Samenstelling
Arseentrioxide XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 12 ml
Trisenox XGVS Teva Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 2 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Farydak (als lactaat) XGVS Secura Bio Limited
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 10 mg, 15 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lysodren XGVS Laboratoire HRA Pharma
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Halaven (als mesilaat) XGVS Eisai
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,44 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml, 3 ml
Bevat tevens: ethanol
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Siklos XGVS Theravia
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 100 mg, 1000 mg
Xromi XGVS Addmedica
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 100 mg/ml
Hydroxycarbamide XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van acute promyelocytaire leukemie staat op hovon.nl de richtlijn AML 2021 met de plaats van arseentrioxide bij ACP.
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) de geldende behandelrichtlijn via hovon.nl.
Advies
De voorkeursbehandeling bij bijnierschorscarcinoom is een operatie. De medicamenteuze behandeling met mitotaan komt in aanmerking wanneer een operatie geen of onvoldoende effect heeft, niet mogelijk is of wanneer de aandoening recidiveert. Overlevingswinst is niet aangetoond, de tumorrespons is beperkt. De therapeutische breedte is smal en de toxiciteit aanzienlijk.
Advies
Voor de behandeling van borstkanker en liposarcoom staan op richtlijnendatabase de geldende behandelrichtlijnen.
Advies
Hydroxycarbamide-toediening vermindert het aantal (ziekenhuisopnamen door) vaso-occlusieve crises, waaronder het 'acute chest syndrome', bij patiënten met sikkelcelziekte (met ≥ 3 vaso-occlusieve crises in het voorafgaande jaar) met circa de helft. De voornaamste bijwerking is onderdrukking van het beenmerg. In de studies is geen significant effect op overleving aangetoond.
Indicaties
Inductie van remissie en consolidatie bij volwassenen met:
- nieuw gediagnosticeerde acute promyelocytaire leukemie (APL) met laag tot middelmatig risico (aantal witte bloedcellen ≤ 10 × 109/l) in combinatie met all-trans-retinoïnezuur (ATRA).
- recidiverende of refractaire APL na eerdere behandeling met retinoïden en chemotherapie, gekenmerkt door de aanwezigheid van translokatie t(15;17) en/of aanwezigheid van het gen voor promyelocytaire leukemie-/retinoïnezuurreceptor-alfa (PML/RAR-α).
Indicaties
- In combinatie met bortezomib en dexamethason voor de behandeling van recidief en/of refractair multipel myeloom (ziekte van Kahler) bij volwassenen, die minimaal twee eerdere behandellijnen hebben gekregen, waaronder bortezomib en een immunomodulerend middel.
Indicaties
- Symptomatische behandeling van gevorderd (niet resectabel, metastatisch of recidief) bijnierschorscarcinoom.
De invloed op een niet-functioneel carcinoom is niet vastgesteld.
Indicaties
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom bij volwassenen, van wie de ziekte progressief is na ten minste één chemotherapeutische behandeling voor de ziekte in een gevorderd stadium. Eerdere behandeling dient een antracyclinederivaat én een taxaan te hebben omvat (in de adjuvante óf in de gemetastaseerde setting), tenzij de patiënt niet in aanmerking kwam voor deze behandelingen.
- Niet-reseceerbaar liposarcoom bij volwassenen, die een eerdere behandeling met antracycline hebben ontvangen voor gevorderde of gemetastaseerde ziekte (tenzij ze daarvoor niet geschikt waren).
Indicaties
Drank en tablet
- Preventie van recidiverende pijnlijke vaso-occlusieve crises, bij volwassenen en kinderen > 9 maanden met symptomatische sikkelcelziekte.
Capsule
- Chronische myeloïde leukemie (CML) in de chronische of versnelde fase.
- Essentiële trombocytemie.
- Polycythaemia vera, indien er sprake is van een groot risico op trombo-embolische complicaties.
Doseringen
Nieuw gediagnosticeerde acute promyelocytaire leukemie (APL) met laag tot middelmatig risico:
Volwassenen (incl. ouderen):
Inductie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag, dagelijks te geven, in combinatie met all- trans-retinoïnezuur (ATRA) tot remissie van het beenmerg (< 5% lymfoblasten en geen leukemiecellen). Als er op dag 60 géén complete remissie is bereikt, de behandeling staken.
Consolidatie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag gedurende 5 dagen gevolgd door 2 dagen rust, gedurende 4 weken; hierna 4 weken zonder behandeling (= 1 cyclus). In totaal 4 cycli geven.
Recidiverende of refractaire acute promyelocytaire leukemie met translokatie t(15;17) en/of het gen PML/RAR-alfa:
Volwassenen (incl. ouderen):
Inductie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag tot remissie van het beenmerg (< 5% lymfoblasten en geen leukemiecellen), max. behandelduur is 50 dagen. Als op dag 50 geen complete remissie is bereikt, de behandeling staken.
Consolidatie: te beginnen 3–4 weken na beëindiging van de inductie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag gedurende 5 dagen gevolgd door 2 dagen rust. Dit schema 5 keer herhalen, dus in totaal 25 doses.
Verminderde nierfunctie: bij licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. De klaring van arseen bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) is 40% lager, maar er is vooralsnog geen toename in toxiciteit waargenomen; wees echter voorzichtig.
Verminderde leverfunctie: wees voorzichtig vanwege het ontbreken van gegevens en hepatotoxische bijwerkingen; zie ook hieronder 'bij bijwerking CTCAE ≥ graad 3'.
Doseringsaanpassing bij bijwerking CTCAE ≥ graad 3: onderbreek de behandeling totdat de bijwerking is verminderd tot baseline en hervat met 50% van de eerder gebruikte dagelijkse dosis. Verhoog na 7 dagen en uitblijven van de bijwerking naar de oorspronkelijke dosering (100%). Indien de bijwerking opnieuw optreedt, de behandeling definitief staken. Bij een absoluut QT-interval > 550 ms en symptomen de behandeling onderbreken totdat het QT-interval < 460 ms is, de elektrolyten gecorrigeerd en de symptomen verdwenen zijn. Hervat de behandeling met 0,11 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Indien géén QT-verlenging optreedt, kan opnieuw tot 100% worden gedoseerd. Bij het optreden van hepatotoxiciteit graad 3 of hoger de behandeling onderbreken. Indien bilirubine en/of ASAT en/of alkalische fosfatase zijn afgenomen tot < 4 × ULN, de behandeling hervatten met 50% van de vorige dosis. Indien de toxiciteit niet verergert kan worden overgegaan op de normale dosering. Bij opnieuw optreden van hepatotoxiciteit de behandeling definitief staken.
Toediening: intraveneus toedienen als infusie in 1–2 uur of in 4 uur bij vasomotorische reacties.
Doseringen
Recidief en/of refractair multipel myeloom
Volwassenen
In combinatie met bortezomib en dexamethason: 20 mg 1 ×/dag op dag 1, 3, 5, 8, 10 en 12 van een cyclus van 21 dagen. Aanvankelijk gedurende 8 cycli behandelen. Bij klinisch voordeel van de behandeling daarna 8 aanvullende cycli geven. De totale behandelduur is max. 16 cycli (= 48 weken).
Zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 4.4)
- voor het doseerschema van bortezomib en dexamethason (systemisch);
- voor het doseerschema bij verminderde leverfunctie, bij ouderen (> 75 j.), bij comedicatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers;
- voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (trombocytopenie, neutropenie, gastro-intestinale toxiciteit en verlengd QT-interval).
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosis is niet nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen doseeradvies worden gegeven bij terminale nierinsufficiëntie (ESRD) of bij dialyse.
Bij braken géén extra dosis nemen en de eerstvolgende dosis volgens het geplande schema innemen.
Bij het missen van een dosis kan deze alsnog worden ingenomen tot 12 uur na de vastgestelde doseringstijd.
Toediening: de capsules in hun geheel innemen met water, op hetzelfde tijdstip van de aangegeven dagen. De capsules mogen niet worden geopend, fijngemaakt of gekauwd.
Doseringen
Gevorderd (niet resectabel, metastatisch of recidief) bijnierschorscarcinoom
Volwassenen
Begindosering: 2–3 g mitotaan per dag verdeeld in 2–3 doses en met intervallen (bv. veertiendaags) de dosering verhogen tot de plasmaconcentratie het therapeutisch venster van 14–20 mg/l heeft bereikt. Bij veel symptomen van Cushing kan worden gestart met een aanvangsdosis tussen 4–6 g per dag en kan de dosis sneller verhoogd worden (bv. wekelijks). Tijdens de instelfase regelmatig de plasmaconcentratie controleren (bv. elke 2 weken, of elke week als er een hogere startdosis is gebruikt). De doelplasmaconcentratie wordt meestal binnen 3 tot 5 maanden bereikt. Ook na de instelfase, vanwege accumulatie in het weefsel, het plasmaniveau van mitotaan regelmatig tijdens (bv. maandelijks) en na behandeling (bv. tweemaandelijks) en na iedere dosisaanpassing controleren. Hierbij is van belang te weten dat een dosisaanpassing niet onmiddellijk leidt tot een verandering van de plasmaconcentratie. Bij lichte toxiciteit de dosering verlagen, bij ernstige toxiciteit de therapie tijdelijk onderbreken. Regelmatige controle van het plasmaniveau is eveneens aangewezen bij onderbreking van de behandeling. De behandeling kan worden hervat indien het plasmaniveau tussen 14–20 mg/ml ligt. Indien na drie maanden geen klinische voordelen worden waargenomen bij een optimale dosis, de behandeling permanent staken.
Kinderen
De ervaring bij kinderen is beperkt. De dosering lijkt gelijk te zijn aan die van volwassenen na correctie voor lichaamsoppervlak. De opstartdosis is 1,5–3,5 g/m²/dag verdeeld in 2–3 doses, met als doel 4 g/m²/dag te bereiken. Het plasmaniveau van mitotaan controleren als bij volwassenen (zie hierboven). Hierbij is van belang te weten dat een dosisaanpassing niet onmiddellijk leidt tot een verandering van de plasmaconcentratie. Voorzichtig bij een plasmaniveau vanaf 10 mg/l en als een snelle stijging van het plasmaniveau wordt waargenomen. Na 2–3 maanden kan de dosering verlaagd worden naargelang de plasmaniveaus van mitotaan of bij ernstige toxiciteit.
Toediening: tabletten tijdens een vetrijke maaltijd innemen met water.
Doseringen
Overweeg anti-emetische profylaxe inclusief corticosteroïden.
Let op: de dosering is gebaseerd op de werkzame stof (eribuline) en niet op de zoutvorm (eribuline-mesilaat) zoals in sommige andere publicaties.
Overweeg anti-emetische profylaxe.
Lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom, niet-reseceerbaar liposarcoom
Volwassenen (incl. ouderen)
1,23 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v. injectie in 2–5 min, op dag 1 en 8 van elke cyclus van 3 weken.
Verminderde leverfunctie als gevolg van levermetastasen: bij lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6): 0,97 mg/m² lichaamsoppervlak; bij matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): 0,62 mg/m² lichaamsoppervlak; op dag 1 en 8 bij een cyclusduur van 3 weken. Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis is niet onderzocht; een sterkere dosisverlaging zal nodig zijn. Ook het gebruik bij leverfunctiestoornissen als gevolg van levercirrose is niet onderzocht; de fabrikant geeft echter wel aan dat de genoemde doseringen (onder zorgvuldige controle) gebruikt kunnen worden, maar dat mogelijk de dosis verder aangepast moet worden.
Verminderde nierfunctie: bij matige of ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 50 ml/min) kan de blootstelling aan eribuline ca. 1,5 × verhoogd zijn. Er is echter een hoge variabiliteit tussen patiënten. Een dosisverlaging kan nodig zijn. Wees voorzichtig en controleer de patiënt nauwlettend.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische bijwerkingen (aantal neutrofielen, trombocyten), en niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel). De dosis niet opnieuw verhogen als de dosis eribuline in verband met toxiciteit is verlaagd.
Toediening: eribuline toedienen via een i.v.-injectie gedurende 2–5 min. Eventueel de oplossing verdunnen met max. 100 ml fysiologische zoutoplossing (géén glucose-oplossing gebruiken), en via een goede perifere veneuze toegang of een open centrale lijn infunderen.
Doseringen
Sikkelcelziekte
Volwassenen en kinderen ≥ 2 jaar
Begindosering: 15 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Vervolgens zo nodig verhogen in stappen van 2.5-5 mg/kg lichaamsgewicht per dag tot veelal 15-30 mg/kg 1×/dag, max. 35 mg/kg 1×/dag. Zolang de patiënt klinisch of hematologisch (bv. toename van hemoglobine F (HbF), 'mean copular volume' (MCV), vermindering van aantal neutrofielen) op de behandeling reageert, de dosis handhaven.
Streefwaarden voor het absolute aantal neutrofielen is 1500-4000/microliter en voor aantal trombocyten > 80.000/microliter. Indien neutropenie of trombocytopenie optreedt de behandeling tijdelijk staken en het volledige bloedbeeld met differentiatie van leukocyten wekelijks controleren. Wanneer het bloedbeeld is hersteld (doorgaans na 2 weken) de behandeling hervatten met een dagdosering die 5 mg/kg lichaamsgewicht lager is.
Houd met de maximaal te verdragen dosis een proeftijd van 6 maanden aan. Een klinische respons duurt doorgaans 3-6 maanden. Indien respons uitblijft definitief staken van de behandeling overwegen.
Bij ouderen (> 65 jaar) kan geen doseringsadvies gegeven worden vanwege het ontbreken van gegevens.
Verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 – ≤ 60 ml/min): de begindosis met 50% verminderen. Hydroxycarbamide is gecontra-indiceerd bij een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min).
Verminderde leverfunctie bij een milde of matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–9) is een aanpassing van de dosering niet nodig; wel het bloedbeeld nauwkeurig controleren. Hydroxycarbamide is gecontra-indiceerd bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15).
Chronische myeloïde leukemie
Volwassenen
Begindosering: 40 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Als daarna het aantal leukocyten daalt tot < 20 × 10 9 de dosis verlagen naar 20 mg/kg 1×/dag. Vervolgens de dosis op individuele basis aanpassen zodat het aantal witte bloedcellen 5–10 × 10 9/l blijft. De behandeling onderbreken als het aantal leukocyten daalt tot < 2,5 × 10 9/l, of het aantal trombocyten daalt tot < 100 × 10 9 /l, totdat de waarden zijn hersteld. Houd een proefperiode van 6 weken aan ter bepaling van het anti-neoplastisch effect. De behandeling daarna voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Ouderen: een lagere dosis kan nodig zijn.
Verminderde nier- en leverfunctie: een dosisaanbeveling is niet mogelijk, vanwege een gebrek aan gegevens.
Essentiële trombocytemie
Volwassenen
Begindosering: 15 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Vervolgens de dosering aanpassen op geleide van het aantal trombocyten (streefwaarde < 600 × 10 9/l) en het aantal leukocyten (streefwaarde ≥ 4 × 10 9).
Ouderen: een lagere dosis kan nodig zijn.
Verminderde nier- en leverfunctie: een dosisaanbeveling is niet mogelijk, vanwege een gebrek aan gegevens.
Polycythaemia vera
Volwassenen
Begindosering: 15-20 mg/kg 1×/dag. Vervolgens de dosering aanpassen op geleide van het hematocriet (streefwaarde < 45%) en het aantal trombocyten (streefwaarde < 400 × 10 9/l). De gemiddelde dagelijkse onderhoudsdosis is 500-1000 mg.
Ouderen: een lagere dosis kan nodig zijn.
Verminderde nier- en leverfunctie: een dosisaanbeveling is niet mogelijk, vanwege een gebrek aan gegevens.
Toediening
- Tabletten: de tabletten 1×/dag, bij voorkeur ’s morgens voor het ontbijt, eventueel met water of een zeer kleine hoeveelheid voedsel, innemen. Bij slikproblemen de tablet eventueel direct voorafgaand aan de inname oplossen in een kleine hoeveelheid water op een theelepel; eventueel een druppel siroop toevoegen of met wat voedsel vermengen ter maskering van de bittere smaak. De tablet van 100 mg kan in tweeën gebroken worden en die van 1000 mg in tweeën of in vieren; dit mag niet in de buurt van voedingsmiddelen gedaan worden. Poeder dat eventueel achterblijft met een vochtige tissue afnemen en afvoeren.
- Capsules: de capsules geheel (dus niet openen, vermalen of kauwen) innemen met water. De capsules mogen niet in de mond uiteenvallen.
- Drank: voor het afmeten van het juiste volume van de drank bij doses tot 3 ml de meegeleverde kleine 3 ml injectiespuit gebruiken, en bij doses > 3 ml de meegeleverde grote 10 ml injectiespuit gebruiken. De drank iedere dag op hetzelfde tijdstip en op dezelfde wijze toedienen. Adviseer de patiënt na iedere dosis water te drinken, om te garanderen dat de gehele dosis in de maag terechtkomt.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): perifere neuropathie (44%, gekenmerkt door paresthesie en dysesthesie), duizeligheid, hoofdpijn. Tachycardie, verlenging QT-interval. Dyspneu, APL-differentiatiesyndroom (27%). Misselijkheid, braken, diarree. Huiduitslag, jeuk. Myalgie. Koorts, vermoeidheid, oedeem. Hyperglykemie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, verhoging ASAT/ALAT. Bij nieuw gediagnosticeerde patiënten (arseentrioxide in combinatie met ATRA) zijn bij ca. 63% hepatotoxische effecten van graad CTCAE 3–4 gezien tijdens de inductie- of consolidatiebehandeling.
Vaak (1-10%): pericardiale effusie, ventriculaire extrasystolen, vasculitis, hypotensie. Hypoxie, pleuravocht, pleurapijn, longbloeding. Herpes zoster. Convulsies. Wazig zien. Buikpijn. Erytheem, gezichtsoedeem. Artralgie, botpijn. Nierfalen. Pijn op de borst, rillingen. (Febriele) neutropenie, trombocytopenie, anemie, pancytopenie, leukocytose. Hypernatriëmie, hypermagnesiëmie, ketoacidose, hyperbilirubinemie, verhoogde creatininespiegel, gewichtstoename.
Verder zijn gemeld: hartfalen. Pneumonie, pneumonitis. Sepsis. Encefalopathie (incl. Wernicke-encefalopathie). Verwardheid. Dehydratie, vochtretentie. Leukopenie, lymfopenie. Verhoging γ-GT.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovenste luchtweginfectie, pneumonie, hoesten, dyspneu. Hypotensie. Vermoeidheid (18–47%), asthenie (22%), perifeer oedeem, koorts. Duizeligheid, hoofdpijn, slapeloosheid. Misselijkheid, braken, dyspepsie, diarree (21–47%), buikpijn. Verminderde eetlust, gewichtsvermindering. Hyponatriëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie. Leukopenie, neutropenie (75%), lymfopenie, (doorgaans ernstige, maar reversibele) trombocytopenie (60–91%), anemie (16-29%), pancytopenie.
Vaak (1–10%): sepsis, septische shock, virale infectie, candidiasis. Respiratoir falen, piepen, bloedneus. Bradycardie, atriumfibrilleren, (sinus)tachycardie, hartkloppingen, verlengd QT-interval. Hypertensie, hematoom, orthostatische hypotensie. Intracraniële bloeding, syncope, tremor, dysgeusie. Nierfalen, hematurie, urine-incontinentie. Gastro-intestinale bloeding, gastro-enteritis, Clostridioides difficile-colitis, abdominale distensie, flatulentie, gastritis, droge mond, orale herpes, cheilitis. Otitis media. Conjunctivabloeding. Huiduitslag, erytheem, huidlaesie. Cellulitis. Hypothyroïdie. Koude rillingen, malaise. Gewrichtszwelling. Febriele neutropenie. Hyperglykemie, hyperurikemie, verhoogd serumcreatinine, verhoogd bloedureum, dehydratie, vochtretentie, hypoalbuminemie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie. Afwijkende leverfunctie, verhoogd ALAT/ASAT/AF, hyperbilirubinemie.
Soms (0,1–1%): pneumonie door schimmel, aspergillose, hepatitis B. Myocardinfarct. Hemorragische shock. Longbloeding, haemoptysis. Petechiën.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): gastro-intestinale aandoeningen (10-100% en reversibel bij dosisverlaging) zoals anorexie, misselijkheid, braken, bovenbuikklachten, diarree en mucositis. Verlengde bloedingstijd (90%) en aandoeningen van het zenuwstelsel (ca. 40%), zoals geheugenstoornissen, agressiviteit, centraal vestibulairsyndroom, dysartrie en syndroom van Parkinson. Ernstige neurotoxische bijwerkingen lijken verband te houden met cumulatieve blootstelling en treden vaker op bij plasmaspiegels mitotaan ≥ 20 mg/l. Verder: asthenie, myasthenie, paresthesie, verwardheid, duizeligheid, slaperigheid, nierinsufficiëntie, huiduitslag, gynaecomastie, leukopenie (waaronder neutropenie), hypercholesterolemie en -triglyceridemie, stijging van leverenzymwaarden.
Vaak (1-10%): vertigo, geestelijke achteruitgang, hoofdpijn, polyneuropathie. Autoimmuun hepatitis. Trombocytopenie, anemie.
Verder zijn gemeld: achteruitgang gezichtsvermogen, maculopathie, diplopie, lens-troebeling, retinatoxiciteit. Schildklierbeschadiging, hypogonadisme bij mannen (met symptomen als gynaecomastie, verminderd libido, erectiestoornis, vruchtbaarheidsstoornis). Gegeneraliseerde pijn. Hypertensie, orthostatische hypotensie, opvliegers. Benigne ovarium-macrocysten bij premenopauzale vrouwen. Evenwichtsstoornissen. Zeer hoge koorts. Overmatige speekselproductie, smaakstoornis, dyspepsie. Leverbeschadiging (hepatocellulair, cholestatisch en gemengd). Hypo-urikemie, daling van de androsteendionconcentratie en de testosteronconcentratie bij vrouwen, stijging van de concentratie geslachtshormoonbindend globuline, daling van het vrij testosteron bij mannen, proteïnurie, hematurie, hemorragische cystitis. Overgevoeligheidsreactie. Bij kinderen tevens: neuropsychologische retardatie (mogelijk verband houdend met schildklierbeschadiging), hypothyroïdie, groeiachterstand en (reversibele) encefalopathie (bij een supratherapeutische mitotaanspiegel).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): dyspneu, hoesten. Perifere neuropathie (ca. 36%; CTCAE graad 3–4 ca. 7%), hoofdpijn. Misselijkheid (ca. 36%), braken, obstipatie, diarree. Verminderde eetlust. Alopecia. Artralgie, myalgie, rugpijn, pijn in extremiteit. Vermoeidheid/asthenie (ca. 53%; graad 3–4 ca. 8%), koorts. Gewichtsverlies. Neutropenie (ca. 54%; graad 3–4 ca. 46%), leukopenie (ca. 28%; graad 3–4 ca. 17%), anemie (ca. 22%; graad 3–4 ca. 3%).
Vaak (1-10%): tachycardie. Pneumonie, longembolie, bovensteluchtweginfectie , keelpijn, neusbloeding, loopneus. Herpes zosterinfecties. Slapeloosheid, depressie. Neurotoxiciteit, duizeligheid, hypo-esthesie, lethargie. Vertigo, oorsuizen. Verhoogde traanproductie, conjunctivitis. Opvliegers. Stomatitis, orale candidiase, orale herpes, droge mond, smaakstoornis, dyspepsie, gastro-oesofageale refluxziekte, buikpijn. Huiduitslag, jeuk, erytheem, hand-voetsyndroom, droge huid, nachtzweten, nagelaandoening. Spierspasmen, spierzwakte, myalgie, botpijn. Mucositis, perifeer oedeem, koude rillingen, griepachtige verschijnselen, pijn op de borst. Urineweginfectie, dysurie. Trombocytopenie, febriele neutropenie, lymfopenie. Verhoogd ASAT, ALAT, γ-GT, hyperbilirubinemie. Dehydratie. Hyperglykemie. Hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie.
Soms (0,1-1%): angio-oedeem. (Neutropene) sepsis, septische shock. Diepveneuze trombose. Interstitiële longziekte. Levertoxiciteit. Nierfalen, hematurie, proteïnurie. Pancreatitis, ulceratie van de mond.
Zelden (0,01–0,1%): verspreide intravasculaire coagulatie.
Verder is gemeld: verlenging QT-interval. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse.
Bijwerkingen
Bij sikkelcelziekte
Zeer vaak (> 10%): dosisafhankelijke, reversibele beenmergsuppressie, waaronder neutropenie (< 2,0 × 109/l), reticulocytopenie (< 80 × 109/l) en macrocytose. (Doorgaans reversibele) azoöspermie en oligospermie.
Vaak (1-10%): trombocytopenie (< 80 × 109/l), ernstige anemie (hemoglobine < 2,8 mmol/l). Hoofdpijn. Huidreacties (bv. pigmentatie van mond, nagels, huid). Orale mucositis, misselijkheid, braken, obstipatie.
Soms (0,1-1%): duizeligheid. Stomatitis, diarree. Huiduitslag, zwarte verkleuring van de nagels, haaruitval.
Zelden (0,01-0,1%): stijging van leverenzymwaarden. Beenzweren.
Zeer zelden (< 0,01%): systemische en cutane lupus erythematodes.
Verder zijn gemeld: huidkanker (bij ouderen), leukemie. Bloeding. Maag- of darmzweer, andere maag-darmstoornissen. Amenorroe. Droge huid, ulceratieve cutane vasculitis. Ernstige hypomagnesiëmie. Gewichtstoename, vitamine D-tekort. Koorts, infectie met Parvovirus B19.
Bij kinderen is het bijwerkingenprofiel vergelijkbaar met die bij volwassenen. Wel kwam bij kinderen van 2–10 jaar neutropenie vaker voor, en een droge huid, alopecia, hoofdpijn en anemie minder vaak dan bij volwassenen. Bij kinderen van 10–18 jaar kwam een droge huid, huidzweer, alopecia, gewichtstoename en anemie minder vaak voor dan bij volwassenen.
Bij CML, essentiële trombocytemie en polycythaemia vera
Zeer vaak (> 10%): beenmergdepressie, daling aantal CD4-lymfocyten, leukocytopenie, anemie, trombocytopenie. Anorexia. Pancreatitis, misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, stomatitis, mucositis, dyspepsie, buikpijn, melena. Huidulcera (voornamelijk beenulcera), cutane vasculitis, jeuk, blauw-paarse papels, dermatomyositis-achtige huidveranderingen, alopecia, maculopapuleuze huiduitslag, huidschilfering, huidatrofie, erytheem, hyperpigmentatie van de huid, nagelaandoening. Dysurie, reversibele tubulaire nierdisfunctie gepaard gaande met stijging urinezuur, ureum en creatinine in het bloed. Azoöspermie, oligospermie. Koorts, asthenie, rillingen, malaise.
Vaak (1-10%): plaveiselcelcarcinoom, basaalcelcarcinoom. Megaloblastose. Hallucinatie, desoriëntatie. Perifere neuropathie, slaperigheid, hoofdpijn, duizeligheid, convulsie, neurologische stoornis. Longfibrose, longoedeem, acute pulmonale reacties bestaande uit diffuse pulmonale infiltraten, koorts, dyspneu. Hepatotoxiciteit, stijging van leverenzymwaarden, cholestase, hepatitis.
Soms (0,1-1%): stijging bilirubine in het bloed. Actinische keratose.
Zelden (0,1-1%): gangreen. Overgevoeligheidsreactie. Tumorlysissyndroom.
Zeer zelden (< 0,1%): systemische en cutane lupus erythematodes. Nierfunctiestoornis.
Verder zijn gemeld: hemolytische anemie. Hyperkaliëmie. Interstitiële longziekte, pneumonitis, (allergische) alveolitis, hoest. Droge huid.
Interacties
Eerdere behandeling met antracyclinen leidt tot meer kans op verlenging van het QT-interval. Vermijd combinatie met QT-verlengende geneesmiddelen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, methadon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica (bv. voriconazol) en selectieve serotonine 5HT3-receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Vermijd ook combinatie met geneesmiddelen die hypokaliëmie of hypomagnesiëmie veroorzaken zoals diuretica of amfotericine B, vanwege meer kans op 'torsade de pointes'.
Wees vooral bij nieuw gediagnosticeerde patiënten voorzichtig met de combinatie met hepatotoxische geneesmiddelen.
Interacties
Panobinostat is een substraat voor CYP3A4 en Pgp. Bij combinatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers (zoals itraconazol, voriconazol, posaconazol, sommige HIV-proteaseremmers, claritromycine, grapefruitsap) de dosering van panobinostat verlagen. Er zijn geen gegevens over deze combinatie wanneer tevens sprake is van een verminderde leverfunctie, de combinatie dan daarom vermijden. Een sterke CYP3A4-remmer mag niet worden gestart bij patiënten die al een verlaagde dosis panobinostat kregen vanwege bijwerkingen. Vermijd vanwege een verminderde werkzaamheid van panobinostat combinatie met sterke CYP3A-inductoren (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, rifabutine en sint-janskruid). Denk eraan dat het effect van de inductoren nog enkele weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden.
Panobinostat remt CYP2D6. Vermijd daarom combinatie met geneesmiddelen die voor hun klaring sterk afhankelijk zijn van CYP2D6 en tevens een nauwe therapeutische breedte hebben (zoals propafenon, flecaïnide, metoprolol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica). Indien toch wordt gekozen voor de combinatie, dan het CYP2D6-substraat voorzichtig titreren op basis van of het te verdragen is en regelmatig controleren op bijwerkingen.
Combinatie met QT-verlengende geneesmiddelen (zoals granisetron, ondansetron, tropisetron, amiodaron, methadon, kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen en enkele antimycotica) wordt niet aanbevolen.
Wees voorzichtig met de combinatie met antistollingsmiddelen.
Het is onduidelijk of panobinostat de effectiviteit van hormonale anticonceptie vermindert; aangeraden wordt tevens een barrièremiddel toe te passen.
Interacties
Let op: houd rekening met de lange eliminatiehalfwaardetijd van mitotaan (zie Kinetische gegevens).
Gelijktijdig gebruik met spironolacton is gecontra–indiceerd omdat dit de werking van mitotaan kan blokkeren; mogelijk geldt dit ook voor eplerenon.
Mitotaan versnelt het metabolisme van orale vitamine K-antagonist-achtige anticoagulantia. Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen met een dempende werking op het centraal zenuwstelsel. Mitotaan induceert CYP450-enzymen (vooral ook CYP3A4), wees daarom vanwege een verminderde werkzaamheid voorzichtig bij gebruik van geneesmiddelen die in de lever door CYP450 worden gemetaboliseerd (zoals anti-epileptica, midazolam, rifabutine, rifampicine, sunitinib en griseofulvine).
Interacties
Eribuline wordt uitgescheiden in de gal via een nog onbekend transporteiwit in de lever. De sterke Pgp-remmer ketoconazol heeft géén invloed op de blootstelling aan en de maximale plasmaspiegel van eribuline. Eribuline is géén substraat voor de transporters BCRP, OAT1, OAT3, OATP1B1, OATP1B3, MRP2, MRP4 en galzoutexportpomp (BSEP)-transporteiwitten.
Eribuline is een lichte remmer van CYP3A4; wees voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die voornamelijk via dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben zoals domperidon, kinidine, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, everolimus, sommige statinen, alfentanil, fentanyl, methadon, carbamazepine, alprazolam, oraal midazolam, pimozide, quetiapine, ergotamine, vinca-alkaloïden, PDE5-remmers, sommige calciumantagonisten en sommige HIV–proteaseremmers. Eribuline remt voor zover bekend geen andere CYP-enzymen of transporteiwitten.
In een kleine open studie is op dag 8 van de behandeling een verlenging van het QT-interval gezien. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, domperidon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, methadon, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica en selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Interacties
Gelijktijdig gebruik met antiretrovirale middelen voor HIV is gecontra-indiceerd, vanwege de kans op falen van de behandeling en ernstige toxiciteiten, zoals leverfalen en pancreatitis, die fataal kunnen zijn.
Vermijd het gebruik van levende vaccins tijdens en tot ten minste zes maanden na de behandeling, omdat de normale afweerreactie verminderd kan zijn.
In combinatie met (een voorgeschiedenis van) andere myelosuppressieve geneesmiddelen of radiotherapie kan verergering van beenmergsuppressie, maag-darmstoornissen en mucositis optreden.
Combinatie van hydroxycarbamide met radiotherapie kan het door radiotherapie veroorzaakte erytheem verergeren.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (neuralebuisdefecten, anoftalmie, microftalmie). Arseentrioxide is potentieel mutageen en carcinogeen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 6 maanden (vrouw) of 3 maanden (man) na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: bij de mens onbekend. Bij dieren vanaf subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken: skeletafwijkingen (zoals extra sternebrae en/of ribben, vertraagde botvorming) en embryonale en foetale letaliteit. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is het mogelijke risico voor de foetus groot.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Bij mannelijke dieren is bij subtherapeutische spiegels niet geheel reversibele verminderde vruchtbaarheid waargenomen (met o.a. testikeldegeneratie, oligospermie, toegenomen epididymale débris).
Overig: Vanwege een mogelijke cytotoxische werking op het semen dienen een vruchtbare man en zijn vrouwelijke partner adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 6 maanden na de therapie. Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 3 maanden na de therapie. Bij gebruik van een hormonaal anticonceptivum tevens een barrièremiddel toepassen.
Zwangerschap
Teratogenese: Gegevens uit een beperkt aantal onderzochte zwangerschappen laten afwijkingen aan de bijnieren zien bij de foetus. Bij dieren, onvoldoende gegevens. Studies met soortgelijke substanties bij dieren toonden een teratogeen effect.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én na de therapie, zolang mitotaan in het plasma kan worden aangetoond. Houd rekening met de lange eliminatiehalfwaardetijd van mitotaan.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren bij hoge doses schadelijk gebleken (ontbreken van onderkaak, tong, maag en milt).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Raad een man aan voorafgaand aan de behandeling advies in te winnen over cryopreservatie van sperma, omdat eribuline tot verminderde fertiliteit kan leiden.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én ten minste drie maanden na de therapie.
Zwangerschap
Hydroxycarbamide passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens zeer weinig gegevens (< 50 zwangerschappen), deze wijzen echter niet op negatieve effecten op de zwangerschap of gezondheid van de foetus of pasgeborene. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken (verminderde levensvatbaarheid van de foetus, minder levendgeboren jongen per nest en vertraagde ontwikkeling).
Farmacologisch effect: Bij dieren zijn gedeeltelijk verbeende schedelbeenderen, ontbreken van oogkassen, hydrocefalie, bilaterale sternebrae en ontbrekende lumbale wervels aangetoond.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Hydroxycarbamide verminderde bij dieren de vruchtbaarheid van de mannetjes na hoge doses. Bij de mens zijn zeer vaak gevallen van azoö– en oligospermie gemeld; dit kan echter ook verband houden met de aandoening.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste zes maanden (vrouw) of drie maanden (man) na de therapie. Zorgvuldige follow-up wordt aanbevolen bij optreden van een zwangerschap als de zwangere en/of de partner hydroxycarbamide heeft gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: Potentieel ernstige neveneffecten op de zuigeling.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is een nadelig effect op de zuigeling niet uit te sluiten.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Vanwege de lipofiele aard wordt mitotaan waarschijnlijk in de moedermelk uitgescheiden.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens en na de therapie, zolang mitotaan in het plasma kan worden aangetoond. Houd rekening met de lange eliminiatiehalfwaardetijd van mitotaan.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Het gebruik óf het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
Bij sikkelcelziekte
- ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15);
- ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min);
- ernstige myelosuppressie: neutrofielen < 2,0 × 109/l, trombocyten < 80 × 109/l, hemoglobine < 2,8 mmol/l;
- reticulocyten < 80 × 109/l bij een hemoglobine < 5,6 mmol/l.
Bij CML, essentiële trombocytemie en polycythaemia vera
- ernstige beenmergdepressie: leukocyten <2,5 × 109, trombocyten < 100 × 109 of ernstige anemie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Lactatie, Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles rond de behandeling: tijdens de inductiefase ten minste tweemaal per week, en bij klinisch instabiele patiënten vaker, glucose-, elektrolyt-, bloed-, lever-, nier- en stollingsbepalingen uitvoeren, en tijdens de consolidatiefase ten minste eenmaal per week. Beoordeel vóór starten van de behandeling het ECG en bepaal de waarden van creatinine, kalium, calcium en magnesium en corrigeer elektrolytafwijkingen vóór aanvang van de behandeling. Beoordeel vervolgens tijdens de behandeling 2× per week het ECG. Bij 40% van de recidiverende patiënten treedt een verlenging van het QTc-interval van > 500 ms op binnen 1–5 weken na infusie. Na ca. 8 weken keert dit terug naar het uitgangsniveau. QT-verlenging treedt bij ca. 16% van de nieuw gediagnosticeerde patiënten met APL met een laag tot middelmatig risico op. Verlenging van het QT-interval kan leiden tot ventriculaire aritmie van het type 'torsade de pointes', dat fataal kan zijn. Extra alert zijn bij aanwezigheid van risicofactoren voor QT-verlenging (zoals hypokaliëmie, bradycardie, hartfalen, myocardinfarct, comedicatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (zie rubriek Interacties), congenitale of verworven QT-verlenging, hoge leeftijd), overweeg continue hartbewaking. Bij een QTc-interval van > 500 ms correctieve maatregelen uitvoeren en aan de hand van opeenvolgende ECG's beoordelen of arseentrioxide kan worden gegeven. Bij optreden van syncope of een snelle of onregelmatige hartslag is ziekenhuisopname, controle van elektrolyten én continue bewaking aangewezen. Tevens de behandeling staken totdat het QT-interval daalt tot < 460 ms, de elektrolyten zijn gecorrigeerd én de syncope of onregelmatige hartslag is verdwenen. Tijdens behandeling als ondergrens voor kalium 4 mmol/l en voor magnesium 0,7 mmol/l aanhouden. Na herstel de behandeling hervatten met 50% van de voorafgaande dagelijkse dosis gedurende de eerste 7 dagen, daarna de volledige dosis geven indien de vorige toxiciteit niet verergert.
Symptomen van het APL-differentiatiesyndroom kunnen optreden, zoals koorts, dyspneu, gewichtstoename, longinfiltraten en pleurale of pericardiale effusie, met of zonder leukocytose. Bij de eerste tekenen van dit soms fataal verlopende syndroom de behandeling staken en direct starten met dexamethason 10 mg tweemaal per dag, onafhankelijk van het aantal leukocyten, gedurende ten minste drie dagen totdat de tekenen en symptomen verdwenen zijn. Indien geïndiceerd ook diuretica geven. Hierbij combinatie van steroïden met chemotherapie vermijden, omdat hiermee geen ervaring bestaat. Om te voorkómen dat het APL-differentiatiesyndroom ontstaat tijdens de inductiebehandeling kan ook preventief vanaf het begin van de behandeling prednison (0,5 mg/kg lichaamsgewicht) worden gegeven tot het einde van de inductiebehandeling.
Hyperleukocytose kan bij recidiverende patiënten soms optreden en verdwijnt tijdens voortzetting van de behandeling: cytotoxische chemotherapie of leukaferese zijn niet vereist. In klinisch onderzoek kwam bij nieuw gediagnosticeerde patiënten tijdens de inductietherapie bij ca. 47% hyperleukocytose voor. Alle gevallen werden met succes behandeld met hydroxyureumtherapie; zie hiervoor de productinformatie van CBG/EMA over arseentrioxide (rubriek 4.4).
Hepatotoxiciteit: bij nieuw gediagnosticeerde patiënten (arseentrioxide in combinatie met ATRA) zijn bij ca. 63% hepatotoxische effecten van CTCAE graad 3–4 gezien tijdens de inductie- of consolidatiebehandeling. Deze verdwenen na staken van arseentrioxide, ATRA of beide. Zie voor dosisaanpassingen de rubriek Dosering.
Encefalopathie: encefalopathie is gemeld. Bij vitamine B1-deficiëntie is er meer kans op Wernicke-encefalopathie. Controleer daarom bij risicofactoren voor vitamine B1-deficiëntie nauwgezet op eerste tekenen en symptomen van deze encefalopathie. In sommige gevallen is deze encefalopathie reversibel met vitamine B1-suppletie.
(Tweede) maligniteiten: in principe is arseentrioxide carcinogeen. Controleer daarom alle patiënten op tweede primaire maligniteiten.
Wees voorzichtig bij een verminderde nierfunctie, omdat arseen voornamelijk via de nieren wordt uitgescheiden.
Onderzoeksgegevens: er zijn relatief weinig gegevens over de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen 5–17 jaar en bij patiënten met nier- en leverinsufficiëntie; vanwege de hepatotoxische werking bij vooral nieuw gediagnosticeerde patiënten voorzichtig zijn bij een leverinsufficiëntie. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen < 5 jaar.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: vóór starten van de behandeling een volledige bloedbeeldbepaling uitvoeren. De uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes moet ≥ 100 × 109/l zijn, en van het absolute aantal neutrofielen (ANC) ≥ 1,0 × 109/l. Het volledige bloedbeeld tijdens de behandeling frequent controleren en in het bijzonder voorafgaand aan iedere bortezomib-injectie, met als speciaal aandachtspunt het aantal trombocyten. Ook ouderen (> 65 j.) vaker controleren hierop. Vóór het starten van iedere behandelcyclus moet de bloedplaatjeswaarde ≥ 100 × 109/l zijn. Overweeg aanvullende bloedbeeldbepalingen tijdens de rustperiode, vooral bij een leeftijd ≥ 65 j. en bij een uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes < 150 × 109/l.
Infecties: niet starten met panobinostat indien sprake is van actieve infecties. Tijdens de behandeling regelmatig controleren op klachten en verschijnselen van infecties; bij vaststellen van een infectie een passende behandeling starten en onderbreken of staken van panobinostat overwegen. Bij een invasieve systemische schimmelinfectie panobinostat staken.
Vóór starten van de behandeling het QT-interval bepalen en periodiek herhalen vóór iedere behandelcyclus. De QTcF-waarde moet < 480 ms zijn. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging; bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten en ECG bepalen. Informeer naar plots overlijden van familieleden op jonge leeftijd, omdat dit een indicatie kan zijn van een aangeboren verlengde QT-tijd.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling elektrolyten in het bloed bepalen en zonodig corrigeren. Dit is vooral van belang bij het optreden van diarree en/of braken (dan vooral kalium, magnesium en fosfaat). Ouderen (> 65 j.) vaker hierop controleren, omdat zij gevoeliger zijn voor de gastro-intestinale bijwerkingen.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie controleren. Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis de dosering aanpassen; de werkzaamheid en veiligheid van het gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis zijn niet vastgesteld. Panobinostat is niet onderzocht bij terminale nierinsufficiëntie of bij dialysepatiënten.
Er is geen relevante toepassing van panobinostat bij kinderen < 18 j.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vóór aanvang van de behandeling, grote tumormassa's zoveel mogelijk operatief verwijderen om de kans op infarct en bloeding in de tumor te beperken.
Regelmatige controle van het plasmaniveau van mitotaan tijdens en elke twee maanden na de behandeling is belangrijk vanwege het smalle therapeutische venster en het optreden van dosesafhankelijke bijwerkingen. Voorzichtig bij ouderen, bij mensen met licht tot matig gestoorde lever- of nierfunctie (extra controle van plasmaspiegels van mitotaan wordt aangeraden) en bij obesitas, omdat door opslag in het vetweefsel een langdurige afgifte van mitotaan kan optreden. Met name bij gewichtsreductie kan een hoge mitotaanspiegel optreden. Toepassen bij ernstig gestoorde lever- of nierfunctie is af te raden, vanwege onvoldoende gegevens. Bij ernstige bijwerkingen de behandeling tijdelijk staken.
Vanwege de kans op hepatotoxiciteit vooral tijdens de eerste maanden van de behandeling regelmatig ALAT-, ASAT- en bilirubinespiegels bepalen; dit tevens doen bij dosisverhogingen. Controleer ook regelmatig het bloedbeeld. Gedrags- en neurologische controle regelmatig uitvoeren vanwege mogelijke (reversibele) neurotoxiciteit, met name bij een plasmaniveau > 20 mg/l. Anorexia kan een kenmerk zijn van een beginnende beschadiging van het centrale zenuwstelsel.
Mitotaan induceert functionele bijnierschorsinsufficiëntie, waardoor hormonale suppletie noodzakelijk kan zijn. Voor optimale dosering hiervan het vrije cortisol en ACTH in het plasma bepalen, omdat mitotaan de plasmaspiegel van steroïdbindende eiwitten verhoogt. Laat vanwege het risico van acute bijnierinsufficiëntie de patiënt direct contact opnemen in geval van ernstig letsel, infectie of ziekte. In dergelijke situaties en bij shock de behandeling tijdelijk staken en corticosteroïden toedienen. Om deze reden dienen de patiënten een Lysodren-patiëntenkaart bij zich te dragen.
Vanwege de kans op ovarium-macrocysten, premenopauzale vrouwen adviseren direct contact op te nemen bij gynaecologische symptomen, zoals een vaginale bloeding en/of bekkenpijn. .
Mitotaan verhoogt de hoeveelheid plasmahormoonbindende eiwitten; bij interpretatie van hormonale testen hiermee rekening houden.
Het gebruik kan leiden tot significant verminderd reactie- en concentratievermogen.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: myelosuppressie manifesteert zich primair als neutropenie. Controleer bij alle patiënten vóór iedere toediening het volledig bloedbeeld (volledige tellingen). Bij een ASAT- of ALAT-waarde > 3× ULN of bilirubine > 1,5× ULN is er meer kans op optreden van graad 4 van neutropenie én van graad 4 febriele neutropenie. De behandeling alleen starten als ANC-waarde ≥ 1,5 × 109/l en het aantal bloedplaatjes > 100 × 109/l is.
QT-verlenging: in een kleine open studie is op dag 8 van de behandeling een verlenging van het QT-interval gezien. Controleer daarom de hartfunctie (ECG) bij een voorgeschiedenis van congestief hartfalen, brady–aritmie, gebruik van QT-intervalverlengende medicatie (zie de rubriek Interacties) of afwijkingen in de elektrolyten; herstel hypokaliëmie, hypocalciëmie of hypomagnesiëmie vóór aanvang van de behandeling én controleer deze waarden regelmatig tijdens de behandeling. Vermijd eribuline bij patiënten met een congenitaal verlengd QT-syndroom.
Neuropathie: controleer de patiënt nauwgezet op tekenen van perifere motorische en sensorische neuropathie. Dosisuitstel of dosisverlaging kan nodig zijn. Patiënten met een reeds bestaande neuropathie > graad 2 waren niet opgenomen in de klinische onderzoeken.
Bij kinderen < 18 jaar is geen relevante toepassing voor de indicatie mammacarcinoom of liposarcoom. .
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bloedbeeld: beenmergdepressie manifesteert zich meestal als eerste met leukopenie, hierna kunnen trombocytopenie en anemie optreden. Controleer regelmatig het volledige bloedbeeld: o.a. bepaling van het hemoglobinegehalte, totale differentiële telling leukocyten en het aantal trombocyten, ook nadat individueel de optimale dosis is vastgesteld. Indien ernstige daling van het aantal leukocyten of trombocyten optreedt de behandeling onderbreken. Na herstel van het bloedbeeld de behandeling hervatten in een lagere dosis, zie ook de rubriek Dosering. Corrigeer ernstige anemie d.m.v. een volledige bloedtransfusie voorafgaand aan de start van de behandeling. Als tijdens de behandeling anemie optreedt, dit corrigeren zonder de behandeling te onderbreken. Evalueer de laboratoriumtesten van patiënten met ernstige anemie op hemolyse. Indien de diagnose hemolytische anemie wordt vastgesteld, dient men de behandeling te staken. Gebruik veroorzaakt tevens macrocytose; dit kan het incidentele tekort aan foliumzuur en vitamine B12 maskeren. Om die reden wordt profylactische toediening van foliumzuur aanbevolen.
Nier- en leverfunctie: controleer gedurende de behandeling regelmatig de nier- en leverfunctie, met name in het begin van de behandeling. Extra controle is aangewezen bij een bestaande licht of matig verminderde nier- of leverfunctie, omdat de ervaring bij deze patiënten beperkt is. Voor de indicatie sikkelcelziekte is de toepassing bij een ernstig verminderde nier- of leverfunctie gecontra-indiceerd.
Cutane vasculitis: wees voorzichtig bij beenzweren vanwege mogelijk optreden van toxische vasculitis waaronder vasculitische ulceraties en gangreen vooral bij interferongebruik (in de anamnese). Bij optreden van ulceratieve cutane vasculitis de toediening staken en/of de dosering verminderen.
Beenulcera: bij patiënten met beenulcera is voorzichtigheid geboden. Beenulcer is een veelvoorkomende complicatie van sikkelcelziekte, maar is ook gemeld bij met hydroxycarbamide behandelde patiënten.
Huidkanker is gemeld bij langdurige behandeling. Adviseer de patiënt om de huid te beschermen tegen zonlicht en zelf de huid te inspecteren tijdens en na de behandeling.
Secundaire leukemie: Bij langdurige behandeling vanwege myeloproliferatieve aandoeningen zoals polycythaemia vera en trombocytemie, kan secundaire leukemie optreden. Het is momenteel niet bekend in welke mate dit samenhangt met de onderliggende aandoening of de behandeling met hydroxycarbamide.
Interstitiële longaandoeningen: vanwege de kans hierop bij de behandeling van CML, de patiënt nauwlettend controleren op symptomen als koorts, hoest en dyspneu. Indien een interstitiële longaandoening zich voordoet de behandeling staken en passende zorg bieden.
Stijging urinezuur: controleer regelmatig de urinezuurconcentratie en adviseer de patiënt veel te drinken. Houd er rekening mee dat er sprake is van een analytische interferentie van hydroxycarbamide met de enzymen urease, uricase en lactaatdehydrogenase die worden gebruikt bij de bepaling van ureum, urinezuur en melkzuur, waardoor de resultaten bij patiënten die met hydroxycarbamide worden behandeld vals verhoogd zijn.
Kinderen: voor de indicatie CML, essentiële trombocytemie en polycythaemia vera is er geen toepassing bij kinderen. Voor de indicatie sikkelcelziekte wordt langdurig volgen van de groei van behandelde kinderen aanbevolen. Bij kinderen < 9 maanden zijn de werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld.
Overdosering
Symptomen
convulsies, spierzwakte en verwardheid.
Therapie
chelatietherapie: penicillamine ≤ 1 g/dag.
Voor meer informatie over een vergiftiging met arseentrioxide neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Therapie
Het is niet bekend of panobinostat dialyseerbaar is.
Neem voor informatie over een vergiftiging met panobinostat contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Therapie
Vanwege de lange halfwaardetijd en lipofiliteit van mitotaan kan het weken duren voor e.a. genormaliseerd is. Vanwege de lipofiliteit is mitotaan waarschijnlijk niet dialyseerbaar.
Voor meer informatie over een vergiftiging met mitotaan neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met eribuline contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Acute mucocutane toxiciteit ernstige beenmergsuppressie. Verder: neutropenie, pijn, violet erytheem, oedeem op handpalmen en voetzolen gevolgd door schilfering, ernstige gegeneraliseerde hyperpigmentatie van de huid en stomatitis.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met hydroxycarbamide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Bij oplossing van arseentrioxide wordt door hydrolyse direct het farmacologische werkzame arseenzuur gevormd. Arseenzuur veroorzaakt in vitro apoptose van leukemische promyelocyten (cellijn NB4), door morfologische veranderingen en door fragmentatie van DNA. Daarnaast beschadigt arseentrioxide het fusie-eiwit van de promyelocytaire leukemie-/retinoïnezuurreceptor-alfa (PML-RAR-α). Het werkingsmechanisme is niet volledig bekend.
Kinetische gegevens
Overig | Arseenzuur: |
V d | > 5,7 l/kg, en is relatief groter bij een toename van het lichaamsgewicht. |
Overig | wordt hoofdzakelijk in lever, nieren, hart en in mindere mate in longen, haar en nagels opgeslagen. |
Metabolisering | via oxidatie en methylering wordt arseenzuur in de lever omgezet in monomethylarseenzuur (MMA) en dimethylarseenzuur (DMA). |
Eliminatie | voornamelijk met de urine, ca. 15% onveranderd. |
T 1/2el | 10–14 uur (arseenzuur), ca. 32 uur (MMA), ca. 70 uur (DMA). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Histondeacetylase (HDAC)-remmer. Panobinostat veroorzaakt accumulatie van geacetyleerde histonen en andere eiwitten met als gevolg een stilstand van de celcyclus en/of apoptose van sommige getransformeerde cellen. Panobinostat vertoont een grotere cytotoxiciteit bij tumorcellen dan bij normale cellen. Daarnaast veroorzaakt panobinostat een verhoogde expressie van het tumorsuppressorgen p21CDKNIA (cycline-afhankelijke kinaseremmer 1/p21), een belangrijke mediator van G1-stilstand en -differentiatie.
Kinetische gegevens
F | ca. 21%. |
T max | ca. 2 uur, bij inname met voedsel 3–4,5 uur. |
V d | 14,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 90%. |
Metabolisering | in grote mate via verschillende routes tot niet actieve metabolieten. Bij de oxidatieve route speelt CYP3A4 de grootste rol (ca. 40% van de dosis). |
Eliminatie | voornamelijk als metaboliet: met de urine 29–51%, met de feces 44–77%. |
T 1/2el | ca. 37 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Polychloorbifenyl-analoog. Werkt cytotoxisch en/of inhiberend op de bijnierschors en wijzigt het perifere metabolisme van steroïden. Veroorzaakt bijnierschorsinsufficiëntie wat leidt tot de verdwijning van het syndroom van Cushing door bijniercarcinoomsecretie. Tijdens de therapie is hormonale substitutie noodzakelijk.
Kinetische gegevens
Resorptie | Vetrijk voedsel verhoogt de absorptie van mitotaan. |
Overig | Therapeutische plasmaspiegel: 14–20 mg/l. |
Overig | Wordt opgeslagen in alle weefsels en met name in vetweefsel. |
Metabolisering | Voornamelijk door de lever. |
Eliminatie | in de vorm van metabolieten. |
T 1/2el | 18 tot 159 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Synthetisch derivaat van halichondrine B dat geïsoleerd is uit de zeespons Halichondria okadai. Niet-taxaan remmer van de groeifase van de microtubuli zonder de verkortingsfase te beïnvloeden, waarbij niet-productieve tubuline-aggregaten worden gevormd. Eribuline grijpt aan op een op tubuline gericht antimitotisch mechanisme dat leidt tot G2/M-celcylusblokkering, verstoring van de mitotische spoelfiguur en na langdurige mitotische blokkering tot apoptose.
Kinetische gegevens
V d | 43–114 l/m². Snelle distributie. |
Metabolisering | in de lever, in geringe mate. |
Eliminatie | voornamelijk onveranderd, met de feces (ca. 82%) en met de urine (ca. 9%). |
T 1/2el | ca. 40 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Het exacte werkingsmechanisme van hydroxycarbamide is niet bekend. De belangrijkste werking van hydroxycarbamide lijkt een blokkering van het ribonucleotidereductasesysteem te zijn, waardoor de DNA-synthese wordt geremd. Cellulaire resistentie is doorgaans het gevolg van een toegenomen concentratie ribonucleotidereductase veroorzaakt door gen-amplificatie. Bij sikkelcelziekte voorkomt hydroxycarbamide mogelijk vaso-occlusieve crises door het aantal sikkelcellen te reduceren. Het verhoogt het percentage foetaal hemoglobine (HbF). HbF gaat de polymerisatie van sikkelcelhemoglobine (HbS) tegen en daarmee de sikkelvorming van rode bloedcellen. Daarnaast onderdrukt hydroxycarbamide het beenmerg. Met name de afname van het aantal perifere neutrofielen lijkt het aantal crises te verminderen.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
T max | 1,2 uur (volwassene), 0,75 uur (kind). |
V d | ca. 0.48-0.9 l/kg bij volwassenen en ca. 0,7 l/kg bij kinderen. |
Overig | hydroxycarbamide verspreidt zich snel door het hele lichaam, dringt door tot in de liquor, is ook aanwezig in peritoneaal vocht (ascites) en concentreert zich in leukocyten en erytrocyten. |
Eliminatie | 50–60% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | 3,9-7 uur, afhankelijk van de indicatie en patiëntkenmerken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
arseentrioxide hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
panobinostat hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
mitotaan hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
eribuline hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk