hyperthyroïdie
Advies
De medicamenteuze behandeling van hyperthyroïdie kan afhankelijk van de diagnose bestaan uit thyrostatica, radioactief jodium of thyroïdectomie.
Bij de ziekte van Graves heeft medicamenteuze behandeling met carbimazol of thiamazol, met of zonder levothyroxine, in eerste instantie de voorkeur. Bij een recidief zijn de drie bovengenoemde opties gelijkwaardig. Bij veel klachten kan in de eerste weken ter overbrugging (tot het bereiken van euthyroïdie) een β-blokker worden toegevoegd, bv. atenolol (offlabel), metoprolol succinaat met gereguleerde afgifte of propranolol. De keuze voor welke β-blokker is afhankelijk van de comorbiditeit.
In het geval van een toxisch adenoom of multinodulair struma gaat de voorkeur uit naar behandeling met radioactief jodium of een operatieve ingreep.
De behandeling van een subacute granulomateuze thyroïditis is gericht op het verminderen van de pijn/ontsteking met in eerste instantie een NSAID. Bij deze vorm van thyroïditis en bij subacute lymfocytaire thyroïditis kan bij veel klachten een β-blokker worden gegeven.
Behandelplan
Voor de behandeling van hyperthyroïdie door de ziekte van Graves en door multinodulair struma zijn stappenplannen opgenomen. Voor het beleid bij een thyrotoxische crisis, zie Thyreotoxische crisis - Het Acute Boekje.
Eerste episode van hyperthyroïdie door de ziekte van Graves
-
Bespreek niet-medicamenteus beleid
- Adviseer vrouwen met een kinderwens om zwangerschap uit te stellen vanwege gevaren voor de foetus.
- Indien van toepassing: stoppen met roken.
- Verwijs naar de informatie Te snel werkende schildklier | Thuisarts.nl op thuisarts.nl en attendeer op de patiëntenorganisatie SchildklierNL.
Toelichting
Uit onderzoek is gebleken dat rokers ongeveer vijf maal meer kans hebben op het ontwikkelen van oftalmopathie bij de ziekte van Graves 1. Het wordt dan ook sterk aanbevolen het stoppen met roken te bespreken met de patiënt.
-
Start medicamenteuze behandeling (tweedelijnszorg)
Kies voor ‘block/replace’-therapie of monotherapie.
-
‘Block/replace’-therapie
Start een thyrostaticum in hoge dosering:
- carbimazol (voorkeur) of
- propylthiouracil of
- thiamazol (voorkeur)
Voeg bij veel klachten gedurende de eerste 6 weken een β-blokker toe totdat het effect van het thyrostaticum duidelijk merkbaar is en bouw vervolgens af:
- atenolol (offlabel) of
- metoprolol succinaat met gereguleerde afgifte of
- propranolol
Controleer na 6 weken het vrije T4, herhaal zo nodig na 6 weken.
Zodra vrij T4 een normale waarde heeft: voeg levothyroxine toe:
Controleer na 6 weken het vrije T4 en stel zo nodig de dosering levothyroxine bij. Controleer een goed ingestelde patiënt gedurende het eerste jaar elke 3 maanden. Het TSH kan nog langdurig (maanden) verlaagd zijn.
De behandeling (thyrostaticum en levothyroxine) kan minstens één jaar na het bereiken van euthyroïdie worden gestaakt. Controleer TSH en vrij T4 6 weken na het staken.
Ga naar de volgende stap als na staken van de behandeling een recidief ontstaat.
Let op
Adviseer vruchtbare vrouwen adequate anticonceptie te gebruiken vanwege een licht verhoogd risico op aangeboren afwijkingen bij het gebruik van thyrostatica 2 3.
Vooral in de eerste drie maanden van de behandeling met een thyrostaticum kan agranulocytose optreden. Laat de patiënt zich bij koorts, zeker wanneer er ook sprake is van keelpijn als uiting van een stomatitis of faryngitis, melden bij de arts voor bepaling van het bloedbeeld.
Toelichting
Bij ‘block/replace’-therapie wordt met een hoge dosering thyrostaticum de schildklierfunctie volledig geremd, waarna levothyroxine wordt bijgegeven. Bij monotherapie wordt de schildklier partieel geremd met een thyrostaticum. Beide strategieën zijn even effectief op basis van de recidiefkans. Bijwerkingen, waaronder huiduitslag, komen minder voor bij monotherapie 2. Bij monotherapie vinden tijdens de instelfase meer schommelingen in de schildklierhormoonspiegels plaats dan bij 'block/replace'-therapie, dit zou een nadeel kunnen zijn. Bovendien is het aannemelijk dat patiënten die behandeld worden met ‘block/replace’-therapie eerder euthyroot zullen zijn 2.
Als thyrostaticum heeft carbimazol of thiamazol de voorkeur boven propylthiouracil, omdat propylthiouracil de werking van radioactief jodium vermindert en de dosering driemaal per dag is. Carbimazol wordt in het lichaam omgezet in thiamazol. Er is geen voorkeur voor één van beide preparaten. In Nederland wordt thiamazol veel vaker toegepast dan carbimazol. Carbimazol of thiamazol beïnvloedt de effectiviteit van radioactief jodium waarschijnlijk niet en de dosering kan eenmaal per dag. De toepassing van propylthiouracil beperkt zich met name tot monotherapie bij zwangeren 2 3.
Bij patiënten met ernstige klachten kan in de eerste weken ter overbrugging (tot het bereiken van euthyroïdie) een β-blokker worden toegevoegd. Propranolol is op theoretische gronden effectiever dan metoprolol op de tremor en remt de perifere omzetting van T4 naar T3. Deze meerwaarde is echter in klinisch onderzoek niet aangetoond. De keuze voor een β-blokker is afhankelijk van de comorbiditeit. Selectieve β-blokkers zoals atenolol en metoprololsuccinaat mga hebben de voorkeur bij patiënten met astma/COPD. Propranolol is een niet-selectieve β-blokker, die de klachten van astma of COPD kan verergeren en het herstel van een hypoglykemie bij diabetes mellitus kan vertragen.
-
Monotherapie
Start een thyrostaticum:
- carbimazol (voorkeur) of
- propylthiouracil of
- thiamazol (voorkeur)
Titreer de dosis op basis van serum TSH en vrije T4-concentraties. Het TSH kan nog langdurig (maanden) verlaagd zijn.
Voeg bij veel klachten gedurende de eerste 6 weken een β-blokker toe totdat het effect van het thyrostaticum duidelijk merkbaar is en bouw vervolgens af:
- atenolol (offlabel) of
- metoprolol succinaat met gereguleerde afgifte of
- propranolol
De behandeling kan minstens één jaar na het bereiken van euthyroïdie worden gestaakt. Controleer TSH en vrij T4 6 weken na het staken.
Ga naar de volgende stap als na staken van de behandeling een recidief ontstaat.
Let op
Adviseer vruchtbare vrouwen adequate anticonceptie te gebruiken vanwege een licht verhoogd risico op aangeboren afwijkingen bij het gebruik van thyrostatica 2 3.
Vooral in de eerste drie maanden van de behandeling met een thyrostaticum kan agranulocytose optreden. Laat de patiënt zich bij koorts, zeker wanneer er ook sprake is van keelpijn als uiting van een stomatitis of faryngitis, melden bij de arts voor bepaling van het bloedbeeld.
Toelichting
Bij monotherapie wordt de schildklier partieel geremd met een thyrostaticum. Bij de ‘block/replace’-therapie wordt met een hoge dosering thyrostaticum de schildklierfunctie volledig geremd, waarna levothyroxine wordt bijgegeven. Beide strategieën zijn even effectief op basis van de recidiefkans. Bijwerkingen, waaronder huiduitslag, komen minder voor bij monotherapie 2. Bij monotherapie vinden tijdens de instelfase meer schommelingen in de schildklierhormoonspiegels plaats dan bij 'block/replace'-therapie, dit zou een nadeel kunnen zijn. Bovendien is het aannemelijk dat patiënten die behandeld worden met ‘block/replace’-therapie eerder euthyroot zullen zijn 2.
Als thyrostaticum heeft carbimazol of thiamazol de voorkeur boven propylthiouracil, omdat propylthiouracil de werking van radioactief jodium vermindert en de dosering driemaal per dag is. Carbimazol wordt in het lichaam omgezet in thiamazol. Er is geen voorkeur voor één van beide preparaten. In Nederland wordt thiamazol veel vaker toegepast dan carbimazol. Carbimazol of thiamazol beïnvloedt de effectiviteit van radioactief jodium waarschijnlijk niet en de dosering kan eenmaal per dag. Propylthiouracil als monotherapie heeft de voorkeur boven carbimazol/thiamazol als er gekozen wordt om te behandelen met schildklier-remmende medicatie rondom of tijdens de zwangerschap 2 3.
Bij patiënten met ernstige klachten kan in de eerste weken ter overbrugging (tot het bereiken van euthyroïdie) een β-blokker worden toegevoegd. Propranolol is op theoretische gronden effectiever dan metoprolol op de tremor en remt de perifere omzetting van T4 naar T3. Deze meerwaarde is echter in klinisch onderzoek niet aangetoond. De keuze voor een β-blokker is afhankelijk van de comorbiditeit. Selectieve β-blokkers zoals atenolol en metoprololsuccinaat mga hebben de voorkeur bij patiënten met astma/COPD. Propranolol is een niet-selectieve β-blokker, die de klachten van astma of COPD kan verergeren en het herstel van een hypoglykemie bij diabetes mellitus kan vertragen.
-
Overweeg 3 behandelopties (tweedelijnszorg)
Kies bij een recidief Graves’ hyperthyroïdie in overleg met de patiënt nogmaals voor medicamenteuze behandeling (zie stap 2), radioactief jodium of een operatieve ingreep 2. Over het algemeen wordt bij ouderen eerder gekozen voor de optie met radioactief jodium, terwijl bij de aanwezigheid van een groot struma eerder een operatieve ingreep wordt toegepast. Verder zijn absolute indicaties voor operatieve behandeling:
- hyperthyroïdie in combinatie met een verdachte of maligne nodus;
- noodzaak tot snel ingrijpen; bij ernstige mechanische bezwaren of (zeldzaam) bij hoge bloedflow door de schildklier die tot ernstige 'shunting' leidt;
- therapieresistentie voor thyrostatica en radioactief jodium (zeldzaam) 2.
-
Radioactief jodium
Indien de patiënt nog niet is behandeld met een thyrostaticum, overweeg een voorbehandeling met een thyrostaticum totdat euthyroïdie is bereikt:
- carbimazol (voorkeur) of
- propylthiouracil of
- thiamazol (voorkeur)
Staak de carbimazol/thiamazol (c.q. combinatietherapie met levothyroxine) minimaal 3–5 dagen, en de propylthiouracil > 15 dagen, vóór de behandeling met:
- radioactief jodium
Hervat de behandeling met carbimazol/thiamazol/propylthiouracil (c.q. combinatietherapie met levothyroxine) 3–5 dagen na de behandeling met radioactief jodium en continueer tot circa 3 maanden.
Let op
Niet toepassen tijdens de zwangerschap of lactatieperiode. Na toepassing minimaal 6 maanden wachten met een zwangerschap.
Er is een verhoogd risico op het ontwikkelen van oftalmopathie bij behandeling met radioactief jodium. Bij inactieve Graves-oftalmopathie kán radioactief jodium gegeven worden maar met steroïdprofylaxe bij patiënten met een verhoogd risico op oogverschijnselen (waaronder ernstige hyperthyroïdie en/of roken). Indien het noodzakelijk is te behandelen met radioactief jodium bij actieve Graves’ oftalmopathie, moet dit ook steeds met prednison worden gedaan 2.
Toelichting
Indien patiënten nog niet zijn behandeld met een thyrostaticum wordt in het algemeen geadviseerd voor te behandelen met een thyrostaticum totdat de patiënt euthyroot is. Dit heeft als voordeel dat de kans op verergering van de klachten kleiner is. Dit is vooral bij oudere patiënten met een cardiale voorgeschiedenis van belang. Jonge patiënten met een milde hyperthyroïdie kunnen ook zonder voorbehandeling worden behandeld.
Om snel zeker euthyroïdie te bereiken, bijvoorbeeld in geval van een allergische reactie op een thyrostaticum of een directe zwangerschapswens, kan een ablatiedosering radioactief jodium worden gegeven. Dit is de dubbele dosis van de reguliere dosering. De kans is zeer groot dat hypothyroïdie zal optreden, de hypothyroïdie wordt vervolgens behandeld met levothyroxine.
Behandeling met radioactief jodium bij Graves’ hyperthyroïdie zonder of met milde Graves’ oftalmopathie veroorzaakt bij 15% van de patiënten oogverschijnselen.
Om een recidief van klachten te voorkomen, wordt geadviseerd het gebruik van het thyrostaticum (c.q. de combinatietherapie met levothyroxine) tot circa 3 maanden na de behandeling met radioactief jodium te continueren. Dit geldt met name voor oudere patiënten met cardiovasculaire morbiditeit 2.
-
Thyroïdectomie
Indien de patiënt nog niet is behandeld met een thyrostaticum, overweeg een voorbehandeling met een thyrostaticum totdat euthyroïdie is bereikt:
- carbimazol (voorkeur) of
- propylthiouracil of
- thiamazol (voorkeur)
Er bestaan twee strategieën bij thyroïdectomie, namelijk subtotale en totale thyroïdectomie. Na een totale thyroïdectomie is een levenslange behandeling met levothyroxine nodig.
Toelichting
Thyroïdectomie is een gelijkwaardig alternatief van de behandeling met radioactief jodium. Bij thyroïdectomie bestaan uiteraard wel operatierisico’s.
Voorbehandelen met een thyrostaticum vermindert de kans op complicaties. Er wordt gestreefd naar euthyroïdie voorafgaand aan de thyroïdectomie. Zie de NIV-richtlijn Schildklierfunctiestoornissen, 3.3.2 Voorbereiding thyroïdectomie hyperthyroïdie voor het beleid indien haast geboden is 2.
β-Blokkers worden toegepast om de hartfrequentie bij inspanning onder de 80 slagen per minuut te brengen ter voorbereiding op de thyroïdectomie 2.
Hyperthyroïdie door multinodulair struma
-
Start behandeling in de tweedelijnszorg
Bij de meeste (oudere) patiënten wordt gekozen voor de behandeling met radioactief jodium. Bij patiënten met een groot struma, bij wie snelle decompressie is geïndiceerd, is chirurgie aangewezen. Verder zijn absolute indicaties voor operatieve behandeling (boven radioactief jodium):
- hyperthyroïdie in combinatie met een verdachte of maligne nodus;
- noodzaak tot snel ingrijpen; bij ernstige mechanische bezwaren of hoge bloedflow door de schildklier die tot ernstige 'shunting' leidt;
- therapieresistentie voor thyrostatica en radioactief jodium (zeldzaam) 2.
-
Radioactief jodium
Indien de patiënt nog niet is behandeld met een thyrostaticum, overweeg bij oudere patiënten of patiënten met een hartaandoening een voorbehandeling met een thyrostaticum totdat euthyroïdie is bereikt:
Geef behandeling met:
- radioactief jodium
Hervat de behandeling met carbimazol/thiamazol na de behandeling met radioactief jodium en continueer tot circa 3 maanden.
Let op
Niet toepassen tijdens de zwangerschap of lactatieperiode. Na toepassing minimaal 6 maanden wachten met een zwangerschap.
Toelichting
Bij hyperthyroïdie ten gevolge van een toxisch multinodulair struma is thyrostatische behandeling weinig aantrekkelijk, omdat deze behandeling levenslang moet worden voortgezet. De hyperthyroïdie keert vrijwel altijd terug na stoppen van het thyrostaticum. Daarom gaat de voorkeur uit naar primaire therapie met radioactief jodium of chirurgie 2.
Indien patiënten nog niet zijn behandeld met een thyrostaticum wordt in het algemeen geadviseerd voor te behandelen met een thyrostaticum totdat de patiënt euthyroot is. Dit heeft als voordeel dat de kans op verergering van de klachten kleiner is. Dit is vooral bij oudere patiënten met een cardiale voorgeschiedenis van belang. Jonge patiënten met een milde hyperthyroïdie kunnen ook zonder voorbehandeling worden behandeld.
Om zeker euthyroïdie te bereiken, bijvoorbeeld in geval van een allergische reactie op een thyrostaticum of een actuele zwangerschapswens, kan een ablatiedosering radioactief jodium worden gegeven. Dit is de dubbele dosis van de reguliere dosering. De kans is zeer groot dat hypothyroïdie zal optreden, de hypothyroïdie wordt vervolgens behandeld met levothyroxine.
-
Thyroïdectomie
Indien de patiënt nog niet is behandeld met een thyrostaticum, overweeg een voorbehandeling met een thyrostaticum totdat euthyroïdie is bereikt:
Er bestaan twee strategieën bij thyroïdectomie, namelijk subtotale en totale thyroïdectomie. Na een totale thyroïdectomie is een levenslange behandeling met levothyroxine nodig.
Toelichting
Thyroïdectomie is een gelijkwaardig alternatief van de behandeling met radioactief jodium. Bij thyroïdectomie bestaan uiteraard wel operatierisico’s.
Voorbehandelen met een thyrostaticum vermindert de kans op complicaties. Er wordt gestreefd naar euthyroïdie voorafgaand aan de thyroïdectomie. Zie de NIV-richtlijn Schildklierfunctiestoornissen, 3.3.2 Voorbereiding thyroïdectomie hyperthyroïdie voor het beleid indien haast geboden is 2.
β-Blokkers worden toegepast om de hartfrequentie bij inspanning onder de 80 slagen per minuut te brengen ter voorbereiding op de thyroïdectomie 2.
Achtergrond
Definitie
Bij hyperthyroïdie met een primaire oorzaak in de schildklier is sprake van een verhoogde schildklierfunctie, met als kenmerk een verlaagd TSH (lager dan de referentiewaarden zoals het laboratorium die aangeeft) en een verhoogd vrij T4 (hoger dan de referentiewaarden die het laboratorium aangeeft). De meest voorkomende oorzaken van hyperthyroïdie zijn de ziekte van Graves (bij ca. 70–80%) en een multinodulair struma (bij ca. 10–15%) 1. Overige voorkomende oorzaken zijn:
- subacute granulomateuze thyroïditis;
- subacute lymfocytaire thyroïditis;
- toxisch adenoom;
- het gebruik van medicatie (o.a. amiodaron, lithium).
De ziekte van Graves is een auto-immuunziekte die voornamelijk op jonge tot middelbare leeftijd tot uiting komt en vooral voorkomt bij vrouwen. De aanwezigheid van TSH-receptor (TSH-R) antistoffen en een diffuus struma zijn typerend voor de ziekte van Graves. De TSH-R antistoffen stimuleren de schildklier tot het produceren van schildklierhormoon, wat tot hyperthyroïdie leidt.
Een multinodulair struma komt vaker voor bij ouderen en ontwikkelt zich vaak langzaam gedurende een aantal jaren. Er is sprake van een pijnloze schildklierzwelling en een negatieve uitslag voor TSH-R antistoffen.
Subacute granulomateuze thyroïditis wordt veroorzaakt door een virale infectie of een postvirale ontsteking. In 75% van de gevallen manifesteert het zich met een voorbijgaande thyrotoxische fase met een mild beloop 2.
Subacute lymfocytaire thyroïditis wordt veroorzaakt door een destructieve auto-immuunthyroïditis. In het klassieke beloop wordt een thyrotoxische fase gevolgd door een fase van hypothyroïdie.
Een toxisch adenoom is een zeldzame aandoening waarbij benigne cellen uitgroeien tot een solitaire nodus. Deze nodus is ongevoelig voor het reguleringsmechanisme van de schildklier, met als gevolg een ongeremde productie van schildklierhormoon die leidt tot hyperthyroïdie.
Mogelijke iatrogene oorzaken van hyperthyroïdie zijn jodiumbevattende contrastmiddelen en het gebruik van lithium- of jodiumbevattende medicatie zoals amiodaron.
Subklinische hyperthyroïdie: Het vrije T4 heeft een waarde binnen het referentie-interval (zoals het laboratorium die aangeeft), maar de TSH-waarde ligt onder het referentie-interval.
Symptomen
Een overmaat aan schildklierhormoon kan zich uiten in een verscheidenheid aan klachten, zoals:
- hartkloppingen;
- beven;
- zweten;
- een gejaagd gevoel;
- stemmingsproblematiek;
- cognitieve achteruitgang (voornamelijk bij ouderen), of psychotische klachten;
- afvallen ondanks een toegenomen eetlust;
- diarree;
- vermoeidheid.
Een subacute granulomateuze thyroïditis kan gepaard gaan met hevige pijn in de schildklierregio, koorts, koude rillingen, malaise, tijdelijke thyrotoxicose gedurende enkele weken tot maanden, verhoging van de bezinking en leukocytose. De aandoening geneest spontaan en aan het herstel gaat soms een periode van hypothyroïdie vooraf.
Van de patiënten met Graves’ hyperthyroïdie ontwikkelt 5–15% ernstige Graves’ oftalmopathie (GO) en bij 30–40% blijft de GO mild van aard 2. Voorbeelden van afwijkingen passend bij GO zijn uitpuilende ogen en dubbelzien. Roken vergroot het risico op het ontstaan van Graves’ oftalmopathie en heeft een ongunstig effect op de klachten. Het instellen van een patiënt op normaalwaarden van de schildklierhormonen heeft een gunstig effect op de oftalmopathie. De behandeling van oftalmopathie valt buiten de scope van deze tekst. Zie hiervoor de module Graves-oftalmopathie van de NIV-richtlijn Schildklierfunctiestoornissen 2.
Behandeldoel
Doel van de behandeling is voornamelijk het verminderen van de klachten en het instellen van de patiënt op normaalwaarden van zowel TSH als vrij T4.
Uitgangspunten
Subklinische hyperthyroïdie
Een subklinische hyperthyroïdie, zonder aanwijzingen voor een onderliggende oorzaak, wordt meestal niet behandeld. De kans op het normaliseren van een subklinische hyperthyroïdie is voornamelijk afhankelijk van de hoogte van het TSH, waarbij een lagere TSH-waarde meer kans geeft op het ontstaan van hyperthyroïdie. Patiënten met subklinische hyperthyroïdie hebben een hoger risico op atriumfibrilleren en op fracturen; verricht onderzoek hiernaar. Bepaal na 3 maanden het TSH, vrij T4 en TSH-R antistoffen. Verwijs naar een internist voor mogelijke behandeling van subklinische hyperthyroïdie bij persisterend (meting na 3 maanden):
- TSH onder het referentiewaarde-interval en aanwezigheid atriumfibrilleren of osteoporose;
- TSH onder het referentiewaarde-interval en positieve TSH-R-antistoffen;
- TSH < 0,1 mU/L 1.
Als de patiënt niet verwezen is: controleer TSH en vrij T4 het eerste jaar elke 3 maanden, daarna jaarlijks of eerder bij klachten passend bij hyperthyroïdie.
Behandeling hyperthyroïdie
Het is belangrijk om onderscheid te maken naar type schildklierfunctiestoornis omdat de aanpak van de behandeling op grond hiervan verschilt.
Bij zowel de ziekte van Graves als bij multinodulair struma bestaan drie behandelopties, met elk hun voor- en nadelen:
- medicatie;
- radioactief jodium;
- operatieve behandeling; (hemi)thyroïdectomie.
De ziekte van Graves wordt in eerste instantie meestal medicamenteus behandeld. Er wordt behandeld met een thyrostaticum (met of zonder levothyroxine suppletie). Minstens een jaar na het bereiken van euthyroïdie kan gestopt worden met het thyrostaticum en levothyroxine. Bij 25–50% van de patiënten blijft vervolgens euthyroïdie gehandhaafd over een lange periode. De kans dat patiënten langdurig euthyroot blijven is afhankelijk van de ernst van de hyperthyroïdie en de hoogte van de TSH-R antistoffen. Bij een ernstige hyperthyroïdie, een groot struma, of hoge TSH-R antistoftiters neemt de kans op een recidief toe en komen de opties met radioactief jodium of operatieve behandeling in aanmerking. Bij deze twee laatste behandelopties is het risico op een hypothyroïdie nadien groter dan bij medicamenteuze behandeling 2.
Patiënten met een multinodulair struma worden behandeld met radioactief jodium of een operatieve ingreep, omdat de kans op een recidief na medicamenteuze therapie vrijwel 100% is.
De behandeling van subacute granulomateuze thyroïditis is gericht op vermindering van de pijn/ontsteking met in eerste instantie een NSAID, eventueel gevolgd door een corticosteroïd. Bij symptomen van hyperthyroïdie, overweeg een β-blokker 2.
Bij symptomen van hyperthyroïdie door subacute lymfocytaire thyroïditis, overweeg een β-blokker 2.
Voor schildklierstoornissen in de zwangerschap en postpartum, zie module 11 van de NIV-richtlijn 2.
Patiënten die zijn behandeld voor hyperthyroïdie met een thyrostaticum, radioactief jodium of chirurgie dienen jaarlijks controle van de schildklierfunctie te ondergaan gezien de kans op recidief hyperthyroïdie en de ontwikkeling van hypothyroïdie 2.