Samenstelling
Vfend Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 200 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat tevens: sulfobutylether-β-cyclodextrine (SBECD), natrium ca. 218 mg/flacon.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 70 ml
Conserveermiddel: benzoëzuur. Bevat tevens: sucrose 0,54 g/ml.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg, 200 mg
Voriconazol Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 200 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat soms tevens: hydroxypropylbetadex of sulfobutylether-β-cyclodextrine (SBECD), natrium.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg, 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Itraconazol Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg
Trisporal Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Drank (OS)
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 150 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij Candidiasis is voriconazol therapeutisch gelijk aan fluconazol. Fluconazol heeft de voorkeur op basis van ervaring en prijs. De toepassing van voriconazol dient te worden beperkt tot fluconazol-resistente stammen (bv. C. krusei).
Bij de primaire behandeling van invasieve aspergillose met voor azolen gevoelige stammen is voriconazol of isavuconazol eerste keus. Isavuconazol geeft mogelijk minder bijwerkingen en interacties, maar de ervaring met isavuconazol is nog beperkt. Isavuconazol kan als alternatief dienen als niet met voriconazol behandeld kan worden vanwege contra-indicaties of intolerantie.
Verder kan voriconazol worden toegepast bij zeldzaam voorkomende infecties met Scedosporium- en Fusarium-species.
Advies
Als behandeling van hinderlijke klachten van vulvovaginale candidiasis zijn lokale en orale antimycotica even effectief. Vanwege minder kans op bijwerkingen heeft lokale behandeling met miconazol de voorkeur. Geef fluconazol bij een voorkeur voor een orale behandeling (niet tijdens zwangerschap of lactatie). Behandel recidieven als een eerste infectie.
Kies bij een eenmalige ongecompliceerde orofaryngeale candidiasis bij een volwassene of ouder kind met klachten, voor lokale behandeling met miconazol orale gel. Overweeg nystatine bij onvoldoende effect. Bij (ernstig) immuungecompromitteerden gaat de voorkeur uit naar systemische behandeling met fluconazol of itraconazoldrank. Overweeg bij (herhaalde) recidieven, intermitterende behandeling of onderhoudsbehandeling met fluconazol. Spruw bij zuigelingen met vermoedelijke pijnklachten, al dan niet in combinatie met pijn tijdens of na het voeden bij de moeder, behandelen met een lokaal antimycoticum. Kies bij zuigelingen tot en met 3 maanden voor nystatine. Bij zuigelingen vanaf 4 maanden gaat de voorkeur uit naar het effectievere miconazol, mits het op de juiste wijze wordt aangebracht. Behandel de tepels van de moeder met miconazolcrème om herinfectie bij het kind te voorkomen.
Dermatomycosen: Bij de lokale behandeling van oppervlakkige tinea-infecties heeft terbinafine de voorkeur boven een imidazoolderivaat in verband met een kortere behandelduur en lagere smeerfrequentie. Bij oppervlakkige Candida-infecties zoals bij intertrigo heeft een imidazoolderivaat de voorkeur. Tinea pedis met mocassinpatroon wordt behandeld met oraal terbinafine. Pityriasis versicolor kan worden behandeld met seleensulfide, een lokaal imidazoolderivaat of lokaal terbinafine. Overweeg oraal itraconazol bij onvoldoende effect van lokale behandelingen of recidiverende pityriasis versicolor. Medicamenteuze behandeling van onychomycosen is meestal niet nodig. Geef desgewenst oraal terbinafine (teennagels) of oraal itraconazol (vingernagels). Overweeg miconazol nagellak als alternatief indien een oraal antimycoticum niet geschikt of gewenst is. Diepe dermatomycosen worden behandeld met oraal terbinafine.
Bij de primaire behandeling van invasieve aspergillose met voor azolen gevoelige stammen is voriconazol of isavuconazol eerste keus. Isavuconazol geeft mogelijk minder bijwerkingen en interacties, maar de ervaring met isavuconazol is nog beperkt. Isavuconazol kan als alternatief dienen als niet met voriconazol behandeld kan worden vanwege contra-indicaties of intolerantie. In de SWAB-richtlijn Invasieve schimmelinfecties / 2017 heeft itraconazol geen voorkeur als primaire behandeling van invasieve aspergillose (op p. 18-20, 28, 30).
Indicaties
Behandeling
- Bij volwassenen en kinderen ≥ 2 jaar van progressieve, mogelijk levensbedreigende:
- invasieve aspergillose;
- candidemie bij niet-neutropenische patiënten;
- fluconazol-resistente ernstige invasieve Candida-infecties (waaronder ook C. krusei);
- ernstige schimmelinfecties veroorzaakt door Scedosporium spp. en Fusarium spp.
Profylaxe
- van invasieve schimmelinfecties bij hoogrisico-ontvangers (volwassenen of kinderen ≥ 2 jaar) van een allogene hematopoëtische stamceltransplantatie (HSCT).
Indicaties
- Vulvovaginale candidiasis;
- Orale candidiasis (spruw);
- Dermatomycosen (bv. tinea corporis, tinea cruris, tinea pedis, tinea manus) en onychomycosen veroorzaakt door dermatofyten, schimmels en gisten;
- Pityriasis versicolor;
- Lymfocutane sporotrichose, paracoccidioïdomycose, blastomycose (bij immuuncompetente patiënten) en histoplasmose;
- Systemische aspergillose indien een standaardtherapie onvoldoende heeft geholpen of niet wordt verdragen;
- De enige geregistreerde indicaties voor de drank zijn:
- orale en/of oesofageale candidiasis bij HIV-positieve of andere immuundeficiënte patiënten;
- als profylaxe voor systemische schimmelinfecties (waarvan verwacht wordt dat ze gevoelig zijn) bij patiënten met maligne hematologische aandoeningen of die een beenmergtransplantatie ondergaan én waarbij neutropenie (d.w.z. < 500 cellen/microliter) wordt verwacht, wanneer de standaardtherapie niet geschikt is.
- Offlabel: profylaxe van recidieven van pityriasis versicolor (NHG).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Voriconazol van tdm-monografie.org (van de NVZA).
Bij kinderen van 2–12 jaar en van 12 t/m 14 jaar met < 50 kg lichaamsgewicht starten met het intraveneuze schema en het orale schema alleen overwegen nadat significante klinische verbetering is opgetreden. Dan bij kinderen van 2–12 jaar de suspensie gebruiken, tenzij er sprake is van een voor de leeftijd zeer laag lichaamsgewicht of van malabsorptie; continueer in die gevallen intraveneuze toediening.
Schakel over van intraveneuze naar orale toedieningsvorm zodra dit mogelijk is. Bij overschakeling van intraveneuze naar orale toedieningsvorm bij volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (12 t/m 14 jaar met ≥ 50 kg lichaamsgewicht; 15 t/m 17 jaar ongeacht het lichaamsgewicht) de aangegeven doseringen aanhouden; bij kinderen van 2–12 jaar en van 12 t/m 14 jaar met < 50 kg lichaamsgewicht is al rekening gehouden met het feit dat een 8 mg/kg i.v.-dosis een ca. 2× hogere blootstelling geeft dan een 9 mg/kg orale dosis.
Houd de behandelduur zo kort mogelijk, afhankelijk van de klinische en mycologische respons. Alleen op strikte indicatie langer behandelen dan 180 dagen (6 mnd.); bij langdurige behandeling is er meer kans op o.a. plaveiselcelcarcinoom van de huid en op niet-infectieuze periostitis.
Behandeling van invasieve aspergillose, candidemie, ernstige invasieve Candida-infecties en andere schimmelinfecties
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (12 t/m 14 jaar met ≥ 50 kg lichaamsgewicht; 15 t/m 17 jaar ongeacht het lichaamsgewicht)
I.v.: oplaaddosis 6 mg/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur, gedurende de eerste 24 uur, gevolgd door een onderhoudsdosis van 4 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Indien deze dosering niet wordt verdragen, verlagen tot 3 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Bij gelijktijdige toediening met fenytoïne en rifabutine de onderhoudsdosis verhogen tot 5 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag. De infusievloeistof maximaal 6 maanden toepassen. Bij gelijktijdige toediening van efavirenz de onderhoudsdosis verhogen naar 400 mg 2×/dag en de dosis efavirenz verlagen tot 300 mg 1×/dag; als met voriconazol wordt gestopt de oorspronkelijke dosering van efavirenz herstellen.
Oraal, lichaamsgewicht ≥ 40 kg: oplaaddosis 400 mg iedere 12 uur, gedurende de eerste 24 uur, gevolgd door een onderhoudsdosis van 200 mg 2×/dag. Bij onvoldoende respons de onderhoudsdosering verhogen tot 300 mg 2×/dag. Indien deze dosering niet wordt verdragen, verlagen in stappen van 50 mg tot 200 mg 2×/dag. Bij gelijktijdige toediening met fenytoïne de onderhoudsdosis verhogen naar 400 mg 2×/dag. Bij gelijktijdige toediening met rifabutine (liefst vermijden) de onderhoudsdosis verhogen naar 350 mg 2×/dag. Bij gelijktijdige toediening van efavirenz de onderhoudsdosis verhogen naar 400 mg 2×/dag en de dosis efavirenz verlagen met 50% (tot 300 mg 1×/dag); als met voriconazol wordt gestopt de oorspronkelijke dosering van efavirenz herstellen.
Oraal, lichaamsgewicht < 40 kg: oplaaddosis 200 mg iedere 12 uur, gedurende de eerste 24 uur, gevolgd door een onderhoudsdosis van 100 mg 2×/dag. Bij onvoldoende respons de onderhoudsdosering verhogen tot 150 mg 2×/dag. Indien deze dosering niet wordt verdragen, de dosering weer verlagen naar 100 mg 2×/dag. Bij gelijktijdige toediening met fenytoïne en rifabutine de onderhoudsdosis verhogen naar 200 mg 2×/dag.
Kinderen van 2–12 jaar en van 12 t/m 14 jaar met < 50 kg lichaamsgewicht
I.v.: oplaaddosis 9 mg/kg lichaamsgewicht iedere 12 uur, gedurende de eerste 24 uur, gevolgd door een onderhoudsdosis van 8 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Zonodig de onderhoudsdosering met stappen van 1 mg/kg lichaamsgewicht aanpassen. Er zijn bij deze patiëntengroep geen gegevens over doseren in combinatie met andere geneesmiddelen zoals fenytoïne. De infusievloeistof maximaal 6 maanden toepassen.
Oraal: onderhoudsdosis 9 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag, max. 350 mg 2×/dag. Het wordt niet aanbevolen met de orale toediening te starten (zodoende is geen orale oplaaddosis gegeven). Zonodig de onderhoudsdosering met stappen van 1 mg/kg lichaamsgewicht aanpassen. Er zijn bij deze patiëntengroep geen gegevens over doseren in combinatie met andere geneesmiddelen zoals fenytoïne.
Kinderen < 2 jaar
De veiligheid en werkzaamheid bij deze leeftijdscategorie is niet onderzocht, er kan geen dosisadvies worden gedaan.
Profylaxe van invasieve schimmelinfecties
Volwassenen en kinderen ≥ 2 jaar
Het aanbevolen doseringsregime is hetzelfde als voor de behandeling bij de verschillende leeftijdsgroepen. De profylaxe starten op de dag van transplantatie; toedienen kán tot 100 dagen daarna. De profylaxe echter zo kort mogelijk toepassen, afhankelijk van het risico op invasieve schimmelinfecties, zoals bepaald door aanwezige neutropenie of immuunsuppressie. Alleen bij voortgezette immuunsuppressie of graft-versus-host-ziekte (GvHD) kan het gebruik tot 180 dagen worden voortgezet. Een langere gebruiksduur is niet voldoende onderzocht en geeft meer kans op ernstige bijwerkingen.
Bij profylaxe wordt géén dosisaanpassing geadviseerd bij gebrek aan werkzaamheid of het optreden van bijwerkingen. Bij optreden van bijwerkingen, zoals aanhoudende visuele stoornissen, ernstige huidreacties (incl. fototoxiciteit), periostitis en hepatotoxiciteit, het gebruik staken en alternatieve antimycotica overwegen.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte tot matige levercirrose (Child–Pughscore 5–9) de onderhoudsdosis halveren. Het gebruik bij een ernstige chronische cirrose (Child-Pughscore ≥ 10) is niet onderzocht.
Verminderde nierfunctie: Het is niet nodig de dosis aan te passen bij een lichte tot ernstig verminderde nierfunctie. Vanwege accumulatie van de hulpstof SBECD bij een creatinineklaring van < 50 ml/min wordt het gebruik van de infusievloeistof die deze hulpstof bevat niet aangeraden indien dit vermijdbaar is. Indien de infusievloeistof toch gebruikt dient te worden zorgvuldig de serumcreatininewaarde controleren en bij toename zo mogelijk overgaan op orale toediening. Voriconazol wordt gedialyseerd; een 4 uur durende hemodialyse-sessie verwijdert echter niet genoeg voriconazol om een dosisaanpassing te rechtvaardigen.
Toediening
- Oraal: De tablet of suspensie minstens één uur voor of één uur na de maaltijd innemen. De suspensie vóór gebruik goed schudden (ca. 10 s).
- Intraveneus: De i.v.-infusie gedurende 1–3 uur toedienen; infusiesnelheid max. 3 mg/kg lichaamsgewicht per uur. Niet met andere intraveneuze geneesmiddelen mengen die via dezelfde infuuslijn/canule worden geïnfundeerd. Niet gelijk toedienen met bloedproducten of geconcentreerde elektrolytoplossingen, zelfs niet via een andere infuuslijn.
Doseringen
De drank en capsules zijn niet zonder meer uitwisselbaar omdat de drank een hogere biologische beschikbaarheid heeft.
Vulvovaginale candidiasis
Volwassenen
Capsule: tweemaal 200 mg met een tussenpoos van 10–12 uur òf 200 mg 1×/dag gedurende 3 dagen.
Orale candidiasis
Volwassenen
Capsule: 100 mg 1×/dag gedurende 2 weken.
Orale en/of oesofageale candidiasis bij immuundeficiënte patiënten (o.a. HIV-positieve)
Volwassenen
Drank: 200 mg (= 2 maatbekertjes) per dag in 1 of 2 giften gedurende 1 week; bij geen respons de behandeling nog 1 week voortzetten. Bij fluconazol-resistente orale en/of oesofageale candidiasis: 100–200 mg (= 1–2 maatbekertjes) 2×/dag gedurende 2 weken, bij geen respons de behandeling nog 2 weken voortzetten. Als er geen tekenen van verbetering zijn, de dagelijkse dosis van 400 mg maximaal 14 dagen toepassen. De drank zo lang mogelijk (ca. 20 s) in de mond houden alvorens door te slikken. Na inslikken de mondholte niet met een andere vloeistof spoelen.
Tinea corporis, tinea cruris, tinea pedis en tinea manus
Volwassenen
Capsule: 100 mg 1×/dag. Behandelduur: bij tinea corporis en tinea cruris gedurende 2 weken, bij tinea pedis en tinea manus gedurende 4 weken.
Behandeling van pityriasis versicolor
Volwassenen
Capsule: 200 mg 1×/dag gedurende 1 week.
Offlabel: Profylaxe van recidieven van pityriasis versicolor
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Dermatomycosen (2022): Capsule: 200 mg 2×/dag op 1 vaste dag per maand (bv. de eerste van de maand). Behandelduur: 6 maanden.
Onychomycose
Volwassenen
Capsule: Volgens de fabrikant: Pulstherapie: 200 mg 2×/dag gedurende een week, gevolgd door 3 medicatievrije weken. Geef bij onychomycose bij teennagels totaal 3 pulsen; bij onychomycose bij vingernagels 2 pulsen. Continue-therapie: 200 mg 1×/dag gedurende 3 maanden. Het klinisch resultaat neemt nog sterk toe na het beëindigen van de behandeling als de nagel verder uitgroeit; optimale resultaten worden bereikt 6–9 maanden na het beëindigen van de behandeling. Volgens de NHG-Standaard Dermatomycosen (2022): is de behandelduur bij continue therapie 3 maanden, maar bij onychomycose van de vingernagels 6 weken. Bij pulstherapie wordt de pulsbehandeling tweemaal herhaald (in totaal 3 pulsen), en is er volgens het NHG wat betreft het aantal pulsen dus geen onderscheid tussen onychomycose bij de teennagels of bij de vingernagels.
Lymfocutane sporotrichose
Volwassenen
Capsule: 100 mg 1×/dag. Behandelduur: variabel, afhankelijk van de ernst van de aandoening of de klinische en mycologische genezing, gemiddeld ca. 3 maanden
Paracoccidioïdomycose
Volwassenen
Capsule: 100 mg 1×/dag. Behandelduur: variabel, afhankelijk van de ernst van de aandoening of de klinische en mycologische genezing, gemiddeld ca. 6 maanden. Er zijn geen gegevens beschikbaar over deze behandeling (en dosering) bij AIDS-patiënten.
Blastomycose
Volwassenen
Capsule: 100 mg 1×/dag, zo nodig verhogen tot 200 mg 2×/dag. Behandelduur: variabel, afhankelijk van de ernst van de aandoening of de klinische en mycologische genezing, gemiddeld ca. 6 maanden.
Histoplasmose
Volwassenen
Capsule: 200 mg 1×/dag, zo nodig verhogen tot 200 mg 2×/dag. Behandelduur: variabel, afhankelijk van de ernst van de aandoening of de klinische en mycologische genezing, gemiddeld ca. 8 maanden.
Systemische aspergillose
Volwassenen
Capsule: 200 mg 1×/dag totdat de kweken negatief of de letsels verdwenen zijn. Bij invasieve infectie starten met 200 mg 3×/dag gedurende 4 dagen, gevolgd door 200 mg 2×/dag ten minste tot het einde van de neutropenie.
Profylaxe voor systemische schimmelinfecties wanneer een episode van neutropenie wordt verwacht
Volwassenen
Drank: 5 mg/kg lichaamsgewicht per dag verdeeld over 2 doses. De behandeling starten onmiddellijk vóór de behandeling met cytostatica en doorgaans 1 week vóór de beenmergtransplantatieprocedure. De behandeling voortzetten tot het aantal neutrofielen weer normaal is (> 1000 cellen/microliter). Overweeg monitoring van de bloedspiegel, vanwege een aanzienlijke interindividuele variatie van farmacokinetische parameters bij deze patiëntengroep. Vooral bij diarree, gastro-intestinaal letsel en wanneer de drank gedurende een langere tijd moet worden toegediend.
Omdat bij schimmelinfecties van de huid pas 2–4 weken na beëindiging van de therapie optimale resultaten worden bereikt, de therapieduur niet te snel verlengen.
Ouderen: Er is op basis van relatief weinig informatie, geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.
Verminderde nierfunctie: De blootstelling aan itraconazol kan lager zijn; overweeg een dosisaanpassing of een andere behandeling.
Verminderde leverfunctie: De blootstelling kan verhoogd zijn bij een verminderde leverfunctie; overweeg een dosisaanpassing.
Toediening
- De capsules tijdens of vlak na de maaltijd in zijn geheel innemen. Patiënten met achloorhydrie (zoals bij gebruik van protonpompremmers) wordt geadviseerd de capsules met zure dranken (zoals koolzuurhoudende frisdrank, jus d'orange, appelsap, sportdrank, ijsthee; echter niet met grapefruit-/pompelmoessap) in te nemen.
- De drank op een lege maag innemen en na inname gedurende minimaal 1 uur niet eten.
Bijwerkingen
Bij opvallend meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme; bv. bij 15–20% van de Aziatische populatie verloopt het metabolisme van voriconazol traag. Van de blanke en negroïde populatie is 3–5% een zgn. 'poor metabolizer'.
Zeer vaak (> 10%): (inspanningsgebonden) dyspneu. Koorts. Reversibele visusstoornissen (ca. 30%, incl. troebel zicht, chromatopsie (chloropsie, cyanopsie, xanthopsie), fotopsie, oscillopsie, halogezicht, kleurenblindheid, nachtblindheid, gezichtsvelduitval, mouches volantes, flikkerscotoom en fotofobie). Hoofdpijn. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Huiduitslag. Perifeer oedeem. Stijging van leverenzymwaarden (ASAT, ALAT, AF, γ-GT, LDH) en van bilirubine.
Vaak (1-10%): hypotensie, tachycardie, bradycardie, supraventriculaire aritmie. 'Acute respiratory distress syndrome' (ARDS), longoedeem. (Trombo)flebitis. Rillingen. Sinusitis. Cheilitis, gingivitis, dyspepsie, obstipatie. (Cholestatische) geelzucht, hepatitis (incl. toxische hepatitis, hepatocellulair letsel, hepatotoxiciteit). Retinale bloeding. Duizeligheid, slaperigheid, tremor, paresthesie, hypertonie (incl. nekstijfheid en tetanie), syncope, convulsies. Hallucinaties, depressie, angst, agitatie, verwardheid, slapeloosheid. Pijn op de borst, rugpijn. Asthenie. Exfoliatieve dermatitis, maculo–papuleuze huiduitslag, aangezichtsoedeem (incl. lipoedeem, mondoedeem, peri-orbitaal oedeem), jeuk, erytheem, alopecia. Acute nierinsufficiëntie, hematurie, verhoogde creatininewaarde in het bloed. Anemie, leukopenie, agranulocytose (incl. (febriele) neutropenie), trombocytopenie (incl. immuungemedieerde trombocytopenie; ITP), pancytopenie. Hypoglykemie, hyponatriëmie, hypokaliëmie.
Soms (0,1-1%): ventrikelfibrilleren, (supra)ventriculaire tachycardie, ventriculaire extrasystolen, verlengd QTc-interval. Ataxie, extrapiramidale stoornis (incl. acathisie en parkinsonisme), hypo-esthesie, perifere neuropathie, dysgeusie, hersenoedeem, encefalopathie (incl. hypoxisch-ischemische en metabole encefalopathie, excl. van hepatische origine). Papiloedeem, oogzenuwstoornis (incl. langdurige optische neuritis), oculogyre crisis, diplopie, scleritis, blefaritis. Oorsuizen, hypoacusie, vertigo. Gezwollen tong, glossitis, gastro-enteritis, duodenitis, pseudomembraneuze colitis. Leverfalen, hepatomegalie, cholecystitis, cholelithiase. Pancreatitis, peritonitis, lymfangitis. Artritis. Proteïnurie, nefritis, tubulusnecrose. Overgevoeligheid, allergische dermatitis, fotosensibilisatie (vooral bij langdurige behandeling), Stevens-Johnsonsyndroom, urticaria, purpura, eczeem. Reactie op de infusieplaats. Griepachtige symptomen, lymfadenopathie. Bijnierschorsinsufficiëntie, hypothyroïdie. Eosinofilie, beenmergfalen. Verhoogde bloedwaarden van ureum, cholesterol.
Zelden (< 0,1%): volledig atrioventriculair blok, bundeltakblok, nodale aritmie, 'torsade de pointes'. Diffuse intravasale stolling. Anafylactoïde reactie, angio-oedeem, actinische keratose, pseudoporfyrie, toxische epidermale necrolyse (TEN), erythema multiforme, geneesmiddeleruptie, geneesmiddelreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom), (verergering van) psoriasis. Nystagmus, Guillain-Barré-syndroom. Hepatische encefalopathie. Optische atrofie, corneatroebeling. Pseudoporfyrie, geneesmiddelovergevoeligheid. Hyperthyroïdie.
Verder zijn gemeld: cutane lupus erythematodes, efeliden, lentigo. Plaveiselcelcarcinoom (bij langere behandeling). (Niet-infectieuze) periostitis.
Bij kinderen is de incidentie van verhoogde transaminasewaarden hoger dan bij volwassenen, ook huidreacties, met name erytheem, komen mogelijk vaker voor.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): dyspneu, hoest. Koorts. Hoofdpijn, duizeligheid. Misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, dyspepsie. Huiduitslag. Hyperglykemie.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid. Bovensteluchtweginfectie zoals rinitis, sinusitis. Hypo-esthesie, dysgeusie. Obstipatie. Jeuk, urticaria. Voorbijgaand of blijvend gehoorverlies, tinnitus. Spier- of gewrichtspijn. Menstruatiestoornis. Trombocytopenie. Afwijkende leverfunctie, stijging van leverenzymwaarden, hyperbilirubinemie.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reactie, angio-oedeem, serumziekte. (Congestief) hartfalen. Levertoxiciteit, acuut (fataal) leverfalen. Pancreatitis. Paresthesie. Visuele stoornissen zoals troebel zicht en diplopie. Alopecia, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), erythema multiforme, exfoliatieve dermatitis, leukocytoclastische vasculitis, fotosensibilisatie. Oedeem. Pollakisurie. Erectiestoornis. Leukopenie. Hypertriglyceridemie. Creatinekinase in bloed verhoogd.
Verder zijn gemeld: hypo- of hypertensie, tachycardie. Borstkaspijn. Verminderde nierfunctie, urine-incontinentie. Flatulentie. Verwardheid, tremor, slaperigheid. Dysfonie. Hyperhidrose. Vermoeidheid. Neutropenie, granulocytopenie. Hyperkaliëmie, hypomagnesiëmie. Verhoogde waarden in bloed van LDH, ureum, γ-GT. Abnormale urineanalyse.
Bij kinderen zijn zeer vaak (> 10%) gemeld: hypertensie, hoesten, koorts, slijmvliesontsteking, huiduitslag, misselijkheid, braken, diarree, buikpijn.
Interacties
Voriconazol is substraat voor én remmer van CYP3A4 (krachtige remming), CYP2C9 en CYP2C19. Gelijktijdig gebruik is daarom gecontra-indiceerd met:
- de CYP3A4-substraten ivabradine, kinidine en pimozide, vanwege QTc-verlenging, en het in zeldzame gevallen optreden van 'torsade de pointes';
- rifampicine, carbamazepine, fenobarbital en sint-janskruid, vanwege klinisch relevante afname van de voriconazolspiegel;
- hoge doses ritonavir (≥ 400 mg 2×/dag) of doses efavirenz van ≥ 400 mg 1×/dag, in verband met klinisch relevante afname van de voriconazolspiegel;
- ergotalkaloïden (bv. ergotamine, methylergometrine), vanwege een verhoogde ergotaminespiegel met ergotisme;
- lurasidon, aangezien bij de verwachte significante toename van de blootstelling aan lurasidon de mogelijkheid van ernstige bijwerkingen bestaat;
- naloxegol, omdat de concentratie naloxegol naar verwachting significant zal stijgen;
- sirolimus, vanwege klinisch belangrijke stijging van de sirolimusspiegel;
- tolvaptan, vanwege waarschijnlijk significante stijging van de plasmaconcentratie van tolvaptan;
- venetoclax tijdens het instellen en de dosistitratiefase, vanwege een waarschijnlijk significante stijging van de venetoclaxspiegel en verhoogd risico op het tumorlysissyndroom.
Venetoclax tijdens de onderhoudsfase: de dosis altijd aanpassen bij combinatie met voriconazol, zie venetoclax#doseringen; controleer goed op tekenen van toxiciteit.
Via remming van CYP3A4 wordt de toxische grens eerder bereikt van: sommige opiaten (alfentanil, fentanyl, sufentanil, methadon en oxycodon), sommige benzodiazepinen (zoals alprazolam en midazolam), ivacaftor, sommige statinen (bv. atorvastatine, simvastatine), tolvaptan, vinca-alkaloïden, sommige HIV–proteaseremmers (bv. saquinavir) en NNRTI's; overweeg verlaging van hun dosis. Comedicatie met everolimus wordt niet aanbevolen vanwege een naar verwachting klinisch belangrijke stijging van de everolimusspiegel. Bij comedicatie met ciclosporine of tacrolimus de dosis hiervan verlagen om nefrotoxiciteit te voorkómen; verlaag de dosis van ciclosporine met 50% en die van tacrolimus met 67%. Na het staken van voriconazol de spiegel van het immunosuppressivum nauwgezet volgen en de dosering zo nodig weer aanpassen. Van tyrosinekinaseremmers die door CYP3A4 worden gemetaboliseerd (bv. axitinib, bosutinib, cabozantinib, ceritinib, cobimetinib, dabrafenib, dasatinib, ibrutinib, nilotinib, ribociclib, sunitinib) kan naar verwachting de plasmaconcentratie stijgen. Een verlaging van de dosis van de tyrosinekinaseremmer wordt aanbevolen.
Vermijd combinatie met rifabutine of fenytoïne vanwege inductie van CYP3A4 door de genoemde stoffen; indien combinatie noodzakelijk is de dosering voriconazol verhogen; zie rubriek Dosering. Controleer bij combinatie met rifabutine nauwgezet volledig bloedbeeld en op bijwerkingen door rifabutine zoals uveïtis. Controleer bij comedicatie met fenytoïne de plasmaspiegel hiervan. Comedicatie met een lage dosering ritonavir (100 mg 2×/dag) alleen op strikte indicatie toepassen. Bij comedicatie met een lage dosering efavirenz de dosering van beide middelen aanpassen; zie rubriek Dosering.
Controleer op bijwerkingen van voriconazol indien dit wordt gebruikt volgend op fluconazol (eveneens een CYP3A4-, CYP2C9- én -2C19-remmer).
De plasmaspiegel van sommige NSAID's (zoals diclofenac en ibuprofen) en van sulfonylureumderivaten (bv. tolbutamide) kan stijgen door remming van CYP2C9 door voriconazol. Bij comedicatie met vitamine K-antagonisten (ook CYP2C9-substraten) kan een toename van de INR optreden.
Plasmaspiegels van protonpompremmers die substraat zijn voor CYP2C19 kunnen stijgen (omeprazol, esomeprazol, lansoprazol en pantoprazol). Bij het starten van voriconazol bij een al ingestelde omeprazolbehandeling van ≥ 40 mg/dag de dosering omeprazol halveren.
Bij langdurig corticosteroïd-gebruik (met inbegrip van inhalatie- en intranasale corticosteroïden) nauwlettend controleren op bijnierschorsdisfunctie, zowel tijdens, als na het staken van de behandeling met voriconazol.
Indien gelijktijdige toediening met letermovir (CYP2C9- en -C19-inductor) niet kan worden vermeden, controleer dan op verminderde effectiviteit van voriconazol.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals:
- vlak na gebruik van enkele andere antimycotica (bv. fluconazol, posaconazol);
- amiodaron, disopyramide, kinidine, sotalol;
- domperidon;
- tricyclische antidepressiva (bv. amitriptyline, nortriptyline);
- sommige antipsychotica (bv. haloperidol, pimozide, sertindol);
- methadon;
- fluorchinolonen (bv. levofloxacine, moxifloxacine), macroliden (bv. claritromycine, erytromycine);
- selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Comedicatie met norethisteron/ethinylestradiol kan de blootstellingen aan deze stoffen en aan voriconazol doen toenemen; controleer op bijwerkingen van de orale anticonceptiva en van voriconazol.
Interacties
Itraconazol remt CYP3A4, 'breast cancer resistance protein' (BCRP) en P-glycoproteïne (Pgp), en is zelf ook substraat voor CYP3A4.
Itraconazol is een sterke remmer van CYP3A. Gebruik van de volgende geneesmiddelen, gelijktijdig met en binnen 2 weken na beëindiging van itraconazol is daarom gecontra-indiceerd:
- door CYP3A gemetaboliseerde substraten die mogelijk het QT-interval kunnen verlengen (disopyramide, kinidine, mizolastine, pimozide en sertindol) en in zeldzame gevallen aanleiding kunnen geven tot 'torsade de pointes';
- oraal toegediend midazolam (vanwege 11-voudige toename van de AUC);
- aliskiren, avanafil, dabigatran, dapoxetine, darifenacine, domperidon, eplerenon;
- ergot-alkaloïden (ergotamine, methylergometrine);
- irinotecan, isavuconazol, ivabradine, lercanidipine, lomitapide, lurasidon, naloxegol, quetiapine, ticagrelor;
- het door CYP3A4 gemetaboliseerde simvastatine, vanwege de kans op sterk verhoogde plasmaspiegels en toxiciteit, incl. rabdomyolyse.
Comedicatie met atorvastatine, bedaquiline, ebastine of eletriptan (CYP3A4-substraten) wordt afgeraden. In bepaalde condities is er ook significante interactie met de volgende CYP3A4-substraten:
- colchicine;
- eliglustat;
- fesoterodine;
- sildenafil voor de indicatie pulmonale hypertensie;
- solifenacine;
- vardenafil;
- zie voor de condities de geneesmiddelteksten.
Bij gelijktijdig gebruik van calciumantagonisten voorzichtig zijn in verband met toename van de kans op hartfalen. De interactie kan via twee wegen optreden, namelijk via remming van CYP3A4 door itraconazol en door het additief negatieve inotrope effect van itraconazol en calciumantagonisten. Controleer op bijwerkingen en verlaag zo nodig de dosering van de calciumantagonist. Gelijktijdig gebruik van de calciumantagonist lercanidipine is gecontra-indiceerd vanwege aanzienlijke toename van de plasmaspiegel ervan.
Spiegelverlaging van andere geneesmiddelen: Itraconazol kan de plasmaspiegel van meloxicam verlagen, naar verwachting treedt ook verlaging van de plasmaspiegel op van regorafenib.
Spiegelverhoging van andere geneesmiddelen:
- Itraconazol kan de plasmaspiegels van de volgende geneesmiddelen verhogen; controleer op bijwerkingen en verlaag zo nodig de dosering van deze geneesmiddelen:
- vitamine K-antagonisten, direct werkende orale anticoagulantia ookwel DOAC's (het DOAC dabigatran is gecontra-indiceerd);
- digoxine (via remming van Pgp);
- HIV-proteaseremmers (zoals ritonavir, saquinavir);
- sommige glucocorticosteroïden (zoals budesonide, dexamethason, fluticason (ook inhalatie) en methylprednisolon);
- sommige immunosuppressiva (ciclosporine, sirolimus, everolimus (bij transplantatie), tacrolimus);
- sommige oncolytica (zoals busulfan, docetaxel, gefitinib), sommige andere oncolytica worden niet aangeraden of kunnen, met voorzichtigheid, wel worden gebruikt, zie hieronder.
- De blootstelling aan cobimetinib neemt met een factor 6,7 toe, die aan olaparib met een factor 2,7; deze combinaties worden niet aangeraden.
- Bij comedicatie met de volgende anti-neoplastische middelen is stijging van de plasmaconcentraties te verwachten, daarom:
- niet aangeraden: axitinib, bosutinib, cabozantinib, ceritinib, crizotinib, dabrafenib, dasatinib, everolimus (bij maligne aandoening), ibrutinib, lapatinib, nilotinib, pazopanib, sunitinib, temsirolimus, trabectedine, trastuzumab-emtansine en vinca-alkaloïden (bv. vinorelbine);
- voorzichtig bruikbaar: oraal alitretinoïne, bortezomib, brentuximab vedotine, erlotinib, idelalisib, imatinib, nintedanib, panobinostat, ponatinib en ruxolitinib.
- Bij comedicatie met de volgende anti-(retro)virale middelen is stijging van de plasmaconcentratie te verwachten, daarom:
- afgeraden: elbasvir/grazoprevir, tenofoviralafenamide en tenofovirdisoproxil;
- voorzichtig bruikbaar: cobicistat, glecaprevir/pibrentasvir en maraviroc.
- Wees verder voorzichtig met fentanyl, alfentanil, sufentanil, buprenorfine (i.v. en sublinguaal), methadon, oxycodon, cannabinoïden, claritromycine, rifabutine, parenteraal midazolam, alprazolam, brotizolam, buspiron, carbamazepine, repaglinide, loperamide, artemether/lumefantrine, kinine, praziquantel en rupatadine.
Spiegelverlaging van itraconazol: Itraconazol wordt zelf (ook) in belangrijke mate gemetaboliseerd door CYP3A4; comedicatie met sterke CYP3A4-induceerders (zoals rifampicine, rifabutine, carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, efavirenz, nevirapine, lumacaftor en sint-janskruid) verlaagt in belangrijke mate de plasmaspiegel van itraconazol en van de actieve metaboliet hydroxy-itraconazol; bij voorkeur niet combineren en itraconazol pas starten na 2 weken ná beëindiging van de CYP3A4-induceerder, dit in verband met de kans op het falen van de behandeling van de schimmelinfectie met itraconazol. Als gelijktijdige toediening noodzakelijk is monitor de antimycotische activiteit en verhoog zo nodig de dosering itraconazol (tot het effect van inductie is uitgewerkt; doorgaans is dat 2 weken na het staken van de induceerder).
Spiegelverhoging van itraconazol:
- Sterke CYP3A4-remmers (bv. cobicistat, ritonavir, saquinavir, claritromycine, erytromycine, ketoconazol, idelalisib) kunnen de plasmaspiegel van itraconazol verhogen.
- De matig-sterke CYP3A4-remmer diltiazem kan de plasmaspiegel van itraconazol waarschijnlijk ook verhogen.
- Ook ciprofloxacine kan de plasmaspiegel van en blootstelling aan itraconazol verhogen.
Gecombineerd gebruik van alle in de lijst hierboven genoemde geneesmiddelen met itraconazol moet voorzichtig gebeuren.
Wees ook voorzichtig met andere hepatotoxische geneesmiddelen als comedicatie, in verband met mogelijk ernstige levertoxiciteit.
Absorptie vanuit de capsule: Middelen die de pH van de maag verhogen (bv. antacida), minstens 2 uur na de inname van itraconazol capsules innemen, omdat de biologische beschikbaarheid van itraconazol uit de capsules beïnvloed wordt door de pH van de maag, dit geldt niet voor de itraconazol drank. Bij gebruik van H2-receptorantagonisten of protonpompremmers of in geval van achloorhydrie de capsules innemen met een koolzuurhoudende frisdrank met een lage pH (bv. cola).
Sorbitol, in de drank, kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in therapeutische doseringen teratogeen gebleken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de behandeling.
Zwangerschap
Itraconazol passeert de placenta (bij ratten).
Teratogenese: Redelijke ervaring met itraconazol tijdens de zwangerschap laat geen eenduidig verhoogd risico op aangeboren afwijkingen zien. Een licht vergroot risico (op specifieke afwijkingen) is met de huidige aantallen onderzochte zwangerschappen (ca. 1000 blootstellingen in het 1e trimester, meestal een kuur van max. 7 dagen) nog niet uit te sluiten. Bij dieren, is bij hoge doses een dosisafhankelijke toename van maternale toxiciteit, embryotoxiciteit en teratogeniteit gebleken (ernstige skeletafwijkingen, encefalokèle, macroglossie).
Advies: Kan volgens Lareb waarschijnlijk veilig worden gebruikt, echter weeg zeker in het 1e trimester zorgvuldig af tegen de ernst van de infectie. Volgens de fabrikant is gebruik gecontra-indiceerd, tenzij er sprake is van een levensbedreigende infectie.
Overig: Volgens de fabrikant dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie én tot de eerstvolgende menstruatie na het eind van de therapie. Propyleenglycol (in de drank) bij voorkeur niet gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.
Advies: Het gebruik van dit middel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Overig: Propyleenglycol (in de drank) bij voorkeur niet gebruiken.
Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor de hulpstof natriumsulfobutylether β-cyclodextrine, zie ook rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Zie voor andere contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- Tekenen van ventriculaire disfunctie zoals congestief hartfalen (aanwezig of in de voorgeschiedenis), tenzij sprake is van een levensbedreigende of andere ernstige infectie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij opvallend weinig werkzaamheid of bij meer of ernstigere bijwerkingen kan er sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme; volg de plasmaspiegel.
Voorzichtig bij overgevoeligheid voor andere azool–antimycotica of ketoconazol (dat niet meer geregistreerd is als antimycoticum).
Voorzichtig bij risicofactoren voor aritmieën en/of QT-verlenging zoals bradycardie, hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, een voorgeschiedenis van cardiotoxische chemotherapie, cardiomyopathieën (m.n. bij aanwezigheid van hartfalen), myocardinfarct, een hogere leeftijd, bestaande symptomatische aritmieën, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen (zie Interacties) en congenitale of verworven QT-verlenging. Elektrolytstoornissen zoals hypokaliëmie, hypocalciëmie en hypomagnesiëmie vóór het instellen en tijdens de behandeling controleren en, indien nodig, corrigeren.
De leverfunctie controleren vóór het begin van de behandeling en ten minste wekelijks gedurende de eerste maand van de behandeling, daarna maandelijks mits de leverfunctie niet verslechtert. Bij klinische klachten en symptomen die overeenkomen met het ontwikkelen van een leveraandoening of bij significante stijging van de leverfunctiewaarden, overwegen de toediening te staken. De leverdisfunctie is meestal reversibel na het staken van de therapie. Er is meer kans op ernstige hepatische reacties bij hematologische maligniteiten. Het gebruik bij ernstige chronische levercirrose (Child–Pughscore 10–15) is niet onderzocht. Er zijn weinig gegevens beschikbaar over de veiligheid bij afwijkende leverenzymwaarden (ASAT, ALAT, AF) of een totaal bilirubine van > 5× de 'upper limit of normal range' (ULN).
Tijdens gebruik van voriconazol de nierfunctie controleren. Bij een matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring van < 50 ml/min) treedt er accumulatie op van de hulpstof natriumsulfobutylether β-cyclodextrine (SBECD), in sommige i.v.-infusievloeistoffen; aanbevolen wordt over te schakelen naar de orale toedieningsvorm.
Bijnierinsufficiëntie is gemeld bij patiënten die andere azolen kregen (bv. ketoconazol), reversibele gevallen zijn gemeld bij patiënten die voriconazol kregen. Controleer nauwlettend op bijnierschorsdisfunctie bij patiënten die langdurig voriconazol en corticosteroïden krijgen (met inbegrip van inhalatie- en intranasale corticosteroïden), zowel tijdens als bij staken van de behandeling met voriconazol.
Bij risicofactoren voor acute pancreatitis, zoals recente chemotherapie, hematopoëtische stamceltransplantatie, is controle aangewezen, bv. van serumamylase of -lipase.
Ernstige huidreacties, die fataal kunnen zijn, zoals het Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse en DRESS-syndroom zijn gemeld; bij een verdere uitbreiding van een eventuele huiduitslag de toediening staken. In verband met fotosensibilisatie blootstelling aan overvloedig zonlicht of UV–stralen vermijden en beschermende maatregelen nemen zoals beschermende kleding en een zonnebrandcrème met een hoge beschermingsfactor. Bij fototoxiciteit is er kans op het ontstaan van plaveiselcelcarcinoom van de huid. Als fototoxische reacties (incl. efeliden, lentigo, actinische keratose, vooral bij langdurige behandeling) optreden, staken van de behandeling overwegen en doorverwijzen naar een dermatoloog. Bij optreden van premaligne huidlaesies of plaveiselcelcarcinoom (SCC) de behandeling staken. Bij kinderen treden vaker fototoxische reacties op; bij risicopatiëntjes ook na staken van de behandeling dermatologische controle blijven uitvoeren.
Bij optreden van skeletpijn de diagnose (niet-infectieuze) periostitis overwegen; overweeg bij radiologische bevestiging het staken van deze therapie.
Bij de profylaxe deze staken bij het optreden van (ernstige) bijwerkingen zoals aanhoudende visuele stoornissen, hepatotoxiciteit, periostitis en ernstige huidreacties (incl. fototoxiciteit, SCC).
Bij kinderen van 2–12 jaar met malabsorptie en een, voor de leeftijd, zeer laag lichaamsgewicht kán de biologische beschikbaarheid beperkt zijn; i.v.-toediening wordt dan aanbevolen. Het gebruik bij kinderen van 2–12 jaar met lever- of nierinsufficiëntie is niet onderzocht. Het gebruik wordt niet aanbevolen bij kinderen < 2 jaar, vanwege onvoldoende gegevens over de veiligheid en werkzaamheid.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtig bij overgevoeligheid voor andere azool–antimycotica omdat niet bekend is of er kruisovergevoeligheid kan optreden.
Itraconazol kan ernstige levertoxiciteit (soms fataal) veroorzaken; dit kan al optreden in de eerste week of de eerste maand van de behandeling. Een behandeling met itraconazol niet starten bij verhoogde leverenzymwaarden, een bestaande actieve leveraandoening óf een door geneesmiddelgebruik veroorzaakte leveraandoening in het verleden, tenzij sprake is van een ernstige of levensbedreigende infectie waarbij de verwachte voordelen opwegen tegen de risico's. Controleer tijdens de behandeling regelmatig de leverenzymwaarden en instrueer de patiënt zich direct te melden als symptomen van hepatitis ontstaan, zoals anorexie, misselijkheid, braken, vermoeidheid, buikpijn en donkere urine. Bij het optreden van deze symptomen, de behandeling onmiddellijk staken en de leverfuncties controleren. In de meeste gevallen van ernstige hepatotoxiciteit betrof het patiënten die voorafgaand aan de behandeling al een leveraandoening hadden, behandeld werden voor systemische indicaties, die leden aan andere ernstige aandoeningen en/of die andere hepatotoxische geneesmiddelen gebruikten. In enkele gevallen betrof het patiënten zonder bestaande leveraandoening.
Hartfalen: Alleen op zeer strikte indicatie toepassen bij patiënten met hartfalen (ook in de voorgeschiedenis) vanwege het negatief inotrope effect van itraconazol (vooral bij de hogere dosering van 400 mg/dag), zie ook de rubriek Contra-indicaties. Houd bij de afweging om een dergelijke patiënt toch te behandelen met itraconazol rekening met factoren als de ernst van de indicatie, de dosis en duur van de behandeling en individuele risicofactoren voor hartfalen. Risicofactoren voor optreden van hartfalen zijn bestaande ischemische hartziekte, hartklepaandoeningen, belangrijke longziekten zoals COPD; en nierfalen en andere oedemateuze aandoeningen. Instrueer de patiënt over de symptomen van hartfalen en controleer hier tijdens de behandeling op. Als dergelijke symptomen optreden de behandeling met itraconazol staken.
Bij een verminderde nierfunctie kan de itraconazol-blootstelling lager zijn; een grote interindividuele variatie is waargenomen bij patiënten met nierinsufficiëntie bij gebruik van de capsules.
Cystische fibrose (CF): Bij CF-patiënten is bij gebruik van de drank variabiliteit in de plasmaspiegel van itraconazol waargenomen. Die kan leiden tot subtherapeutische concentraties. Het risico hierop is mogelijk hoger bij een leeftijd < 16 jaar. Overweeg bij uitblijven van respons, over te schakelen naar een andere therapie.
Verminderde maag-darmmotiliteit: Overweeg 'therapeutic drug monitoring' (TDM) bij patiënten met een verminderde maag-darmmotiliteit.
Neuropathie: Staak de behandeling bij het optreden van de eerste tekenen van neuropathie.
Gehoorverlies verdwijnt meestal na staken van de behandeling, maar kan bij sommige patiënten aanhouden. Bij verschillende meldingen van gehoorverlies betrof het gelijktijdig gebruik met kinidine, wat gecontra-indiceerd is (zie rubriek Contra-indicaties).
Bij profylaxe bij neutropenische patiënten is diarree de meest voorkomende bijwerking. Dit kan leiden tot verminderde absorptie van itraconazol en wijziging van de microbiologische flora in de darm in het voordeel van schimmelkolonisatie; overweeg het staken van de behandeling.
Langdurig gebruik (> 6 mnd. of cumulatief > 6 mnd.) wordt afgeraden, tenzij er therapeutisch geen alternatief voorhanden is.
Onderzoeksgegevens en ervaring:
- Over het gebruik bij ouderen zijn weinig gegevens. Houd bij hen rekening met het vaker voorkomen van een verminderde lever-, nier- of hartfunctie, en met andere comorbiditeit en comedicatie (zie ook rubriek Interacties).
- Er zijn weinig gegevens over itraconazol bij een verminderde lever- en/of nierfunctie. Er zijn geen gegevens over langdurig gebruik van itraconazol bij patiënten met levercirrose.
- Er zijn weinig gegevens over het gebruik van itraconazol bij kinderen.
- Over de werkzaamheid bij paracoccidioïdomycose bij AIDS-patiënten zijn geen gegevens beschikbaar.
Hulpstoffen: Propyleenglycol, in de drank (104 mg propyleenglycol/ml), bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met voriconazol contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met itraconazol contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Triazoolderivaat met breedspectrum antifungale activiteit. Voriconazol remt de – door het fungale CYP gemedieerde – demethylering van 14α-sterol, een essentiële stap in de fungale biosynthese van ergosterol. Voriconazol is selectiever voor de fungale CYP–enzymen van schimmels dan voor de verschillende CYP–enzymensystemen van zoogdieren.
Een gedeeltelijke of volledige respons is gezien bij:
- Aspergillus spp. (waaronder A. flavus, A. fumigatus, A. terreus, A. niger, A. nidulans);
- Candida spp. (waaronder fluconazol-resistente stammen van C. albicans en C. glabrata, het fluconazol-resistente C. krusei, en verder C. parapsilosis, C. tropicalis en een beperkt aantal van C. dubliniensis, C. inconspicua en C. guilliermondii;
- Fusarium spp. en Scedosporium spp. (waaronder S. apiospermum en S. prolificans).
- Verder ook bij geïsoleerde gevallen van schimmelinfectie met: Alternaria spp., Blastomyces dermatitidis, Blastoschizomyces capitatus, Cladosporium spp., Coccidioides immitis, Conidiobolus coronatus, Cryptococcus neoformans, Exserohilum rostratum, Exophiala spinifera, Fonsecaea pedrosoi, Madurella mycetomatis, Paecilomyces lilacinus, Penicillium spp. (waaronder P. marneffei), Phialophora richardsiae, Scopulariopsis brevicaulis en Trichosporon spp. (waaronder T. beigelii).
In vitro is werkzaamheid waargenomen tegen klinische isolaten van: Acremonium spp., Alternaria spp., Bipolaris spp., Cladophialophoa spp. en Histoplasma capsulatum.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal: snel en bijna volledig, minder bij inname met een vetrijke maaltijd. |
F | van tablet en suspensie is ca. 96%. |
T max | 1–2 uur (oraal). |
V d | ca. 4,6 l/kg. |
Overig | Er is uitgebreide distributie over de weefsels. Voriconazol passeert de bloed–hersenbarrière. |
Overig | Therapeutische plasmaspiegel (dal): 2–5 mg/liter. |
Metabolisering | in de lever door vooral CYP2C19 en verder door CYP2C9 en CYP3A4 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vnl. (≥ 80%) met de urine, < 2% onveranderd. Hemodialyse kan voriconazol en ook de hulpstof SBECD verwijderen uit de circulatie. |
T 1/2el | door niet–lineaire kinetiek sterk afhankelijk van de dosis: ca. 6 uur bij 200 mg oraal. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Synthetisch triazoolderivaat. Itraconazol remt het enzym lanosterol 14α-demethylase (CYP51), dat bij gisten en schimmels een essentiële stap in de biosynthese van ergosterol katalyseert. Hierdoor beschadigt de plasmamembraan van de gist of schimmel, waardoor de membraanpermeabiliteit verandert en essentiële celbestanddelen verloren gaan. Itraconazol heeft een fungicide werking tegen dermatofyten, gisten, Aspergillus spp. en andere pathogene fungi.
Doorgaans gevoelig voor itraconazol zijn:
- Schimmels: Aspergillus spp. (uitgezonderd sommige stammen van A. fumigatus); Coccidioides immitis, Geotrichum spp., Pseudallescheria boydii en Trichosporon spp.
- Gisten: Candida albicans,Candida parapsilosis, Cryptococcus neoformans en Malassezia spp. (voorheen Pityrosporum).
- Dermatofyten: Epidermophyton floccosum, Microsporum spp. en Trichophyton spp.
- Dimorfe fungi: Blastomyces dermatitidis, Cladosporium spp., Fonsecaea spp., Histoplasma spp., Paracoccidioides brasiliensis, Sporothrix schenckii en Talaromyces marneffei (voorheen Penicillium marneffei).
Een verworven resistentie kan een probleem zijn bij:
- Schimmels: sommige stammen van Aspergillus fumigatus;
- Gisten: Candida krusei en de van nature intermediair gevoelige Candida glabrata en Candida tropicalis.
Kruisresistentie is mogelijk binnen de groep van (tri)azolen. Bij systemische Candida-infecties met (vermoedelijk) fluconazol-resistente stammen, kan niet worden aangenomen dat deze stammen gevoelig zijn voor itraconazol; bepaal daarom de gevoeligheid voordat met de behandeling met itraconazol wordt begonnen.
Inherent resistent zijn:
- Mucormycetes (voorheen Zygomycetes) (bv. Lichtheimia spp. (voorheen Absidia spp.), Mucor spp., Rhizomucor spp. en Rhizopus spp.);
- Fusarium spp., Lomentospora prolificans (voorheen Scedosporium proliferans) en Scopulariopsis spp.
Bij schimmelinfecties van de huid worden optimale klinische en mycologische resultaten bereikt na 2–4 weken en bij schimmelinfecties van de nagels na 6–9 maanden.
Kinetische gegevens
F | capsule: ca. 55%; maximaal bij inname direct na de maaltijd en als de pH van de maag laag is. |
F | drank: ca. 55% wanneer ingenomen met voedsel en ca. 85% wanneer ingenomen zonder voedsel. |
T max | capsule: na 2–5 uur; drank: binnen 2,5 uur (bij inname zonder voedsel). |
V d | > 10 l/kg, met uitgebreide distributie in weefsels: de concentratie in de longen, nieren, maag, lever, milt, bot en spieren is 2–3× zo hoog vergeleken met die in het plasma, en in keratinebevattende weefsels (in het bijzonder de huid en nagels) tot 4× zo hoog. Plasma-dalconcentraties van de hydroxy-metaboliet zijn ca. 2× hoger dan van itraconazol. |
Lipofiliteit | grote affiniteit voor lipiden. |
Eiwitbinding | 99,8% (itraconazol), 99,6% (hydroxy-metaboliet), voornamelijk aan albumine. |
Overig | De concentraties in de cerebrospinale vloeistof zijn veel lager dan in plasma, maar er is werkzaamheid aangetoond tegen infecties in de cerebrospinale vloeistof. |
Overig | Steady-state: binnen 15 dagen. Vanwege een niet-lineaire kinetiek is accumulatie in plasma na herhaalde toediening mogelijk. Na een behandeling van enkele weken blijven in de huid nog gedurende 2–4 weken en in de nagels (na 3 maanden behandeling) gedurende minimaal 6(-9) maanden, therapeutische spiegels aanwezig. In vaginaal weefsel is nog gedurende 2–3 dagen na de behandeling (voor vulvovaginale candididiasis) een therapeutische concentratie aanwezig. |
Metabolisering | Uitgebreid in de lever voornamelijk via CYP3A4 tot o.a. de even actieve metaboliet hydroxy-itraconazol. |
Eliminatie | Vnl. als inactieve metabolieten, met de gal via de feces (ca. 54%) en met de urine (ca. 35%). De eliminatie van onveranderd itraconazol met de feces varieert van 3–18%, onveranderd itraconazol en de hydroxy-metaboliet in de urine bedraagt < 1% van de dosis. Itraconazol wordt niet geëlimineerd via hemodialyse. Ook peritoneale dialyse heeft waarschijnlijk geen significant effect op de farmacokinetiek van itraconazol. De eliminatie vanuit de huid is afhankelijk van de (re)generatie van de epidermis en uitscheiding via de talg- en in mindere mate zweetklieren. Eliminatie vanuit de nagels is afhankelijk van de groeisnelheid van de nagels. |
T 1/2el | 16–28 uur na een eenmalige dosis en 34–42 uur bij 'steady state', bij levercirrose langer (37 ± 17 uur, de AUC is echter vergelijkbaar met die bij gezonde proefpersonen). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
voriconazol hoort bij de groep triazolen.
Groepsinformatie
itraconazol hoort bij de groep triazolen.