Samenstelling
Tyruko XGVS Aanvullende monitoring Sandoz bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 15 ml
Tysabri XGVS Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 15 ml
Tysabri Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 150 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1,0 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Briumvi XGVS Aanvullende monitoring Neuraxpharm Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
De uiteindelijke concentratie van het geneesmiddel na verdunning bedraagt circa 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede en latere infusies.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller. Alleen bij zeer actieve ‘relapsing remitting’ MS kan worden overwogen om direct te starten met een effectievere maar risicovollere tweedelijns-DMD, zoals natalizumab.
Aan de vergoeding van natalizumab subcutaan zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Voor dit middel is geen advies vastgesteld.
Indicaties
Als monotherapie bij volwassenen met zeer actieve 'relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS):
- een zeer actieve ziekte ondanks een volledige en geschikte behandeling met ten minste één ziektemodificerende therapie;
- of bij snel ontwikkelende ernstige RRMS (in 1 jaar minimaal 2 invaliderende relapsen én minimaal één gadolinium-aangekleurde laesie op de hersen-MRI of – vergeleken met een eerdere hersen-MRI – een significante toename in T2-laesies).
Gerelateerde informatie
Indicaties
'Relapsing’ multiple sclerose (RMS) met actieve ziekte bij volwassenen die is gedefinieerd met behulp van klinische of beeldvormingskenmerken.
Doseringen
Vóór het starten met natalizumab: er moet een recente MRI (< 3 mnd.) beschikbaar zijn; test op anti-JCV-antilichamen en tel bij overschakelen van een andere DMT tevens het volledige aantal bloedcellen.
Houd bij overschakelen van een andere 'disease modifying therapy' (DMT) rekening met de halfwaardetijd en het werkingsmechanisme om additieve immunosuppressieve effecten te voorkomen en het risico van ziekteactivering te minimaliseren. Patiënten kunnen direct overschakelen van interferon β en glatirameer, zolang er geen behandelinggerelateerde afwijkingen zijn zoals neutropenie en lymfopenie. Zorg bij overschakelen van dimethylfumaraat of fingolimod voor een voldoende uitwasperiode om het lymfocytenaantal te herstellen. Na stoppen met fingolimod duurt het 1–2 maanden voordat het lymfocytenaantal naar het normale bereik is. De uitwasperiode na gebruik van teriflunomide is minimaal 3,5 maanden.
Observeer patiënten gedurende de eerste 12 doses tijdens de i.v.-infusie en de s.c.-injecties en gedurende 1 uur daarna op klachten en symptomen van overgevoeligheidsreacties. Als de patiënten geen infusie/injectiereacties hebben ondervonden, kan vervolgens de observatietijd van 1 uur na de i.v.-infusie of de s.c.-injectie naar klinisch oordeel worden verkort of geschrapt. Bij hervatten van de infusie/injecties na een behandelpauze van ≥ 6 maanden, is bij de eerste 12 doses opnieuw observatie tijdens en en gedurende 1 uur na infusie/injectie aangewezen.
Zeer actieve RRMS
Volwassenen
300 mg iedere 4 weken via i.v. infusie gedurende 1 uur of via s.c.-injectie (= 2 wegwerpspuiten direct na elkaar toedienen; max. tijd tussen de 2 spuiten is 30 min). Indien er na 6 maanden geen aanwijzingen zijn voor therapeutisch voordeel, voortzetting van de behandeling heroverwegen. Na 2 jaar de patiënt opnieuw informeren over de toegenomen kans op PML en de risicofactoren hiervoor: zoals de behandelduur, eerder gebruik van immunosuppressiva en de aanwezigheid van anti-JVC-antilichamen. De patiënt tijdens en tot 1 uur na de infusie controleren op overgevoeligheidsreacties. De NVN-richtlijn Multiple sclerose, module 2.4.2 adviseert om na 6 maanden behandeling te overwegen om het behandelinterval te verlengen naar 6 weken. Ook wijst de richtlijn er op dat bij switchen van i.v.- naar s.c.-toediening de bloedspiegel kan dalen.
De werkzaamheid van hernieuwde toediening is niet vastgesteld.
Ouderen > 65 jaar: vanwege een gebrek aan gegevens niet gebruiken.
Verminderde nier- of leverfunctie: op grond van kinetisch gegevens is een dosisaanpassing waarschijnlijk niet nodig.
Toediening
- Infusievloeistof: niet toedienen als bolusinjectie. Om de infusievloeistof te reconstitueren 15 ml concentraat injecteren in 100 ml natriumchloride-oplossing 0,9%. Na verdunning (met 100 ml natriumchloride 0,9%) bevat de infusievloeistof 2,6 mg/ml natalizumab.
- S.c.-injectie: plaatsen in het dijbeen, de buik of de achterzijde van de bovenarm; niet injecteren op plaatsen waar de huid geïrriteerd, rood, gekneusd, geïnfecteerd is of littekens vertoont. Plaats de tweede s.c.-injectie meer dan 3 cm van de eerste injectieplaats.
Doseringen
Vóór de behandeling screenen op hepatitis B-virus (HBV), omdat heractivering van HBV is gemeld bij anti-CD-20 antilichamen.
Vóór elke infusie premedicatie toedienen: → i.v. 100 mg methylprednisolon (of equivalent ervan) 30–60 min voor de infusie; → en een antihistaminicum 30–60 min voor de infusie; → eventueel paracetamol 30–60 min voor de infusie.
Controleer gedurende ten minste 1 uur na de eerste twee infusies op IRR en overgevoeligheidsreacties. Bij IRR niet de dosis, maar de infusiesnelheid verlagen of de behandeling staken. Bij overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.
Multiple sclerose
Volwassenen (incl. ouderen)
De eerste dosis: i.v. infusie (0,6 mg/ml) 150 mg, 2 weken later tweede i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg; vervolgens telkens na 24 weken i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg.
Verminderde nierfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Bij infusiegerelateerde reacties (IRR) tijdens infusie: bij levensbedreigende IRR de infusie direct stoppen en de behandeling definitief staken. Bij ernstige IRR de infusie direct onderbreken; indien alle symptomen zijn verdwenen herstarten met een infusiesnelheid die de helft is van de snelheid op het moment dat de reactie begon; indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Bij lichte tot matige IRR de infusiesnelheid halveren, indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Behoud daarna wel de tussenperiode van 24 weken (> 5 maanden) tot de volgende toediening.
Toediening: door verdunning in een infuuszak met 0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie, wordt de concentratie van 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede infusie en alle daaropvolgende infusies. Niet toedienen als een i.v. push- of bolusdosis. Voor de instructies over de infusiesnelheid, zie het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): urineweginfectie, nasofaryngitis, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, artralgie, vermoeidheid, infusiegerelateerde bijwerkingen (tijdens of < 1 uur na infusie) bij 23% (t.o.v. 19% bij placebo).
Vaak (1-10%): herpesinfectie (HSV), overgevoeligheid, anemie, verhoogde leverfunctiewaarden, dyspneu, braken, rigor, koorts, rillingen, reacties op de injectie/infusieplaats, jeuk, huiduitslag, urticaria, overmatig blozen. Bij 6% ontwikkelen zich persisterende antilichamen tegen natalizumab en bij nog eens 4% eenmalige antilichamen.
Soms (0,1-1%): anafylactische reacties, immuunreconstitutie-ontstekingssyndroom, progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) (fataal verloop is mogelijk). Trombocytopenie, immuungemedieerde trombocytopenie (ITP), eosinofilie. Gezichtsoedeem.
Zelden (0,01-0,1%): herpes oftalmisch, hemolytische anemie, verhoogde waarden voor kernhoudende rode cellen, hyperbilirubinemie, angio-oedeem.
Verder zijn gemeld:
- cryptosporidium-diarree; andere opportunistische infecties, waarvan sommige fataal. Herpes-meningo-encefalitis. Necrotiserende herpes-retinopathie, acute retinale necrose (ARN) aan een of beide ogen, soms leidend tot blindheid;
- JC-virus granulaire-cel-neuropathie (JCV-GCN);
- overige symptomen horend bij een overgevoeligheidsreactie zoals hypotensie, hypertensie, pijn op de borst;
- leverbeschadiging;
- verhoogde waarden (binnen de normaalwaarden) voor lymfocyten, monocyten en basofielen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): ademhalingsweginfecties, bovensteluchtweginfecties (doorgaans nasofaryngitis, bronchitis). Infusiegerelateerde reacties zoals koorts, koude rillingen, hoofdpijn, tachycardie, misselijkheid, buikpijn, keelirritatie, erytheem en anafylactische reactie. Daling van immunoglobuline M.
Vaak (1-10%): herpesvirusinfecties, ondersteluchtweginfectie. Neutropenie, Pijn in extremiteit. Daling van immunoglobuline G en immunoglobuline A.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met andere ziektemodificerende behandelingen (DMT) is gecontra-indiceerd.
Interacties
De veiligheid van vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins is niet onderzocht, maar wordt tijdens behandeling en tot repletie van de B-cellen niet aanbevolen. Indien vaccinatie nodig is: voor levende of levende verzwakte vaccins moet deze ten minste 4 weken vóór behandeling met ublituximab zijn voltooid en voor geïnactiveerde vaccins is deze termijn, indien mogelijk, ten minste 2 weken. Stel vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins uit van neonaten en zuigelingen na blootstelling in de baarmoeder, totdat de B-celwaarden zijn hersteld; bepaal daarom vóór vaccinatie de CD19-positieve B-celspiegels. Indien nodig mogen geïnactiveerde vaccins wel worden toegediend; overweeg vervolgens meting van de door het vaccin geïnduceerde antilichaamtiters, om na te gaan of een beschermende immuunrespons is opgebouwd.
Vermijd gelijktijdige immunosuppressieve therapie vanwege additieve immuuneffecten; corticosteroïden ter behandeling van een relaps zijn tijdens behandeling wel toegestaan. Houd ook rekening met de duur en het werkingsmechanisme van voorafgaande immunosuppressieve therapieën met langdurige immuuneffecten.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen aanwijzingen voor aangeboren afwijkingen. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken.
Farmacologisch effect: Na gebruik tijdens de zwangerschap is bij zuigelingen trombocytopenie waargenomen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij pasgeborenen van vrouwen die tijdens de zwangerschap natalizumab hebben gebruikt, is plaatjestelling aangewezen. Overweeg stoppen met natalizumab als een vrouw tijdens behandeling zwanger wordt.
Zwangerschap
Van ublituximab zijn er relatief weinig gegevens. Van immunoglobulinen is bekend dat zij de placenta passeren.
Farmacologische effecten: Tijdelijke perifere B-celdepletie en lymfopenie bij de pasgeborene is gemeld bij gebruik van andere anti-CD20 antilichamen. Bij dieren: aanwijzingen voor schadelijkheid door immuungemedieerde bijwerkingen (trombi in organen, vasculaire necrose in darm en lever, ontsteking en oedeem in longen en hart), sterfte van het moederdier en verlies van de foetus.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Controleer kinderen die tijdens zwangerschap aan ublituximab zijn blootgesteld op B-celdepletie en overweeg vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit te stellen totdat de B-celwaarde van het kind is hersteld; de duur van de B-celdepletie is onbekend.
Overig: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 4 maanden na de laatste infusie.
Vruchtbaarheid: Geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Tijdens gebruik geen borstvoeding geven.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding wordt in de eerste dagen na de geboorte ontraden. Daarna kan ublituximab worden gebruikt tijdens de borstvoeding.
Contra-indicaties
- progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML);
- toegenomen kans op een opportunistische infectie, zoals bij immuungecompromitteerde patiënten;
- combinatie met andere ziektemodificerende behandelingen ('disease modifying therapy', DMT);
- maligne aandoeningen anders dan basaalcelcarcinoom.
Contra-indicaties
- ernstig actieve infecties;
- ernstig immuungecompromitteerde patiënten;
- actieve maligniteiten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Behandeling (en continue begeleiding) alleen door specialisten met ervaring in diagnose en behandeling van MS in centra met snelle toegang tot MRI en middelen ter behandeling van overgevoeligheidsreacties. Na eerdere blootstelling aan immunosuppressiva moet een immuungecompromitteerde status worden uitgesloten. Vóór de behandeling moet een recente MRI (< 3 mnd.) beschikbaar zijn; deze MRI jaarlijks opnieuw uitvoeren. Frequentere MRI overwegen (om de 3–6 mnd.) bij meer kans op PML (dit is bij aanwezigheid van de hieronder genoemde 3 risicofactoren voor PML of bij > 2 jaar behandeling én een hoge anti-JCV-antilichaamindex).
De kans op PML, met mogelijk ernstige invaliditeit of eerder overlijden, neemt toe met de behandelduur, met name na 2 jaar. Ook is er meer kans op PML na eerdere behandeling met immunosuppressiva en bij aanwezigheid van anti-JCV-antilichamen. Patiënten met alle bovengenoemde drie risicofactoren lopen significant meer kans op het ontwikkelen van PML. Bij anti-JCV-antilichaam-positieve patiënten die eerder wel natalizumab en geen immunosuppressiva hebben gebruikt, houdt de hoogte van de anti-JVC-antilichaamrespons (index) verband met de hoogte van de PML-kans. Een kleine index betekent weinig kans op PML; hoge index waarden bij patiënten die > 2 jaar gebruiken, veel kans. Index-drempelwaarden voor een weinig/veel kans op PML zijn afhankelijk van de specifieke anti-JCV-antilichaamtest die wordt gebruikt. Bij vermeend veel kans, de behandeling alleen voortzetten als de voordelen opwegen tegen de nadelen. Test op anti-JCV-antilichamen vóór de start van de behandeling; test vervolgens elke 6 maanden gedurende de behandeling bij patiënten met een negatieve anti-JCV-antilichamentest (ELISA) en na 2 jaar behandeling met natalizumab bij patiënten met een lage index die niet eerder immunosuppressiva hebben gebruikt. De anti-JCV-antilichamentest (ELISA) geeft informatie voor risicostratificatie. De test niet gebruiken voor diagnose van PML. Plasmaferese (PLEX) of i.v. immunoglobuline (IVg) kan interpretatie van de test beïnvloeden; na PLEX niet binnen 2 weken op anti-JCV-antilichamen testen (vanwege verwijdering van antilichamen uit het serum) en niet binnen 6 maanden na IVg (= 5× halfwaardetijd Ig). In een retrospectieve analyse was er tussen patiënten die wel en geen PLEX hebben ontvangen, geen verschil in overleving 2 jaar na de PML-diagnose. Zie voor informatie over Risicominimalisatiemateriaal voor voorschrijvers op db.cbg-meb.nl. Patiënten die eerder andere MS-middelen (DMT) met een immunosuppressief effect hebben gebruikt vaker controleren (als bij eerder gebruik van immunosuppressiva) omdat niet bekend is of na overschakeling een verhoogde kans op PML bestaat. Ook patiënten met een negatieve anti-JCV-antilichaamtest hebben kans op PML, bijvoorbeeld bij een nieuwe JCV-infectie, een foutnegatieve test en bij een fluctuerende status van antilichamen. De patiënt dient een speciale waarschuwingskaart te krijgen; informeer de patiënt over de risico's van het middel en opnieuw over de toename ervan na twee jaar behandeling. Regelmatige controle op aanwijzingen voor PML (incl. psychiatrische en cognitieve symptomen) is aangewezen tijdens en tot circa 6 maanden na behandeling. Bij verdenking op PML of JCV-GCN de behandeling onmiddellijk opschorten totdat PML of JCV-GCN is uitgesloten en vervolgens evalueren (incl. MRI en lumbaalpunctie). Na ontwikkelen van PML de toediening permanent staken. Vervolgens controleren op 'Immune Reconstitution Inflammatory Syndrome' (IRIS), dat bij bijna alle PML-patiënten binnen dagen tot weken na stoppen van natalizumab optreedt en wat tot ernstige complicaties kan leiden en fataal kan zijn.
Bij anti-JCV-antilichaam-positieve patiënten is de suggestie (uit een register in de VS) dat door verlenging van het toedieningsinterval bij i.v.-toediening (gemiddeld 6 weken) de kans op PML kleiner is dan bij het goedgekeurde interval; de werkzaamheid van de verlengde toedieningsintervallen is echter niet bekend en evenmin de risico-batenverhouding.
Geef de patiënt een waarschuwingskaart voor patiënten mee. Instrueer de patiënt een infectie bij de arts te melden. Wijs de patiënt op het belang van een ononderbroken toediening, met name tijdens de eerste maanden vanwege de kans op overgevoeligheid.
Bij overgevoeligheidsreacties en bij optreden van opportunistische infecties de behandeling permanent staken. De meeste kans op overgevoeligheidsreacties is bij een eerste infusie en bij hernieuwde blootstelling na een intitiële korte blootstelling of na een langere periode zonder behandeling (≥ 3 mnd.).
Bij symptomen van acute retinale necrose (ARN) zoals verminderde gezichtsscherpte, roodheid en pijnlijk oog, de patiënt doorverwijzen voor netvlies-onderzoek.
Immunogeniciteit: Bij exacerbaties of infusiegerelateerde bijwerkingen controleren op de aanwezigheid van antilichamen tegen natalizumab. Met name bij hervatten van een behandeling na een initiële korte blootstelling en een lange periode zonder behandeling is er meer kans op het ontwikkelen van antilichamen tegen natalizumab en/of overgevoeligheidsreacties. Als in een test ter bevestiging van antilichamen na minstens zes weken de uitslag positief blijft, de behandeling staken.
Na staken van de behandeling blijft natalizumab nog 12 weken in het bloed.
Controleer op leverfunctiestoornissen; instrueer patiënten symptomen zoals geelzucht en braken te melden. Bij optreden van leverbeschadiging de behandeling staken.
Instrueer patiënten symptomen van trombocytopenie zoals ongebruikelijke of langdurige bloeding, petechiën of spontane blauwe plekken te melden. Overweeg bij trombocytopenie de behandeling te staken.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar is niet vastgesteld. Vanwege een gebrek aan gegevens wordt gebruik bij ouderen > 65 jaar niet aanbevolen. De kinetiek bij nier- en leverinsufficiëntie is niet onderzocht.
Zolang de patiënt duizeligheid ervaart, wordt afgeraden om voertuigen te besturen of machines te bedienen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Om de frequentie en ernst vaninfusiegerelateerde reacties (IRR)te verminderen is premedicatie met een corticosteroïd en een antihistaminicum aangewezen; zie voor meer informatie Doseringen. Observeer de patiënt tijdens de infusies en gedurende nog ten minste 1 uur na het einde van de eerste twee infusies op mogelijke symptomen van IRR. Na de volgende infusies is monitoring niet nodig, tenzij een IRR of overgevoeligheid is opgetreden. Waarschuw de patiënt dat een IRR zich nog tot 24 uur na infusie kan voordoen.
Stel bij een actieve infectie behandeling uit totdat de infectie is bestreden.
Controleer deimmuunstatus vóór de behandeling, omdat ernstig immuungecompromitteerde patiënten (significante lymfopenie of neutropenie) niet mogen worden behandeld. Houd bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen (zoals andere MS middelen) rekening met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is zeer zelden gezien na behandeling met anti-CD20-antilichamen. PML is geassocieerd met bepaalde risicofactoren (bv. lymfopenie, gevorderde leeftijd, polytherapie met immunosuppressiva). Wees daarom alert op vroege symptomen van PML zoals een nieuw neurologisch symptoom of verergering daarvan. Bij vermoeden van PML: onderbreek de behandeling en overweeg een MRI, bevestigende testen naar JC viraal DNA in het hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Bij bevestiging van PML de behandeling permanent staken.
Heractivering van hepatitis B virus (HBV) is gemeld bij behandeling met anti-CD20 antilichamen met soms fulminante hepatitis, leverfalen en overlijden. Daarom vóór behandeling testen op HBV. Patiënten met actieve HBV niet behandelen met ublituximab. Dragers van HBV en patiënten met een positieve serologie eerst verwijzen naar een expert in leverziekten en vervolgens behandelen volgens de lokale medische standaard om heractivering van hepatitis B te voorkomen.
Vaccineer patiënten tijdens behandeling niet met levende of levende verzwakte vaccins en niet totdat B-celrepletie is bereikt (dit duurde in de klinische onderzoeken mediaan 70 weken). Kijk vóór behandeling met ublituximab de immuunstatus van de patiënt na; zie voor meer informatie over vaccinaties Interacties.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.). Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd > 55 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met natalizumab contact op met het Nationaal vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ublituximab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Bij overdosering de infusie onmiddellijk onderbreken en de patiënt observeren voor IRR’s.
Eigenschappen
Immunosuppressivum, selectieve adhesie molecuul (SAM)-remmer. Recombinant monoklonaal antilichaam tegen α4-integrine, die in hoge mate tot uitdrukking komt op het oppervlak van alle leukocyten, met uitzondering van neutrofielen. Binding aan met name α4β1-integrine voorkomt de transmigratie van mononucleaire leukocyten door het endotheel naar ontstoken parenchymweefsel en onderdrukt mogelijk ook ontstekingsreacties.
Kinetische gegevens
Resorptie | de absorptie is na s.c. toediening met 3 uur vertraagd. |
F | s.c. 82%. |
T max | ca. 1 week (s.c.). |
V d | 0,08 l/kg. |
Overig | de piekconcentratie na s.c.-toediening is 33% van die na i.v.-toediening. |
V d | 0,8 l/kg (in steady-state (i.v. en s.c.). |
T 1/2el | gem. 26,8 dagen. |
Overig | de 'steady state'-plasmaconcentratie wordt na ca. 24 weken bereikt. |
Overig | persisterende antilichamen tegen natalizumab verhogen de klaring met een factor 2,5. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Recombinant anti-CD20 monoklonaal antilichaam, dat zich selectief richt op B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Het geeft voornamelijk lysis van CD20+-B-cellen via antilichaamafhankelijke, celgemedieerde cytotoxiciteit en, in mindere mate, via complementafhankelijke cytotoxiciteit. Vanwege een specifiek glycosylatiepatroon van zijn Fc-regio vertoont ublituximab een verhoogde affiniteit voor FcγRIIIa (CD16) en antilichaamafhankelijke cellulaire cytolyse tegen B-cellenfagocytose en celdood van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Voor de werking bij MS neemt men aan dat er immunomodulatie bij betrokken is via de vermindering in aantal en werking van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Snelle B-celdepletie treedt op de eerste dag na aanvang van de therapie op en blijft behouden gedurende de gehele therapie. In onderzoek bedroeg de mediane tijd tot aanvullen van B-cellen (B-celrepletie) na de laatste infusie, 70 weken. Voor de B-celtellingen wordt CD19 gebruikt, omdat de aanwezigheid van ublituximab invloed heeft op de herkenning van CD20 met de assay.
Kinetische gegevens
Resorptie | net als andere monoklonale antilichamen voornamelijk via het lymfestelsel. |
V d | geschat 0,0454 l/kg (centraal distributievolume), 0,0514 l/kg (perifeer). |
Metabolisering | degradatie tot kleine peptiden en aminozuren via proteolytische enzymen. |
T 1/2el | 22 dagen (geschat). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
natalizumab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
ublituximab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk