliseerde epilepsie waaronder tonisch-klonische epilepsie; adjuvans bij Lennox-Gastautsyndroom; monotherapie bij absence epilepsie.
- Bipolaire stoornis: Volwassenen: Preventie van depressieve episode bij bipolaire-I-stoornis met voornamelijk depressieve episoden.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Als adjuvans bij resistente, focale (voorheen partiële) epilepsie, met en zonder gegeneraliseerde insulten indien andere gangbare combinatiebehandelingen onvoldoende effect teweegbrengen of niet worden verdragen;
- Als monotherapie bij de behandeling van infantiele spasmen (syndroom van West).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Primidon van tdm-monografie.org.
Primidon wordt getitreerd. De onderhoudsdosering over 2 gelijke dagdelen verdelen. Vanwege het sedatieve effect 's avonds met de behandeling beginnen.
Epilepsie
Volwassenen en kinderen ≥ 9 jaar
Startdosis: 125 mg (halve tablet) 's avonds voor het slapen gaan; na 3 dagen de dosis verhogen tot 125 mg 2×/dag, vervolgens elke 3 dagen verhogen met 125 mg tot een dosis van 500 mg per dag. Daarna kan de dosis elke 3 dagen worden verhoogd met 250 mg per dag totdat de aanvallen wegblijven of de maximaal te verdragen dosis is bereikt, bij volwassenen tot 1500 mg.
Onderhoudsdosering per dag 750–1500 mg.
Kinderen < 9 jaar
Startdosis: 125 mg (halve tablet) 's avonds voor het slapen gaan. Daarna de dosis verhogen tot 125 mg 2×/dag, vervolgens elke 3 dagen verhogen met 125 mg tot 500 mg/dag. Daarna de dosis verhogen met 125 mg per dag totdat de aanvallen wegblijven of de maximaal te verdragen dosis is bereikt, bij kinderen tot 1000 mg.
Kinderen 6–9 jaar
Onderhoudsdosering: 750–1000 mg.
Kinderen 2–5 jaar
Onderhoudsdosering: 500–750 mg;
Kinderen < 2 jaar
Onderhoudsdosering: 250–500 mg.
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd
Bij verminderde nierfunctie: de dosis aanpassen op basis van klinische respons en bloedspiegel.
Bij verminderde leverfunctie: de dosis aanpassen op basis van klinische respons en bloedspiegel.
Overschakelen van andere anti-epileptica op primidon: Voeg primidon in lage dosering toe en verhoog de dosering geleidelijk totdat ten minste de helft van de onderhoudsdosering van primidon is bereikt; verlaag vervolgens geleidelijk de dosering van het oorspronkelijke anti-epilepticum, zodat niet eerder dan na 2 weken het oorspronkelijke middel geheel is gestaakt. Tijdens de dosisvermindering van het oorspronkelijke anti-epilepticum, kan een verhoging van de primidon-dosering nodig zijn. Indien fenobarbital het grootste deel uitmaakt van de oorspronkelijke anti-epilepticamedicatie, dient zowel het stoppen met fenobarbital en de substitutie met primidon sneller plaats te vinden. Toevoegen van primidon aan fenobarbital in plaats van substitutie is farmacologisch niet zinvol
Toediening: De tabletten in hun geheel met een glas water doorslikken. De onderhoudsdosering in twee gelijke giften 's morgens en 's avonds toedienen. Bij toediening van een oneven aantal tabletten geeft men de hoogste dosis 's avonds voor het slapen gaan. In bijzondere gevallen een grotere dosis geven vóór het tijdstip met de meeste aanvallen. Bij aanvallen die samenhangen met de menstruatie een geringe verhoging op het juiste tijdstip overwegen.
Doseringen
Bij gelijke doses zijn de suspensie voor oraal gebruik en de tablet onderling uitwisselbaar. Tijdens de overschakelingsperiode de patiënt monitoren.
De 200 mg tablet heeft een breukstreep waardoor een dosering van 100 mg kan worden verkregen. Indien de aanbevolen berekende dosis niet haalbaar is de dosis afronden naar de dichtsbijzijnde hele tablet van 100 mg.
Lennox-Gastautsyndroom
Volwassenen (incl. > 65 jaar) en kinderen ≥ 4 jaar en ≥ 30 kg
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 200 mg (= 5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie om de dag dosering verhogen met 400 mg/dag. Bij 30–50 kg: max. 900 mg (= 22,5 ml) 2×/dag. Bij 50–70 kg: max. 1200 mg (= 30 ml) 2×/dag. Bij ≥ 70 kg: max. 1600 mg (= 40 ml) 2×/dag.
in combinatie met valproïnezuur: begindosering: 200 mg (= 5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie om de dag dosering verhogen met 400 mg/dag. Bij 30–50 kg: max. 600 mg (= 15 ml) 2×/dag. Bij 50–70 kg: max. 800 mg (= 20 ml) 2×/dag. Bij ≥ 70 kg: max. 1100 mg (= 27,5 ml) 2×/dag.
Kinderen ≥ 4 jaar en < 30 kg
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 100 mg (= 2,5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie elke derde dag dosering verhogen met 200 mg/dag tot max. 500 mg (= 12,5 ml) 2×/dag.
in combinatie met valproïnezuur : begindosering: 100 mg (= 2,5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie na minimaal 2 dagen dosering verhogen met 200 mg/dag tot max. 300 mg (= 7,5 ml) 2×/dag.
Kinderen 1–4 jaar
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 10 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen, vervolgens dosering op geleide van respons en tolerantie elke derde dag verhogen met max. 10 mg/kg/dag tot een onderhoudsdosis van max. 45 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen.
in combinatie met valproïnezuur: begindosering: 10 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen, vervolgens dosering op geleide van respons en tolerantie elke derde dag verhogen met max. 10 mg/kg/dag tot een onderhoudsdosis van max. 30 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: wees voorzichtig bij licht tot matig gestoorde leverfunctie: zorg voor zorgvuldige dosistitratie. Rufinamide niet gebruiken bij ernstig gestoorde leverfunctie.
Bij staken van de behandeling de dosis geleidelijk afbouwen; in klinisch onderzoek gebeurde dit door het verlagen van de dosis met ca. 25% om de twee dagen.
Toediening: de tablet 's ochtends en 's avonds in 2 gelijke doses met water innemen, gelijktijdig met voedsel. Bij problemen met slikken, kan men tabletten fijnmaken en in een half glas water toedienen. De suspensie vóór elke toediening goed schudden. De toediening van de suspensie kan via een enterale voedingssonde; na toediening de sonde ten minste eenmaal doorspoelen met 1 ml water om zeker te zijn van een passende dosering.
Doseringen
Als monotherapie
Volwassenen
Begindosis in week 1 en 2: 100 mg 1×/dag; week 3 en 4: 200 mg 1×/dag; week 5 en 6 en als onderhoudsdosering: 300 mg 1×/dag; indien een hogere dosis nodig is in stappen van 100 mg met tussenpozen van 2 weken verhogen tot max. 500 mg 1×/dag.
Als adjuvans
Volwassenen
Begindosis: 25 mg 2×/dag; na 1 week verhogen tot 2×/dag 50 mg en vervolgens titreren op geleide van het klinische effect in stappen van max. 100 mg met tussenpozen van 1 week (een tussenpoos van 2 weken bij nier- of leverfunctiestoornis en als geen CYP3A4-induceerders worden gebruikt). Gebruikelijke onderhoudsdosering: 300 tot 500 mg per dag verdeeld over 1–2 giften; sommigen, vooral degenen die geen CYP3A4 inducerende stoffen gebruiken of bij een nier- of leverfunctiestoornis, reageren mogelijk op een lagere dosis.
Bij staken geleidelijk afbouwen. Bij volwassenen is in klinische studies de dosis verlaagd in stappen van 100 mg per 1 week.
Kinderen van 6 jaar en ouder
Begindosis: 1 mg/kg 1×/dag; na 1 week titreren op geleide van het klinische effect in stappen van 1 mg/kg met tussenpozen van 1 week (een tussenpoos van 2 weken als geen CYP3A4-induceerders worden gebruikt). Gebruikelijke onderhoudsdosering: bij een lichaamsgewicht van 20–55 kg: 6 tot 8 mg/kg 1×/dag; bij een lichaamsgewicht > 55 kg: 300–500 mg 1×/dag; maximale dosis van 500 mg/dag; sommigen, vooral degenen die geen CYP3A4 inducerende stoffen gebruiken, reageren mogelijk op een lagere dosis. Monitor het gewicht van een kind tot een gewicht van 55 kg en herzie de dosis bij gewichtsveranderingen. Wees voorzichtig bij kinderen met een lichaamsgewicht van minder dan 20 kg, omdat er relatief weinig gegevens uit klinische onderzoeken zijn.
Bij staken geleidelijk afbouwen. Bij kinderen is in klinische studies de dosis verlaagd in stappen van 2 mg/kg per week. Afbouwschema bij staken van de behandeling bij een lichaamsgewicht van 20–28 kg: in wekelijkse stappen verlagen van 25–50 mg; bij 29–41 kg in wekelijkse stappen van 50–75 mg; bij > 42 kg in wekelijkse stappen van 100 mg.
Ouderen: wees voorzichtig omdat er relatief weinig informatie is.
Verminderde nierfunctie: Wees voorzichtig; er is weinig informatie en een tragere titratie kan nodig zijn. Bij acuut nierfalen of een klinisch significante continue stijging van de serumcreatininewaarde, de behandeling staken.
Verminderde leverfunctie: Wees voorzichtig bij een lichte of matige leverfunctiestoornis; er is weinig informatie en een tragere titratie kan nodig zijn. Bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt gebruik afgeraden.
Toediening
- Eenmaal per dag innemen vóór het naar bed gaan, al dan niet met voedsel;
- De tablet niet kauwen of breken, maar heel doorslikken;
- De suspensie voor oraal gebruik vóór gebruik ten minste 5 seconden schudden.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Lamotrigine van tdm-monografie.org.
Bij herstarten van de behandeling ter vermindering van het risico op ernstige huiduitslag, opnieuw titreren volgens het aanbevolen insluipschema als het tijdsinterval sinds het stoppen groter is dan vijf halfwaardetijden. Als de berekende hoeveelheid niet uitkomt in hele tabletten het lagere aantal hele tabletten innemen; zie ook Toediening.
Epilepsie
Volwassenen en kinderen > 12 jaar
Monotherapie of als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: begindosering 25 mg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 50 mg 1×/dag gedurende 2 weken. Verder per 1–2 weken met max. 50–100 mg verhogen tot een onderhoudsdosering van 100–200 mg per dag in 1 of 2 giften, zo nodig tot 500 mg per dag.
In combinatie met valproïnezuur: begindosering 25 mg om de dag gedurende 2 weken, daarna 25 mg 1×/dag gedurende 2 weken. Vervolgens per 1–2 weken met max. 25–50 mg verhogen tot een onderhoudsdosering van 100–200 mg per dag in 1–2 giften.
Combinatietherapie zonder valproïnezuur en mét fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine of lopinavir/ritonavir: begindosering 50 mg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 50 mg 2×/dag gedurende 2 weken. Verder per 1–2 weken met max. 100 mg verhogen tot een onderhoudsdosering van 200–400 mg per dag in 2 giften; zo nodig tot 700 mg per dag. Bij onbekende interactie doseerschema gebruiken zoals met valproïnezuur.
Kinderen 2–12 jaar
Monotherapie bij typische absence epilepsie; of als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: 0,3 mg/kg per dag in 1–2 giften gedurende 2 weken, daarna 0,6 mg/kg per dag in 1–2 giften gedurende 2 weken. Vervolgens iedere 1–2 weken opbouwen met max. 0,6 mg/kg per dag tot optimale respons: gebruikelijke onderhoudsdosering als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: 1–15 mg/kg per dag in 1–2 giften; onderhoudsdosering als monotherapie bij typische absence epilepsie: 1–15 mg/kg per dag in 1–2 giften; (ook als adjuvans) max. 200 mg per dag.
Combinatie therapie met valproïnezuur: 0,15 mg/kg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 0,3 mg/kg 1×/dag gedurende 2 weken. Daarna iedere 1–2 weken opbouwen met max. 0,3 mg/kg tot optimale respons. Gebruikelijke onderhoudsdosering: 1–5 mg/kg per dag in 1 gift of verdeeld over 2 giften; max. 200 mg per dag.
Combinatietherapie zonder valproïnezuur en mét fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine of lopinavir/ritonavir: 0,6 mg/kg lichaamsgewicht per dag in 2 giften gedurende 2 weken, daarna 1,2 mg/kg per dag in 2 giften gedurende 2 weken. Daarna iedere 1–2 weken opbouwen met max. 1,2 mg/kg tot optimale respons; gebruikelijke onderhoudsdosering: 5–15 mg/kg in 1–2 giften; max. 400 mg per dag. Bij onbekende interactie doseerschema gebruiken zoals met valproïnezuur.
Bipolaire-I-stoornis, ter preventie van depressieve episode
Volwassenen ≥ 18 jaar
Monotherapie of als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: week 1–2: 25 mg 1×/dag; week 3–4: 50 mg/dag in 1–2 giften; week 5: 100 mg per dag in 1–2 giften; vanaf week 6: 200 mg/dag in 1–2 giften; dosisbereik 100–400 mg per dag. Indien vervolgens valproïnezuur wordt toegevoegd de lamotriginedosering halveren vanaf week 1. Indien een lamotrigine-glucuronideringsinduceerder en geen valproïnezuur wordt toegevoegd: afhankelijk van de dosering over een periode van 3 weken de lamotriginedosis geleidelijk verdubbelen tot max. 400 mg/dag.
In combinatie met valproïnezuur: week 1–2: 25 mg om de dag; week 3–4: 25 mg 1×/dag; week 5: 50 mg per dag in 1–2 giften; vanaf week 6: 100 mg/dag in 1–2 giften; max. 200 mg per dag. Indien vervolgens met valproïnezuur wordt gestopt, de lamotriginedosering verhogen naar 100 mg 2×/dag; als vóór het stoppen van valproïnezuur de lamotriginedosis al 200 mg per dag bedroeg, de dosering in week 1 verhogen naar 300 mg per dag en in week 2 verder naar 400 mg per dag.
Combinatietherapie zonder valproïnezuur en mét fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine of lopinavir/ritonavir: week 1–2: 50 mg 1×/dag; week 3–4: 50 mg 2×/dag; week 5: 100 mg 2×/dag; week 6: 150 mg 2×/dag; week 7 en verder: 200 mg 2×/dag. Indien vervolgens met de lamotrigine-glucuronideringsinduceerder wordt gestopt, de lamotriginedosering verlagen naar 300 mg per dag in week 2 en naar 200 mg per dag in week 3 en verder. Bij een lamotriginedosis voor staken van 300 mg per dag: de dosis verlagen naar 225 mg per dag in week 2 en 150 mg /dag in week 3 en verder. Bij een lamotriginedosering vóór staken van 200 mg per dag: de dosering verlagen naar 150 mg per dag in week 2 en 100 mg per dag in week 3 en verder.
Bij ouderen: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde nierfunctie: lagere onderhoudsdoseringen kunnen effectief zijn. Bij eindstadium van nierfalen, de startdosering lamotrigine afstemmen op de comedicatie.
Verminderde leverfunctie: bij een matige leverfunctie (Child-Pughscore 7-9), de start-, titreer- en onderhoudsdoseringen met circa 50% verlagen; bij een ernstige leverfunctie (Child-Pughscore graad 10-15) met 75%. Het titreren van de (onderhouds)dosering aanpassen op geleide van de klinische respons.
HLA-B*1502-polymorfisme: pas zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Gebruik van hormonale anticonceptie: Tijdens onderhoudsdosering zonder gebruik van additionele induceerders van de lamotrigine glucuronidering: bij starten met orale anticonceptie (continu anticonceptivum) zal op geleide van plasmaspiegels en/of klinische respons de onderhoudsdosering van lamotrigine meestal moeten verdubbelen; de dagdosis geleidelijk verhogen met 50–100 mg per week. Bij stoppen met orale anticonceptie de onderhoudsdosering halveren; de dagdosis geleidelijk verlagen met 50–100 mg per week over een periode van 3 weken. Monsters voor de bepaling van het lamotriginegehalte niet nemen tijdens de eerste week na het definitief staken met de anticonceptiepil.
Toediening: Disperstabletten mag men kauwen of innemen met water of oplossen in water. De tabletten niet delen om een gedeeltelijke dosering in te nemen. Als een berekende (kinder)dosering niet uitkomt in hele tabletten, een lagere dosering innemen die wel overeenkomt met hele tabletten. Indien een berekende dagdosis tussen de 1 en 2 mg ligt, een 2 mg tablet om de dag innemen. Een berekende dagdosering < 1 mg/dag kan niet worden toegediend.
Doseringen
De breukstreep op de tablet is alleen bedoeld om het innemen makkelijker te maken, niet voor verdeling in gelijke doses.
Als adjuvans bij focale epilepsie
Volwassenen
Begindosering 1 g/dag, op geleide van het klinisch effect wekelijks met 0,5 g verhogen tot bevredigend resultaat optreedt (2–3 g per dag in 1–2 doses); max. 3 g per dag.
Kinderen
Begindosering 40 mg/kg lichaamsgewicht per dag, op geleide van klinisch effect oplopend tot 80 mg/kg per dag: lichaamsgewicht 10–15 kg: 0,5–1 g/dag; 15–30 kg: 1–1,5 g/dag; 30–50 kg: 1,5–3 g/dag; > 50 kg: 2–3 g/dag. De hoogste dosis per categorie niet overschrijden.
Monotherapie bij kinderen met het syndroom van West
Startdosis van 50 mg/kg per dag; indien nodig over een periode van 7 dagen titreren; doses tot 150 mg/kg/dag werden goed verdragen.
Bij ouderen (> 65 jaar): Wees voorzichtig; zie ook onder nierfunctiestoornis.
Verminderde nierfunctie: Overweeg bij een creatinineklaring < 60 ml/min) verlaging van de dosering of innamefrequentie en controleer op bijwerkingen.
Toediening: De sachets opgelost in water, melk of vruchtensap vóór of na de maaltijd innemen.
Bijwerkingen
Bijwerkingen treden vooral op in het begin van de behandeling, soms sufheid en lusteloosheid.
Zeer zelden Stevens-Johnson-syndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN).
Verder: megaloblastaire anemie, leukopenie, trombocytopenie, lymfadenopathie, acute psychose, libidostoornissen, ADHD, prikkelbaarheid, irritatie, agressie, slaapstoornis, ataxie, nystagmus, hoofdpijn, duizeligheid, visusstoornissen, misselijkheid en braken, maculopapuleuze -, morbilliforme - en scarlatinaforme huiduitslag, exfoliatieve dermatitis, systemische lupus erythematodes, geneesmiddelenexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), artralgie, osteomalacie, Dupuytren-contractuur.
Bij langdurige behandeling: verminderde botdichtheid, osteopenie, osteoporose, botbreuken.
Bij ouderen is agitatie en verwardheid gezien.
Bij kinderen gedragsstoornissen in de vorm van hyperactiviteit, irritatie, agressie en slaapstoornissen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, braken, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): longontsteking, influenza, nasofaryngitis, oorinfectie, sinusitis, rinitis, anorexia, eetstoornis, verminderde eetlust, gewichtsverlies, angst, slapeloosheid, status epilepticus, convulsie, abnormale coördinatie, nystagmus, psychomotorische hyperactiviteit, tremor, dubbelzien, wazig zien, vertigo, bloedneus, maag-darmklachten (constipatie, diarree, dyspepsie), huiduitslag, acne, rugpijn, oligomenorroe, loopstoornis, hoofdletsel, kneuzing.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid (waaronder DRESS ('drug rash with eosinophilia and systemic symptoms') en het Stevens-Johnsonsyndroom, stijging van leverenzymwaarden.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, duizeligheid, verminderd geheugen, anorexie, agitatie, prikkelbaarheid, verwardheid, depressie, ataxie, verlaagd bicarbonaat, diplopie.
Vaak (1-10%): ecchymose, overgevoeligheid, emotionele instabiliteit, angst, slapeloosheid, psychose, concentratiestoornis, nystagmus, paresthesie, spraakstoornis, tremor, buikpijn, obstipatie, diarree, misselijkheid, braken, huiduitslag, jeuk, alopecia, nierstenen, vermoeidheid, griepachtige symptomen, koorts, perifeer oedeem, gewichtsverlies, verhoogde waarden alanineaminotransferase en aspartaataminotransferase.
Soms (0,1%-1%): longontsteking, urineweginfectie, hypokaliëmie, woede, agressie, zelfmoordgedachten, en -poging, convulsie, cholecystitis, (acute) cholelithiase, ecchymose.
Zeer zelden (< 0,01%): agranulocytose, aplastische anemie, leukocytose, leukopenie, lymfadenopathie, pancytopenie, trombocytopenie, geneesmiddelgeïnduceerd overgevoeligheidssyndroom (DIHS), geneesmiddel exantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), metabole acidose, hallucinatie, amnesie, coma, tonisch-klonische aanval, myastheen syndroom, maligne antipsychotica syndroom, status epilepticus, gesloten-kamerhoekglaucoom, oogpijn, myopie, wazig zien, minder scherp zien, dyspneu, aspiratiepneumonie, ademhalingsstoornis, overgevoeligheidspneumonitis, pancreatitis, hepatocellulaire beschadiging, anhidrose, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, rhabdomyolysis, hydronefrose, nierinsufficiëntie, verhoogde waarden creatinekinase, creatinine en ureum, abnormale leverfunctietesten, hitteberoerte. Geïsoleerde gevallen van plotseling onverklaarbaar overlijden (SUDEP= plotseling onverklaarbaar overlijden van epilepsiepatiënten).
Er zijn aanwijzingen dat bij patiënten van 65 jaar en ouder, het Stevens-Johnsonsyndroom en het door geneesmiddel geïnduceerde overgevoeligheidssyndroom met een hogere frequentie optreden; ook perifeer oedeem en jeuk is bij ouderen vaker gemeld.
Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot een maand na de behandeling; zie ook de rubriek Zwangerschap.
Bij kinderen zijn longontsteking, dehydratie, verminderde transpiratie, abnormale uitkomst leverfunctietest, otitis media, faryngitis, sinusitis en bovensteluchtweginfectie, hoesten, epistaxis en rinitis, buikpijn, braken, uitslag en eczeem en koorts vaker gemeld dan bij volwassenen en amnesie, verhoogde waarden creatinine, lymfadenopathie en trombocytopenie minder vaak.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): huiduitslag, hoofdpijn.
Vaak (1-10%): irritatie, agressie, slaperigheid, slapeloosheid, agitatie, duizeligheid, tremor, misselijkheid, maag-darmklachten (incl. braken en diarree), droge mond, artralgie, (rug)pijn, vermoeidheid.
Soms (0,1-1%): ataxie, dubbelzien, wazig zien, alopecia, fotosensibilisatie.
Zelden (0,01-0,1%): Stevens-Johnsonsyndroom, onvaste gang, nystagmus, aseptische meningitis, conjunctivitis.
Zeer zelden (< 0,01%): bloedafwijkingen waaronder neutropenie, leukopenie, anemie, trombocytopenie, pancytopenie, aplastische anemie, agranulocytose. Hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH). Overgevoeligheidsreacties (waaronder koorts, lymfadenopathie, gezichtsoedeem, bloed- en leverafwijkingen, intravasculaire stolling en multipel orgaanfalen); ook huiduitslag is gemeld als onderdeel van een overgevoeligheidssyndroom. Toxische epidermale necrolyse, DRESS (Drug Reaction with Eosinophilia and Systemic Symptoms). Tics (motorisch en/of fonetisch), hallucinaties, verwarring, extrapiramidale symptomen, choreoathetose, toegenomen aanvalsfrequentie, verhoogde waarden op leverfunctietest, leverfalen, lupus-achtige reacties.
Verder is gemeld: pseudolymfoom, hypogammaglobulinemie, verergering van parkinsonisme. Na langdurige behandeling: afgenomen botmineraaldichtheid, osteopenie, osteoporose en botfracturen. Ernstige convulsies, soms leidend tot rabdomyolyse zijn in samenhang met lamotrigine voorgekomen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, artralgie, moeheid; het sederend effect neemt af in de loop van de therapie. Opwinding en excitatie (bij kinderen). Asymptomatische gezichtsvelddefecten (een concentrische vernauwing van het gezichtsveld van beide ogen, bij ca. 33%, vaak irreversibel, kan optreden na maanden tot jaren na het begin van de behandeling).
Vaak (1-10%): anemie, opwinding, agressie, nervositeit, depressieve verschijnselen, paranoïde reacties, slapeloosheid, spraakstoornissen, hoofdpijn, duizeligheid, paresthesie, concentratie- en geheugenstoornissen, verwardheid, tremoren, misselijkheid, braken, buikpijn, alopecia, wazig zien, dubbelzien, nystagmus, gewichtstoename, oedeem.
Soms (0,1-1%): ataxie, (hypo)manie, psychose, uitslag.
Zelden (0,01-0,1%): zelfmoordpoging, symptomen van encefalopathie (zoals sedatie, stupor en verwardheid, met een niet-specifieke vertraging van het EEG-ritme), retina-afwijkingen (zoals perifere retina-atrofie), angio-oedeem, urticaria.
Zeer zelden (< 0,01%): hallucinaties, neuritis optica, opticusatrofie, leverreacties (hepatitis).
Verder zijn gemeld: afwijkingen op MRI-scans van de hersenen; intramyelinisch oedeem (met name bij jonge kinderen met infantiele spasmen); bewegingsstoornissen (als dystonie, dyskinesie en hypertonie) al dan niet in verband met afwijkingen op de MRI-scan. Verminderde gezichtsscherpte. Convulsies kunnen voorkomen.
Interacties
Barbituraten veroorzaken inductie van CYP3A, CYP2C en uridinedifosfaat-glucuronosyltransferase (UGT). Het kan 1–3 weken duren voordat de inductie maximaal is en voordat het effect na staken verdwenen is. De werking van o.a. orale anticoagulantia, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica, corticosteroïden, andere anti-epileptica (als fenytoïne, carbamazepine, felbamaat, oxcarbamazepine, topiramaat, lamotrigine, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva, caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers, irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon, kinidine kan door inductie verminderen. Het gebruik van primidon (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur.
Gebruik van fytotherapeutica die sint-janskruid bevatten, vermijden omdat door enzyminductie de werkzaamheid van barbituraten kan verminderen tot ten minste 2 weken na staken van het gebruik. Indien al sint-janskruid wordt gebruikt, dit gebruik staken en de concentratie van het anti-epilepticum bepalen.
Valproïnezuur en stiripentol kunnen de werking van barbituraten versterken.
Barbituraten versterken de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel van alcohol, centraal aangrijpende analgetica, antihistaminica, antidepressiva, hypnotica, anxiolytica, MAO-remmers en antipsychotica. Gelijktijdige inname met alcoholische dranken vermijden.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van valproïnezuur kan een significante verhoging van de rufinamide plasmaspiegel geven. Overweeg daarom dosisverlaging van rufinamide bij patiënten die een behandeling met valproïnezuur zijn begonnen.
Rufinamide kan de spiegels van orale anticonceptiva verlagen, waardoor een aanvullende effectieve anticonceptiemethode wordt aangeraden.
Rufinamide kan CYP3A4 licht tot matig induceren; bij middelen die door CYP3A4 worden gemetaboliseerd wordt gedurende 2 weken bij het begin van of na afloop van behandeling met rufinamide en bij elke dosisverandering aangeraden zorgvuldig te controleren en indien nodig de dosis aan te passen. Dit geldt tevens voor middelen met een nauwe therapeutische breedte, zoals digoxine.
Sorbitol in de suspensie voor oraal gebruik kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van een krachtige CYP3A4-inductor als rifampicine en pas de dosis van zonisamide naar behoefte omdat zonisamide deels wordt gemetaboliseerd door CYP3A4. CYP3A4-remmers en andere CYP3A4-inductoren schijnen geen klinisch relevante invloed te hebben bij gelijktijdig gebruik; alleen als de CYP3A4-inductor worden gestaakt, kan aanpassing van de dosering zonisamide nodig zijn.
Bij volwassenen is bij gelijktijdig gebruik van koolzuuranhydraseremmers zoals topiramaat of acetazolamide, voorzichtigheid geboden, omdat er onvoldoende gegevens zijn om een interactie uit te sluiten. Vanwege de kans op hitteberoerte bij kinderen, het gebruik van koolzuuranhydraseremmers of anticholinergica (clomipramine, hydroxyzine, haloperidol, imipramine, oxybutynine) vermijden.
Zonisamide is een zwakke remmer van P-glycoproteïne (Pgp); bij gelijktijdig gebruik van Pgp-substraten (digoxine, kinidine) is voorzichtigheid geboden.
Interacties
De glucuronidering (via UGTs) van lamotrigine wordt significant geïnduceerd door fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine, atazanavir/ritonavir, lopinavir/ritonavir; zie de aangepaste dosering bij combinatie onder de rubriek Dosering. Bij toevoeging van resp. staken van atazanavir/ritonavir of lopinavir/ritonavir is eerst controle van de lamotrigine plasmaspiegel aangewezen om na te gaan of verhoging resp. verlaging van de lamotrigine dosering nodig is.
De glucuronidering van lamotrigine wordt significant geremd door valproïnezuur; deze vertraagt het metabolisme en verdubbelt bijna de halfwaardetijd.
Lamotrigine kan in enkele gevallen plasmaconcentraties van andere anti-epileptica verhogen (oxcarbazepine, topiramaat).
Gebruik van orale anticonceptiva kan de plasmaspiegel met 50% verlagen (door inductie van glucuronyltransferase); daarom is dosisaanpassing nodig en komt als orale anticonceptie alleen een continu anticonceptivum (zonder pilvrije week) in aanmerking. Ook gebruik van hormoonvervangende therapie bij overgangsklachten kan de plasmaspiegel verlagen, waardoor dosisaanpassing van lamotrigine nodig kan zijn.
Omdat lamotrigine een remmer is van Organic Transporter 2 (OCT2), kan het de plasmaspiegel verhogen van renaal geklaarde middelen die een substraat zijn van OCT2 (zoals metformine, gabapentine en varenicline).
Gelijktijdig gebruik met andere natriumkanaalblokkers kan het risico op cardiale voorvallen verhogen.
Interacties
Vigabatrine heeft geen invloed op leverenzymen. De plasmaconcentratie van fenytoïne kan afnemen met circa 20%, waarschijnlijk zonder klinische betekenis.
Toevoeging aan een bestaande therapie met anti-epileptica (als clonazepam) kan leiden tot versterking van de bijwerkingen van het centrale zenuwstelsel.
Vermijd gelijktijdig gebruik met andere geneesmiddelen die toxisch zijn voor de retina.
Zwangerschap
Barbituraten passeren de placenta.
Teratogenese: Barbituraten zijn teratogeen. Primidon wordt omgezet in fenobarbital. Het is nog niet duidelijk of primidon vergelijkbaar meer kans op aangeboren afwijkingen geeft. Fenobarbital geeft tijdens het 1e trimester van de zwangerschap (ca. 2–3×) meer kans op aangeboren afwijkingen. Het risico op het ontstaan van afwijkingen neemt toe in combinatie met andere anti-epileptica en lijkt ook samen te hangen met de hoogte van de dosering en/of de piekspiegels. Gemeld zijn: afwijkingen van aangezicht (dysmorfe kenmerken en schisis), hart, ledematen en urinewegen.
Farmacologische effecten: Bij langdurig gebruik ontwenningsverschijnselen, respiratoire insufficiëntie en door vitamine K-tekort bloedingen bij de pasgeborene. Er is meer kans op groeivertraging. Ook langetermijngevolgen zijn beschreven, zoals verminderd cognitief functioneren. Primidon is een foliumzuurantagonist.
Advies: Tijdens zwangerschap primidon niet staken vanwege risico voor de moeder. Tijdens de zwangerschap verandert de farmacokinetiek. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels in de loop van de zwangerschap dalen. Dit kan leiden tot verminderde aanvalscontrole. Pas de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel. Stel de dosering na de geboorte tijdig bij. Tijdens zwangerschap de bloedspiegel en de foliumzuurspiegel controleren. Zorg voor foliumzuursuppletie; net als voor elke zwangere vrouw 0,4 mg/dag; alleen bij zwangeren met een bewezen foliumzuurtekort of met eerder een kind met een neuralebuisdefect (spina bifida) 5 mg/dag. Overweeg om bloedingen bij de pasgeboren te voorkomen vitamine K toe te dienen tijdens de laatste maand van de zwangerschap, of 10 mg vitamine K tijdens de bevalling en 1 mg aan de neonaat.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptie gebruiken tijdens de behandeling. Heroverweeg bij vrouwen die van plan zijn zwanger te worden de behandeling en/of schakel over op een geschikte andere behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn geen klinische gegevens voorhanden. Bij dieren is geen teratogeen effect gebleken maar wel foetotoxiciteit in aanwezigheid van maternale toxiciteit.
Advies: Behandeling niet beginnen tijdens zwangerschap. Niet gebruiken bij vrouwen die zwanger willen worden, tenzij op strikte indicatie. Een effectieve behandeling met rufinamide mag tijdens de zwangerschap niet worden onderbroken.
Overige: Een vrouw die zwanger kan worden dient effectieve anticonceptie te gebruiken gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken. Bij gebruik van anti-epileptica is er 2–3× meer kans op aangeboren afwijkingen.
Farmacologisch effect: meldingen van verlaagd geboortegewicht en vroegtijdige geboorte.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken als gebruik tijdens zwangerschap het mogelijke risico voor de foetus rechtvaardigt. Informeer de vrouw voor de mogelijke schade voor de foetus; zorg voor een minimaal effectieve dosering en voor zorgvuldige controle.
Overige: Een vrouw die zwanger kan worden moet effectieve anticonceptie gebruiken tijdens, en tot een maand ná de behandeling. Zij moet worden geïnformeerd over de risico's. Overleg met een vrouw die zwanger wil worden of ze de behandeling wil voortzetten of wil overschakelen op een andere geschikte behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn er geen aanwijzingen voor een substantiële toename in de kans op aangeboren afwijkingen. In combinatie met valproïnezuur is de kans op aangeboren afwijkingen wel verhoogd, tot meer dan 10%. Er zijn, op basis van beperkte informatie, geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op langetermijngevolgen van lamotrigine.
Farmacologisch effect: Bij dieren is ontwikkelingstoxiciteit gebleken. Lamotrigine heeft zwakke foliumzuurantagonerende eigenschappen. Gedurende de zwangerschap variëren de plasmaspiegels van lamotrigine aanzienlijk; na de geboorte kan een snelle stijging optreden.
Advies: Kan worden gebruikt. Indien mogelijk monotherapie geven. De plasmaspiegel voor, tijdens en na de zwangerschap vervolgen en zo nodig de dosering aanpassen.
Zwangerschap
Teratogenese: Aanwijzingen voor teratogene eigenschappen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij zwangerschapswens medicatie heroverwegen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, primidon en fenobarbital in aanzienlijke hoeveelheden.
Farmacologisch effect: sedatie en voedingsproblemen bij de zuigeling.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden. Bij gelijktijdige borstvoeding de pasgeborene controleren op ongewenste sedatie en slecht drinken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Tijdens behandeling geen borstvoeding geven.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja in grote hoeveelheden, terwijl de relatieve kinddosis 30–35% is en de halfwaardetijd 63 uur is.
Advies: Borstvoeding wordt ontraden gedurende en tot een maand na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; meldingen van een lamotrigineconcentratie bij de zuigeling van max. 50% van die van de moeder. De relatieve kinddoseringen variëren sterk.
Farmacologisch effect: Mogelijk. Tijdelijke stijging van de leverenzymwaarden of milde trombocytose zijn gemeld.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af. Zuigeling controleren op bijwerkingen (leverfunctie, huiduitslag, sufheid en slecht drinken).
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Afwegen of het geven van borstvoeding of het gebruik van dit geneesmiddel moet worden gestaakt.
Contra-indicaties
- acute intermitterende porfyrie;
- ernstige respiratoire insufficiëntie;
- hyperkinesie bij kinderen;
- overgevoeligheid voor barbituraten.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor triazoolderivaten (bv. alprazolam, diverse antimycotica als fluconazol, itraconazol).
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor sulfonamiden;
- allergie voor pinda's of sojabonen (vanwege de aanwezigheid van olie van sojabonen in de capsules).
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij kinderen, ouderen, zwakke patiënten, ernstige lever- en/of nierfunctiestoornissen, ademhalingsstoornissen en bij depressieve en suïcidale patiënten; dit betekent dat in deze gevallen meestal aanpassing van de dosering.
Controleer op suïcidaal gedrag.
Controleer tijdens gebruik op huidreacties. Bij symptomen van SJS, TEN of DRESS (zoals progressieve huiduitslag, vaak met blaren of letsel van het slijmvlies) de behandeling staken. Als SJS of TEN is ontwikkeld tijdens de behandeling primidon of fenobarbital niet opnieuw gebruiken.
Langdurig gebruik kan gewenning en afhankelijkheid induceren. Om onthoudingsverschijnselen, zoals langdurige slapeloosheid, gegeneraliseerde insulten, status epilepticus en delirium te voorkomen, de behandeling niet plotseling staken en zeer langzaam uitsluipen.
Primidon predisponeert mogelijk tot de ontwikkeling van botziekten; tijdens langdurige behandeling kan vitamine D-suppletie nodig zijn.
Bij optreden van een megaloblastaire anemie de behandeling staken en behandelen met foliumzuur en/of vitamine B12.
Niet toepassen bij absences en myoklonische aanvallen, omdat primidon deze kan verergeren.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij vermoeden van een ernstige overgevoeligheidssyndromen door anti-epileptica, waaronder DRESS en het Stevens-Johnsonsyndroom, die na de start van de behandeling en bij kinderen kan optreden (met verschillende tekenen en symptomen, maar met als onderdelen huiduitslag of koorts, en mogelijk lymfadenopathie, leverafwijkingen of hematurie) de behandeling staken. Bij ontstaan van huiduitslag de patiënt nauwlettend controleren.
Een vrouw die zwanger kan worden dient effectieve anticonceptie te gebruiken gedurende de therapie.
Bij ontwikkeling van nieuwe typen aanvallen of bij een verhoogde frequentie van status epilepticus ten opzichte van de uitgangsconditie de baten/risico-balans van de behandeling opnieuw afwegen.
Omdat rufinamide het QTc-interval concentratie-afhankelijk kan verkorten is voorzichtigheid geboden bij patiënten met (een familiegeschiedenis van) een congenitaal kort QT-syndroom.
Controle op tekenen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden vanwege onvoldoende onderzoek; bij een milde tot matige leverfunctiestoornis is zorgvuldige dosistitratie aanbevolen.
Onderzoekgegevens: De veiligheid en werkzaamheid is bij kinderen < 1 jaar nog niet vastgesteld. Er is weinig informatie over gebruik bij ouderen > 65 jaar.
Hulpstoffen: Benzoëzuur, in de suspensie voor oraal gebruik, kan geelzucht bij pasgeborenen < 4 weken verergeren.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige huiduitslag (o.a. Stevens-Johnsonsyndroom) is opgetreden; bij ontwikkeling van een onverklaarbare uitslag overwegen de behandeling te staken.
Omdat de stof een sulfonamide-groep bevat, moet rekening worden gehouden met diverse allergische reacties en hematologische stoornissen, waaronder aplastische anemie, dat incidenteel fataal kan zijn.
Omdat er weinig gegevens zijn over gebruik bij patiënten met nierfunctiestoornissen is voorzichtigheid geboden; bij een klinisch significante verhoging van de serumcreatinine de behandeling staken.
Bij een mild tot matig gestoorde leverfunctie is voorzichtigheid geboden; bij een ernstig gestoorde leverfunctie wordt gebruik afgeraden.
Bij staken van de behandeling zonisamide langzaam afbouwen om de kans op rebound-aanvallen te verkleinen. Na een succesvolle instelling op zonisamide, zijn er onvoldoende gegevens over stoppen met gelijktijdig toegediende, andere anti-epileptica.
Wees voorzichtigheid bij een voorgeschiedenis van oogaandoeningen. Bij optreden van een syndroom dat bestaat uit acute myopie met secundair gesloten-kamerhoekglaucoom, de behandeling zo snel mogelijk staken en de intraoculaire druk verlagen. Symptomen (acuut minder scherp zien en/of oogpijn) kunnen binnen uren tot weken na het begin van de behandeling optreden.
Tijdens behandeling is controle op tekenen van suïcidaal gedrag aangewezen.
Vroeg in de behandeling is er een kans op hyperchloremische 'non-anion gap' metabole acidose; met name bij kinderen komt metabole acidose vaker voor en is het ernstiger. Bij kinderen en bij aanwijzingen voor metabole acidose of bij risicofactoren ervoor de bicarbonaatspiegel vervolgen. Bij aanhoudende metabole acidose vanwege de kans op osteopenie overwegen de behandeling te staken, de dosering te verlagen of te behandelen met alkali. Metabole acidose kan leiden tot hyperammoniëmie, met en zonder encefalopathie. Gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die hyperammoniëmie veroorzaken (zoals valproïnezuur), een onderliggend ureumcyclusdefect of verminderde activiteit van levermitochondriën vergroot dit risico. Hou bij onverklaarde lethargie of veranderingen in de mentale status rekening met hyperammoniëmische encefalopathie en meet het ammoniakgehalte.
Nierstenen kunnen leiden tot chronische nierbeschadiging. Met name bij risicofactoren voor nierstenen (familie-anamnese, hypercalciurie) kunnen een verhoogde vloeistofinname en urineproductie helpen het risico van steenvorming te verkleinen.
Vanwege de kans op hitteberoerte en uitdroging, dat bij kinderen kan leiden tot hersenbeschadiging en overlijden, dient men bij kinderen de volgende voorzorgen te nemen: bij zeer warm weer het kind koel houden en inspannende lichaamsbeweging vermijden; het kind veel koud water laten drinken; gebruik van koolzuuranhydraseremmers en anticholinergica vermijden. Als het kind heet aanvoelt met weinig of geen transpiratie, of het kind raakt verward of heeft spierkrampen, of als de hartslag of de ademhaling versnelt: het kind naar een koele plek brengen, de huid koelen met water en koud water te drinken geven.
Bij ontwikkeling van symptomen van pancreatitis de pancreatische lipase- en amylasespiegels controleren.
Bij onverklaarbare pancreatitis, bij aanwijzingen voor onverklaarbare spierbeschadiging, dehydratie, oligohidrose, verhoogde lichaamstemperatuur, een probleem met de lever of bij aanzienlijk, ongewenst gewichtsverlies overwegen de behandeling te staken.
Overweeg bij vrouwen die zwanger kunnen worden vóór de start van de behandeling een zwangerschapstest uit te voeren. Wijs de vrouw op de risico's van zonisamide tijdens zwangerschap en de noodzaak van effectieve anticonceptie tijdens de behandeling, zie ook de rubriek Zwangerschap. Instrueer de vrouw om bij zwangerschapswens tijdig contact op te nemen met de arts, om te overleggen over de in die situatie meest geschikte behandeling.
Niet gebruiken bij kinderen met een te laag gewicht (definitie conform de door de WHO op leeftijd aangepaste BMI-categorieën) of met minder eetlust. Het effect van gewichtsverlies bij kinderen of van een lage bicarbonaatspiegel op groei en ontwikkeling op de lange termijn is niet bekend. In een placebo-gecontroleerd onderzoek bij kinderen, was het aantal patiënten met aangetaste cognitie in de zonisamidegroep numeriek hoger vergeleken met de placebogroep. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 6 jaar of met een lager gewicht dan 20 kg zijn niet vastgesteld.
Wees voorzichtig bij ouderen, omdat er weinig informatie over het gebruik bij deze groep beschikbaar is.
Waarschuwingen en voorzorgen
(Ernstige) huiduitslag treedt vaker op bij gelijktijdig gebruik van valproïnezuur, bij allergie of huiduitslag in reactie op andere anti-epileptica in de voorgeschiedenis, bij hoge begindoseringen en bij overschrijding van het aanbevolen insluipschema. De huiduitslag kan een onderdeel zijn van een overgevoeligheidssyndroom, met als vroege symptomen koorts en lymfadenopathie en later oedeem in het gelaat, bloed- en leverafwijkingen en aseptische meningitis. In zeldzame gevallen leidt het tot uitgebreide intravasculaire stolling (DIC) en multipel orgaanfalen. Bij kinderen kunnen de eerste tekenen van huiduitslag worden aangezien voor een infectie. Indien binnen acht weken na begin van de behandeling koorts of huidreacties optreden, kan die worden veroorzaakt door lamotrigine. Bij huiduitslag de patiënt direct evalueren en de behandeling onmiddellijk staken en later niet opnieuw starten. Bij staken van de behandeling door optreden van Stevens-Johnsonsyndroom, DRESS, toxische epidermale necrolyse of aseptische meningitis, de behandeling nooit opnieuw beginnen.
Bij HLA-B*1502-positieve polymorfismen het gebruik zorgvuldig overwegen, omdat deze meer risico geven op levensbedreigende cutane bijwerkingen. Dit komt vooral voor bij personen van Aziatische (Han-Chinese en Thaise) afkomst.
Overweeg bij vermoeden en tekenen van met lamotrigine geassocieerde fotosensibilisatie (als overmatige verbranding door de zon) de behandeling te staken. Adviseer de patiënt zonlicht en UV-stralen te vermijden en beschermende maatregelen te treffen als de behandeling wordt voortgezet.
Bij optreden van Hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH) de behandeling direct staken; HLH kan levensbedreigend zijn. Patiënten moeten bij symptomen van HLH ( koorts, uitslag, neurologische symptomen, hepatosplenomegalie, lymfadenopathie, cytopenie, hoge serum-ferritine, hypertriglyceridemie en afwijkingen van leverfunctie en coagulatie), die meestal binnen 4 weken na start van de behandeling optreden, direct medische hulp zoeken.
Myoklonische epilepsie kan verergeren.
Tijdens behandeling is controle op tekenen van suïcidale gedachten en gedrag aangewezen.
Houdt bij een bipolaire stoornis rekening met een verergering van depressieve symptomen en zelfmoordneiging, met name bij een voorgeschiedenis van suïcidale gedachten of gedrag en bij jong volwassenen.
Wees voorzichtig bij nierstoornissen en bij hartziekten zoals het Brugada-syndroom, hartfalen, ischemische hartziekte, hartblok of ventriculaire aritmieën. Lamotrigine gedraagt zich als een zwak klasse 1B-antiaritmicum; aritmogene ST-T-afwijkingen en Brugada-ECG zijn bij behandelde patiënten gemeld. Overweeg overleg met een cardioloog vóór de start van lamotrigine bij patiënten met hartziekten.
Bij epilepsie kan abrupt staken van lamotrigine leiden tot onttrekkingsinsulten; daarom de dosering in twee weken stapsgewijs verlagen.
Onderzoeksgegevens: Het effect op de ontwikkeling van kinderen is onbekend. Vanwege onvoldoende gegevens niet toepassen bij kinderen jonger dan 2 jaar bij epilepsie. Bij een bipolaire stoornis niet toepassen bij kinderen jonger dan 18 jaar, omdat in een RCT lamotrigine niet werkzaam was en er een toegenomen aantal zelfmoordneigingen te zien was.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Gezichtsvelddefecten kunnen soms ernstig zijn en treden frequent (bij een derde) op; ze zijn waarschijnlijk niet reversibel, ook niet na staken. Een verergering van gezichtsvelddefecten nadat de behandeling is gestaakt, kan niet worden uitgesloten. De kans op gezichtsvelddefecten houdt verband met de blootstelling aan vigabatrine, mogelijk zowel wat betreft dosering als behandelduur. Vanwege het risico op gezichtsvelddefecten vigabatrine alleen gebruiken na zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen van andere handelingen. Bij patiënten met in de anamnese klinisch significante gezichtsvelddefecten, vigabatrine niet gebruiken.
Voer vóór het begin van de behandeling en daarna elke 6 maanden tijdens de hele duur van de behandeling, controle op gezichtsscherpte en gezichtsveldonderzoek uit (bij voorkeur middels gestandaardiseerde statische perimetrie (Humphrey of Octopus) of een kinetische perimetrie (Goldmann)). Instrueer de patiënt en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gezichtsvelddefecten en laat elk nieuw visusprobleem melden. Bij optreden van symptomen de patiënt doorverwijzen naar een oogarts. Indien gezichtsveldvernauwing wordt geconstateerd, overweeg de behandeling langzaam af te bouwen. Indien men besluit om de behandeling voor te zetten, het gezichtsveld frequenter controleren.
Bij kinderen onder de negen jaar is perimetrie zelden mogelijk; bij kinderen moeten de risico's en voordelen van een behandeling goed tegen elkaar afgewogen worden.
Bij sommige patiënten ziet men een toename van het aantal convulsies of kan een nieuw soort convulsies optreden.
Neurologische functies regelmatig controleren.
Bij optreden van intramyelinisch oedeem vigabatrine geleidelijk stoppen.
Als tijdens behandeling nieuwe bewegingsstoornissen optreden, de dosis verlagen of de behandeling geleidelijk afbouwen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag is tijdens behandeling aangewezen.
Bij plotseling staken van de therapie is er kans op rebound-insulten; bij staken van de behandeling de dosis afbouwen in 2 tot 4 weken.
Levertesten zijn minder betrouwbaar omdat vigabatrine de activiteit van ALT en in mindere mate ook van AST kan verminderen.- Sommige urinetesten (bv. op alfa-amino-adipische acidurie) zijn minder betrouwbaar omdat vigabatrine de hoeveelheid aminozuren in de urine kan verhogen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
depressie van het centrale zenuwstelsel en cardiovasculaire systeem met als mogelijke symptomen ataxie, verlaging van peesreflexen tot areflexie, bewustzijnsdaling tot coma, tachycardie, hypotensie en ademhalingsdepressie. De aanwezigheid van kristalurie is kenmerkend voor een ernstige intoxicatie.
Therapie
symptomatisch. Bij een matig-ernstige intoxicatie kan geforceerde alkalische diurese zinvol zijn. Bij diep coma en hoge bloedconcentratie is hemoperfusie geïndiceerd.
Zie verder voor symptomen en behandeling op toxicologie.org/barbituraten.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met rufinamide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor een vergiftiging met zonisamide contact op met Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Verminderd bewustzijn, status epilepticus, coma. Verbreding van de QRS-piek (vertraagde intraventriculaire geleiding) en QT-verlenging is gemeld. Inname van 10–20× de maximale therapeutische dosering heeft fatale gevolgen gehad. Verbreding van de QRS-piek tot meer dan 100 ms is in verband gebracht met ernstigere toxiciteit.
Zie verder voor symptomen en behandeling op vergiftigingen.info bij lamotrigine.
Overdosering
Symptomen
ademhalingsdepressie, bradycardie, tremor en coma.
Zie voor verdere symptomen en behandeling op vergiftigingen.info bij vigabatrine.
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Naast primidon hebben de twee metabolieten fenobarbital en fenylethylmalonamide (PEMA) eveneens een anti-epileptische werking. Barbituraten zijn in hoge doses, positieve allosterische modulatoren van GABA-A- receptoren; verder remmen ze het effect van glutamaat en blokkeren AMPA- en kaïnaatreceptoren; men veronderstelt dat een combinatie van deze werkingen verantwoordelijk is voor het anticonvulsieve effect. Het precieze werkingsmechanisme is niet bekend. Door inductie van leverenzymen is er een theoretisch risico van leverbeschadiging.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel; nagenoeg volledig. |
T max | 3 (0,5–9) uur. Concentratie primidon en PEMA in liquor cerebrospinalis komt sterk overeen met die in plasma. |
V d | 0,6 l/kg (primidon). |
Overig | Therapeutische bloedspiegel primidon bij epilepsie: 8–12 microg/ml; na het bereiken van de steady-state-concentratie is ook de fenobarbitalconcentratie van therapeutisch belang. |
Metabolisering | in de lever tot actief fenobarbital en fenylethylmalonamide (PEMA). |
Eliminatie | met de urine, 90% onveranderd (primidon); zie verder onder fenobarbital. |
T 1/2el | 10 (4–22) uur (primidon), 17–36 uur (PEMA), 50–160 uur (fenobarbital). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum, triazoolderivaat, dat de werking van natriumkanalen moduleert, waardoor hun inactieve status wordt verlengd.
Kinetische gegevens
Resorptie | dosisafhankelijk: bij hogere dosering is de biologische beschikbaarheid lager. Na enkele doses verhoogt voedsel de biologische beschikbaarheid met 34% en de piekplasmaconcentratie met 56%. |
T max | 6 uur. |
Metabolisering | via hydrolyse van de carboxylamidegroep tot het inactieve zuurderivaat. De klaring bij kinderen (1–12 j.) is lager dan bij volwassenen vanwege een geringere lichaamsgrootte; hoe hoger het lichaamsgewicht, des te hoger de klaring. |
Eliminatie | 85% via de nieren. |
T 1/2el | ca. 6–10 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum met een zwakke koolzuuranhydrase-activiteit. Het heeft een benzisoxazoolstructuur, dat een sulfonamide groep bevat. Het werkingsmechanisme is niet volledig bekend; het werkt op spanningsgevoelige natrium- en calciumkanalen en op GABA-gemedieerde neuronale remming.
Kinetische gegevens
F | nagenoeg 100%. |
T max | 2–5 uur. |
V d | 1,1–1,7 l/kg. Plasmaspiegel is bijna lineair aan de dosering. |
Metabolisering | deels door CYP3A4 en ook door N-acetylering. |
Eliminatie | vnl. met de urine, 15–30% als onveranderd. |
T 1/2el | 60 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum dat door blokkade van spanningsgevoelige natriumkanalen de neuronale membranen stabiliseert en zo met name vrijzetting van glutamaat verhindert. Ook bij bipolaire stoornis speelt beïnvloeding van spanningsgevoelige natriumkanalen waarschijnlijk een belangrijke rol.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en volledig. |
T max | 2½ uur, met voedsel langer. |
V d | 1 l/kg. |
Metabolisering | in de lever 65% via glucuronidering. |
Eliminatie | via de nieren; < 10% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 33 (14–103) uur, korter bij oudere kinderen; 14 uur (gem. 7 uur bij kinderen) in combinatie met enzyminducerende middelen zoals carbamazepine en fenytoïne, 70 uur (gem. 45–50 uur bij kinderen) met valproïnezuur. Bij jonge kinderen van 2–26 mnd. is de halfwaardetijd gem. langer namelijk 38 uur, deze is 23 uur in combinatie met enzyminducerende middelen zoals carbamazepine en fenytoïne, 136 uur met valproïnezuur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum. De werking berust op een selectieve en irreversibele remming van GABA-transaminase, waardoor de afbraak van de neurotransmitter γ-aminoboterzuur (GABA) wordt geremd en de GABA-concentratie in de hersenen stijgt. Er is geen direct verband tussen plasmaconcentratie en werkzaamheid. De werkingsduur is afhankelijk van de snelheid van GABA-transaminase hersynthese.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en goed. |
T max | ca. 1 uur bij volwassenen en kinderen; 2,5 uur bij pasgeborenen. |
Metabolisering | niet. |
Eliminatie | renale uitscheiding: 70% binnen 24 uur, onveranderd met de urine. |
T 1/2el | 5–8 uur bij volwassenen; 5,5 uur bij kinderen; 5,7 uur bij zuigelingen en ca. 7,5 uur bij pasgeborenen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
primidon hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
rufinamide hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
zonisamide hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
Groepsinformatie
lamotrigine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
vigabatrine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk