Samenstelling
Cipramil (als hydrobromide) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 20 mg, 40 mg
Cipramil (als hydrochloride) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 15 ml (1 druppel = 2 mg citalopram)
Citalopram (als hydrobromide) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg, 30 mg, 40 mg
Citalopram (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 15 ml (1 druppel = 2 mg citalopram)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Trazodon (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Offlabel: Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De behandeling van het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) is vooral niet-medicamenteus. Alle behandelingen zijn slechts bij een deel van de patiënten effectief. Bij PDS waarbij obstipatie op de voorgrond staat (PDS-C), zijn de medicamenteuze opties het gebruik van laxantia en bij onvoldoende effect linaclotide. Bij PDS waarbij diarree op de voorgrond staat (PDS-D), zijn de medicamenteuze opties volumevergrotende laxantia en als symptomatische behandeling een onderhoudsdosering met loperamide. Bij PDS waarbij pijnklachten op de voorgrond staan, kunnen paracetamol en pepermuntolie worden overwogen. Bij alle vormen van PDS kan als laatste stap bij uitzondering een antidepressivum worden overwogen, naast de psychologische behandeling van een eventuele onderliggende stemmingsstoornis.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Trazodon is volgens het NHG ten opzichte van andere antidepressiva minder werkzaam en geeft meer bijwerkingen. Het kan in de tweedelijnszorg in aanmerking komen indien extra beïnvloeding van het slaappatroon gewenst is.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Indicaties
- Depressieve episode;
- Paniekstoornis, met of zonder agorafobie;
- Offlabel: Angststoornis;
- Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Depressieve stoornis, met of zonder angst.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI) van tdm-monografie.org.
De tabletten van 20, 30 en 40 mg kunnen een deelstreep bevatten en kunnen in gelijke helften worden gedeeld.
Depressieve episode
Volwassenen
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Begindosering: 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) 1×/dag; afhankelijk van de respons verhogen tot max. 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg) per dag). In klinisch onderzoek was de meest effectieve dosis 40 mg (of 16 druppels (= 32 mg)) 1×/dag, in individuele gevallen kan 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag voldoende zijn.
De eerste therapeutische effecten ontstaan doorgaans na 2 weken. De behandeling voortzetten totdat de patiënt 4–6 maanden volledig symptoomvrij is, om voldoende bescherming te bieden tegen een mogelijke terugval.
Ouderen
Aanbevolen dosering: 10–20 mg (of 4–8 druppels (= 8–16 mg)) per dag, afhankelijk van de individuele respons max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
Paniekstoornis zonder agorafobie
Volwassenen
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Begindosering: 10 mg (of 4 druppels (= 8 mg)) 1×/dag; na 1 week verhogen naar 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg) 1×/dag). Afhankelijk van de respons verhogen tot max. 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg) per dag). In klinisch onderzoek was de meest effectieve dosis 40 mg (of 16 druppels (= 32 mg)) 1×/dag, in individuele gevallen kan 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag voldoende zijn.
Een lage begindosering is aanbevolen om paradoxale reacties te vermijden (zoals paniek, angst), die gewoonlijk vroeg in de behandeling optreden. De eerste therapeutische effecten ontstaan doorgaans na 2–4 weken. Het kan tot 3 maanden duren totdat volledige therapeutische respons ontwikkeld is. Het kan nodig zijn de behandeling voor enkele maanden voort te zetten. Er is nog onvoldoende documentatie beschikbaar uit klinische studies over behandeling langer dan 6 maanden.
Ouderen
Aanbevolen dosering 10–20 mg (of 4–8 druppels (= 8–16 mg)) per dag, afhankelijk van de individuele respons max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
Offlabel: Angststoornis
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Angst (2019): startdosis gedurende 1–2 weken: 10 mg/dag (of 4 druppels (= 8 mg/dag)); langzaam ophogen tot 20 (of 8 druppels (= 16 mg)) mg/dag. Evalueer het effect 4 tot 6 weken na instelling. Bij onvoldoende effect de dosering verhogen tot max. dosering 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg)/dag).
Continueer bij voldoende effect ten minste 6 tot 12 maanden na remissie. Adviseer om daarna geleidelijk af te bouwen om onthoudingsverschijnselen te voorkomen.
Ouderen
Max. 20 mg/dag (of 8 druppels (= 16 mg).
Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom PDS) (2022): Begindosering: 10 mg 1×/dag. Max 20 mg 1×/dag.
Pas bij CYP2C19-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan, in overleg met de apotheker.
Verminderde nierfunctie: Bij lichte of matige nierfunctiestoornis (creatinineklaring ≥ 30 ml/min): een dosisaanpassing is niet nodig. Bij een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min) kan geen dosisaanbeveling worden gedaan vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte of matige leverfunctiestoornis: begindosering 10 mg (of 4 druppels (= 8 mg)) 1×/dag gedurende de eerste 2 behandelweken, afhankelijk van de respons verhogen tot. max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag. Wees voorzichtig bij verhoging van de dosering bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document afbouwen SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: Eenmaal per dag toedienen, mag in de ochtend of de avond, en mag zowel mét als zonder voedsel. De druppelvloeistof niet mengen met melk of thee.
Doseringen
Depressieve stoornis
Volwassenen
Begindosering: 150 mg per dag in 2–3 doses of in één gift voor het slapen gaan. Iedere 3–4 dagen met 50 mg verhogen (bij voorkeur voor het slapen gaan) tot een optimaal effect is bereikt.
Onderhoudsdosering: tot 400 mg/dag, bij ambulante patiënten. Behandeling bij voorkeur voortzetten totdat de patiënt 4–6 maanden symptoomvrij is. Vervolgens de medicatie stapsgewijs afbouwen.
Ouderen
Begindosering: 100 mg/dag verdeeld over enkele doses of in 1 dosis voor het slapen gaan. Iedere 3–4 dagen de dosis met 50 mg verhogen tot een optimaal effect is bereikt; dit is waarschijnlijk niet hoger dan 300 mg/dag (max. 100 mg per enkelvoudige dosering).
Verminderde nierfunctie: Een aanpassing bij dosis is meestal niet nodig. Wees voorzichtig bij ernstige nierfunctiestoornis.
Verminderde leverfunctie: Wees voorzichtig bij (vooral ernstige) leverfunctiestoornis, vanwege een hoge mate van levermetabolisme.
Gebruik met CYP3A4-remmers: Mocht een combinatie met sterke CYP3A4–remmers toch noodzakelijk zijn, dan een verlaging van de dosis trazodon overwegen.
Gebruik met CYP3A4-inductoren: Bij de combinatie met carbamazepine en mogelijk ook andere sterke CYP3A4–inductoren kan een verhoging van de dosis trazodon nodig zijn.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinaire document, via Afbouwen overige antidepressiva (2023). De Praktische toelichting ‘Afbouwen overige antidepressiva’ geeft een handig overzicht van de afbouwstappen.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: Inname na de maaltijd kan de bijwerkingen verminderen.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Bloedneus | ? |
---|---|
Geeuwen | Vaak |
Algemeen en toedieningsplaats
Asthenie | Vaak |
---|---|
Oedeem | Soms |
Ontwenningssyndroom bij staken van antidepressiva | Zelden |
Pyrexie | Zelden |
Vermoeidheid | Vaak |
Bloed en lymfestelsel
Trombocytopenie | ? |
---|
Bloedvaten
Bloeding | Soms |
---|---|
Hemorragie | Zelden |
Orthostatische hypotensie | ? |
Endocrien
Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon | ? |
---|---|
Hyperprolactinemie | ? |
Hart
Bradycardie | Soms |
---|---|
Tachycardie | Soms |
Torsade de pointes | ? |
Ventriculaire aritmie | ? |
Huid en onderhuid
Alopecia | Soms |
---|---|
Angio-oedeem | ? |
Ecchymose | ? |
Fotosensitiviteitsreactie | Soms |
Hyperhidrose | Zeer vaak |
Pruritus | Vaak |
Purpura | Soms |
Rash | Soms |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | ? |
---|---|
Overgevoeligheid | ? |
Infecties
Rhinitis | Vaak |
---|---|
Sinusitis | Vaak |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Botbreuk | ? |
---|
Lever en galwegen
Hepatitis | Zelden |
---|---|
Leverfunctie afwijkend | ? |
Maagdarmstelsel
Braken | Vaak |
---|---|
Buikpijn | Vaak |
Diarree | Vaak |
Droge mond | Zeer vaak |
Dyspepsie | Vaak |
Flatulentie | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | ? |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | Vaak |
Nieren en urinewegen
Urineretentie | Vaak |
---|
Onderzoeken
Elektrocardiogram QT verlengd | ? |
---|---|
Gewicht verhoogd | Soms |
Gewicht verlaagd | Vaak |
Oog
Gezichtsvermogen afgenomen | ? |
---|---|
Mydriase | Soms |
Oor en evenwichtsorgaan
Tinnitus | Vaak |
---|
Psyche
Abnormale dromen | Vaak |
---|---|
Agitatie | Vaak |
Agressie | Soms |
Angst | Vaak |
Depersonalisatie-/derealisatiestoornis | Soms |
Hallucinatie | Soms |
Insomnia | Zeer vaak |
Libidoverlies | Vaak |
Manie | Soms |
Nerveuze spanning | Vaak |
Paniekaanval | ? |
Rusteloosheid | ? |
Suïcidaal gedrag | ? |
Tandenknarsen | ? |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Vaak |
---|---|
Myalgie | Vaak |
Stofwisseling en voeding
Anorexie | Vaak |
---|---|
Gestimuleerde eetlust | Soms |
Hypokaliëmie | ? |
Hyponatriëmie | Zelden |
Voortplantingsstelsel en borst
Ejaculatiestoornis | Vaak |
---|---|
Erectiele disfunctie | Vaak |
Galactorroe | ? |
Menorragie | Soms |
Metrorragie | ? |
Priapisme | ? |
Zenuwstelsel
Acathisia | ? |
---|---|
Bewegingsstoornis | ? |
Concentratieverlies | Vaak |
Convulsie | ? |
Duizeligheid | Vaak |
Dysgeusie | Zelden |
Dyskinesie | Zelden |
Extrapiramidale aandoening | ? |
Gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult | Zelden |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Paresthesie | Vaak |
Serotoninesyndroom | ? |
Somnolentie | Zeer vaak |
Stoornis van aandacht | Vaak |
Syncope | Soms |
Tremor | Vaak |
Zwangerschap, perinataal en postpartum
Postpartumbloeding | ? |
---|
Toelichting
- Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH): vooral bij oudere vrouwen.
- Acathisie: vooral in de eerste weken van de behandeling.
- Botbreuk vooral boven een leeftijd van 50 jaar (bij gebruik van een SSRI of TCA).
- Elektrocardiogram QT verlengd, ventriculaire aritmie (incl. 'torsade de pointes'): vooral bij vrouwen, hypokaliëmie en hartziekten.
- Suïcidaal gedrag: tijdens behandeling en vlak na staken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): nervositeit, duizeligheid, slaperigheid, moeheid, droge mond.
Vaak (1–10%): huiduitslag en jeuk, allergische reacties, influenza-achtige symptomen, oedeem, gewichtstoename, anorexie en verhoogde eetlust, verwardheid, agitatie (soms overgaand in delier), manie, agressieve uitbarstingen, expressieve afasie, hallucinaties, desoriëntatie, hoofdpijn, slapeloosheid, tremor, tinnitus, accommodatie- en zichtstoornissen, hartkloppingen, orthostatische hypotensie, bradycardie, tachycardie, syncope en hypertensie, nasale of sinus-congestie, dyspepsie, misselijkheid, braken, buikpijn, smaakveranderingen, flatulentie, gastro-enteritis, obstipatie en diarree, asthenie, pijn in de ledematen, pijn in de borst, pijn in de rug, gewrichts- en spierpijn, transpiratie, opvliegers.
Soms (0,1–1%): gewichtsafname, serotonine syndroom, convulsies, dyspneu, erectiestoornis, glaucoom, oculaire pruritus.
Zelden (0,01-0,1%): bloeddyscrasieën inclusief agranulocytose, eosinofilie, leukopenie, trombocytopenie en anemie, myoclonus, hepatotoxiciteit inclusief geelzucht, hepatocellulaire schade, stijging van leverenzymwaarden.
Zeer zelden (< 0,01%): neuroleptisch maligne syndroom, priapisme.
Verder zijn gemeld: verstoorde ADH-secretie, toename wanen, geremdheid, angst, zelfmoordgedachten en suïcidaal gedrag, darmperforatie, paralytisch ileus, maag-darmspasmen, hiatus hernia, intrahepatische cholestase, mictiestoornissen.
Interacties
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-anti-aritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine, behandeling bij malaria) en antihistaminica (hydroxyzine, mizolastine).
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik met MAO-remmers (incl. selegiline in doseringen > 10 mg/dag en linezolid zònder klinische bewaking van de bloeddruk), vanwege de kans op het 'serotoninesyndroom' met ernstige verschijnselen als agitatie, hyperthermie, tremor, convulsies en delirium. Niet binnen zeven dagen na staken van citalopram, starten met een MAO-remmer (incl. selegiline, moclobemide en linezolid). Niet gebruiken binnen 14 dagen na behandeling met een irreversibele MAO-remmer (selegiline); na gebruik van een reversibele MAO-remmer kan men een kortere onttrekkingsperiode aanhouden.
Citalopram is een zwakke remmer van CYP2D6; wees voorzichtig met middelen die door dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben zoals flecaïnide, propafenon, metoprolol, clomipramine, nortriptyline, risperidon en haloperidol. Wees voorzichtig met CYP2C19-remmers als cimetidine en omeprazol; verlaging van de dosering van citalopram kan noodzakelijk zijn.
Gelijktijdig gebruik van serotonerge geneesmiddelen, zoals opioïden (zoals tramadol) en triptanen (zoals sumatriptan) kan de serotonerge werking mogelijk versterken en leiden tot het serotoninesyndroom. Gelijktijdig gebruik van SSRI's met lithium of tryptofaan kan leiden tot een hogere incidentie van bijwerkingen.
Wees voorzichtig met middelen die hypokaliëmie/hypomagnesiëmie induceren en middelen die de convulsiedrempel verlagen (antipsychotica, antidepressiva, mefloquine, bupropion, tramadol).
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik met geneesmiddelen die het risico op bloedingen verhogen (zoals vitamine K-antagonisten, NSAID's, acetylsalicylzuur, dipyridamol, ticlopidine en atypische antipsychotica).
Gelijktijdig gebruik van preparaten die Hypericum perforatum (sint-janskruid) bevatten vermeerdert de kans op bijwerkingen.
Interacties
De werking van alcohol en andere centraal dempende middelen evenals de effecten van parasympathicolytica kunnen worden versterkt. Bij gelijktijdig gebruik van centraal dempende middelen wordt een dosisverlaging aanbevolen.
Combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals erytromycine, ketoconazol, itraconazol, ritonavir) kan de plasmaconcentratie van trazodon klinisch belangrijk verhogen; de combinatie vermijden.
Bij gelijktijdig gebruik met vitamine K-antagonisten zijn er veranderingen in de protrombinetijd gemeld.
Carbamazepine kan de plasmaconcentratie verlagen.
Antihypertensiva kunnen het hypotensieve effect versterken.
Bij gelijktijdig gebruik met fenothiazinen (zoals chloorpromazine en levomepromazine) is ernstige orthostatische hypotensie gemeld.
Wees terughoudend met gelijktijdig gebruik met MAO-remmers of tot circa 14 dagen na het staken ervan, en met gebruik van MAO-remmers binnen 1 week na staken van trazodon.
Bij gelijktijdig gebruik van kruiden die sint-janskruid (Hypericum perforatum) bevatten kunnen vaker bijwerkingen optreden.
Antidepressiva kunnen het metabolisme van levodopa versnellen.
Bij gelijktijdig gebruik met buprenorfine is er meer kans op het serotoninesyndroom.
Bij gelijktijdig gebruik met TCA's is er meer kans op het serotoninesyndroom en cardiovasculaire bijwerkingen.
Het effect van spierrelaxantia en vluchtige anesthetica kan worden versterkt.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, vanwege de kans op ventriculaire ritmestoornissen.
Gelijktijdig gebruik van digoxine en fenytoïne kan de serumspiegels van deze middelen verhogen.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Het optreden van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) is beschreven bij het gebruik van SSRI’s. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Er is onvoldoende bekend over lange-termijneffecten bij het kind na gebruik van een SSRI tijdens de zwangerschap. Observationele gegevens laten een verschil zien van post-partumbloedingen, namelijk bijna tweemaal vaker na blootstelling aan een SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte.
Advies: Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals vroeggeboorte of een te laag geboortegewicht. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen. In het 2e en met name het 3e trimester kunnen de plasmaspiegels dalen en is dosisverhoging misschien noodzakelijk. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen en verschijnselen van PPHN, zoals blauwe verkleuring en ademhalingsproblemen.
Vruchtbaarheid: Er zijn aanwijzingen dat sommige SSRI's bij mannen de kwaliteit van het sperma (reversibel) veranderen. Er is geen effect op de vruchtbaarheid bij de mens waargenomen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, relatief weinig gegevens. Bij de mens en bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudings- en toxische verschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Observationele gegevens wijzen op een verhoogd risico (minder dan factor 2) op post-partumbloeding na blootstelling aan SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals een vroeggeboorte of te laag geboortegewicht.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 5%.
Farmacologisch effect: Bloedspiegels van citalopram bij de zuigeling waren zeer laag of niet aantoonbaar.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien.
Overige: Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 3%.
Farmacologisch effect: Met trazodon is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap trazodon gebruikte, kan zij dit blijven gebruiken tijdens de borstvoedingsperiode. Staken of switchen van antidepressivum in de kraamperiode vergroot het risico op het ontstaan van een postpartum depressie. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op onthoudings- en toxische verschijnselen.
Contra-indicaties
- verlengd QT-interval.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- acuut myocardinfarct;
- intoxicatie door alcohol of slaapmiddelen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak SSRI-gebruik indien insulten optreden of de frequentie van insulten toeneemt.
Cardiovasculaire effecten: Wees voorzichtig bij meer kans op het ontwikkelen van 'torsade de pointes', zoals bij congestief hartfalen, recent myocardinfarct, bradyaritmieën, of risicofactoren voor hypokaliëmie of hypomagnesiëmie. Voor start van de behandeling een ECG overwegen bij patiënten met een stabiele hartaandoening. Bij tekenen van aritmie, de behandeling staken en een ECG maken.
Bloedingen: Toegenomen bloedingstijd en/of abnormale bloedingen, zoals ecchymose, gynaecologische, gastro-intestinale, cutane en mucosale en post-partumbloeding zijn gemeld bij gebruik van SSRI's. Wees voorzichtig bij een verhoogde bloedingsneiging en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de bloedplaatjesfunctie beïnvloeden (zie ook de rubrieken Interacties en Zwangerschap).
Hyponatriëmie: De NHG-Standaard Angst vermeldt: Bepaal bij gelijktijdig gebruik van een diureticum, 5 tot 9 dagen na starten, het natriumgehalte. Herhaal deze controle bij dosisverhoging. Bepaal het natriumgehalte ook zonder gebruik van diuretica, indien zich een intercurrente ziekte (diarree, braken) voordoet waarbij het risico op elektrolytstoornissen vergroot is.
Metabole effecten: Bij diabetes mellitus kan een SSRI de bloedsuikerspiegel doen verhogen.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren. Bij paniekstoornis kunnen in het begin van de behandeling de angstgevoelens verergeren; bij een lage startdosering vermindert de kans op dit anxiogene effect.
Seksuele disfunctie: SSRI's en SNRI's kunnen symptomen van langdurige seksuele disfunctie geven met symptomen die blijven aanhouden nadat de behandeling is gestaakt.
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van abnormale bloedingen, bij epilepsie, nauwe-kamerhoekglaucoom of een voorgeschiedenis van glaucoom en gelijktijdige ECT.
Afbouwen: Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Dosering. Bij afbouwen niet om de dag doseren, omdat door de relatief korte halfwaardetijd van dit middel dan onthoudingsverschijnselen kunnen optreden. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerdere mislukte stoppoging.
Onderzoeksgegevens: Over de behandeling bij ernstig gestoorde nierfunctie (glomerulaire filtratie < 20 ml/min) ontbreekt voldoende informatie. Niet gebruiken bij kinderen en jongeren < 18 jaar vanwege meer kans op suïcidaal gedrag en vijandigheid, terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer bij optreden van keelpijn en koorts het bloedbeeld.
Staak de behandeling bij optreden van priapisme en het optreden van geelzucht.
Dit middel kan door mydriase de oogdruk verhogen en een aanval van acuut glaucoom veroorzaken.
Een onderliggende psychose of manie kan manifest worden of verergeren. In geval van omslaan naar een manische fase bij een manisch-depressieve psychose de behandeling staken.
Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel. Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen.
Comorbiditeit: Voorzichtig doseren en regelmatig controleren bij nier- en leverfunctiestoornissen (vooral in ernstige gevallen), epilepsie, hartaandoeningen (angina pectoris, geleidingsstoornissen, AV-blokkade, recent myocardinfarct), urineretentie, prostaathyperplasie, hyperthyroïdie. Wees voorzichtig bij ouderen vanwege verhoogde gevoeligheid voor de anticholinerge en cardiovasculaire bijwerkingen. Wees voorzichtig bij een cardiovasculaire aandoening en aandoeningen die gepaard gaan met QT-verlenging.
Onderzoeksgegevens: Niet gebruiken bij kinderen < 18 jaar vanwege een gebrek aan gegevens over de veiligheid.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Coma, stupor, insulten, sinustachycardie, transpireren, braken, cyanose, hyperventilatie, QT-verlenging. Zes fatale gevallen zijn bekend, bij de meeste in combinatie met andere middelen.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info en toxicologie.org.
Overdosering
Symptomen
bradycardie, QT–verlenging en 'torsade de pointes'. In ernstige gevallen: coma, stuipen, hyponatriëmie, hypotensie, tachycardie en respiratoire uitval.
Zie voor meer symptomen en de behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt selectief de heropname van serotonine in het neuron. Een relatie tussen de plasmaconcentratie en de werking of bijwerkingen is niet aangetoond. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | ca. 80% (tablet), ca. 100% (druppelvloeistof). |
T max | 3 uur (tablet), 2 uur (druppelvloeistof). |
V d | 12–17 l/kg. |
Overig | Gemiddelde plasmaconcentratie: 300 nmol/l (40 mg/dag). |
Metabolisering | tot de minder actieve SSRI's desmethylcitalopram (30–50%), didesmethylcitalopram (5–10%), citalopram-N-oxide en het gedesamineerd propionzuurderivaat. De biotransformatie tot desmethylcitalopram vindt plaats via CYP2C19 (38%), CYP3A4 (31%) en CYP2D6 (31%). |
Eliminatie | 85% via de lever, 15% via de nier, 12–23% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | ca. 36 uur, bij ouderen verlengd (1,5–3,75 dag), bij leverfunctiestoornis 3 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Niet-tricyclisch antidepressivum. Het remt de heropname van serotonine sterker dan van noradrenaline. Bij lage doses heeft het een serotonine-antagonistische werking; in hoge dosis is het een serotonineheropnameremmer. Het heeft geringe anticholinerge en antihistaminerge werking. Het sederend effect kan een gevolg zijn van de α1-adrenerge blokkade. Aan m-chloorfenylpiperazine moet mogelijk de serotoninemimetische werking worden toegeschreven. Werking: na 1–2 weken merkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | ca. 65%. |
T max | 1½–2,5 uur. |
V d | ca. 0,84 l/kg. |
Eiwitbinding | 89–95%. |
Metabolisering | in de lever via o.a. CYP3A4 en CYP2D6, volledig tot o.a. actief m-chloorfenylpiperazine. |
Eliminatie | vnl. met de urine (ca. 70%) als metabolieten. |
T 1/2el | bifasisch. resp. 1 uur en 8 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
citalopram hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.
Groepsinformatie
trazodon hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, niet-selectief.