Samenstelling
Diacomit Biocodex Benelux nv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 250 mg, 500 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor orale suspensie
- Sterkte
- 250 mg
- Verpakkingsvorm
- sachet
- Toedieningsvorm
- Poeder voor orale suspensie
- Sterkte
- 500 mg
- Verpakkingsvorm
- sachet
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Carbamazepine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 100 mg, 200 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
Deelbaar.
Tegretol Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Suspensie (of stroop) (suikervrij)
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 250 ml; maatlepel 5 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 100 mg, 200 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte 'CR'
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
Deelbaar.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Briviact UCB Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg, 75 mg, 100 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 300 ml
Briviact XGVS UCB Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Mysoline SERB SA
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 250 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Stiripentol kan worden toegepast als adjuvans bij de behandeling van refractaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij SMEI/syndroom van Dravet, bij wie de aanvallen onvoldoende onder controle worden gebracht met clobazam en valproïnezuur.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproinezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoclonieen geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Carbamazepine niet gebruiken bij gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen met myoklonieën of absences, vanwege het risisco op een averechts effect.
Indien dosisafhankelijke bijwerkingen rond de piekspiegel optreden, kan voorschrijven van een deelbaar preparaat met gereguleerde afgifte worden overwogen.
De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Geef bij langdurig problematisch alcoholgebruik thiaminesuppletie. Behandel matige tot ernstige alcoholonthoudingsverschijnselen met een benzodiazepine, bij voorkeur met lorazepam (offlabel). Terugvalpreventie bestaat uit psychosociale begeleiding, eventueel medicamenteus ondersteund met acamprosaat, disulfiram (voorkeur), of naltrexon bij het doel alcoholabstinentie, of nalmefeen of naltrexon bij het doel minder drinken. Behandel een acute alcoholintoxicatie volgens het lokale ziekenhuisprotocol. Carbamazepine is geen voorkeursmiddel bij alcoholonthoudingsverschijnselen. Het heeft een gunstig effect, maar de toepassing wordt beperkt door de mogelijke bijwerkingen die kunnen voorkomen bij deze patiënten, omdat carbamazepine grotendeels in de lever wordt gemetaboliseerd.
Bij diabetes insipidus gaat de voorkeur uit naar desmopressine.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium behalve de kans op recidieven van manie en depressie, ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
De Commissie adviseert bij het voorschrijven van carbamazepine tevens op het kostenaspect te letten.
De Commissie wijst erop dat door mogelijk verschil in biologische beschikbaarheid niet zonder meer kan worden overgeschakeld van het ene preparaat op het andere.
Bij het voorschrijven van dit geneesmiddel dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Primidon is een middel van laatste keus; het wordt in het lichaam grotendeels omgezet in fenobarbital.
Indicaties
- Als adjuvans bij clobazam en valproïnezuur, bij refractaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij ernstige myoklonische epilepsie op zeer lage leeftijd (SMEI, Severe Myoclonic Epilepsy of Infancy ook wel syndroom van Dravet).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Epilepsie, als monotherapie en in combinatie, bij:
- complexe of eenvoudige focale (voorheen partiële) aanvallen met of zonder secundaire generalisatie;
- gegeneraliseerde aanvallen met een tonisch-klonische component (grand-mal-aanval);
Carbamazepine is doorgaans niet werkzaam bij absences (petit-mal-aanval) en bij myoklonische aanvallen.
- Trigeminusneuralgie, idiopathisch of ten gevolge van multipele sclerose; idiopathische glossofaryngeale neuralgie;
- Alcoholabstinentiesyndroom;
- Centrale diabetes insipidus; polyurie en polydipsie van neurohormonale oorsprong;
- Acute manie;
- Onderhoudsbehandeling van bipolaire stoornis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvante therapie voor de behandeling van focale (voorheen partiële) aanvallen met of zonder secundaire generalisatie, bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar met epilepsie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Alle vormen van epilepsie, met name gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen en focale (voorheen partiële) epilepsie, met uitzondering van absences.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Er is geen bio-equivalentie vastgesteld tussen de capsules en de suspensie voor oraal gebruik; bij wijziging van doseringsvorm is klinisch toezicht aanbevolen.
Vóór gebruik leverfunctie en aantal bloedcellen controleren.
Adjuvans bij epilepsie
Kinderen > 6 maanden
Verdeel de dagdosering over 2–3 giften tijdens de maaltijden. Startdosering: week 1: 20 mg/kg/dag; week 2: 30 mg/kg/dag. Verdere dosisverhoging is afhankelijk van de leeftijd: kinderen < 6 jaar: week 3 en later: 50 mg/kg/dag; kinderen 6–12 jaar: week 3: 40 mg/kg/dag; week 4 en later: 50 mg/kg/dag; kinderen > 12 jaar: verhoog de dosering elke week met 5 mg/kg/dag tot de optimale klinische dosering. De aanbevolen onderhoudsdosis van 50 mg/kg/dag is de enige dosis die is geëvalueerd in de klinische hoofdstudies. In de belangrijkste onderzoeken werd stiripentol toegevoegd aan een dagdosis van 0,5 mg/kg/dag clobazam, waarbij een verdubbeling of verdrievoudiging van de clobazamspiegel is gemeld en een vervijfvoudiging van de norclobazamspiegel; bij tekenen van een overdosering van clobazam (slaperigheid, hypotonie, prikkelbaarheid) wordt aangeraden de dagelijkse dosis clobazam elke week met 25% te verminderen. De noodzaak tot aanpassing van de dosering valproïnezuur lijkt geringer: bij optreden van maag-darmstoornissen wordt aangeraden de dagelijkse dosis valproïnezuur elke week met circa 30% te verminderen.
Bij volwassenen (≥ 18 j.) de behandeling voortzetten zolang de werkzaamheid aantoonbaar is. Er zijn onvoldoende gegevens om het behoud van werkzaamheid bij deze leeftijdsgroep te bevestigen.
Bij verminderde nierfunctie: niet gebruiken omdat klinische gegevens ontbreken.
Bij verminderde leverfunctie: niet gebruiken omdat klinische gegevens ontbreken.
Toediening
- Altijd innemen samen met voedsel omdat de stof in een zure omgeving (bv. bij blootstelling aan maagzuur in een lege maag) wordt afgebroken. Niet innemen met melk of zuivelproducten (yoghurt, kwark), vruchtensap of dranken met koolzuur, coffeïne, of theofylline.
- Capsule: niet openen maar heel doorslikken met een glas water bij de maaltijd.
- Sachet: poeder oplossen in een glas water en daarna direct opdrinken.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hiervoor op Carbamazepine van tdm-monografie.org.
Patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling screenen op HLA-B*1502; zie Waarschuwingen/Voorzorgen.
De Carbamazepine 200 mg tablet bevat een breukstreep om de tablet in gelijke doses te verdelen.
Epilepsie
Begin met een lage dosis en verhoog deze langzaam tot een optimaal werkzame onderhoudsdosering. Streef erna om met een zo laag mogelijke dosis een optimaal effect te bereiken. De behandelduur is afhankelijk van de ernst en het verloop van de aandoening. Bij overgaan van een bestaande medicatie op carbamazepine, de dosering van het andere anti-epilepticum geleidelijk verlagen.
Volwassenen en kinderen > 15 jaar
Suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begin met 200 mg 1 à 2×/dag, verhoog daarna langzaam totdat een optimaal effect wordt verkregen, gewoonlijk 1200 mg/ dag in verdeelde doses. Max. dosering: 1200 mg/dag.
Tablet met gereguleerde afgifte: begin met 100-200 mg 2×/dag, verhoog daarna langzaam totdat een optimaal effect wordt verkregen, gewoonlijk 400 mg 2×/dag. Max. dosering: 1200 mg/dag.
Kinderen 5–15 jaar
Suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begin met 100 mg (of 5 ml suspensie = 1 maatlepel) per dag, verhoog daarna in wekelijkse intervallen met 100 mg tot een onderhoudsdosering van 10–20 mg/kg lichaamsgewicht/dag, d.w.z. 6–10 jaar: 400–600 mg/dag (20–30 ml suspensie= 2 maatlepels 2–3×/dag); 11–15 jaar: 600–1000 mg/dag (30–50 ml suspensie= 2–3 maatlepels 3×/dag). Verdeel deze doseringen over de dag. Max. dosering: 1000 mg/dag.
tablet met gereguleerde afgifte: begin met 100 mg /dag, verhoog daarna in wekelijkse intervallen met 100 mg tot een optimaal effect, gewoonlijk 200 mg 2×/dag. Max. dosering: 6–15 jaar: 1000 mg/dag; 5-6 jaar: 35 mg/kg/dag.
Kinderen < 5 jaar
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begin met 20–60 mg (1–3 ml suspensie) per dag, verhoog daarna iedere 2 dagen met 20–60 mg; onderhoudsdosering 10–20 mg/kg lichaamsgewicht/dag, d.w.z. tot 1 jaar: 100–200 mg/dag (5–10 ml suspensie= 1–2 maatlepels) en 1–5 jaar: 200–400 mg/dag (10–20 ml suspensie= 1–2 maatlepels 2×/dag). Verdeel deze doseringen over de dag. Max. dosering: 35 mg/kg/dag.
Trigeminusneuralgie
Volwassenen:
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begindosering 200–400 mg per dag, geleidelijk verhogen tot de pijn is verdwenen meestal bij 200 mg 3–4×/dag; bij een deel kan de onderhoudsdosering vervolgens verder verlaagd worden. Max. dosering: 1200 mg/dag. Wanneer pijnbestrijding is verkregen, proberen de dosering geleidelijk af te bouwen tot een volgende aanval optreedt.
Ouderen (≥ 65 jaar)
en zeer gevoelige patiënten: suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: aanvangsdosis 100 mg 2×/dag. Max. dosering: 1200 mg/dag. Wanneer pijnbestrijding is verkregen, proberen de dosering geleidelijk af te bouwen tot een volgende aanval optreedt.
Alcoholabstinentiesyndroom
Volwassenen
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: de gemiddelde dosering: 200 mg 3×/dag; in ernstige gevallen gedurende de eerste paar dagen verhogen tot 400 mg 3×/dag. Bij gehospitaliseerde patiënten met delirium tremens combineren met sedativa.
Diabetes insipidus
Volwassenen en kinderen > 15 jaar:
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: 200 mg 2–3×/dag.
Bij kinderen ≤ 15 jaar
de dosering overeenkomstig de leeftijd en het lichaamsgewicht verminderen.
Acute manie, bipolaire stoornis
Volwassenen
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: 200–1600 mg/dag, gewoonlijk 400–600 mg/dag in 2–3 doses.
Bij ouderen
voorzichtig doseren.
HLA-B*1502-, HLA-A*3101- of HLA-B*1511-polymorfisme: pas zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Toediening
- De tabletten of suspensie innemen tijdens of na de maaltijd, de tabletten met wat vloeistof, de tabletten met gereguleerde afgifte zónder kauwen met wat vloeistof.
- Gebruik voor doseren van de suspensie de maatlepel (deze heeft verdeelstrepen op 2½ ml (= 50 mg) en 5 ml (= 100 mg) werkzame stof). gebruik een wegwerpspuit om < 2,5 ml per keer af te meten.
- Start bij gebruik van de suspensie met een lagere dosering dan met de tabletten omdat de max. plasmaspiegels bij de suspensie hoger zijn.
- Bij overschakelen van de gewone tablet op suspensie dezelfde dosering verdelen over meerdere giften. Bij het overschakelen van de gewone tablet naar de retardtablet kan het nodig zijn de dosering iets te verhogen.
Doseringen
Men kan de behandeling met zowel orale als i.v.-toediening beginnen. I.v.-toediening is een tijdelijk alternatief voor patiënten als orale toediening niet mogelijk is. Met i.v.-toediening is de maximale ervaring slechts 4 dagen. Bij overschakelen van oraal naar i.v. of andersom is de totale dagdosis en de toedieningsfrequentie gelijk.
'Add-on' bij focale epilepsie
Volwassenen (incl. ouderen)
Oraal en i.v.: Startdosis is 50 mg/dag of 100 mg/dag (bv. 5 ml of 10 ml drank of injectievloeistof) verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en het kunnen verdragen, de dosis aanpassen tot onderhoudsdosering 50–200 mg/dag (bv. 5–20 ml drank of injectievloeistof).
Kinderen ≥ 2 jaar en met een gewicht ≥ 50 kg
Oraal en i.v.: Startdosis is 50–100 mg/dag (bv. 5–10 ml drank of injectievloeistof) verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en verdraaglijkheid, de dosis aanpassen tot 50–200 mg/dag (bv. 5–20 ml drank of injectievloeistof); aanbevolen onderhoudsdosis: 100 mg/dag (bv. 10 ml drank of injectievloeistof).
Kinderen ≥ 2 jaar en met een gewicht 20–50 kg
Oraal en i.v.: Startdosis is 1–2 mg/kg/dag verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en verdraaglijkheid, de dosis aanpassen tot 1–4 mg/kg/dag; aanbevolen onderhoudsdosis: 2 mg/kg/dag.
Kinderen ≥ 2 jaar en met een gewicht 10–20 kg
Oraal en i.v.: Startdosis is 1–2,5 mg/kg/dag verdeeld over twee gelijke doses, eenmaal ’s ochtends en eenmaal ’s avonds. Afhankelijk van de individuele respons, behoefte en verdraaglijkheid, de dosis aanpassen tot 1–5 mg/kg/dag; aanbevolen onderhoudsdosis: 2,5 mg/kg/dag.
Bij verminderde nierfunctie: is een dosisaanpassing niet nodig. Brivaracetam niet gebruiken bij patiënten met terminale nierinsufficiëntie die dialyse ondergaan, omdat er onvoldoende gegevens zijn.
Bij verminderde leverfunctie: Oraal en i.v.: volwassenen en kinderen met een gewicht ≥ 50 kg: (overweeg) een startdosis van 50 mg/dag (bv. 5 ml drank of injectievloeistof); voor alle stadia van de leverfunctiestoornis; max. dosis 150 mg/dag (bv. 15 ml drank of injectievloeistof), verdeeld over 2 doses. Kinderen < 50 kg lichaamsgewicht: startdosis 1 mg/kg/dag; max. 3 mg/kg/dag. Er ziin geen klinische gegevens over kinderen met een leverfunctiestoornis.
Staken: bij stoppen de behandeling geleidelijk af bouwen door de dosis wekelijks met 50 mg/dag te verlagen; na 1 week behandeling met 50 mg/dag, in de laatste week een dosis van 20 mg/dag aanhouden.
Vergeten doses: Bij één of meer vergeten doses, de gebruikelijke enkele dosis innemen en de volgende dosis op het gebruikelijke tijdstip ’s morgens of ’s avonds.
Toediening:
- De tabletten met of zonder voedsel innemen en in hun geheel doorslikken met wat vloeistof.
- De drank verdund in water of vruchtensap en met of zonder voedsel innemen. De drank kan ook via een nasogastrische sonde of een gastrostomiesonde toegediend worden.
- I.v.-injectie onverdund als een bolusinjectie geven óf verdund als i.v.-infuus van 15 min.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Primidon van tdm-monografie.org.
Primidon wordt getitreerd. De onderhoudsdosering over 2 gelijke dagdelen verdelen. Vanwege het sedatieve effect 's avonds met de behandeling beginnen.
Epilepsie
Volwassenen en kinderen ≥ 9 jaar
Startdosis: 125 mg (halve tablet) 's avonds voor het slapen gaan; na 3 dagen de dosis verhogen tot 125 mg 2×/dag, vervolgens elke 3 dagen verhogen met 125 mg tot een dosis van 500 mg per dag. Daarna kan de dosis elke 3 dagen worden verhoogd met 250 mg per dag totdat de aanvallen wegblijven of de maximaal te verdragen dosis is bereikt, bij volwassenen tot 1500 mg.
Onderhoudsdosering per dag 750–1500 mg.
Kinderen < 9 jaar
Startdosis: 125 mg (halve tablet) 's avonds voor het slapen gaan. Daarna de dosis verhogen tot 125 mg 2×/dag, vervolgens elke 3 dagen verhogen met 125 mg tot 500 mg/dag. Daarna de dosis verhogen met 125 mg per dag totdat de aanvallen wegblijven of de maximaal te verdragen dosis is bereikt, bij kinderen tot 1000 mg.
Kinderen 6–9 jaar
Onderhoudsdosering: 750–1000 mg.
Kinderen 2–5 jaar
Onderhoudsdosering: 500–750 mg;
Kinderen < 2 jaar
Onderhoudsdosering: 250–500 mg.
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd
Bij verminderde nierfunctie: de dosis aanpassen op basis van klinische respons en bloedspiegel.
Bij verminderde leverfunctie: de dosis aanpassen op basis van klinische respons en bloedspiegel.
Overschakelen van andere anti-epileptica op primidon: Voeg primidon in lage dosering toe en verhoog de dosering geleidelijk totdat ten minste de helft van de onderhoudsdosering van primidon is bereikt; verlaag vervolgens geleidelijk de dosering van het oorspronkelijke anti-epilepticum, zodat niet eerder dan na 2 weken het oorspronkelijke middel geheel is gestaakt. Tijdens de dosisvermindering van het oorspronkelijke anti-epilepticum, kan een verhoging van de primidon-dosering nodig zijn. Indien fenobarbital het grootste deel uitmaakt van de oorspronkelijke anti-epilepticamedicatie, dient zowel het stoppen met fenobarbital en de substitutie met primidon sneller plaats te vinden. Toevoegen van primidon aan fenobarbital in plaats van substitutie is farmacologisch niet zinvol
Toediening: De tabletten in hun geheel met een glas water doorslikken. De onderhoudsdosering in twee gelijke giften 's morgens en 's avonds toedienen. Bij toediening van een oneven aantal tabletten geeft men de hoogste dosis 's avonds voor het slapen gaan. In bijzondere gevallen een grotere dosis geven vóór het tijdstip met de meeste aanvallen. Bij aanvallen die samenhangen met de menstruatie een geringe verhoging op het juiste tijdstip overwegen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): anorexie, vermindering van eetlust, gewichtsverlies, slapeloosheid, slaperigheid, ataxie, hypotonie, dystonie.
Vaak (1-10%): neutropenie, agressie, prikkelbaarheid, gedragsstoornissen, hyperkinesie, misselijkheid, braken, verhoogd γ-GT.
Soms (0,1-1%): dubbelzien, fotosensibilisatie, uitslag, huidallergie, netelroos, vermoeidheid.
Zelden (0,01-0,1%): trombocytopenie, stijging van leverenzymwaarden.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): een persisterende of fluctuerende leukopenie, duizeligheid, ataxie, slaperigheid, moeheid, misselijkheid en braken, allergische huidreacties, urticaria, verhoogd γ-GT.
Vaak (1-10%): droge mond, accommodatiestoornissen, hoofdpijn, verstoorde kleurwaarneming, diplopie, eosinofilie, trombocytopenie, gewichtstoename, verhoogde alkalische fosfatase. Oedeem, vloeistofretentie, hyponatriëmie en verminderde plasma-osmolaliteit door ADH-achtig effect.
Soms (0,1-1%): Abnormale onwillekeurige bewegingen (tremor, dystonie, tics), nystagmus, diarree, obstipatie, dermatitis exfoliativa, verhoogde transaminasewaarden.
Zelden (0,01-0,1%): dyskinesieën, oculomotorische stoornissen, spraakstoornissen, choreoathetose, perifere neuritis, paresthesie, spierzwakte, paretische symptomen, aseptische meningitis, hallucinaties, depressie, agressief gedrag, verminderde eetlust, fosfaatdeficiëntie, vooral bij ouderen verwarring en agitatie, lupus erythematodes-achtig syndroom, jeuk, leukocytose, lymfadenopathie, cardiale prikkelgeleidingsstoornissen, hypertensie of hypotensie, geelzucht, hepatitis. Een zich traag ontwikkelend overgevoeligheidssyndroom, dat vele organen betreft.
Zeer zelden (< 0,01%): agranulocytose, aplastische anemie, 'pure red cell aplasia', megaloblastenanemie, reticulocytose, pseudolymfomen, hypogammaglobulinemie, angio-oedeem, gynaecomastie, galactorroe, hirsutisme. Abnormale schildklierfunctietesten (verminderde T4- en verhoogde TSH-waarden), activering van een latente psychose. Troebelingen van de lens, conjunctivitis, verhoging intraoculaire druk, gehoorstoornissen, bradycardie, aritmieën, AV-blok met syncope, hartfalen, verergering van coronaire ziekte, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse (TEN, Lyell-syndroom), fotosensibilisatie, erythema multiforme en nodosum, veranderingen in huidpigmentatie, purpura, acne, zweten, haaruitval, (niet) acute porfyrie. Pancreatitis, anafylactische reactie, aseptische meningitis met myoclonus en perifere eosinofilie, collaps, tromboflebitis, trombo-embolie, stoornissen in de botstofwisseling leidend tot osteomalacie of osteoporose, nierfunctiestoornis, frequente urinelozing, urineretentie, seksuele stoornissen, abnormale spermatogenese, smaakstoornissen, leverfalen, artralgie, spierpijn, pulmonale overgevoeligheidsreacties met onder andere koorts, dyspneu, pneumonitis, pneumonie. Verhoogde cholesterolwaarden en triglyceriden.
Verder zijn gemeld: reactivatie van infectie met humaan herpesvirus, pancytopenie, anemie, beenmergfalen, geneesmiddelhuiduitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom), hyperammoniëmie, sedatie, geheugenstoornis. colitis, vermindering van het aantal galwegen, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulosus (AGEP), lichenoïde dermatitis onychomadesis, en na langdurige behandeling: verminderde minerale botdichtheid, osteopenie, osteoporose, botbreuken, vaker vallen.
Huidreacties als SJS, TEN, DRESS, AGEP en maculopapuleuze huiduitslag hangen bij Europese en Japanse populaties samen met aanwezigheid van het HLA-A*3101-allel; aanwezigheid van HLA-B*1502 is bij HAN-Chinezen, Thai en enkele andere Aziatische bevolkingsgroepen gebonden aan de kans op het ontwikkelen van SJS en TEN.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): duizeligheid, slaperigheid.
Vaak (1-10%): griep, afgenomen eetlust. Depressie, angst, slapeloosheid, prikkelbaarheid. Convulsie, draaiduizeligheid. Infectie van de bovenste luchtwegen, hoest. Misselijkheid, braken, obstipatie. Vermoeidheid. Bij i.v.-toediening: pijn op de plaats van het infuus.
Soms (0,1–1%): Neutropenie, type 1 hypersensitiviteit. Zelfmoordgedachten, psychotische stoornis, agressie, agitatie.
Bij kinderen: Zelfmoordgedachten en gedragsstoornissen (24,8%) zijn vaker gemeld dan bij volwassenen. Vaak psychomotorische hyperactiviteit.
Bijwerkingen
Bijwerkingen treden vooral op in het begin van de behandeling, soms sufheid en lusteloosheid.
Zeer zelden Stevens-Johnson-syndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN).
Verder: megaloblastaire anemie, leukopenie, trombocytopenie, lymfadenopathie, acute psychose, libidostoornissen, ADHD, prikkelbaarheid, irritatie, agressie, slaapstoornis, ataxie, nystagmus, hoofdpijn, duizeligheid, visusstoornissen, misselijkheid en braken, maculopapuleuze -, morbilliforme - en scarlatinaforme huiduitslag, exfoliatieve dermatitis, systemische lupus erythematodes, geneesmiddelenexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), artralgie, osteomalacie, Dupuytren-contractuur.
Bij langdurige behandeling: verminderde botdichtheid, osteopenie, osteoporose, botbreuken.
Bij ouderen is agitatie en verwardheid gezien.
Bij kinderen gedragsstoornissen in de vorm van hyperactiviteit, irritatie, agressie en slaapstoornissen.
Interacties
Het remt CYP2C19, CYP3A4 en CYP2D6 en kan de plasmaconcentraties van geneesmiddelen, die door deze enzymen worden gemetaboliseerd, sterk verhogen en de kans op bijwerkingen doen toenemen. Aangeraden wordt combinatie met ergotamine, pimozide, kinidine, immunosuppressiva en statinen te vermijden, rekening te houden met verhoogde plasmaspiegels van midazolam en alprazolam, theofylline en coffeïne en met het versterkte centraal depressieve effect van chloorpromazine. Gelijktijdig gebruik van koffie, thee, energiedrankjes, cola (bevat veel coffeïne) en chocolade (bevat sporen theofylline) wordt daarom afgeraden. Bij gebruik van andere anti-epileptica, die door de genoemde CYP-enzymen worden omgezet, zoals carbamazepine, fenytoïne, ethosuximide en fenobarbital de plasmaspiegel controleren, en de dosis indien nodig aanpassen. Ook is voorzichtigheid geboden bij combinatie met middelen, die de eerste fase van de omzetting van stiripentol remmen of stimuleren.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van MAO-remmers is gecontra-indiceerd. Behandeling met carbamazepine niet eerder beginnen dan twee weken na staken van de MAO-remmer.
Carbamazepine veroorzaakt inductie van de leverenzymen (CYP2C9, CYP3A en CYP1A2). De werking van o.a. orale anticoagulantia, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica, corticosteroïden, andere anti-epileptica (als fenytoïne, topiramaat, lamotrigine, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva, caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers, irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon, kinidine kan door inductie verminderen. Bij gelijktijdig gebruik de dosering van de vitamine K-antagonisten (fenprocoumon, acenocoumarol; VKA's) verhogen en deze na staken van carbamazepine weer verlagen. Bij gelijktijdig gebruik van direct werkende orale anticoagulantia (rivaroxaban, dabigatran, apixaban en edoxaban; DOAC's) extra controleren op symptomen van trombose. Het gebruik van carbamazepine (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur.
Theofylline en carbamazepine kunnen elkaars metabolisme beïnvloeden.
Comedicatie van carbamazepine met andere anti-epileptica, waaronder felbamaat, fenytoïne, fenobarbital, lamotrigine en valproïnezuur, resulteert in beïnvloeding van elkaars metabolisme en serumspiegel. Regelmatige bepaling van deze bloedspiegels is daarom aan te bevelen.
Valproïnezuur, primidon, brivaracetam en quetiapine kunnen verder de concentratie carbamazepine-10,11-epoxide verhogen; met meer kans op bijwerkingen (duizeligheid, slaperigheid, ataxie en diplopie).
Carbamazepine wordt voornamelijk gemetaboliseerd door CYP3A4. CYP3A4-inducerende middelen, zoals rifampicine, kunnen de plasmaconcentraties van carbamazepine belangrijk verlagen.
CYP3A4-remmende middelen, sommige macrolide-antibiotica, ciprofloxacine, calciumantagonisten (verapamil, diltiazem), imidazool-antimycotica, sommige serotonineheropnameremmers, HIV-proteaseremmers en grapefruit-/pompelmoessap kunnen de plasmaconcentraties van carbamazepine verhogen, waardoor verhoogde (toxische) bloedspiegels kunnen ontstaan. Ook cimetidine kan de plasmaspiegel van carbamazepine tijdelijk verhogen (het effect verdwijnt na ca. 1 week), evenals metronidazol, danazol, vigabatrine, oxybutynine, dantroleen en isoniazide.
Gelijktijdig gebruik met preparaten die sint-janskruid bevatten, vermijden, omdat dit nog tot twee weken nadat het gebruikt is, door enzyminductie de serumconcentratie kan verlagen. Bij gelijktijdig gebruik kan staken van sint-janskruid de carbamazepineconcentratie doen stijgen.
Over de interactie met lithium zijn zowel berichten over versterking van de therapeutische werking als over toename van de neurotoxiciteit van beide stoffen.
Gelijktijdig gebruik met diuretica (natriumwaarden verlagend) kan leiden tot hyponatriëmie.
Isotretinoïne kan de biologische beschikbaarheid veranderen.
Gedurende de behandeling geen alcohol gebruiken, omdat carbamazepine de alcoholtolerantie kan verlagen.
Gelijktijdig gebruik met tricyclische antidepressiva wordt afgeraden vanwege chemische verwantschap.
Langdurig gebruik in combinatie met paracetamol kan leiden tot hepatotoxiciteit.
Het kan de hepatotoxiciteit van isoniazide versterken.
Interacties
Algemeen
-
Van comedicatie met levetiracetam is in studies geen effect van brivaracetam waargenomen; evenmin is een voordeel van comedicatie te verwachten omdat levetiracetam ook bindt aan SV2A en toevoegen van brivaracetam daarna geen extra effect meer heeft.
-
Mede omdat brivaracetam de enzymen van CYP450 niet, of beperkt, beïnvloedt, is er theoretisch weinig kans op geneesmiddeleninteracties door beïnvloeding van de klaring. Er zijn geen farmacokinetische interacties waargenomen met andere anti-epileptica waarvoor aanpassing van de dosering nodig is. De belangrijkste afbraakroute van brivaracetam is via CYP-onafhankelijke hydrolyse en daarnaast is brivaracetam (in mindere mate) een substraat van CYP2C19.
Voorzichtig
-
bij patiënten die een behandeling met rifampicine beginnen of stoppen omdat de sterke enzyminductor rifampicine (600 mg/dag gedurende 5 dagen) een daling geeft van 45% van het gebied onder de plasmaconcentratiecurve; overweeg aanpassing van de dosis brivaracetam.
-
bij gebruik van sterke enzyminductoren (zoals sint-janskruid) omdat die de systemische blootstelling aan brivaracetam verminderen.
Overige interacties
-
De plasmaconcentraties van geneesmiddelen die gemetaboliseerd worden door CYP2C19 (bv. lansoprazol, omeprazol, diazepam) kunnen toenemen.
-
Brivaracetam 200 mg/dag kan zorgen voor een stijging van de plasmaconcentraties van geneesmiddelen die getransporteerd worden door OAT3.
-
Sterke CYP2C19-remmers (bv. fluconazol, fluvoxamine) kunnen plasmaconcentraties van brivaracetam verhogen, maar toch is er slechts een geringe kans op klinisch relevante CYP2C19-gemedieerde interacties.
Hulpstof: Sorbitol in de drank kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Barbituraten veroorzaken inductie van CYP3A, CYP2C en uridinedifosfaat-glucuronosyltransferase (UGT). Het kan 1–3 weken duren voordat de inductie maximaal is en voordat het effect na staken verdwenen is. De werking van o.a. orale anticoagulantia, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica, corticosteroïden, andere anti-epileptica (als fenytoïne, carbamazepine, felbamaat, oxcarbamazepine, topiramaat, lamotrigine, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva, caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers, irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon, kinidine kan door inductie verminderen. Het gebruik van primidon (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur.
Gebruik van fytotherapeutica die sint-janskruid bevatten, vermijden omdat door enzyminductie de werkzaamheid van barbituraten kan verminderen tot ten minste 2 weken na staken van het gebruik. Indien al sint-janskruid wordt gebruikt, dit gebruik staken en de concentratie van het anti-epilepticum bepalen.
Valproïnezuur en stiripentol kunnen de werking van barbituraten versterken.
Barbituraten versterken de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel van alcohol, centraal aangrijpende analgetica, antihistaminica, antidepressiva, hypnotica, anxiolytica, MAO-remmers en antipsychotica. Gelijktijdige inname met alcoholische dranken vermijden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik afwegen, op basis van de mogelijke klinische voordelen en risico's.
Overig: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptiemaatregelen te nemen gedurende de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Gebruik van carbamazepine is teratogeen. Gemeld zijn: schisis, hartafwijkingen, afwijkingen aan de ledematen, urogenitale afwijkingen en dysmorfe gezichtskenmerken. De kans op een neuralebuisdefect (spina bifida) is vijf- tot tienmaal verhoogd; het absolute risico is dan 0,5–1%. Bij gebruik in het eerste trimester van de zwangerschap is de incidentie van aangeboren afwijkingen 2–3× verhoogd. Er is meer kans op schadelijkheid voor de vrucht bij hogere doseringen en bij combinatie met andere anti-epileptica (met name met valproïnezuur).
Farmacologisch effect: Pasgeborenen van moeders die anti-epileptica gebruiken, hebben mogelijk meer kans op ontwikkelingsstoornissen. Carbamazepine kan vitamine K-deficiëntie geven waardoor stollingsstoornissen bij de pasgeboren kunnen optreden.
Advies: Afwegen. Staken van de therapie is ongewenst voor de moeder en het ongeboren kind, door mogelijke verergering van epilepsie. Streef bij gebruik tijdens zwangerschap naar monotherapie, gebruik van een zo laag mogelijke dosering, en een plasmaspiegel die ligt in het lagere deel van het therapeutische bereik van 4–12 microg/ml. Geef om bloedingsstoornissen te voorkomen, de pasgeborene post partum, vitamine K. Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is.
Vruchtbaarheid: Zelden is verminderde vruchtbaarheid bij de man of afwijkende spermatogenese gemeld.
Overig: Bij een vrouw die zwanger kan worden carbamazepine niet gebruiken tenzij na overweging van andere behandelingopties het voordeel groter is dan de risico's. Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten tijdens behandeling en gedurende 2 weken na de laatste dosis effectieve anticonceptie gebruiken. Omdat de werking van orale anticonceptiva is verminderd, ten minste 1 effectieve methode (zoals een spiraaltje) of 2 complementaire vormen van anticonceptie, waaronder een barrièremiddel. : Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel.
Zwangerschap
Passeert de placenta (bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren zijn er geen aanwijzing voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Zwangerschap
Barbituraten passeren de placenta.
Teratogenese: Barbituraten zijn teratogeen. Primidon wordt omgezet in fenobarbital. Primidon geeft mogelijk een vergelijkbaar verhoogd risico op aangeboren afwijkingen. Fenobarbital geeft tijdens het 1e trimester van de zwangerschap ca. 2–3× meer kans op aangeboren afwijkingen. Het risico op het ontstaan van afwijkingen neemt toe in combinatie met andere anti-epileptica en hangt ook samen met de hoogte van de dosering en/of de piekspiegels. Gemeld zijn: afwijkingen van aangezicht (dysmorfe kenmerken en schisis), hart, ledematen en urinewegen.
Farmacologische effecten: Bij langdurig gebruik tot aan de bevalling kan de pasgeborene ontwenningsverschijnselen en respiratoire insufficiëntie krijgen en door vitamine K-tekort, stollingsstoornissen en bloedingen. Er is meer kans op groeivertraging. Ook langetermijngevolgen zijn beschreven, zoals verminderd cognitief functioneren. Primidon is een foliumzuurantagonist.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken in uitzonderingsgevallen bij epilepsie, als een veiliger alternatief niet mogelijke is en onder extra controles: bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosis; controleer de bloedspiegel en de foliumzuurspiegel. Tijdens zwangerschap primidon niet staken vanwege risico voor de moeder. Tijdens de zwangerschap verandert de farmacokinetiek. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels in de loop van de zwangerschap dalen. Dit kan leiden tot verminderde aanvalscontrole. Pas de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel. Stel de dosering na de geboorte tijdig bij. Zorg voor foliumzuursuppletie; net als voor elke zwangere vrouw 0,4 mg/dag; alleen bij zwangeren met een bewezen foliumzuurtekort of met eerder een kind met een neuralebuisdefect (spina bifida) 5 mg/dag. Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine-K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptie gebruiken tijdens de behandeling. Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel of staak – tijdelijk – de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, (bij dieren). Onbekend (bij de mens).
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden. Indien toch borstvoeding wordt gegeven, de baby zorgvuldig controleren op mogelijke bijwerkingen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, zowel carbamazepine als de epoxidemetaboliet in lage concentraties.
Advies: Borstvoeding tijdens gebruik is mogelijk, mits onder controle op eventuele bijwerkingen bij de zuigeling (slaperigheid, moeite met drinken, braken). Bij enkele zuigelingen is cholestatische hepatitis gemeld; zuigelingen daarom controleren op hepatobiliaire effecten.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (bij de mens).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, primidon en fenobarbital in aanzienlijke hoeveelheden.
Farmacologisch effect: sedatie en voedingsproblemen bij de zuigeling.
Advies: Overweeg of een veiliger middel gebruikt kan worden. Als dat niet kan, weeg dan de nadelige effecten af tegen het belang van borstvoeding. Bij gelijktijdige borstvoeding de pasgeborene controleren op ongewenste sedatie en slecht drinken. Staak de borstvoeding als de zuigeling deze symptomen krijgt.
Contra-indicaties
- voorgeschiedenis van delirium.
Contra-indicaties
- atrioventriculair blok;
- acute porfyrie in voorgeschiedenis (bv. porphyria acuta intermittens, – variegata);
- beenmergdepressie in voorgeschiedenis;
- overgevoeligheid voor in chemisch opzicht verwante geneesmiddelen als tricyclische antidepressiva.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor pyrrolidonderivaten (zoals levetiracetam).
Contra-indicaties
- acute intermitterende porfyrie;
- ernstige respiratoire insufficiëntie;
- hyperkinesie bij kinderen;
- overgevoeligheid voor barbituraten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Toedienen onder toezicht van een kinderarts of -neuroloog met ervaring in diagnosticeren van epilepsie bij zuigelingen en kinderen.
Tijdens gebruik de groei van de kinderen vervolgen, vanwege de gastro-intestinale bijwerkingen.
Controleer voor en tijdens de behandeling elke zes maanden de leverfunctie en, vanwege het risico van neutropenie, het aantal bloedcellen. Niet gebruiken bij een verminderde lever- en/of nierfunctie vanwege het ontbreken van klinische gegevens.
Onderzoeksgegevens: De belangrijkste klinische beoordeling van stiripentol was bij kinderen van 3 jaar en ouder. Bij kinderen jonger dan 12 maanden is er een beperkte hoeveelheid gegevens beschikbaar. Bij volwassenen van 18 jaar en ouder zijn er onvoldoende gegevens om het behoud van werkzaamheid bij deze leeftijdsgroep te bevestigen.
Hulpstoffen: Aspartaam/fenylalanine in het poeder voor orale suspensie kan schadelijk zijn voor kinderen met fenylketonurie (PKU).
Dit middel heeft invloed op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege het risico van ernstige levensbedreigende huidreacties (Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN)), met name in de eerste maanden van de behandeling is extra controle op symptomen (progressieve huiduitslag vaak met blaren of slijmvliesletsel) aangewezen; de kans is 1–6 per 10.000 gebruikers in een Kaukasische bevolking, maar 10× zo groot in een Aziatische bevolking. Bij dergelijke symptomen van ernstige huidreacties de behandeling onmiddellijk staken en bij deze patiënt carbamazepine niet meer inzetten. Patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling screenen op HLA-B*1502 in verband met de kans op het ontwikkelen van SJS wanneer ze behandeld worden met carbamazepine; bij een positieve testuitslag carbamazepine niet gebruiken. De prevalentie van HLA-B*1502-dragers onder Han-Chinezen is 2–12% , bij Thai 8%, bij Europeanen, Japanners en Koreanen < 1%. Overweeg bij andere Aziatische populaties (in Maleisië en op de Filipijnen is de prevalentie van dit allel > 15%, in India 6%) ook om te testen op HLA-B*1502.
Overgevoeligheid: zowel type I (onmiddellijke) als vertraagde (DRESS) overgevoeligheidsreacties zijn opgetreden. Bij Europese en Japanse populaties zijn dragers van het HLA-A*3101-allel bij gebruik van carbamazepine in verband gebracht met meer kans op het ontwikkelen van SJS, TEN, DRESS en AGEP en het overgevoeligheidssyndroom inclusief maculopapuleuze huiduitslag (zie rubriek Bijwerkingen, Zelden); de gegevens zijn echter onvoldoende om een screening vooraf op HLA-A*3101 te onderbouwen. Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de behandeling direct staken.
Bij circa 25–30% van de patiënten kunnen kruisovergevoeligheidsreacties optreden met oxcarbazepine. Er bestaat ook kruisovergevoeligheid met aromatische anti-epileptica als fenytoïne, primidon en fenobarbital.
Bij atypische absences kan carbamazepine de gegeneraliseerde aanvallen verergeren; bij exacerbatie van aanvallen de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij oudere patiënten en bij ernstige ziekten van hart en vaten, lever en nier.
Vóór en periodiek tijdens de behandeling waarden van het complete bloedbeeld (incl. trombocyten, reticulocyten en serumijzer) en de leverfunctie controleren. Bij verlaagde waarden van leukocyten of trombocyten tijdens de behandeling de patiënt en het bloedbeeld bewaken. Bij enig bewijs van significante beenmergdepressie, bij verslechtering van de leverfunctie, optreden van acute hepatitis, de behandeling direct beëindigen.
Nierfunctie: vóór en periodiek tijdens de behandeling complete urineanalyse en 'blood urea nitrogen' bepalen.
Hyponatriëmie: bij ouderen, bij bestaande nieraandoeningen met lage natriumwaarden en bij patiënten behandeld met natriumwaarden-verlagende middelen (diuretica ) vóór het begin van de behandeling, na 2 weken en gedurende de eerste 3 maanden maandelijks het natriumgehalte in het bloed bepalen; daarna op basis van behoefte. Denk bij optreden van hyponatriëmie aan vloeistofbeperking als tegenmaatregel.
Bij hypothyroïdie is extra controle nodig, omdat carbamazepine de eliminatie van schildklierhormonen kan versterken.
Bijwerkingen op het gebied van het centraal zenuwstelsel kunnen een teken zijn van overdosering of sterke schommeling van de plasmaconcentratie.
Vanwege het licht anticholinerge effect patiënten met een verhoogde intra-oculaire druk, urineretentie en gevoeligheid voor obstipatie tijdens de therapie regelmatig controleren.
Controle op verschijnselen van suïcidaal gedrag is aangewezen.
Overweeg bij vrouwen die zwanger kunnen worden vóór de start van de behandeling een zwangerschapstest uit te voeren. Informeer de vrouw over de risico's van carbamazepine tijdens zwangerschap en de noodzaak van effectieve anticonceptie tijdens de behandeling en tot 2 weken na de laatste dosis (geen orale anticonceptiva); zie ook de rubriek Zwangerschap.
Controle van de plasmaconcentratie kan van nut zijn bij: zeer sterke stijging van de aanvalsfrequentie, controle van therapietrouw, zwangerschap, kinderen, vermoeden van een absorptiestoornis, vermoeden van toxiteit bij gebruik van meerdere middelen.
Incidenteel is melding gemaakt van bijwerkingen bij het overzetten van patiënten van het ene carbamazepinebevattende product op het andere.
Abrupt staken van de therapie kan aanvallen plots doen ontstaan. Bij staken daarom de dosering afbouwen. Na abrupt staken van de therapie moet de patiënt gedurende de instellingsfase op een ander anti-epilepticum worden beschermd met een daartoe geschikt middel.
Hulpstoffen
- Propyleenglycol in de suspensie bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang;
- Wees voorzichtig met propyleenglycol in de suspensie bij zuigelingen < 4 weken, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten;
- Macrogolglycerolhydroxystearaat in de tablet met gereguleerde afgifte ('CR') kan maagklachten en diarree veroorzaken.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tijdens behandeling controleren op tekenen van suïcidale gedachten en -gedrag.
Bij staken de behandeling geleidelijk afbouwen volgens protocol. (Zie de rubriek Doseringen).
Onderzoeksgegevens: Brivaracetam niet gebruiken bij patiënten met terminale nierinsufficiëntie die dialyse ondergaan, omdat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leverfunctiestoornis; bij een chronische leverziekte is een verhoogde blootstelling aan brivaracetam gezien. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 2 jaar zijn nog niet vastgesteld. De klinische ervaring bij ouderen (≥ 65 j.) is beperkt.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij kinderen, ouderen, zwakke patiënten, ernstige lever- en/of nierfunctiestoornissen, ademhalingsstoornissen en bij depressieve en suïcidale patiënten; dit betekent dat in deze gevallen meestal aanpassing van de dosering.
Controleer op suïcidaal gedrag.
Controleer tijdens gebruik op huidreacties. Bij symptomen van SJS, TEN of DRESS (zoals progressieve huiduitslag, vaak met blaren of letsel van het slijmvlies) de behandeling staken. Als SJS of TEN is ontwikkeld tijdens de behandeling primidon of fenobarbital niet opnieuw gebruiken.
Langdurig gebruik kan gewenning en afhankelijkheid induceren. Om onthoudingsverschijnselen, zoals langdurige slapeloosheid, gegeneraliseerde insulten, status epilepticus en delirium te voorkomen, de behandeling niet plotseling staken en zeer langzaam uitsluipen.
Primidon predisponeert mogelijk tot de ontwikkeling van botziekten; tijdens langdurige behandeling kan vitamine D-suppletie nodig zijn.
Bij optreden van een megaloblastaire anemie de behandeling staken en behandelen met foliumzuur en/of vitamine B12.
Niet toepassen bij absences en myoklonische aanvallen, omdat primidon deze kan verergeren.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling op toxicologie.org onder carbamazepine en/of op vergiftigingen.info.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met brivaracetam contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
depressie van het centrale zenuwstelsel en cardiovasculaire systeem met als mogelijke symptomen ataxie, verlaging van peesreflexen tot areflexie, bewustzijnsdaling tot coma, tachycardie, hypotensie en ademhalingsdepressie. De aanwezigheid van kristalurie is kenmerkend voor een ernstige intoxicatie.
Therapie
symptomatisch. Bij een matig-ernstige intoxicatie kan geforceerde alkalische diurese zinvol zijn. Bij diep coma en hoge bloedconcentratie is hemoperfusie geïndiceerd.
Zie verder voor symptomen en behandeling op toxicologie.org/barbituraten.
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Het verhoogt de GABA-activiteit. Het versterkt de werking van andere anti-epileptica via farmacokinetische interacties die hoofdzakelijk zijn gebaseerd op de metabole remming van CYP3A4 en CYP2C19.
Kinetische gegevens
F | onbekend en lijkt variabel afhankelijk van de toedieningsvorm. De Cmax van de sachets is hoger (23%) dan van de capsules. |
T max | 1½ uur. |
V d | neemt bij kinderen toe met het lichaamsgewicht en is voor kinderen van 10–60 kg: 32–192 l. |
Eiwitbinding | ca. 99%. |
Metabolisering | demethylering (door CYP1A2, CYP2C19 en CYP3A4) en glucuronidering. |
Eliminatie | vnl. met de urine, als metabolieten; 13–24% onveranderd in de feces. |
T 1/2el | 4½–13 uur afhankelijk van de dosering; de halfwaardetijd neemt bij kinderen toe met het lichaamsgewicht en is bij kinderen van 10–60 kg: 9–23 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anticonvulsieve en psychotrope werking. Licht anticholinerg effect. Het remt de herhaaldelijk optredende hoogfrequente neurale ontladingen en vermindert de uitbreiding van synaptische impulsen. Verder remt het de omzetting van catecholaminen en de vrijgifte van glutamaat.
Kinetische gegevens
Resorptie | langzaam uit de tabletten. |
F | van de CR tablet (met gereguleerde afgifte) is 15% lager dan van gewone tablet. Max. concentraties zijn na inname van de suspensie hoger dan van de tabletten. |
T max | tabletten binnen 12 uur, retardtabletten binnen 24 uur, suspensie binnen 2 uur. |
V d | 0,8–1,9 l/kg. |
Overig | therapeutische bloedspiegel: 4–10 mg/l. |
Metabolisering | in de lever, vnl. via CYP3A4, tot actief 10,11-epoxide. Carbamazepine–10,11-epoxide lijkt iets minder werkzaam dan carbamazepine zelf. Voorts ontstaan nog tal van andere (minder belangrijke) metabolieten. |
Eliminatie | vnl. als metabolieten, ca. 70% met de urine en 30% met de feces. |
T 1/2el | grote variatie (8–72 uur), o.a. als gevolg van auto-inductie; 10–20 uur na langdurige inname; ca. 6 uur (10,11-epoxide). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum met een hoge en selectieve affiniteit voor het synaptische vesikel-eiwit 2A (SV2A), dat de exocytose van neurotransmitters moduleert. Men neemt aan dat de binding aan SV2A het primaire mechanisme is voor de anticonvulsieve werking van brivaracetam.
Kinetische gegevens
F | 100%. |
T max | ca. 1 uur (mediaan); bij inname van een tablet met een vetrijke maaltijd 3 uur (mediaan). |
V d | ca. 0,5 l/kg. |
Metabolisering | tot inactieve metabolieten via hydrolyse van de amidecomponent en hydroxylering op de propylzijketen, hoofdzakelijk gemedieerd door CYP2C19. |
Eliminatie | vnl. met de urine als metabolieten, < 10% onveranderd met de urine, < 1% in de feces. |
T 1/2el | ca. 9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Naast primidon hebben de twee metabolieten fenobarbital en fenylethylmalonamide (PEMA) eveneens een anti-epileptische werking. Barbituraten zijn in hoge doses, positieve allosterische modulatoren van GABA-A- receptoren; verder remmen ze het effect van glutamaat en blokkeren AMPA- en kaïnaatreceptoren; men veronderstelt dat een combinatie van deze werkingen verantwoordelijk is voor het anticonvulsieve effect. Het precieze werkingsmechanisme is niet bekend. Door inductie van leverenzymen is er een theoretisch risico van leverbeschadiging.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel; nagenoeg volledig. |
T max | 3 (0,5–9) uur. Concentratie primidon en PEMA in liquor cerebrospinalis komt sterk overeen met die in plasma. |
V d | 0,6 l/kg (primidon). |
Overig | Therapeutische bloedspiegel primidon bij epilepsie: 8–12 microg/ml; na het bereiken van de steady-state-concentratie is ook de fenobarbitalconcentratie van therapeutisch belang. |
Metabolisering | in de lever tot actief fenobarbital en fenylethylmalonamide (PEMA). |
Eliminatie | met de urine, 90% onveranderd (primidon); zie verder onder fenobarbital. |
T 1/2el | 10 (4–22) uur (primidon), 17–36 uur (PEMA), 50–160 uur (fenobarbital). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
stiripentol hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
carbamazepine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
brivaracetam hoort bij de groep anti-epileptica.
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
primidon hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
Externe links
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- bipolaire stoornis
- epilepsie, onderhoudsbehandeling
- neuropathische pijn
- problematisch alcoholgebruik