Samenstelling
Novoseven XGVS Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectie
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
Bevat zeer geringe hoeveelheden muizen-, runder- en hamstereiwitten.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectie
- Sterkte
- 2 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
Bevat zeer geringe hoeveelheden muizen-, runder- en hamstereiwitten.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectie
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
Bevat zeer geringe hoeveelheden muizen-, runder- en hamstereiwitten.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectie
- Sterkte
- 8 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
Bevat zeer geringe hoeveelheden muizen-, runder- en hamstereiwitten.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Feiba XGVS Shire Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 500 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 10 ml + toebehoren
Dit poeder heeft een factor VIII-inhibitor 'bypassing activity' (= FEIBA-activiteit) van 500 IE. Bevat tevens 40 mg natrium/flacon.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1000 IE
- Verpakkingsvorm
- met solvens 20 ml + toebehoren
Dit poeder heeft een factor VIII-inhibitor 'bypassing activity' (= FEIBA-activiteit) van 1000 IE. Bevat tevens 80 mg natrium/flacon. Feiba bevat ook een mengsel van stollingsfactoren II (protrombine), IX en X, voornamelijk in niet-geactiveerde vorm; geactiveerd factor VII; factor VIII-coagulant-antigeen (F VIII C:Ag) in een concentratie van 0,1 IE/IE FEIBA.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van hemofilie A de richtlijn: Diagnostiek en behandeling van hemofilie en aanverwante hemostasestoornissen (2009) op hematologienederland.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van hemofilie de richtlijn: Diagnostiek en behandeling van hemofilie en aanverwante hemostasestoornissen (pdf 2 MB, 2009) op hematologienederland.nl.
Indicaties
Preventie en behandeling van bloedingen bij operaties of invasieve ingrepen bij:
- overgeërfde hemofilie met remmers tegen stollingsfactor VIII of IX (> 5 BU) of bij een verwachte hoge anamnestische respons op factor VIII of factor IX;
- verworven hemofilie;
- overgeërfde factor VII-deficiëntie;
- ziekte van Glanzmann (trombasthenie) met eerdere of huidige ongevoeligheid voor bloedplaatjestransfusie of wanneer bloedplaatjes niet direct beschikbaar zijn.
Indicaties
- Behandeling en profylaxe van bloedingen bij hemofilie A met antistoffen tegen factor VIII > 10 Bethesda-eenheden (BE).
- Behandeling en profylaxe van bloedingen bij hemofilie A met verworven antistoffen tegen factor VIII met een titer < 10 BE.
- Lichte tot matige bloedingen bij hemofilie A met een te verwachten hoge respons op factor VIII, ongeacht de titer van de antistof.
- Ernstige of levensbedreigende bloedingen bij patiënten zonder aangeboren hemofilie met verworven antistoffen tegen factor VIII, XI en XII.
- Profylaxe van bloedingen bij hemofilie A met antistoffen tegen factor VIII en een hoge anamnestische respons en met frequente bloedingen, bij wie inductie van immunotolerantie niet succesvol is geweest of niet wordt overwogen.
- Inductie van immuuntolerantie, in combinatie met factor VIII–concentraat, om doorbraakbloeding te voorkomen.
Dosering
De huidige klinische ervaring rechtvaardigt geen verschil tussen de doses bij kinderen en volwassenen, hoewel kinderen een snellere klaring hebben dan volwassenen. Hierdoor kunnen bij pediatrische patiënten hogere doses eptacog α nodig zijn om een gelijke plasmaconcentratie te bereiken.
Lichte tot matige bloedingen bij hemofilie:
(zoals gewrichts-, spier- en mucocutane bloedingen): in de thuisbehandeling, direct 90 microg (4,5 KIE) per kg. Om hemostase te bereiken 2–3 doses met 3 uur tussentijd geven en eventueel 1 additionele dosis om hemostase te handhaven. Doseringsalternatief: één enkele dosis van 270 microg/kg (geen ervaring met de eenmalige hogere dosis bij oudere patiënten). Duur van de thuisbehandeling: max. 24 uur, zo nodig langer na overleg met het hemofiliebehandelcentrum.
Hevige bloedingen bij hemofilie:
Afhankelijk van de soort en ernst van de bloeding: begindosering 90 microg (4,5 KIE) per kg lichaamsgewicht, evt. toe te dienen tijdens het vervoer naar het ziekenhuis. Deze toediening iedere 2 uur te herhalen totdat klinische vooruitgang wordt vastgesteld. Indien continue therapie noodzakelijk is, kan het toedieningsinterval worden vergroot tot 3 uur gedurende 1–2 dagen. Hierna het toedieningsinterval vergroten tot elke 4, 6, 8 of 12 uur. Een hevige bloeding kan gedurende 2–3 weken worden behandeld, eventueel langer.
Operaties of invasieve ingrepen bij hemofilie:
Direct voor de ingreep 90 microg (4,5 KIE) per kg. Deze dosering na 2 uur herhalen en daarna met tussenpozen van 2–3 uur gedurende de eerste 24–48 uur, afhankelijk van de verrichte operatie en de klinische toestand. Bij grote operaties de dosis iedere 2–4 uur herhalen gedurende 6–7 dagen. Daarna het toedieningsinterval verlengen tot 6–8 uur gedurende de volgende 2 weken.
Verworven hemofilie:
Zo snel mogelijk na het begin van een bloeding 90 microg/kg lichaamsgewicht toedienen. Indien nodig kunnen vervolginjecties worden toegediend. De duur van de behandeling en het interval tussen de injecties zijn afhankelijk van de ernst van de bloeding, van de invasieve ingrepen of van de operatie die wordt uitgevoerd. Het initiële dosisinterval dient 2–3 uur te zijn. Zodra hemostase is bereikt, kan het dosisinterval verlengd worden tot achtereenvolgens elke 4, 6, 8 of 12 uur.
Bloedingen of profylaxe hiervan bij operaties bij factor VII-deficiëntie:
15–30 microg/kg lichaamsgewicht per keer, elke 4–6 uur totdat hemostase is bereikt. Doses en injectiefrequentie individueel aanpassen.
Ziekte van Glanzmann:
90 microg (80–120 microg) per kg lichaamsgewicht, elke 2 uur (1½–2½ uur). Om effectieve hemostase te bereiken ten minste 3 doses toedienen.
Na oplossing met het benodigde volume oplosmiddel bevat elke flacon 1 mg/ml (50 KIE/ml) eptacog α. (1 Kallikreïne Inactivator Eenheid (KIE) komt overeen met 1000 IE.)
De gereconstitueerde oplossing toedienen als intraveneuze bolusinjectie gedurende 2–5 minuten.
Dosering
De dosering is niet afhankelijk van de antistoftiter, maar van de ernst van de stoornis, de plaats en de omvang van de bloeding en de klinische toestand van de patiënt. Richtlijn dosering: 50–100 IE per kg lichaamsgewicht. Maximaal 100 IE/kg per dosis en max. 200 IE/kg per dag, tenzij de ernst van de bloeding een hogere dosis rechtvaardigt. Toedienen via een langzame injectie of infusie met een maximale toedieningssnelheid van 2 IE/kg per minuut.
Spontane bloedingen in gewricht, spier of weke delen:
Lichte tot matige bloedingen: 50–75 IE/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur tot aan vermindering van pijn en zwelling of tot aan mobilisatie van het gewricht; ernstige bloedingen (bv. retroperitoneale bloedingen): 100 IE/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur.
Spontane bloedingen van de slijmvliezen:
50 IE/kg lichaamsgewicht iedere 6 uur, onder controle van de bloedingsplaats en herhaalde hematocrietbepalingen, zo nodig te verhogen tot 100 IE/kg. Max. 200 IE/ kg per dag.
Andere ernstige, spontane bloedingen:
(bv. bloedingen van het centrale zenuwstelsel): 100 IE/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur, zo nodig iedere 6 uur. Max. 200 IE/ kg per dag.
Operatieve ingrepen:
50–100 IE/kg lichaamsgewicht iedere 6 uur.
Profylaxe van bloedingen bij hemofilie A:
50–100 IE/kg lichaamsgewicht 3×/week; zo nodig de dosering verhogen tot 100 IE/kg lichaamsgewicht per dag of geleidelijk verlagen.
Inductie immuuntolerantie:
Fase 1: 40–60 IE FEIBA/kg lichaamsgewicht + 75–100 IE factor VIII/kg iedere 12 uur totdat het gehalte aan factor VIII-antistoffen is verminderd tot ca. 1,0 BE/ml. Fase 2: 75–100 IE factor VIII/kg, iedere 12 uur totdat geen antistoffen meer detecteerbaar zijn. Fase 3: 75–100 IE factor VIII/kg, iedere 12–24 uur totdat een normale factor VIII-halfwaardetijd en een in-vivo recovery wordt verkregen.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): vorming van antistoffen ('remmers') bij patiënten met factor VII-deficiëntie. Bij deze patiënten de factor VII-activiteit controleren.
Soms (0,1-1%): verminderde therapeutische respons. Veneuze trombo-embolische complicaties (zoals tromboflebitis, diep-veneuze trombose, longembolie, portale of renale venetrombose, intestinale ischemie). Huiduitslag (zoals erythemateuze uitslag, allergische dermatitis), urticaria, jeuk. Koorts.
Zelden (0,01-0,1%): gedissemineerde intravasculaire stolling, coagulopathie. Overgevoeligheid. Arteriële trombotische complicaties (zoals myocardinfarct, cerebrovasculaire aandoening en darminfarct), angina pectoris. Hoofdpijn. Misselijkheid. Reactie op de injectieplaats (o.a. pijn). Verhoogde waarden van ALAT, alkalische fosfatase, lactaatdehydrogenase en protrombine.
Verder zijn gemeld: anafylactische reacties, angio-oedeem, blozen, intracardiale trombus.
Bij verworven hemofilie komen vaker voor: arteriële en veneuze trombo-embolische complicaties, angina pectoris, nausea, koorts, erythemateuze uitslag en verhoogde waarden van fibrine-afbraakproducten.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): overgevoeligheid, anafylactische reactie, anafylactische shock. Hypo-esthesie (van het gezicht), duizeligheid, hoofdpijn, cerebrovasculair accident. Hypo- of hypertensie, (veneuze, arteriële) trombose, blozen. Huiduitslag, urticaria, jeuk, angio-oedeem. Positieve resultaten bij serologische testen op hepatitis B.
Verder zijn gemeld: diffuse intravasale stolling (DIS), verhoging van inhibitortiter. Slaperigheid, dysgeusie, paresthesie, trombotische beroerte. Hartinfarct, tachycardie. Bronchospasme, dyspneu, piepen, hoesten, longembolie. Koude rillingen, koorts, warmtegevoel, malaise, borstkaspijn, borstongemak, pijn op de injectieplaats.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met protrombinecomplexconcentraten, geactiveerd of niet, moet worden vermeden.
Combinatie met recombinant stollingsfactor XIII wordt op basis van een niet-klinische studie ontraden.
Interacties
Combinatie met antifibrinolytica wordt niet aanbevolen. Bij gelijktijdige toediening een interval van ten minste 6 uur aanhouden, omdat op theoretische gronden de kans op trombose kan toenemen door remming van het fibrinolytische systeem.
Bij combinatie met emicizumab de patiënt extra controleren op symptomen van trombotische microangiopathie (TMA) en trombo-embolie. Er is trombotische microangiopathie en trombose gemeld bij deze combinatie ter behandeling van een doorbraakbloeding; veiligheid en werkzaamheid van deze combinatie zijn onbekend.
Combinatie met recombinant factor VIIa wordt niet aanbevolen vanwege meer kans op een trombotisch of trombo-embolisch incident.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, weinig gegevens (geen nadelige effecten). Bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Eventuele overdracht van het parvovirus B19 kan een zeer ernstige infectie geven van de foetus.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor muis-, hamster- of rundereiwit.
Contra-indicaties
- Er zijn geen absolute contra–indicaties bekend voor geactiveerd protrombinecomplex.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij hevige bloedingen uitsluitend toedienen in centra die gespecialiseerd zijn in de behandeling van patiënten met remmers van stollingsfactor VIII of IX óf in nauwe samenwerking met een arts, gespecialiseerd in de behandeling van hemofilie en/of bloedingsstoornissen. Bij lichte tot matige bloedingen kan het product thuis worden toegediend in nauwe samenwerking met een hemofiliecentrum; indien bloeding niet onder controle blijft, is behandeling in het ziekenhuis noodzakelijk.
Antifibrinolytische middelen kunnen bloedverlies tijdens operatief ingrijpen bij hemofiliepatiënten beperken, met name in lichaamsdelen met veel fibrinolytische activiteit zoals de mondholte; ervaring met gelijktijdige toediening van antifibrinolytische therapie en eptacog α is echter beperkt.
Indien weefselfactor in circulerend bloed kan worden verwacht, zoals bij gevorderde atherosclerose, crush-syndroom, sepsis of DIS en bij operaties met ernstige weefselbeschadiging is er meer kans op trombose of gedissemineerde intravasculaire stolling (DIS).
Vanwege het risico van trombo-embolische complicaties is alertheid geboden bij (een voorgeschiedenis van) coronaire hartziekten, leverziekten, een postoperatieve periode, een risico van trombo-embolische verschijnselen of gedissemineerde intravasculaire stollingen; tevens is alertheid geboden bij pasgeborenen.
Bij factor VII-deficiëntie de protrombinetijd en factor VII-stollingsactiviteit vóór en na toediening controleren. Bij uitblijven van (voldoende) werkzaamheid een analyse naar factor VII-antilichamen uitvoeren.
Waarschuwingen en voorzorgen
Na toedienen van geactiveerd protrombinecomplex controleren op optreden van diffuse intravasale stolling of tekenen van arteriële of veneuze trombotische of trombo–embolische verschijnselen, in verband met het risico van trombotische en trombo-embolische complicaties (incl. longembolie, myocardinfarct, beroerte). Bij coronaire hartaandoeningen en hartinfarct in de voorgeschiedenis, leveraandoeningen, in de postoperatieve periode, bij neonaten en bij toegenomen kans op trombo-embolie, trombotische aandoeningen of diffuse intravasale stolling, extra controleren. Hoge doses of aanwezigheid van diffuse intravasale stolling, gevorderde atherosclerotische ziekte, crush-letsel of septikemie verhogen dit risico. Bij de eerste tekenen van trombose of trombo-embolie de behandeling staken.
Bij schommeling van de bloeddruk, onregelmatige pols, dyspneu, pijn op de borst of hoest de toediening onmiddellijk staken en overgaan tot diagnostische testen en therapeutische behandeling.
Er zijn geen algemeen aanvaarde laboratoriumtesten beschikbaar om het effect van de behandeling te meten.
Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de toediening onmiddellijk staken en zo nodig de gebruikelijke behandeling van shock instellen. Indien geactiveerd protrombinecomplex opnieuw toegediend wordt bij een (vermoede) overgevoeligheid, het voordeel zorgvuldig afwegen tegen het risico.
Patiënten zonder hemofilie met verworven antistoffen tegen stollingsfactoren kunnen zowel een neiging tot bloeden als meer kans op trombose of trombo-embolie hebben. In geval van onvoldoende of verminderde respons het trombocytenaantal bepalen, omdat een voldoende aantal functionele en intacte trombocyten noodzakelijk is voor de werkzaamheid.
Het risico van overdracht van met bloed overdraagbare infectieuze agentia kan niet worden uitgesloten. Inactivering van virussen en prionen tijdens het productieproces zijn beperkt effectief tegen niet-omhulde virussen (Parvovirus B19); daarom het plasma alleen op strikte indicatie toedienen bij immunodeficiëntie, toegenomen erytropoëse of zwangerschap.
Toediening van hoge doses geactiveerd protrombinecomplex kan tijdelijk positieve resultaten geven bij serologische testen op hepatitis B; altijd additionele testen op hepatitis B uitvoeren. Daarnaast kan na toediening een tijdelijke stijging van de titer van verschillende passief overgedragen erytrocytenantigenen in het bloed, zoals A, B, D, interfereren met serologische testen op antistoffen tegen rode bloedcellen (bv. Coombs-test).
Er is weinig informatie uit klinische studies dat geactiveerd protrombinecomplex gebruikt kan worden bij kinderen jonger dan 6 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met eptacog α contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Arteriële en veneuze trombotische en trombo-embolische incidenten (incl. DIS, hartinfarct, veneuze trombose, longembolie).
Neem voor meer informatie over een overdosing met geactiveerd protrombinecomplex contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Geactiveerde recombinante stollingsfactor VIIa (= eptacog α), geproduceerd in babyhamster-niercellen met behulp van recombinant-DNA-technologie; de structuur komt overeen met uit humaan plasma bereide geactiveerde factor VII (fVIIa). Het activeert factor X, dat daarna de conversie van protrombine in trombine start. Hierdoor wordt een hemostatische prop gevormd door omzetting van fibrinogeen in fibrine. Tevens activeert factor VIIa de omzetting van factor IX in factor IXa. De werking van factor VIIa neemt sterk toe na vorming van een complex met weefselfactor en fosfolipiden, die vrijkomen na beschadiging van de vaatwand. Daardoor zal factor VIIa uitsluitend lokaal hemostase veroorzaken.
Kinetische gegevens
V d | hemofilie, ziekte van Glanzmann: 159 ml/kg bij volwassenen, 196 ml/kg bij kinderen. Factor VII-deficiëntie: 280-290 ml/kg. |
T 1/2el | hemofilie, ziekte van Glanzmann: 2,3 uur. Factor VII-deficiëntie: ca. 3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Stollingsfactoren. Bereid uit normaal humaan vers plasma. Het werkzame bestanddeel en het werkingsmechanisme zijn nog niet precies bekend. Mogelijk oefent het zijn werking uit op een niveau in de stollingscascade verder dan factor VIII om fibrinevorming en hemostase te bewerkstelligen.
Groepsinformatie
eptacog alfa, geactiveerd hoort bij de groep bloedstollingsfactoren.
- albutrepenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- damoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- efmoroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- eftrenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- emicizumab (B02BX06) Vergelijk
- factor VIII (B02BD02) Vergelijk
- factor VIII/von Willebrand-factor (B02BD06) Vergelijk
- factor XIII (B02BD07) Vergelijk
- fibrinogeen (B02BB01) Vergelijk
- lonoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- moroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- nonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- nonacog beta pegol (B02BD04) Vergelijk
- nonacog gamma (B02BD04) Vergelijk
- octocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- protrombinecomplex (B02BD01) Vergelijk
- protrombinecomplex (geactiveerd) (B02BD03) Vergelijk
- rurioctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- simoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- susoctocog alfa (B02BD14) Vergelijk
- turoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- von Willebrand-factor (B02BD10) Vergelijk
- vonicog alfa (B02BD10) Vergelijk
Groepsinformatie
protrombinecomplex (geactiveerd) hoort bij de groep bloedstollingsfactoren.
- albutrepenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- damoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- efmoroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- eftrenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- emicizumab (B02BX06) Vergelijk
- eptacog alfa, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- factor VIII (B02BD02) Vergelijk
- factor VIII/von Willebrand-factor (B02BD06) Vergelijk
- factor XIII (B02BD07) Vergelijk
- fibrinogeen (B02BB01) Vergelijk
- lonoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- moroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- nonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- nonacog beta pegol (B02BD04) Vergelijk
- nonacog gamma (B02BD04) Vergelijk
- octocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- protrombinecomplex (B02BD01) Vergelijk
- rurioctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- simoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- susoctocog alfa (B02BD14) Vergelijk
- turoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- von Willebrand-factor (B02BD10) Vergelijk
- vonicog alfa (B02BD10) Vergelijk