Samenstelling
Clexane (Na-zout) Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,4 ml (4000 IE = 40 mg), 0,6 ml (6000 IE = 60 mg), 0,8 ml (8000 IE = 80 mg)
Enoxaparine Becat (Na-zout) Aanvullende monitoring Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,2 ml (2000 IE = 20 mg), 0,4 ml (4000 IE = 40 mg), 0,6 ml (6000 IE = 60 mg), 0,8 ml (8000 IE = 80 mg), 1 ml (10.000 IE = 100 mg)
Inhixa (Na-zout) Aanvullende monitoring TD Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,2 ml (2000 IE = 20 mg), 0,4 ml (4000 IE = 40 mg), 0,6 ml (6000 IE = 60 mg), 0,8 ml (8000 IE = 80 mg), 1 ml (10.000 IE = 100 mg)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fraxiparine (Ca-zout) Aspen Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 9.500 IE anti-Xa/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml, 0,4 ml, 0,6 ml, 0,8 ml, 1,0 ml
Het beschermhulsje van de naald kan latex bevatten.
Fraxiparine forte (Ca-zout) Aspen Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 19000 IE anti-Xa/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,6 ml, 0,8 ml, 1,0 ml
Het beschermhulsje van de naald kan latex bevatten.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze voor tromboseprofylaxe ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) wordt bepaald door de soort ingreep, het bloedingsrisico en individuele risicofactoren. Bij grote orthopedische ingrepen is tromboseprofylaxe in alle gevallen geïndiceerd. Bij een preoperatief niet-ontstolde patiënt is een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) eerste keus. Tweede keus bij een electieve totale heup- of knievervangende operatie is een DOAC (dabigatran, apixaban of rivaroxaban) of fondaparinux. Bij heupfractuurchirurgie is fondaparinux tweede keus. Bij atroscopie van de knie is profylaxe doorgaans niet nodig. Overweeg een LMWH bij een risicopatiënt die een complexe ingreep ondergaat. Bij rugchirurgie is tromboseprofylaxe geïndiceerd bij een patiënt met ≥1 additionele risicofactor(en) voor VTE. Kies voor een LMWH of mechanische profylaxe. Bij een patiënt zonder additionele risicofactoren voor VTE kan tromboseproflaxe worden overwogen.
Een veneuze trombo-embolie of longembolie kan behandeld worden met een directwerkend oraal anticoagulans (DOAC) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA) als initiële behandeling, gevolgd door een 3 maanden durende onderhoudsbehandeling met een VKA.
Bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal geven. Geef bij aanhoudende matige tot ernstige pijn of een contra-indicatie voor nitroglycerine: morfine of fentanyl intraveneus of fentanyl intranasaal. Start trombocytenaggregatieremming bij ACS zo snel mogelijk, bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI) of, indien dit niet mogelijk is, door trombolyse. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek, en een risicoanalyse verricht. Na behandeling van een ACS, volgt secundaire preventie van een recidief middels medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandeling. Zie voor meer informatie de Behandeling van een STEMI ACS of Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS.
Offlabel: Bij een kleine tromboflebitis wordt een afwachtend beleid geadviseerd. Er kan symptomatisch behandeld worden met pijnstillers en lokale koude kompressen. Bij een echografisch bevestigde tromboflebitis van > 5 cm of een tromboflebitis met een verbinding naar het diepe systeem, wordt geadviseerd te behandelen met fondaparinux of een LMWH.
Advies
Een veneuze trombo-embolie of longembolie kan behandeld worden met een directwerkend oraal anticoagulans (DOAC) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA) als initiële behandeling, gevolgd door een 3 maanden durende onderhoudsbehandeling met een VKA.
De keuze voor tromboseprofylaxe ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) wordt bepaald door de soort ingreep, het bloedingsrisico en individuele risicofactoren. Bij grote orthopedische ingrepen is tromboseprofylaxe in alle gevallen geïndiceerd. Bij een preoperatief niet-ontstolde patiënt is een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) eerste keus. Tweede keus bij een electieve totale heup- of knievervangende operatie is een DOAC (dabigatran, apixaban of rivaroxaban) of fondaparinux. Bij heupfractuurchirurgie is fondaparinux tweede keus. Bij atroscopie van de knie is profylaxe doorgaans niet nodig. Overweeg een LMWH bij een risicopatiënt die een complexe ingreep ondergaat. Bij rugchirurgie is tromboseprofylaxe geïndiceerd bij een patiënt met ≥1 additionele risicofactor(en) voor VTE. Kies voor een LMWH of mechanische profylaxe. Bij een patiënt zonder additionele risicofactoren voor VTE kan tromboseproflaxe worden overwogen.
Bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal geven. Geef bij aanhoudende matige tot ernstige pijn of een contra-indicatie voor nitroglycerine: morfine of fentanyl intraveneus of fentanyl intranasaal. Start trombocytenaggregatieremming bij ACS zo snel mogelijk, bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI) of, indien dit niet mogelijk is, door trombolyse. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek, en een risicoanalyse verricht. Na behandeling van een ACS, volgt secundaire preventie van een recidief middels medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandeling. Zie voor meer informatie: coronairlijden#behandeling van een STEMI ACS of coronairlijden#behandeling van een NSTEMI/IAP ACS.
Offlabel: Bij een kleine tromboflebitis wordt een afwachtend beleid geadviseerd. Er kan symptomatisch behandeld worden met pijnstillers en lokale koude kompressen. Bij een echografisch bevestigde tromboflebitis van > 5 cm of een tromboflebitis met een verbinding naar het diepe systeem, wordt geadviseerd te behandelen met fondaparinux of een LMWH.
Indicaties
- Profylaxe van veneuze trombo-embolische aandoeningen bij een matig of groot risico, vooral bij orthopedische en algemene chirurgie, incl. oncolytische chirurgie.
- Profylaxe van veneuze trombo-embolische aandoeningen bij bedlegerige patiënten met een acute medische aandoening zoals acuut hartfalen, acute respiratoire insufficiëntie, ernstige infectie en acute reumatische aandoeningen.
- Behandeling van diepveneuze trombose (DVT) en pulmonale embolie (PE), behalve PE waarvoor waarschijnlijk een trombolyticum of chirurgie nodig is.
- Profylaxe van trombusvorming in de extracorporale circulatie bij hemodialyse.
- Acuut coronair syndroom:
- in combinatie met oraal acetylsalicylzuur bij instabiele angina pectoris en een acuut non-ST-elevatie myocardinfarct (NSTEMI);
- acuut myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI) bij patiënten die al dan niet een percutane coronaire interventie (PCI) ondergaan.
- Offlabel: behandeling van tromboflebitis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Fraxiparine en Fraxiparine forte:
- Behandeling van trombo-embolische aandoeningen.
- Offlabel: behandeling van tromboflebitis.
Fraxiparine (niet voor Fraxiparine forte):
- Profylaxe van trombo-embolische aandoening.
- Profylaxe van trombo-embolische complicaties in de extracorporale circulatie tijdens hemodialyse en -filtratie.
- Behandeling van instabiele angina pectoris en non-Q-golf myocardinfarct, in combinatie met acetylsalicylzuur.
Gerelateerde informatie
Dosering
Profylaxe van veneuze trombo-embolische (VTE) aandoeningen bij patiënten met een matig of groot risico bij een operatie:
Volwassenen:
Bij een matig risico op VTE: 2000 IE (20 mg) s.c. 1×/dag gedurende minstens 7-10 dagen ongeacht de mate van herstel, en langer indien de patiënt aanzienlijk minder mobiel is. Bij profylaxe van postoperatieve trombose is het volgens de fabrikant doeltreffend en veilig de eerste injectie ca. 2 uur vóór de ingreep toe te dienen, indien sprake is van een ingreep met een matig (bloedings)risico. Dit geldt echter niet voor het eventueel verrichten van neuraxiale anesthesie rondom de ingreep; zie rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. De richtlijn Antitrombotisch beleid (pdf 3,5 MB, 2015, p. 19-20) adviseert om bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen enoxaparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep.
Bij een groot risico op VTE: 4000 IE (40 mg) s.c. 1×/dag; bij profylaxe van postoperatieve trombose volgens de fabrikant de eerste injectie bij voorkeur ca. 12 uur vóór de ingreep toedienen; niet later toedienen dan 12 uur voor de ingreep. Als de profylaxe meer dan 12 uur voor de ingreep moet worden gestart (bv. bij een risicopatiënt met uiteenlopende operatieve ingrepen) de laatste injectie minimaal 12 uur vóór de ingreep geven en de profylaxe 12 uur na de ingreep hervatten (derhalve ontstaat een 'window' van ten minste 24 uur rondom de ingreep vrij van enoxaparinetoediening). De richtlijn Antitrombotisch beleid (pdf 3,5 MB, 2015, p. 19-20) adviseert om bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen enoxaparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep. Behandelduur: langer, bij een grote orthopedische ingreep max. 5 weken, bij een ingreep aan buik of bekken vanwege een maligniteit en een groot risico op VTE max. 4 weken. Voor ingrepen met (geplande) neuraxiale anesthesie zie ook rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15-30 ml/min): 2000 IE (20 mg) s.c. 1×/dag.
Profylaxe van DVT bij de in rubriek Indicaties genoemde acute medische aandoeningen:
Volwassenen:
4000 IE (40 mg) s.c. 1×/dag gedurende 6-14 dagen, ongeacht de mate van herstel (bv. mobiliteit). Voor een behandeling langer dan 14 dagen is geen voordeel aangetoond.
Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15-30 ml/min): 2000 IE (20 mg) s.c. 1×/dag.
Behandeling van DVT en PE:
Volwassenen:
150 IE/kg (1,5 mg/kg) lichaamsgewicht s.c. 1×/dag òf 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. elke 12 uur. Bij ongecompliceerde patiënten met een laag risico op terugkerende VTE 1×/dag doseren. Bij gecompliceerde trombo-embolische aandoeningen zoals bij obesitas, symptomatische PE, kanker, recidiverende DVT of PE of bij trombose van de vena iliaca: 2×/dag doseren. Behandelduur: in het algemeen 10 dagen. Indien nodig hierna starten met een oraal anticoagulans (zie hieronder).
Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15-30 ml/min): 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. 1×/dag.
Profylaxe van trombusvorming in de extracorporale circulatie bij hemodialyse:
Volwassenen:
100 IE/kg (1 mg/kg) aan het begin van de hemodialyse in de arteriële lijn van het circuit. Bij een verhoogd bloedingsrisico de dosering verlagen tot 50 IE/kg (0,5 mg/kg) voor een dubbele vasculaire toegangsweg óf 75 IE/kg (0,75 mg/kg) voor een enkele vasculaire toegangsweg. Een eenmalige dosis is meestal voldoende voor een dialysesessie van 4 uur. Bij ontstaan van fibrineringen, bijvoorbeeld bij een sessie langer dan 4 uur, kan overwogen worden een aanvullende dosis van 50-100 IE/kg (0,5-1 mg/kg) te geven.
Behandeling van instabiele angina pectoris en non-STEMI:
Volwassenen:
100 IE/kg (1 mg/kg) lichaamsgewicht s.c. elke 12 uur in combinatie met acetylsalicylzuur, gedurende ten minste 2 dagen, totdat klinische stabilisatie is bereikt. Gebruikelijke behandelduur enoxaparine: 2–8 dagen.
Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15-30 ml/min): 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. 1×/dag.
Behandeling van acuut myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI):
Volwassenen (< 75 jaar):
3000 IE (30 mg) als i.v.-bolus én simultaan 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. eenmalig, gevolgd door 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. om de 12 uur (max. 10.000 IE (100 mg) voor alleen de eerste 2 doseringen). Gelijktijdig behandelen met acetylsalicylzuur. Behandelduur enoxaparine: 8 dagen of tot ontslag uit het ziekenhuis. Bij patiënten die een PCI ondergaan enoxaparine toedienen tussen 15 min vóór en 30 min na het trombolyticum. Bij patiënten die daaropvolgend een PCI ondergaan 30 IE/kg (0,3 mg/kg) lichaamsgewicht als intraveneuze injectie geven als enoxaparine meer dan 8 uur vóór het opblazen van de ballon is toegediend; deze injectie is niet nodig als enoxaparine minder dan 8 uur vóór de ballondilatatie is toegediend. Enoxaparine in een i.v.-lijn niet mengen met andere middelen (behalve met 0,9% NaCl-oplossing of 5% glucose-oplossing); voor en na de i.v.-toediening de lijn spoelen.
Bij volwassenen (< 75 jaar) met een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15–30 ml/min): 3000 IE (30 mg) als i.v.-bolus én simultaan 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. eenmalig, gevolgd door 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. om de 24 uur (max. 10.000 IE (100 mg) voor alleen de eerste 2 doseringen). Verder zoals hierboven bij patiënten zonder deze nierfunctiestoornis.
Ouderen ≥ 75 jaar:
75 IE/kg (0,75 mg/kg) lichaamsgewicht s.c. elke 12 uur (max. 7500 IE (75 mg) voor alleen de eerste 2 doseringen), gevolgd door een s.c. dosering van 75 IE/kg (0,75 mg/kg) lichaamsgewicht voor de overige doseringen. Bij patiënten van deze leeftijd mag de initiële i.v.-bolus niet worden gebruikt.
Bij ouderen ≥ 75 jaar met een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15-30 ml/min): 100 IE/kg (1 mg/kg) lichaamsgewicht s.c. 1×/dag. Bij patiënten van deze leeftijd mag de initiële i.v.-bolus niet worden gebruikt.
Offlabel: Behandeling van tromboflebitis:
Volwassenen:
Volgens de Richtlijn Antitrombotisch beleid 2015: s.c. 1×/dag 4000 IE (40 mg) gedurende 30-45 dagen.
Monitor de spiegel van een LMWH niet routinematig; een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa-spiegel, kan echter overwogen worden bij obesitas, creatinineklaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (pdf 3,5 MB, 2015, p. 351).
Niet i.m. toedienen. S.c.-toediening bij voorkeur diep injecteren in liggende houding, afwisselend links en rechts in een buikplooi in de anterolaterale en posterolaterale buikwand.
Als het door de schaalverdeling op de spuit niet mogelijk is de exacte s.c.-dosis toe te dienen, dan het volume afronden naar boven (tot aan de volgende maatstreep).
Bij overstappen tussen verschillende anticoagulantia:
- van enoxaparine op een vitamine K-antagonist (VKA): Enoxaparine continueren totdat de INR bij 2 opeenvolgende testen binnen het gewenste bereik is.
- van een VKA op enoxaparine: VKA staken en eerste dosis enoxaparine geven als de INR onder het therapeutisch bereik is gezakt.
- van enoxaparine op een DOAC: Enoxaparine staken en de DOAC starten 0-2 uur vóór het tijdstip waarop de volgende dosis enoxaparine zou worden toegediend.
- van een DOAC op enoxaparine: DOAC staken en enoxaparine starten op het tijdstip dat de volgende dosis DOAC zou worden ingenomen.
Dosering
Let op: Er zijn 2 sterktes, inj.vlst 9500 IE/ml (Fraxiparine®) en inj.vlst 19000 IE/ml (Fraxiparine forte®).
Niet i.m. toedienen. De antifactor Xa-activiteit van de laagmoleculairgewicht heparinen is onderling niet vergelijkbaar, zodat bij overschakeling aanpassing van de dosering noodzakelijk kan zijn.
Behandeling van trombo-embolische aandoeningen
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c.: Fraxiparine 9500 IE/ml 86 IE anti-Xa per kg lichaamsgewicht 2×/dag gedurende 10 dagen: bij een lichaamsgewicht > 90 kg: 8550 IE (0,9 ml) 2x per dag, bij 80–89 kg: 7600 IE (0,8 ml) 2x per dag, bij 70–79 kg: 6650 IE (0,7 ml) 2x per dag, bij 60–69 kg: 5700 IE (0,6 ml) 2x per dag, bij 50–59 kg: 4750 IE (0,5 ml) 2x per dag en bij een lichaamsgewicht < 50 kg: 3800 IE (0,4 ml) 2x per dag. Fraxiparine forte 19000 IE/ml 171 IE anti-Xa per kg lichaamsgewicht 1×/dag gedurende 10 dagen: bij een lichaamsgewicht ≥ 90 kg: 17100 IE (0,9 ml) 1x per dag, bij 80–89 kg: 15200 IE (0,8 ml) 1x per dag, 70–79 kg: 13300 IE (0,7 ml) 1x per dag, bij 60–69 kg: 11400 IE (0,6 ml) 1x per dag, bij 50–59 kg: 9500 IE (0,5 ml) 1x per dag en bij een lichaamsgewicht < 50 kg: 7600 IE (0,4 ml) 1x per dag.
Verminderde nierfunctie: Volgens de fabrikant (Fraxiparine en Fraxiparine forte): Bij matig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring 30–50 ml/min): overwegen de dosering met 25–33% te verlagen. Bij een ernstig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de toepassing voor deze indicatie is volgens de fabrikant gecontra-indiceerd. Bij een creatinineklaring ≥ 50 ml/min hoeft de dosis niet aangepast te worden. Volgens de NFN-richtlijn Antistolling met LMWH bij nierinsufficiëntie (2012): Bij matig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min): eerste gift normale dosis, vervolgens 75% van de normale dosis; bij gebruik langer dan 3 dagen doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit; bij ernstig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): eerste gift normale dosis, vervolgens 50% van de normale dosis; bij gebruik langer dan 3 dagen doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit.
Profylaxe trombo-embolische aandoeningen
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c.: Fraxiparine 9500 IE/ml 2850 IE anti-Xa (= 0,3 ml) per keer. Volgens de fabrikant de eerste injectie 12 uur vóór, de tweede 12 uur ná de operatie geven. Vervolgens 1×/dag gedurende 7–10 dagen, of tot de patiënt ambulant is. Bij gipsimmobilisatie na onderbeentraumata starten op de dag van het aanbrengen van het gips en continueren tot en met de dag van het verwijderen van het gips. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2015, op p. 19-20) adviseert om bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief met de tromboseprofylaxe te starten, maar geef geen nadroparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep. Volgens de richtlijn (op p. 46) wordt de tromboseprofylaxe na grote orthopedische en traumatologische ingrepen gecontinueerd voor een duur van 28–35 dagen na de operatieve ingreep.
Verminderde nierfunctie: Volgens de NFN-richtlijn Antistolling met LMWH bij nierinsufficiëntie (2012) is geen dosisaanpassing nodig. In de officiële productinformatie (zie hiervoor de link onder 'Zie ook') staat bij een creatinineklaring < 50 ml/min wel een dosisaanpassing, maar een preparaat met een lagere dosis dan 2850 IE is niet regulier beschikbaar in Nederland.
Profylaxe in extracorporale circulatie
Volwassenen (incl. ouderen)
Fraxiparine 9500 IE/ml individueel instellen. De dosis als één enkele injectie in de arteriële lijn aan het begin van iedere dialyse toedienen. Richtlijn begindosering bij een dialyseduur tot 4 uur bij patiënten zonder vergroot bloedingsrisico: lichaamsgewicht < 50 kg: 2850 IE anti-Xa (= 0,3 ml); 50–69 kg: 3800 IE anti-Xa (= 0,4 ml); ≥ 70 kg: 5700 IE anti-Xa (= 0,6 ml).
Bij patiënten met vergroot bloedingsrisico: de aangegeven dosering halveren.
Bij dialyseduur langer dan 4 uur kan tijdens de dialyse een kleine aanvullende dosis (bv. helft van initiële dosis) worden gegeven. Bij volgende dialysesessies de dosering aanpassen op basis van de resultaten van de voorgaande sessies.
Behandeling van instabiele angina pectoris en non-Q-golf myocardinfarct
Volwassenen (incl. ouderen)
Fraxiparine 9500 IE/ml in combinatie met acetylsalicylzuur (tot 325 mg/dag), begindosering 86 IE anti-Xa per kg lichaamsgewicht als i.v.-bolusinjectie, gevolgd door 86 IE anti-Xa/kg s.c. 2×/dag (elke 12 uur) veelal gedurende 6 dagen: bij een lichaamsgewicht ≥ 100 kg: 9500 IE (1 ml) 2× per dag, bij 90–99 kg: 8550 IE (0,9 ml) 2x per dag, bij 80–89 kg: 7600 IE (0,8 ml) 2x per dag, bij 70–79 kg: 6650 IE (0,7 ml) 2x per dag, bij 60–69 kg: 5700 IE (0,6 ml) 2x per dag, bij 50–59 kg: 4750 IE (0,5 ml) 2x per dag en bij een lichaamsgewicht < 50 kg: 3800 IE (0,4 ml) 2x per dag.
Verminderde nierfunctie: Bij matig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring 30–50 ml/min): overwegen de dosering met 25–33% te verlagen. Bij een ernstig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de toepassing voor deze indicatie is gecontra-indiceerd. Bij een creatinineklaring > 50 ml/min hoeft de dosis niet aangepast te worden.
Offlabel: Behandeling van tromboflebitis
Volwassenen (incl. ouderen)
Volgens de richtlijn Antitrombotisch beleid (2015): s.c. 1×/dag 5700 IE anti-Xa gedurende 30–45 dagen (fraxiparine 9500 IE/ml 0,6 ml).
Monitor de spiegel van een LMWH niet routinematig; een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa-spiegel, kan echter overwogen worden bij obesitas, creatinineklaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (2015, op p. 351).
Toedieningsinformatie:
- Voor het toedienen van een kleiner volume dan beschikbaar als wegwerpspuit, voorafgaand aan de toediening eerst de overtollige vloeistof uit de spuit verwijderen.
- De s.c.-injectie bij voorkeur in het subcutane weefsel van de antero- en postlaterale buikgordel buiten de periumbilicale streek, of van het anterolaterale deel van het bovenbeen toedienen. De omgeving van een eventuele wond vermijden.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): stijging van leverenzymwaarden (m.n. transaminasen > 3 ULN).
Vaak (1–10%): bloedingen (waaronder intracraniële en retroperitoneale bloedingen, hematurie, gastro-intestinale bloeding, wondhematoom, bloedneus, hematoom op andere plek dan injectieplaats), hemorragische anemie, trombocytose, trombocytopenie. Hoofdpijn. Allergische reactie. Urticaria, jeuk, erytheem. Reacties op de injectieplaats (hematoom, pijn, oedeem, bloeding, overgevoeligheid, ontsteking).
Soms (0,1-1%): hepatocellulaire leverschade. Bulleuze dermatitis. Lokale irritatie, huidnecrose (meestal op de injectieplaats, vaak voorafgegaan door purpura of geïnfiltreerde en pijnlijke erythemateuze plaques).
Zelden (0,01–0,1%): anafylactische/anafylactoïde reacties, waaronder shock. Cholestatische leverschade. Cutane vasculitis, nodules op de injectieplaats (niet-cystische inkapseling van enoxaparine, verdwijnt vanzelf na een paar dagen). Intraspinale hematomen leidend tot neurologisch letsel (bij combinatie met spinale/epidurale anesthesie en post–operatieve verblijfskatheters). Immuungemedieerde HIT met trombose. Alopecia. Eosinofilie. Hyperkaliëmie. Osteoporose (bij behandeling > 3 maanden).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hemorragische tekenen op diverse plaatsen (incl. spinale hematomen), vaker voorkomend bij patiënten met andere risicofactoren. Kleine hematomen op de toedieningsplaats.
Vaak (1-10%): overige reacties op de injectieplaats. Hoofdpijn. Verhoging van transaminasen (meestal reversibel).
Zelden (0,01-0,1%): (heparine-geïnduceerde) trombocytopenie, trombocytose. Calcinose op de injectieplaats (vaker bij een afwijkende calciumfosfaat-huishouding, vooral bij chronisch nierfalen). Huiduitslag, erytheem, urticaria, jeuk.
Zeer zelden (< 0,01%): overgevoeligheidsreacties (o.a. angio-oedeem, cutane reacties), anafylactoïde reactie. Migraine. Priapisme. Reversibele eosinofilie na staken van de behandeling. Reversibele hyperkaliëmie door heparine-geïnduceerde aldosteronsuppressie (m.n. bij risicopatiënten). Huidnecrose, meestal op de injectieplaats, voorafgegaan door purpura of geïnfiltreerde of pijnlijke erythemateuze plaque, soms met algemene verschijnselen.
Interacties
Vermijd gelijktijdige toediening van sommige geneesmiddelen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden, zoals NSAID's in ontstekingsremmende dosering, andere trombolytica (alteplase, reteplase, tenecteplase, urokinase) en orale anticoagulantia (zoals vitamine K-antagonisten).
Wees voorzichtig bij combinatie met andere geneesmiddelen die de bloedstolling beïnvloeden zoals trombocytenaggregatieremmers (zoals acetylsalicylzuur in een lage dosering), clopidogrel en glycoproteïne IIb/IIIa-antagonisten, alsmede van stoffen met ulcerogene werking zoals systemische corticosteroïden bij voorkeur vermijden.
Controleer de plasmakaliumspiegel extra bij combinatie met andere plasmakaliumverhogende geneesmiddelen, zoals ACE-remmers, AT1-antagonisten, trimethoprim, tacrolimus, ciclosporine en kaliumsparende diuretica.
Interacties
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van stoffen die de bloedstolling beïnvloeden, zoals orale anticoagulantia, dextranen, alsmede van stoffen met ulcerogene werking zoals corticosteroïden. Vermijd indien mogelijk combinatie met NSAID's (incl. acetylsalicylzuur in hogere dosering ter pijnstilling) en trombocytenaggregatieremmers vanwege meer kans op bloedingen. Bij starten van comedicatie met een vitamine K-antagonist de behandeling met nadroparine voortzetten totdat de INR gestabiliseerd is rondom de streefwaarde.
Controleer de plasmakaliumspiegel extra bij combinatie met andere plasmakaliumverhogende geneesmiddelen, zoals ACE-remmers, AT1-antagonisten, trimethoprim, tacrolimus, ciclosporine en kaliumsparende diuretica.
Zwangerschap
Enoxaparine passeert de placenta niet.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan worden gebruikt. Enoxaparine zo mogelijk 24 uur voor de bevalling stoppen of omzetten in een profylactische dosering vanwege meer kans op maternale bloedingen.
Zwangerschap
Teratogenese: Geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan in profylactische dosering worden gebruikt. Nadroparine in therapeutische dosering zo mogelijk 24 uur voor de bevalling stoppen of omzetten in een profylactische dosering vanwege meer kans op maternale bloedingen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onwaarschijnlijk vanwege de molecuulgrootte.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal) en de molecuulgrootte.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onwaarschijnlijk vanwege de molecuulgrootte.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal) en de molecuulgrootte.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor heparine(–derivaten), inclusief andere LMWH's;
- eerder opgetreden immuungemedieerde heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT) in de afgelopen 100 dagen of bij circulerende antilichamen;
- actieve klinisch relevante bloedingen, en aandoeningen met een verhoogd bloedingsrisico, incl. een recent hemorragisch cerebrovasculair accident, gastro-intestinale ulcus, maligne neoplasma, recente operatieve ingreep aan de hersenen, wervelkolom of ogen, bekende of vermoede slokdarmvarices, arterioveneuze malformaties, vasculaire aneurysma's, belangrijke intraspinale of intracerebrale vasculaire abnormaliteiten;
- locoregionale, epidurale of spinale anesthesie bij gebruik van enoxaparine in een therapeutische dosering in de voorgaande 24 uur.
Contra-indicaties
- eerder opgetreden trombocytopenie met nadroparine;
- actieve bloedingen of meer kans op hemorragische diathese door stollingsstoornissen, behalve bij gedissemineerde intravasculaire stolling (DIC);
- bloedverlies uit de tractus digestivus bijvoorbeeld door ulcus pepticum;
- hemorragisch cerebrovasculair accident;
- ernstige hypertensie;
- retinopathie door hypertensie of diabetes mellitus;
- operaties aan hersenen, oog of ruggenmerg;
- lumbale punctie;
- acute infectieuze endocarditis;
- ernstige nierfunctiestoornissen (creatinineklaring < 30 ml/min) in doseringen voor de behandeling van diepveneuze trombose, instabiele angina pectoris of non-Q-golf myocardinfarct;
- (loco)regionale anesthesie bij electieve operatieve ingrepen waarbij nadroparine in therapeutische doses wordt gebruikt.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer trombocytenaantallen vóór het starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling. Wees uiterst voorzichtig na een geschiedenis van immuungemedieerde HIT langer dan 100 dagen geleden (korter dan 100 dagen is gecontra-indiceerd). Trombocytopenie treedt vooral op tussen de 5-21e dag na de start van de behandeling en de kans hierop is groter bij postoperatieve patiënten, vooral na een hartoperatie of bij kanker. Bij klinische symptomen die wijzen op HIT (nieuwe arteriële of veneuze trombo-embolie, pijnlijke huidlaesie op de injectieplaats, allergische of anafylactoïde reacties na behandeling) het trombocytenaantal meten. Bij een daling van het trombocytenaantal met 30-50 % van de beginwaarde enoxaparine direct staken en een anticoagulans zonder heparine(-achtige) geven.
Controleer tevens de plasmakaliumspiegel omdat enoxaparine deze kan verhogen, met name bij diabetes mellitus, chronisch nierfalen, bestaande metabole acidose, of combinatie met andere kaliumverhogende geneesmiddelen, zie ook enoxaparine#interacties.
Ter vermindering van het bloedingsrisico na vasculaire behandeling van instabiele angina pectoris, NSTEMI en STEMI exact de aanbevolen intervallen tussen de doses enoxaparine aanhouden. Het is belangrijk om hemostase te bereiken op de plaats van de punctie na PCI. Bij een plug, de katheter onmiddellijk verwijderen. Bij een manuele compressiemethode, de katheter 6 uur na de laatste injectie enoxaparine verwijderen. Bij voortzetting van de behandeling met enoxaparine, de volgende dosis minimaal 6–8 uur na verwijdering van de katheter geven. Let op eventuele hematomen rond de injectieplaats.
Volgens de richtlijn Antitrombotica van het Kenniscentrum Mondzorg (KIMO) 2019 is staken van een LMWH niet nodig bij extracties, parodontale ingrepen, implantaatplaatsing, biopteren, operatieve verwijdering van gebitselementen, apexresectie, sinusbodemelevatie of peri-implantaire chirurgie. Aanvullende maatregelen (zoals verkleinen van het wondoppervlak, faseren van de behandeling, inhechten resorbeerbare wondverbanden) kunnen overwogen worden bij meerdere factoren die het bloedingsrisico verhogen. Eventueel overleggen met de voorschrijver als ingeschat wordt dat deze aanvullende maatregelen mogelijk niet voldoende zijn. Bij geleidingsanesthesie hoeft een LMWH niet gestaakt te worden. Voor een abcesincisie bij twijfel overleggen met een MKA-chirurg. Bij een combinatie van een LMWH met een trombocytenaggregatieremmer overleggen met de voorschrijver of het veilig is om kortdurend de medicatie aan te passen. Zie voor meer informatie, ook over eventueel te nemen lokale maatregelen, de richtlijn Antitrombotica van het KIMO (2019).
Wees voorzichtig bij meer kans op bloedingen zoals bij een verminderde hemostase, peptisch ulcus in de anamnese, recente ischemische beroerte, ernstige arteriële hypertensie, recente diabetische retinopathie, neurochirurgische of oogheelkundige operaties, gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden (zie rubriek Interacties), therapeutisch gebruik bij een leeftijd > 80 jaar, laag lichaamsgewicht (mannen < 57 kg, vrouwen < 45 kg). In het algemeen is monitoring van het anticoagulerende effect niet nodig, maar dit kan worden overwogen bij toegenomen kans op bloedingen of retrombose, zie voor meer informatie de richtlijn Antitrombotisch beleid (pdf 3,5 MB, 2015, p. 351).
Bij nierinsufficiëntie is het bloedingsrisico eveneens verhoogd door een hogere blootstelling. Zorgvuldige klinische observatie is aanbevolen en overweeg biologische monitoring door meting van de anti-Xa-activiteit. Pas bij een creatinineklaring van 15-30 ml/min de dosering aan, zie enoxaparine#doseringen. Enoxaparine niet gebruiken bij een creatinineklaring < 15 ml/min, behalve ter profylaxe van trombusvorming in de extracorporale circulatie tijdens hemodialyse.
Bij leverinsufficiëntie is er ook een groter bloedingsrisico; een aanpassing van de dosering gebaseerd op monitoring van anti-Xa-niveau's is echter onbetrouwbaar bij levercirrose.
Bij obesitas (BMI > 30 kg/m²) extra controleren op trombo-embolische symptomen.
Bij gebruik van spinale/epidurale anesthesie of lumbale punctie tijdens behandeling kan het optreden van epidurale of spinale hematomen met het risico van langdurige of permanente paralyse niet worden uitgesloten. Er is meer kans op deze complicaties bij gebruik van een post-operatieve epidurale verblijfskatheter, gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden (zoals NSAID's), traumatische of herhaalde neuraxiale puncties of bij een misvormd ruggenmerg of een ruggenmergoperatie in de voorgeschiedenis. Het gebruik van enoxaparine (in profylactische of therapeutische dosering) 2 uur vóór een ingreep is niet compatibel met neuraxiale anesthesie. Na toediening van een profylactische enoxaparinedosering minimaal 12 uur wachten voordat een spinale/epidurale katheter geplaatst of verwijderd of een lumbaalpunctie gezet wordt. Na het verwijderen van een katheter overwegen minimaal 4 uur te wachten voordat een volgende profylactische of therapeutische dosis enoxaparine gegeven wordt. Bij een creatinineklaring van 15-30 ml/min overwegen de tijd tussen het plaatsen of verwijderen van een katheter te verlengen tot minimaal 24 uur na het geven van een profylactische dosering enoxaparine. Na toediening van een therapeutische enoxaparinedosering minimaal 24 uur wachten voordat een spinale/epidurale katheter geplaatst of verwijderd of een lumbaalpunctie gezet wordt. Bij een tweemaaldaagse dosering, de tweede dosis van de dag overslaan om voldoende tijd voor katheterplaatsing of verwijdering in te lassen. Bij een creatinineklaring van 15-30 ml/min overwegen de tijd tussen het plaatsen of verwijderen van een katheter te verlengen tot minimaal 48 uur na het geven van een therapeutische dosering enoxaparine.
Instrueer patiënten na spinale/epidurale anesthesie of een lumbaalpunctie direct contact op te nemen bij verschijnselen van een neurologische stoornis, zoals pijn in het midden van de rug, sensorische of motorische uitvalsverschijnselen, disfunctie van darmen en/of blaas. Bij een vermoeden van een spinaal hematoom decompressie van het ruggenmerg overwegen.
Bij huidnecrose of cutane vasculitis de behandeling direct staken.
Weeg bij acute infectieuze endocarditis de voor- en nadelen van de behandeling nauwkeurig af, vanwege meer kans op een cerebrale bloeding.
Gebruik van enoxaparine als tromboseprofylaxe bij zwangere vrouwen met kunsthartkleppen is onvoldoende onderzocht; er zijn meldingen van kunstkleptrombose, incl. bij zwangere vrouwen, met fatale afloop voor moeder en foetus.
De antifactor Xa-activiteit van de laagmoleculairgewicht heparinen is onderling niet vergelijkbaar, zodat bij overschakeling aanpassing van de dosering noodzakelijk kan zijn.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over enoxaparine als profylaxe of behandeling tijdens hemodialysesessies behalve ter preventie van trombusvorming in de extracorporale circulatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer trombocytenaantallen vóór het starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling vanwege een risico van heparinegeïnduceerde trombocytopenie (HIT). Trombocytopenie treedt vooral op tussen de 5–21e dag na de start van de behandeling, maar kan ook eerder optreden. De behandeling stoppen bij trombocytopenie, elke significante vermindering in trombocytenaantal (30–50% van de uitgangswaarde), verslechtering van de initiële trombose, ontstaan van trombose, uitgebreide vasculaire coagulatie. Bij een trombocytopenie door een LMWH of heparine zo mogelijk een middel uit een andere geneesmiddelgroep toedienen; indien dit onmogelijk is, een ander LMWH toedienen en het trombocytenaantal ten minste dagelijks controleren.
Controleer tevens de plasmakaliumspiegel omdat nadroparine deze kan verhogen, met name bij diabetes mellitus, chronisch nierfalen, bestaande metabole acidose, of combinatie met andere kaliumverhogende geneesmiddelen.
Wees voorzichtig bij meer kans op bloedingen zoals bij een verminderde hemostase (bijvoorbeeld bij een leverfunctiestoornis), peptische ulcus in de voorgeschiedenis, ernstige arteriële hypertensie, recente neurochirurgische of oogheelkundige operaties, gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden (zie rubriek Interacties). Bij nierinsufficiëntie is het bloedingsrisico eveneens verhoogd door een hogere blootstelling. Zorgvuldige klinische observatie is aanbevolen. In het algemeen is monitoring van het anticoagulerende effect niet nodig, maar dit kan worden overwogen bij toegenomen kans op bloedingen of retrombose, zie voor meer informatie hierover de richtlijn Antitrombotisch beleid (2015, p. 351). Nadroparine niet gebruiken bij een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min) in doseringen voor de behandeling van diepveneuze trombose, instabiele angina pectoris of non-Q-golf myocardinfarct.
Bij ouderen vóór de behandeling de nierfunctie bepalen.
Bij gebruik van spinale/epidurale anesthesie of lumbale punctie tijdens behandeling is er iets meer kans op het optreden van epidurale of spinale hematomen met het risico van langdurige of permanente paralyse. Er is meer kans op deze complicaties bij gebruik van een post-operatieve epidurale verblijfskatheter, gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden (zoals NSAID's, anticoagulantia), traumatische of herhaalde neuraxiale puncties of bij een misvormd ruggenmerg of een ruggenmergoperatie in de voorgeschiedenis. Bij een lumbaalpunctie, spinale of epidurale anesthesie, de laatste nadroparinetoediening minimaal 12 uur (bij profylactisch gebruik) of 24 uur (bij behandeling) voor het inbrengen of verwijderen van de katheter of de naald toedienen; bij gestoorde nierfunctie een langer tijdsinterval aanhouden. Een vervolgdosis nadroparine niet binnen 4 uur geven. Instrueer patiënten na spinale/epidurale anesthesie of een lumbaalpunctie direct contact op te nemen bij verschijnselen van een neurologische stoornis, zoals pijn in het midden van de rug, sensorische of motorische uitvalsverschijnselen, disfunctie van darmen en/of blaas. Bij een vermoeden van een spinaal hematoom decompressie van het ruggenmerg overwegen.
Volgens de richtlijn Antitrombotica van het Kenniscentrum Mondzorg (KIMO) 2019 is staken van een LMWH niet nodig bij extracties, parodontale ingrepen, implantaatplaatsing, biopteren, operatieve verwijdering van gebitselementen, apexresectie, sinusbodemelevatie of peri-implantaire chirurgie. Aanvullende maatregelen (zoals verkleinen van het wondoppervlak, faseren van de behandeling, inhechten resorbeerbare wondverbanden) kunnen overwogen worden bij meerdere factoren die het bloedingsrisico verhogen. Eventueel overleggen met de voorschrijver als ingeschat wordt dat deze aanvullende maatregelen mogelijk niet voldoende zijn. Bij geleidingsanesthesie hoeft een LMWH niet gestaakt te worden. Voor een abcesincisie bij twijfel overleggen met een MKA-chirurg. Bij een combinatie van een LMWH met een trombocytenaggregatieremmer overleggen met de voorschrijver of het veilig is om kortdurend de medicatie aan te passen. Zie voor meer informatie, ook over eventueel te nemen lokale maatregelen, de richtlijn Antitrombotica van het KIMO (2019).
Bij (verschijnselen van) huidnecrose de toediening direct staken.
Gebruik van nadroparine als tromboseprofylaxe bij zwangere vrouwen met kunsthartkleppen is onvoldoende onderzocht; er zijn meldingen van kunstkleptrombose, incl. bij zwangere vrouwen, met fatale afloop voor moeder en foetus.
Schildklieronderzoek kan worden beïnvloed (toename van vrij thyroxine in het bloed).
De toepassing bij kinderen < 18 jaar wordt niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met enoxaparine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
hemorragie.
Therapie
Bij ernstige bloedingen kan toediening van het antidotum protamine noodzakelijk zijn. De antifactor Xa-activiteit wordt niet volledig geneutraliseerd.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met nadroparine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) met zwakkere antifactor IIa-activiteit en sterkere antifactor Xa-activiteit dan gewoon heparine. Naast anti Xa/IIa-activiteit heeft enoxaparine ook andere antitrombotische (remming factor VIIa, inductie van endogene afgifte van 'Tissue Factor Pathway Inhibitor', reductie van afgifte van de von Willebrandfactor) en anti-inflammatoire eigenschappen die ook bijdragen aan de antitrombotische activiteit van enoxaparine. Bij gebruik als profylactische behandeling heeft enoxaparine geen significant effect op de aPTT, bij therapeutisch gebruik kan de aPTT verlengd worden met een factor 1,5-2,2 bij piekactiviteit.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 100%. |
T max | s.c. 3–5 uur. |
V d | 0,061 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door desulfatering en/of depolymerisatie tot fragmenten met lagere molecuulgewichten, met lagere biologische activiteit. |
Eliminatie | vnl. via de lever. Verder renale klaring (ca. 40% van de toegediende dosis) van actieve fragmenten (ca. 10%) en inactieve fragmenten. |
T 1/2el | s.c. ca. 5 uur (na eenmalige toediening), ca. 7 uur (na herhaalde toediening). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Nadroparine is een laagmoleculairgewicht heparine met zwakkere antifactor IIa-activiteit, sterkere antifactor Xa-activiteit en een geringer effect op stollingsparameters zoals de trombinetijd en aPTT dan gewoon heparine. Werkingsduur (anti-Xa activiteit): nog meetbaar gedurende minimaal 18 uur na toediening van 1900 IE anti-Xa.
Kinetische gegevens
F | gem. > 90%. |
T max | ca. 4–6 uur. |
T 1/2el | s.c. ca. 3,5 uur, bij nierinsufficiëntie langer. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
enoxaparine hoort bij de groep heparinen, LMWH's.
Groepsinformatie
nadroparine hoort bij de groep heparinen, LMWH's.
Kosten
Kosten
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
- Behandeling van een STEMI ACS
- preventie van een veneuze trombo-embolie bij orthopedische ingrepen
- trombo-embolie, behandeling
Externe links
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
- Behandeling van een STEMI ACS
- preventie van een veneuze trombo-embolie bij orthopedische ingrepen
- trombo-embolie, behandeling