Samenstelling
Tecentriq Aanvullende monitoring Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 60 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 14 ml (= 840 mg), flacon 20 ml (= 1200 mg)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Yervoy XGVS Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, flacon 40 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Blincyto XGVS Aanvullende monitoring Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 38,5 microg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 10 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor atezolizumab bij urotheelcelcarcinoom van de urinewegen na eerdere platinumbevattende chemotherapie staat het advies van commissie BOM (2018) op NVMO.org. De geldende behandelrichtlijn voor gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom van de blaas staat op oncoline.nl.
Voor atezolizumab bij eerder behandeld, gevorderd NSCLC (2018) en gemetastaseerd, niet-plaveiselcellig NSCLC (2019) staan de adviezen van commissie BOM op NVMO.org. De geldende behandelrichtlijn voor gevorderd of gemetastaseerd NSCLC staat op oncoline.nl.
Voor atezolizumab bij 'extensive stage' SCLC in combinatie met chemotherapie staat het advies van commissie BOM (2019) op NVMO.org. De geldende behandelrichtlijn voor 'extensive stage' Kleincellig longcarcinoom staat op oncoline.nl.
De geldende behandelrichtlijn voor triple negatieve borstkanker staat onder adjuvante systemische therapie/chemo/HER2-negatieve borstkanker op oncoline.nl.
Advies
Voor ipilimumab in combinatie met nivolumab bij inoperabel of gemetastaseerd melanoom staat het advies van de commissie BOM op NVMO.org (2016). Zie voor het advies van de werkgroep Melanoom van WIN-O de Behandeling van het gemetastaseerd melanoom anno 2016 (pdf 0,2 MB). Zie voor de behandeling van melanoom de geldende behandelrichtlijn op oncoline.nl.
Voor ipilimumab in combinatie met nivolumab bij gemetastaseerd heldercellig niercelcarcinoom staat het advies van de commissie BOM op NVMO.org (2019). Voor de behandeling van niercelcarcinoom staat op oncoline.nl de geldende behandelrichtlijn (2010).
Advies
Voor ALL staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn (concept, 2017).
Indicaties
Lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom (UC) als monotherapie bij volwassenen:
- na eerdere behandeling met platina-bevattende chemotherapie, of
- voor wie cisplatine ongeschikt is én bij wie de tumoren een PD-L1-expressie hebben van ≥ 5%.
Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen:
- als monotherapie bij lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte na eerdere behandeling met chemotherapie. Bij EGFR-activerende mutaties of ALK-positieve mutaties eerst doelgerichte therapieën geven vóórdat een behandeling met atezolizumab wordt gestart.
- in combinatie met bevacizumab, paclitaxel en carboplatine als eerstelijnsbehandeling van gemetastaseerd niet-plaveiselcel NSCLC. Bij EGFR-activerende mutaties of ALK-positieve mutaties deze combinatie alléén starten na falen van geschikte doelgerichte therapie.
- in combinatie met NAB-paclitaxel (Abraxane) en carboplatine als eerstelijnsbehandeling van niet-plaveiselcel NSCLC, zónder dat sprake is van EGFR-activerende mutaties of ALK-positieve mutaties.
Extensive-stage kleincellig longcarcinoom (ES-SCLC) bij volwassenen:
- in combinatie met carboplatine en etoposide als eerstelijnsbehandeling.
Triple negatieve borstkanker (TNBC) bij volwassenen:
- in combinatie met nab-paclitaxel (Abraxane) bij inoperabele, lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte, bij wie de tumoren een PD-L1-expressie hebben van ≥ 1% en die niet eerder zijn behandeld met chemotherapie voor gemetastaseerde ziekte.
Indicaties
Inoperabel of gemetastaseerd melanoom in een gevorderd stadium:
- als monotherapie bij volwassenen en kinderen van ≥ 12 jaar;
- in combinatie met nivolumab bij volwassenen met een lage tumor PD-L1 expressie.
Gevorderd niercelcarcinoom (RCC):
- in combinatie met nivolumab als eerstelijnsbehandeling bij volwassenen met een intermediair/ongunstig risicoprofiel.
Indicaties
Als monotherapie bij Philadelphia-chromosoom-negatieve, CD19-positieve precursor-B acute lymfoblastenleukemie (ALL) bij:
- volwassenen met recidiverende of refractaire ziekte;
- volwassenen met precursor-B ALL in de eerste of tweede complete remissie, met minimale restziekte (MRD) ≥ 0,1%;
- kinderen ≥ 1 jaar met recidiverende of refractaire precursor-B ALL na minimaal twee behandelingen óf met recidiverende ziekte na een allogene hematopoëtische stamceltransplantatie.
Dosering
Dosisverlaging van atezolizumab wordt niet aanbevolen.
Overweeg premedicatie met antipyretica en antihistaminica tegen infusiegerelateerde bijwerkingen.
lokaal gevorderd of gemetastaseerd urotheelcarcinoom of NSCLC:
Volwassenen (incl. ouderen):
Monotherapie: er zijn drie doseerschema's mogelijk: i.v. infusie: 840 mg elke 2 weken óf 1200 mg elke 3 weken óf 1680 mg elke 4 weken óf 1200 mg elke 3 weken. De aanvangsdosis toedienen gedurende 60 min. Als de eerste infusie goed wordt verdragen, dan kunnen de daarop volgende infusies worden toegediend in 30 min. De behandeling voortzetten tot verlies van klinisch voordeel of onaanvaardbare toxiciteit.
Niet-plaveiselcel NSCLC in combinatie met bevacizumab, paclitaxel en carboplatine:
Volwassenen (incl. ouderen):
Inductiefase: i.v. infusie: 1200 mg, gevolgd door bevacizumab, paclitaxel en daarna carboplatine, elke 3 weken gedurende 4–6 cycli. Zie voor doseringen van bevacizumab, paclitaxel en carboplatine bevacizumab, paclitaxel en carboplatine.
Onderhoudsfase: na de inductiefase volgt de onderhoudsfase zónder chemotherapie: i.v. infusie: 1200 mg, gevolgd door bevacizumab, elke 3 weken. De behandeling voortzetten tot verlies van klinisch voordeel of onaanvaardbare toxiciteit.
Niet-plaveiselcel NSCLC in combinatie met NAB-paclitaxel en carboplatine:
Volwassenen (incl. ouderen):
Inductiefase: i.v. infusie: 1200 mg, gevolgd door NAB-paclitaxel en carboplatine op dag 1, elke 3 weken gedurende 4–6 cycli. Dien NAB-paclitaxel óók op dag 8 en 15 toe.
Onderhoudsfase: na de inductiefase volgt de onderhoudsfase zónder chemotherapie: 1200 mg via i.v. infusie, elke 3 weken. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Voortzetten van de behandeling ná ziekteprogressie kan worden overwogen.
'Extensive-stage' kleincellig longcarcinoom:
Volwassenen (incl. ouderen):
Inductiefase: i.v. infusie: 1200 mg, gevolgd door carboplatine en daarna etoposide op dag 1, elke 3 weken gedurende 4 cycli. Dien etoposide óók toe op dag 2 en 3.
Onderhoudsfase: na de inductiefase volgt de onderhoudsfase zónder chemotherapie: 1200 mg via i.v. infusie, elke 3 weken. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Voortzetten van de behandeling ná ziekteprogressie kan worden overwogen.
Triple negatieve borstkanker:
Volwassenen (incl. ouderen):
i.v. infusie: 840 mg, gevolgd door NAB-paclitaxel 100 mg/m² lichaamsoppervlakte. De cyclusduur is 28 dagen: dien atezolizumab toe op dag 1 en 15 en NAB-paclitaxel op dag 1, 8 en 15. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Nierfunctiestoornis: bij licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Er kan geen doseeradvies worden gegeven over het gebruik bij ernstig verminderde nierfunctie vanwege onvoldoende gegevens.
Leverfunctiestoornis: bij licht verminderde leverfunctie (bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN, óf bilirubine 1,0–1,5 × ULN en elke ASAT) is geen dosisaanpassing nodig. Er kan geen doseeradvies worden gegeven over het gebruik bij matig en ernstig verminderde leverfunctie (bilirubine ≥ 1,5× ULN) vanwege onvoldoende gegevens.
Ernstige bijwerkingen: zie voor de richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (pneumonitis, myocarditis, nefritis, hepatitis, colitis, pancreatitis, endocrinopathieën, infusiegerelateerde bijwerkingen, huiduitslag, neurologische bijwerkingen, overige immuungerelateerde bijwerkingen) en voor de behandeling van deze bijwerkingen de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, o.a. tabel 1, en rubriek 4.4). Dosisverlaging van atezolizumab wordt niet aanbevolen.
Gemiste dosis: een gemiste dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Het toedieningsschema dan zó aanpassen dat de tijd tussen de doses 3 weken blijft.
Toedieningsinformatie: het concentraat toevoegen aan 250 ml 0,9% NaCl-oplossing; 1 ml bevat dan ca. 4,4 mg atezolizumab. De infusievloeistof na bereiding onmiddellijk i.v. toedienen over een periode van 60 min. Als de eerste infusie goed wordt verdragen, dan kunnen de daarop volgende infusies worden toegediend in 30 min.
Dosering
Premedicatie tegen infusiereacties kan nodig zijn.
Inoperabel of gemetastaseerd melanoom:
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar:
Monotherapie: Inductieschema: i.v. 3 mg/kg lichaamsgewicht elke 3 weken, met een totaal van 4 doses. Het volledige schema geven, ongeacht het verschijnen van nieuwe laesies of groei van bestaande laesies. Na voltooiing van de inductietherapie de tumorrespons evalueren.
Volwassenen:
Combinatietherapie: eerste fase: i.v. 3 mg ipilimumab/kg lichaamsgewicht in combinatie met nivolumab 1 mg/kg, elke 3 weken, met een totaal van 4 doses. Daarna de tweede fase: monotherapie met nivolumab i.v. 240 mg elke 2 weken óf 480 mg elke 4 weken. De tweede fase starten 3 weken na de laatste toediening van de combinatie (bij de 240 mg/2 weken) óf 6 weken na de laatste toediening van de combinatie (bij de 480 mg/4 weken).
Niercelcarcinoom (RCC):
Volwassenen:
Eerste fase: i.v. 1 mg ipilimumab/kg lichaamsgewicht in combinatie met nivolumab (3 mg/kg), elke 3 weken, met een totaal van 4 doses. Tweede fase: monotherapie met nivolumab i.v. 240 mg elke 2 weken óf 480 mg elke 4 weken. De tweede fase starten 3 weken na de laatste toediening van de combinatie (bij de 240 mg/2 weken) óf 6 weken na de laatste toediening van de combinatie (bij 480 mg/4 weken).
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd; er zijn overigens relatief weinig gegevens van eerstelijns RCC-patiënten ≥ 75 jaar.
Nierfunctiestoornis: op basis van farmacokinetische gegevens is de verwachting dat een dosisaanpassing bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis niet nodig is; er kan geen dosisaanbeveling worden gedaan bij een ernstige nierfunctiestoornis vanwege onvoldoende gegevens.
Leverfunctiestoornis: op basis van farmacokinetische gegevens is de verwachting dat een dosisaanpassing bij een lichte leverfunctiestoornis niet nodig is; er kan geen dosisaanbeveling worden gedaan bij een matige tot ernstige leverfunctiestoornis (transaminasen ≥ 5 × ULN ('upper limit of normal range') of bilirubine > 3 × ULN) vanwege onvoldoende gegevens.
Ernstige bijwerkingen: bij immuungerelateerde bijwerkingen kan het nodig zijn verdere behandeling uit te stellen of te staken; dosisverlaging wordt niet aanbevolen. Zie voor richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (gastro-intestinaal, hepatisch, dermaal, neurologisch, andere orgaansystemen (met nefritis, pneumonitis, pancreatitis, niet-infectieuze myocarditis) de productinformatie (SPC) van de fabrikant (rubriek 4.2, tabellen 3A en 3B (monotherapie) en 3C (combinatietherapie; eerste en tweede fase)), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Toedieningsinformatie: met of zonder verdunning toedienen via een i.v.-infuus; 1 mg/kg toedienen gedurende 30 minuten, 3 mg/kg toedienen gedurende 90 minuten. De infusievloeistof kan worden verdund (NaCl 0,9% of glucose 5%) tot een concentratie van 1–4 mg/ml. Niet toedienen als bolusinjectie. Bij combinatie met nivolumab: nivolumab als eerste toedienen, gevolgd door ipilimumab op dezelfde dag. Gebruik aparte infuuszakken en filters.
Dosering
Voorafgaand aan en tijdens de behandeling wordt profylactisch intrathecale chemotherapie aanbevolen ter preventie van recidief ALL in het centraal zenuwstelsel (CZS).
Ziekenhuisopname wordt aanbevolen bij de behandeling van recidiverende of refractaire precursor-B acute lymfoblastenleukemie (ALL) gedurende minimaal de eerste 9 dagen van de 1e cyclus en minimaal de eerste 2 dagen van de 2e cyclus, en bij behandeling van precursor-B ALL met minimale restziekte gedurende minimaal de eerste 3 dagen van de 1e cyclus en minimaal de eerste 2 dagen van de daaropvolgende cycli. Bij (een voorgeschiedenis van) pathologie van het CZS wordt ziekenhuisopname aanbevolen gedurende minimaal de eerste 14 dagen van de 1e cyclus en ten minste de eerste 2 dagen van de 2e cyclus. Let op: er is laat optreden van eerste neurologische bijwerkingen waargenomen. Bij alle eventueel daaropvolgende cycli is medisch toezicht tijdens toediening nodig.
Premedicatie:
- Indicatiespecifiek:
- Bij recidiverend of refractair precursor-B ALL (dat Philadelphia-chromosoom negatief (Ph-) én CD19-positief is): bij volwassenen: 1 uur voorafgaand aan elke cyclus i.v. dexamethason 20 mg. Premedicatie bij kinderen: 6-12 uur voorafgaand aan cyclus 1 oraal of i.v. dexamethason 10 mg/m2 (max 20 mg), gevolgd door 30 minuten voorafgaand aan cyclus 1 oraal of i.v. dexamethason 5 mg/m2.
- Bij Ph-, CD19-positief precursor-B ALL met minimale restziekte (MRD-positief): bij volwassenen: geef 1 uur voorafgaand aan elke cyclus i.v. prednison 100 mg of equivalent (bv. dexamethason 16 mg).
- In het algemeen: Tevens wordt voor volwassenen en kinderen een antipyreticum (zoals paracetamol) aanbevolen gedurende de eerste 48 uur van elke cyclus. Vooral bij een hoge tumorlast maatregelen nemen in verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom, zoals vóór en tijdens de therapie zorgen voor voldoende hydratie, alkalisatie van de urine en toediening van allopurinol of rasburicase en indien sprake is van ≥ 50% leukemische blasten in het beenmerg óf > 15.000 leukemische blasten/microliter perifeer bloed, tevens aanvullend dexamethason (bij volwassenen max. 24 mg/dag).
Recidiverend of refractair precursor-B ALL (dat Philadelphia-chromosoom-negatief én CD19-positief is):
Volwassenen (incl. ouderen) en kinderen met een lichaamsgewicht ≥ 45 kg:
In eerste instantie bestaat de behandeling uit 2 cycli. Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Tussen opeenvolgende cycli is er een behandelvrij interval van 14 dagen (2 weken). Aanbevolen dosering: cyclus 1: dag 1 t/m 7: 9 microg/dag, dag 8 t/m 28: 28 microg/dag. Na een behandelvrij interval van 2 weken begint cyclus 2: dag 1 t/m 28: 28 microg/dag. Indien na deze 2 cycli een complete remissie is bereikt, kunnen nog 3 extra cycli als consolidatiebehandeling gegeven worden, steeds voorafgegaan door een behandelvrij interval van 2 weken. De dosering hierbij is dezelfde als van cyclus 2.
Volwassen (incl. ouderen) en kinderen met een lichaamsgewicht < 45 kg.
In eerste instantie bestaat de behandeling uit 2 cycli. Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Tussen opeenvolgende cycli is er een behandelvrij interval van 14 dagen (2 weken). Er wordt gedoseerd aan de hand van het lichaamsoppervlak: cyclus 1: dag 1 t/m 7: 5 microg/m 2/dag, max. 9 microg/dag, dag 8 t/m 28: 15 microg/m 2/dag, max. 28 microg/dag. Na een behandelvrij interval van 2 weken begint cyclus 2: dag 1 t/m 28: 15 microg/m 2/dag, max. 28 microg/dag. Indien na deze 2 cycli een complete remissie is bereikt, kunnen nog 3 extra cycli als consolidatiebehandeling gegeven worden, steeds voorafgegaan door een behandelvrij interval van 2 weken. De dosering hierbij is dezelfde als van cyclus 2.
Precursor-B ALL in eerste of tweede remissie met minimale restziekte (en die Philadelphia-chromosoom-negatief én CD19-positief is):
Volwassenen (incl. ouderen) met een lichaamsgewicht ≥ 45 kg:
1 cyclus inductiebehandeling en max. 3 cycli consolidatiebehandeling, Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Tussen opeenvolgende cycli is er een behandelvrij interval van 14 dagen (2 weken). Aanbevolen dosering voor zowel inductiecyclus 1 als consolidatiecycli 2-4: dag 1 t/m 28: 28 microg/dag.
Nier- of leverfunctiestoornis: bij een lichte of matige stoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan er geen doseeradvies worden gegeven bij een ernstige stoornis.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (cytokineafgiftesyndroom, tumorlysissyndroom, neurologische toxiciteit, verhoogde leverenzymwaarden, overige klinisch significante bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 2).
Toedieningsinformatie: na reconstitutie en verdunning de oplossing met een infuuspomp (met steriel, niet-pyrogeen inline-filter met lage eiwitbinding (poriegrootte 0,2 microm) als continue i.v. infusie toedienen met een constante infusiesnelheid gedurende 24, 48, 72 of (max.) 96 uur per zak; deze infusieduur wordt bepaald door de behandelend arts. Om redenen van steriliteit de infuuszak ten minste elke 96 uur verwisselen. Zie voor de verschillende opties de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2). De blinatumomab-infusielijn of intraveneuze katheter niet spoelen, dit geldt met name bij het wisselen van de infuuszakken of voltooiing van de infusie, ter voorkoming van overmatige dosering. Bij toediening via een multilumen-veneuze katheter, blinatumomab infunderen via een apart lumen.
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): dyspneu (bij ca. 21%), hoest. Misselijkheid (bij ca. 24%), braken, diarree (bij ca. 20%). Verminderde eetlust (bij ca. 26%). Urineweginfecties. Vermoeidheid (bij ca. 36%), asthenie, koorts (bij ca. 20%). Gewrichtspijn, rugpijn, spierpijn. Jeuk, huiduitslag (bij ca. 20%; waaronder erytheem, maculeuze of maculopapuleuze uitslag, papulosquameuze uitslag, pustuleuze uitslag, dermatitis (allergisch, bulleus, acneïform, exfoliatief, seborroïsch), folliculitis, steenpuist, acne, eczeem, hand-voetsyndroom, erythema multiforme).
Vaak (1-10%): hypotensie. Pneumonitis, hypoxie, verstopte neus, nasofaryngitis. Dysfagie, keelpijn, colitis, buikpijn. Hepatitis (incl. auto-immuunhepatitis). Infusiegerelateerde reactie (incl. cytokine release syndroom), griepachtige verschijnselen, rillingen. Overgevoeligheid. Hypothyroïdie (incl. thyroïditis). Trombocytopenie. Hypokaliëmie, hyponatriëmie, hyperglykemie. Stijging ALAT, ASAT.
Soms (0,1-1%): pancreatitis. Meningo-encefalitis, syndroom van Guillain-Barré, demyeliniserende polyneuropathie. Myositis (incl. rabdomyolyse). Hyperthyroïdie, diabetes mellitus, bijnierinsufficiëntie.
Zelden (0,01-0,1%): myocarditis. Nefritis (incl. Henoch-Schönlein-purpura-nefritis). Myastheen syndroom. Hypofysitis. Stijging serumamylase.
Combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Dyspneu, hoesten, longinfectie (waaronder (tracheo-)bronchitis, pneumonie, infectieuze pleurale effusie, longabces, pyopneumothorax). Misselijkheid (bij ca. 36%), braken, diarree (bij ca. 29%), obstipatie (bij ca. 27%). Perifere neuropathie (bij ca. 28%; incl. polyneuropathie, herpes zoster), duizeligheid, hoofdpijn. Gewrichtspijn, rugpijn, spierpijn (bij ca. 21%). Jeuk, huiduitslag (bij ca. 28%; waaronder erytheem, maculeuze of maculopapuleuze uitslag, papulosquameuze uitslag, pustuleuze uitslag, dermatitis (allergisch, bulleus, acneïform, exfoliatief, seborroïsch), folliculitis, steenpuist, acne, eczeem, hand-voetsyndroom, erythema multiforme), alopecia (bij ca. 33%). Gewrichtspijn, spierpijn, rugpijn. Verminderde eetlust (bij ca. 25%). Vermoeidheid (bij ca. 35%), koorts, asthenie. Hypothyroïdie. Anemie (bij ca. 36%), trombocytopenie (bij ca. 24%), neutropenie (bij ca. 35%; incl. febriele neutropenie, neutropene sepsis), leukopenie.
Vaak (1-10%): syncope. Stomatitis, smaakstoornis. Dysfonie. Hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypomagnesiëmie. Stijging ALAT, ASAT.
Verder zijn gemeld: bloedneus, hemoptoë/longbloeding, CVA (met fataal verloop). Mucositis.
Verder zijn nog bijwerkingen mogelijk zoals vermeld bij atezolizumab monotherapie en bij bevacizumab, paclitaxel, carboplatine en etoposide.
Bijwerkingen
Een aantal bijwerkingen van ipilimumab hebben een immuungerelateerde achtergrond. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): verminderde eetlust, misselijkheid, braken, diarree. Huiduitslag, jeuk. Koorts, vermoeidheid. Reactie op de injectieplaats.
Vaak (1-10%): tumorpijn. Anemie, lymfopenie. Hypopituïtarisme (inclusief hypofysitis), hypothyroïdie. Dehydratie, hypokaliëmie. Verwarde toestand. Perifere sensorische neuropathie, duizeligheid, hoofdpijn, lethargie. Wazig zien. Hypotensie, overmatig blozen, opvliegers. Dyspneu, hoesten. Gastro-intestinale bloeding, colitis, obstipatie, gastro-oesofageale refluxziekte, buikpijn. Leverfunctiestoornis. Dermatitis, erytheem, vitiligo, urticaria, eczeem, alopecia, nachtzweten, droge huid. Artralgie, spierpijn, botpijn, pijn in hals of nek, pijn in de extremiteiten, rugpijn, spinale pijn, spierspasmen. Influenza-achtige ziekte, koude rillingen, asthenie, oedeem. Stijging van ALAT, ASAT, AF, verhoogde waarde bilirubine, afname lichaamsgewicht.
Soms (0,1-1%): sepsis, septische shock, systemisch inflammatoir respons syndroom (SIRS), multi-orgaanfalen, meningitis (aseptisch), auto-immuungerelateerde encefalitis, gastro-enteritis, diverticulitis, urineweginfectie, bovenste- of ondersteluchtweginfectie. Hemolytische anemie, trombocytopenie, eosinofilie, neutropenie. Paraneoplastisch syndroom. Bijnierinsufficiëntie, hyperthyroïdie, hypogonadisme, amenorroe. Tumorlysissyndroom, infusiegerelateerde reactie. Aritmie, atriumfibrilleren. Vasculitis, angiopathie, perifere ischemie, orthostatische hypotensie. Respiratoir falen, longinfiltraat, pulmonaal oedeem, pneumonitis. Nierfalen, glomerulonefritis, autoimmuun nefritis, niertubulus acidose, hematurie. Guillain-Barrésyndroom, neuropathie, hersenoedeem, ataxie, tremor, myoclonus, dysartrie, syncope. Psychische veranderingen, depressie, verminderd libido. Uveïtis, iritis, oogoedeem, glasvochtbloeding, corpus-alienumgevoel in ogen, conjunctivitis, blefaritis. Allergische rinitis. Stomatitis, oesofagitis, gastro-intestinale slijmvliesontsteking, maag-darmulcera, gastro-intestinale perforatie, peritonitis, pancreatitis, enterocolitis, ileus. Leverfalen (soms fataal), hepatitis, hepatomegalie, geelzucht. Toxische epidermale necrolyse, leukocytoclastische vasculitis, huidexfoliatie, haarkleurveranderingen. Polymyalgia rheumatica, artritis, myositis, spierzwakte. Hyponatriëmie, hypofosfatemie, hypocalciëmie, alkalose, verlaagde bloedwaarden cortisol, corticotropine, testosteron; verhoogde waarden γ-GT, lipase, amylase; positieve antinucleaire factor.
Zelden (0,01–0,1%): (auto-immuun) thyroïditis. Temporale arteriitis. Syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada (vooral bij een Aziatische afkomst; met de symptomen acute ernstige uveïtis, visusdaling, depigmentatie in en rondom de ogen en neurologische afwijkingen), ernstige netvliesloslating. Erythema multiforme, geneesmiddelexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom), psoriasis. Polymyositis. Proctitis. Proteïnurie. Afwijkende waarde van prolactine in het bloed.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische reactie.
Verder zijn gemeld (< 1%): leukopenie, polycytemie en lymfocytose. Meningisme. Myocarditis, pericardeffusie, cardiomyopathie. Auto-immuun hepatitis of pancreatitis. Sarcoïdose. Hyperpituïtarisme, hypoparathyreoïdie. Neurosensorische hypoacusis, (epi)scleritis, oculaire myositis. Fenomeen van Raynaud, hand-voetsyndroom, erythema nodosum. Hematofagische histiocytose (waarbij het lichaam teveel histiocyten en lymfocyten aanmaakt, mogelijke symptomen zijn: hepatosplenomegalie, huiduitslag, lymfadenopathie, ademhalingsproblemen, gemakkelijk verkrijgen van hematomen, nierafwijkingen, hartproblemen). 'Cytokine release syndrome'.
Combinatie met nivolumab
Zeer vaak (> 10%): dyspneu. Misselijkheid, braken, colitis, diarree (tot ca. 43%), buikpijn. Jeuk (tot ca. 36%), huiduitslag (tot ca. 52%; bv. erythemateus, maculopapuleus, papulosquameus, vesiculeus, folliculair, pustuleus, gegeneraliseerd, dermatitis (ook acneïform, allergisch, psoriasiform, exfoliatief), geneesmiddeleneruptie, pemfigoïd). Hoofdpijn. Artralgie, spierpijn, botpijn, rugpijn, pijn in extremiteiten, kaak, wervels en borstkas. Vermoeidheid (tot ca. 48%), koorts. Verminderde eetlust. Hypo- of hyperthyroïdie. Hypo- of hyperglykemie. Hyper- of hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypomagnesiëmie, hypo- of hypercalciëmie. Lymfopenie, leukopenie, neutropenie, trombocytopenie, anemie. Stijging ASAT, ALAT, alkalische fosfatase, totaal bilirubine, lipase, amylase, creatinine.
Vaak (1–10%): hypertensie. Tachycardie. Bovensteluchtweginfectie, pneumonie (fatale afloop is gemeld), (immuungerelateerde) pneumonitis of interstitiële longziekte (fatale afloop is gemeld), longembolie, pleurale effusie, hoesten. Conjunctivitis. Perifere neuropathie, duizeligheid. Uveïtis, wazig zien. Stomatitis, droge mond, obstipatie. Pancreatitis. Hepatitis (fatale afloop is gemeld). Infusiegerelateerde reactie, overgevoeligheid. Droge huid, erytheem, urticaria, vitiligo, alopecia. Artritis, spierspasmen, spierzwakte. Oedeem (waaronder perifeer oedeem), dehydratie. Nierfalen (fatale afloop is gemeld). Pijn op de borst, koude rillingen. Hypopituïtarisme, hypofysitis, thyroïditis, bijnierinsufficiëntie, ontstaan van of verergering van diabetes mellitus. Eosinofilie. Hypermagnesiëmie, hypernatriëmie. Gewichtsverlies.
Soms (0,1–1%): atriumfibrilleren, ventriculaire aritmie, myocarditis. Bronchitis. Aseptische meningitis. Duodenitis, gastritis, darmperforatie. Tubulo-interstitiële nefritis. Polyneuropathie, auto-immuun neuropathie (bv. parese van N. facialis en N. abducens), peroneusparese, Guillain-Barré-syndroom, neuritis, encefalitis (fataal verloop is gemeld), myastenia gravis. Spondyloartropathie, polymyalgia rheumatica, myopathie, myositis, rabdomyolyse, syndroom van Sjögren. Sarcoïdose. Psoriasis, Stevens-Johnsonsyndroom, erythema multiforme. Diabetische ketoacidose. Metabole acidose.
Zelden (0,01–0,1%): toxische epidermale necrolyse (TEN; fatale afloop is gemeld), ernstige netvliesloslating.
Verder zijn gemeld: afstoting van een orgaantransplantaat. Tumorlysissyndroom. Syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada (vooral bij een Aziatische afkomst; met de symptomen acute ernstige uveïtis, visusdaling, depigmentatie in en rondom de ogen en neurologische afwijkingen). Pericardiale aandoeningen (pericarditis, pericardiale effusie, harttamponnade, syndroom van Dressler). Hematofagische histiocytose (waarbij het lichaam teveel histiocyten en lymfocyten aanmaakt, mogelijke symptomen zijn: hepatosplenomegalie, huiduitslag, lymfadenopathie, ademhalingsproblemen, gemakkelijk verkrijgen van hematomen, nierafwijkingen, hartproblemen).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): infecties, niet gespecificeerd (bij ca. 42%; de verwekker kan een bacterie, virus, schimmel, of ander pathogeen zijn; fataal verloop is mogelijk). Infusiegerelateerde reacties (bij ca. 43%, met symptomen als (erythemateuze) huiduitslag, gezichtsoedeem, myalgie, tachypneu, acute nierbeschadiging, hypo- en hypertensie, cytokineafgiftesyndroom en koorts). Cytokineafgiftesyndroom (met symptomen als koorts, koude rillingen, tachycardie, bloeddrukdaling, bronchospasmen, hoofdpijn, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, verhoogd totaal bilirubine). Hypotensie. Hoest. Hoofdpijn (ca. 33%), tremor. Slapeloosheid. Tachycardie. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Huiduitslag (erythemateus, maculeus, maculopapuleus). Rugpijn, pijn in extremiteit. Koorts (ca. 69%), koude rillingen, vermoeidheid, oedeem. Stijging leverenzymwaarden. (Febriele) neutropenie, leukopenie, anemie, trombocytopenie, verlaagde immunoglobulinen (incl. hypogammaglobulinemie).
Vaak (1–10%): pneumonie, sepsis. Overgevoeligheid. Tumorlysissyndroom. Hypertensie, blozen. Encefalopathie (fataal verloop mogelijk), convulsie, paresthesie, afasie, ataxie, hersenzenuwaandoening, hypo-esthesie, cognitieve stoornis, geheugenstoornis, duizeligheid, slaperigheid. Verwardheid, desoriëntatie. Dyspneu, piepende ademhaling, productieve hoest, respiratoir falen. Botpijn. Pijn en ongemak ter hoogte van de borst. Hyperbilirubinemie. Lymfopenie, leukocytose.
Soms (0,1–1%): capillaire-leksyndroom. Cytokinestorm. Inspanningsdyspneu, acuut respiratoir falen. Pancreatitis (mogelijk fataal). Spraakstoornis. Hemofagocytaire histiocytose, lymfadenopathie.
Verder zijn gemeld: leuko-encefalopathie (progressieve multifocale leuko-encefalopathie is nog niet gemeld).
Bij kinderen komen de volgende bijwerkingen vaker voor: infusiegerelateerde reacties, hypertensie, koorts, gewichtstoename, anemie, trombocytopenie en leukopenie.
Interacties
Doorgaans hebben monoklonale antilichamen geen groot potentieel voor geneesmiddelinteracties, omdat zij geen direct effect hebben op CYP-enzymen en geen substraat zijn van renale of hepatische transporters.
Vóór het starten van atezolizumab het gebruik van systemische corticosteroïden en andere immunosuppressiva vermijden, in verband met mogelijke beïnvloeding van de farmacodynamiek en werkzaamheid. Ná het starten van atezolizumab kunnen systemische corticosteroïden en andere immunosuppressiva echter wél gebruikt worden om immuungerelateerde bijwerkingen te bestrijden. Patiënten die systemische immunosuppressiva binnen 2 weken, systemische immunostimulantia binnen 4 weken of een levend verzwakt vaccin binnen 28 dagen toegediend hadden gekregen voorafgaand aan deelname aan het onderzoek, werden uitgesloten van klinische onderzoeken.
Interacties
Vóór het starten van ipilimumab het gebruik van systemische corticosteroïden vermijden, omdat deze de farmacodynamische activiteit en doeltreffendheid van ipilimumab verstoren. Ná de start van de behandeling met ipilimumab kunnen (hoog-gedoseerde) corticosteroïden echter nuttig zijn voor de bestrijding van immuungerelateerde bijwerkingen; daarna de corticosteroïden geleidelijk (gedurende ten minste 1 maand) afbouwen.
Aangezien gastro-intestinale bloeding een bijwerking is van ipilimumab patiënten die antistollingsmiddelen gebruiken nauwkeurig controleren.
Gelijktijdig gebruik van vemurafenib wordt ontraden, wegens het optreden van graad 3-verhogingen van transaminasen en bilirubine. Bij toedienen van ipilimumab ná vemurafenib bij gemetastaseerd melanoom met een BRAF-mutatie komen graad-3 huidreacties vaker voor.
Interacties
Immunisatie met levendvirusvaccins wordt niet aanbevolen gedurende ten minste 2 weken voorafgaand aan de start van de behandeling, tijdens de behandeling en nog voordat het aantal B-lymfocyten na de laatste behandelcyclus is gestabiliseerd binnen het normale bereik.
Blinatumomab lijkt zelf geen invloed te hebben op de activiteit van CYP450-enzymen. Mogelijk veroorzaakt de voorbijgaande afgifte van cytokinen in de beginfase van de behandeling een remming van de activiteit van CYP450-enzymen. Monitor bijwerkingen en/of bloedspiegels van geneesmiddelen die voor hun klaring sterk afhankelijk zijn van deze enzymsystemen en tevens een smalle therapeutische breedte hebben.
Zwangerschap
Monoklonale antilichamen passeren in geleidelijk toenemende mate tijdens het 2e en 3e trimester de placenta.
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren resulteert remming van de Pd-L1/PD-1 signaalroute in immuungerelateerde afstoting van de zich ontwikkelende foetus, met foetaal overlijden tot gevolg. Op grond van het werkingsmechanisme wordt daarom een toename in aantal abortussen of doodgeborenen verwacht.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 5 maanden na de therapie.
Zwangerschap
Humaan IgG1 passeert in geleidelijk toenemende mate, tijdens het 2e en 3e trimester de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken in het 3e trimester (verhoogde incidentie van foetale sterfte, premature bevalling en zuigelingensterfte).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen.
Zwangerschap
Blinatumomab passeert bij dieren in beperkte mate de placenta (foetale/maternale serumconcentratie ratio < 1%).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Een depletie van B-cellen bij de pasgeborene kan niet worden uitgesloten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. De pasgeborene controleren op B-celdepletie en vaccinaties met levendvirusvaccins uitstellen totdat het aantal B-cellen is hersteld.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 48 uur na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Vanwege de molecuulgrootte wordt geen passieve overgang van atezolizumab in de moedermelk verwacht. Het is onbekend of een actieve overgang plaatsvindt.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel ontraden.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend. Vanwege de molecuulgrootte wordt geen passieve overgang van ipilimumab in de moedermelk verwacht. Het is onbekend of een actieve overgang plaatsvindt.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Het is mogelijk dat het eiwitcomplex overgaat in de moedermelk. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd gedurende én tot 48 uur na de therapie.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Van dit middel zijn geen relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Immuungerelateerde bijwerkingen: controleer voortdurend tijdens én ook regelmatig na de therapie op het optreden van immuungerelateerde bijwerkingen (met name pneumonitis, myocarditis, colitis, hepatitis, pancreatitis, nefritis, endocrinopathie (o.a. hyper-/hypothyroïdie, bijnierinsufficiëntie, hypofysitis, diabetes mellitus type 1), huiduitslag, Guillain-Barré syndroom, myastheen syndroom en meningo-encefalitis). Met het oog hierop ook voorafgaand aan de behandeling de leverfunctie (ALAT, ASAT, bilirubine) en de schildklierfunctie controleren. De meeste immuungerelateerde bijwerkingen zijn reversibel na onderbreken van de behandeling en na starten met corticosteroïden en/of ondersteunende zorg. Na verbetering de behandeling met corticosteroïden langzaam afbouwen gedurende ten minste een maand. Overweeg andere immunosuppressiva indien geen verbetering optreedt. Atezolizumab niet hervatten zolang immunosuppressieve doses corticosteroïden of andere immunosuppressiva worden gegeven. De behandeling definitief staken bij elke terugkerende immuungerelateerde bijwerking van CTCAE-graad 3 en bij elke immuungerelateerde bijwerking van graad 4, behalve voor endocrinopathieën die onder controle kunnen worden gehouden met bijvoorbeeld hormoonvervangende therapie.
Bij infusiereacties CTCAE-graad 1 of 2 de infusiesnelheid verlagen of de behandeling onderbreken; bij graad 3 of 4 de behandeling definitief staken. Bij graad 1 of 2 de toediening voortzetten/hervatten onder nauwlettende controle; overweeg premedicatie met antipyretica en antihistaminica.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.); er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen (combinatietherapie; ≥ 75 j.), matig tot ernstige leverfunctiestoornis (bilirubine > 1,5 × ULN en elke ASAT) en een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min). Patiënten met de volgende aandoeningen werden uitgesloten van de klinische onderzoeken:
- een voorgeschiedenis van auto-immuunziekte;
- een voorgeschiedenis van pneumonitis;
- actieve hersenmetastasen;
- HIV-, hepatitis B- of hepatitis C-infectie;
- een ECOG-score ≥ 2 (bij NSCLC en tweedelijns UC; monotherapie);
- duidelijke tumorinfiltratie in de grote thoracale vaten of duidelijke holtevorming van pulmonale laesies (bij NSCLC; in combinatie met bevacizumab, paclitaxel en carboplatine);
- EGFR-mutaties die progressief waren na gebruik van erlotinib + bevacizumab (NSCLC; in combinatie met bevacizumab, paclitaxel en carboplatine).
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiopulmonale bijwerkingen: bij de combinatie met nivolumab zijn cardiale bijwerkingen (atriumfibrillatie en ventriculaire aritmieën) en longembolieën gezien. Controleer voortdurend én tot ten minste 5 maanden na de therapie nauwgezet op cardiale en pulmonale bijwerkingen. Controleer vóór aanvang en regelmatig tijdens de behandeling op klinische tekenen, symptomen en laboratoriumafwijkingen die kunnen wijzen op verstoringen van de water- en elektrolytenbalans. Staak de combinatiebehandeling bij levensbedreigende of opnieuw optredende, ernstige cardiale en pulmonale bijwerkingen.
Controleer vóór elke dosis de schildklierfunctie en waarden van levertransaminasen en bilirubine. Wees voorzichtig bij uitgangswaarden vóór aanvang van de behandeling van transaminasen ≥ 5× ULN ('upper limit of normal range') of bilirubine > 3× ULN.
Immuungerelateerde bijwerkingen: niet gebruiken bij ernstige actieve auto-immuunziekten, omdat verdere immuunactivering snel levensbedreigend kan worden. Wees voorzichtig bij auto-immuunziekten in de voorgeschiedenis. Controleer voortdurend tijdens én tot ten minste 5 maanden na de therapie op het optreden van immuungerelateerde bijwerkingen (m.n. pneumonitis, colitis, gastro-intestinale perforatie, hepatitis, nefritis, endocrinopathie (o.a. hypopituïtarisme, hyper- of hypothyroïdie, bijnierinsufficiëntie, diabetes mellitus), spiertoxiciteit (myositis, myocarditis en rabdomyolyse), huiduitslag en verder pancreatitis, uveïtis (incl. syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada), neuropathie, Guillain-Barré-syndroom, myasthenia gravis, myastheen syndroom, aseptische meningitis, encefalitis en sarcoïdose). Bij optreden van immuungerelateerde bijwerkingen is vroege diagnose en adequate behandeling essentieel om de kans op levensbedreigende complicaties te minimaliseren. Tenzij een alternatieve oorzaak is vastgesteld, moeten diarree, verhoogde frequentie van de stoelgang, bloed in de ontlasting, stijging van leverenzymwaarden, huiduitslag en endocrinopathie, als inflammatoir en ipilimumab-gerelateerd worden beschouwd. Bij optreden van diarree of colitis ontlastingsonderzoek uitvoeren om infectieuze (zoals door cytomegalovirus (CMV)) of andere oorzaken uit te sluiten. Op basis van de ernst van een immuungerelateerde bijwerking een dosis uitstellen of de behandeling staken en hoog-gedoseerde corticosteroïden toedienen met in sommige gevallen de toevoeging van een andere immunosuppressieve therapie; profylactische antibiotica tegen opportunistische infecties wordt hierbij aanbevolen. Bij corticosteroïd-refractaire colitis eerst andere oorzaken (zoals infectie met/reactivering van CMV of andere virale, bacteriële en parasitaire oorzaak) uitsluiten voordat toevoeging van een andere immunosuppressieve therapie aan het corticosteroïd wordt overwogen. Na verbetering de behandeling met corticosteroïden langzaam afbouwen gedurende ten minste één maand. Ipilimumab (en nivolumab) niet hervatten zolang immunosuppressieve doses corticosteroïden of andere immunosuppressiva worden gegeven. De behandeling definitief staken in geval van iedere immuungerelateerde bijwerking die opnieuw optreedt en van iedere levensbedreigende immuungerelateerde bijwerking. Voor specifieke aanbevelingen bij immuungerelateerde bijwerkingen en informatie over de ernst en mediane tijd tot optreden ervan zie de productinformatie (SPC) van de fabrikant (rubrieken 4.2, 4.4, 4.8). Staak de behandeling bij optreden van ernstige infusiereacties. Hematofagische histiocytose is gemeld gerelateerd aan ipilimumab, meestal tijdens of na eerdere behandeling met een PD-1 of PD-L1 remmer; in het algemeen is een behandeling met corticosteroïden afdoende.
Onderzoeksgegevens: bij kinderen (≥ 12 j., monotherapie) alleen de therapie starten na zeer zorgvuldige afweging vanwege weinig veiligheidsdata en geen gegevens over de lange termijnbehandeling. De veiligheid en werkzaamheid zijn verder niet onderzocht bij:
- verminderde lever- of nierfunctie;
- kinderen < 12 jaar;
- oculair melanoom, primair CNS melanoom, mucosaal melanoom;
- actieve hersenmetastasen;
- aanwezige infectie met HIV, hepatitis B of C;
- RCC: patiënten met (een voorgeschiedenis van) hersenmetastasen, een actieve auto-immuunziekte of systemische behandeling met immunosuppressiva.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorafgaand aan en tijdens de behandeling leverenzymwaarden (ALAT, ASAT, γGT) en totaal bilirubine in het bloed controleren, vooral tijdens de eerste 3 dagen van de eerste 2 cycli. Verhogingen van de enzymwaarden worden meestal in de eerste week van de behandeling waargenomen en zijn meestal voorbijgaand zonder onderbreking of stoppen van de behandeling. Soms is echter onderbreken of definitief staken van de behandeling noodzakelijk.
De kans op het tumorlysissyndroom is groter bij een hoge tumorlast en bij een verminderde nierfunctie. Naast het toepassen van premedicatie is bij iedere patiënt intensieve controle van de nierfunctie en vochtbalans noodzakelijk. Premedicatie wordt ook aangewend ter preventie van ernstige infusiereacties (zie rubriek Dosering).
Infusiereacties en het cytokineafgiftesyndroom zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden en treden doorgaans op binnen 2 dagen na de start van de behandeling; soms komen uitgestelde infusiereacties voor of infusiereacties in latere cycli. Het cytokineafgiftesyndroom gaat vaak gepaard met gedissemineerde intravasale stolling (DIC) en het capillaire-leksyndroom; tevens is melding gemaakt van hemofagocytaire lymfohistiocytose/macrofaagactivatiesyndroom (MAS). Controleer de patiënt goed op symptomen van infusiereacties en het cytokineafgiftesyndroom, vooral in het begin van de eerste en tweede cyclus. Om de kans op het cytokineafgiftesyndroom zo klein mogelijk te houden, de aanbevolen startdosering (cyclus 1, dag 1-7) nauwkeurig opvolgen.
Neurologische bijwerkingen kunnen ernstig zijn en zelfs fataal verlopen. De mediane tijd tussen de start van de behandeling en het optreden van deze bijwerkingen is 2 tot 4 weken. Het merendeel van deze bijwerkingen is reversibel na staken van de behandeling. Ouderen en patiënten met een voorgeschiedenis van neurologische klachten hebben meer kans op neurologische bijwerkingen. Vanwege de exclusiecriteria van de klinische onderzoeken is er beperkte ervaring bij een eerder doorgemaakte of bestaande klinisch significante aandoening van het CZS zoals epilepsie, parese, CVA, afasie, ziekte van Parkinson en psychose. In verband met de verwachte grotere kans op neurologische bijwerkingen zeer voorzichtig zijn met het toedienen van blinatumomab bij aanwezigheid van deze aandoeningen. Het wordt aanbevolen vóór de start van de behandeling bij elke patiënt neurologisch onderzoek uit te voeren en tijdens de behandeling elke patiënt te monitoren op klachten en verschijnselen; onderbreking of definitief staken van de behandeling kan nodig zijn. Bij optreden van convulsies wordt secundaire profylaxe met een geschikt anti-epilepticum (bv. levetiracetam) aanbevolen.
Het optreden van ernstige infecties, waarvan sommige levensbedreigend of fataal, komt vaker voor bij een baseline ECOG (Eastern Cooperative Oncology Group performance status)-score ≥ 2 dan bij < 2. Controleer nauwkeurig op klachten en verschijnselen van infectie; onderbreken of definitief staken van de behandeling kan nodig zijn. Ook reactivatie van latente virussen (bv. polyoomvirus (BK-virus)) is waargenomen. Neutropenie (met of zonder koorts) kan levensbedreigend zijn. Controleer gedurende de infusieperiode regelmatig het bloedbeeld, vooral tijdens de eerste 9 dagen van de eerste cyclus.
De kans op hypogammaglobulinemie is groter bij oudere patiënten met MRD-positieve ALL; monitor de immunoglobulineniveaus bij oudere patiënten tijdens de behandeling.
Levensbedreigende pancreatitis is gemeld. Mogelijk dat een hoge dosis corticosteroïden hierbij een rol heeft gespeeld. De mediane tijd tot optreden van pancreatitis is 7,5 dagen. Controleer nauwgezet op klachten en verschijnselen van pancreatitis; lichamelijk onderzoek, bepalingen van serumamylase en -lipase en beeldvormend onderzoek (bv. echografie) van de buik kunnen nodig zijn. Onderbreek of staak zonodig de behandeling.
Risicofactoren voor optreden van leuko-encefalopathie zijn craniale bestraling en antileukemische chemotherapie (waaronder systemisch methotrexaat in hoge doses of intrathecaal cytarabine). Controleer op klachten en verschijnselen en overweeg bij verdachte verschijnselen een neuroloog te raadplegen.
Onderzoeksgegevens: Er is beperkte ervaring bij ouderen ≥ 75 jaar. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij:
- ernstige nierfunctiestoornis;
- ernstige leverfunctiestoornis;
- kinderen < 1 jaar.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met atezolizumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ipilimumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met blinatumomab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Atezolizumab is een Fc-gemodificeerd, gehumaniseerd IgG1 monoklonaal antilichaam, geproduceerd in ovariumcellen van de Chinese hamster door middel van recombinant-DNA-technologie. Bindt aan 'programmed death-ligand 1' (PD-L1), dat tot expressie kan komen op tumorcellen en/of tumorinfiltrerende cellen. Hierdoor worden zowel PD-1- als B7.1-receptoren geblokkeerd. Dit heft de PD-L1/PD-1-gemedieerde remming van de immuunrespons op en de antitumor-immuunrespons wordt op gang gebracht zonder inductie van antilichaam-afhankelijke cellulaire cytotoxiciteit. Atezolizumab heeft géén invloed op de Pd-L2/PD-1-interactie.
Kinetische gegevens
Overig | stabiele spiegels worden na 6–9 weken (2 tot 3 cycli) bereikt. |
Metabolisering | biodegradatie tot kleine peptiden of aminozuren. |
T 1/2el | ca. 27 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Volledig humaan monoklonaal antilichaam (IgG1κ), geproduceerd in een cellijn van ovariumcellen van de Chinese hamster. Cytotoxisch T-lymfocyt antigeen-4 (CTLA-4) is een negatieve regulator van T-celactivering. Ipilimumab is een T-cel-stimulator die specifiek het remmende signaal van CTLA-4 blokkeert, wat leidt tot T-cel activatie, proliferatie en lymfocyteninfiltratie in tumoren, met tumorceldood als gevolg.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,11 l/kg. |
T 1/2el | ca. 15 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Bispecifieke T-celkoppelaar (BiTE; antilichaamconstructie). Blinatumomab bindt specifiek aan CD19 op het oppervlak van B-cellen en aan CD3 op het oppervlak van T-cellen. Het activeert T-cellen door CD3 in het T-celreceptorcomplex (TCR) te binden aan CD19 op zowel goedaardige als kwaadaardige B-cellen. Blinatumomab medieert zo de vorming van een cytolytische synaps tussen de T-cel en de tumorcel, waarbij proteolytische enzymen vrijkomen om delende en rustende CD19-positieve cellen te doden. Dit gaat gepaard met een tijdelijke up-regulatie van celadhesiemoleculen, productie van cytolytische eiwitten, afgifte van inflammatoire cytokinen en proliferatie van T-cellen.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,06 l/kg. Voor kinderen: ca. 3,91 l/m2. |
Metabolisering | waarschijnlijk zoals andere eiwitten; via katabole routes tot kleinere peptiden en aminozuren. |
T 1/2el | ca. 2 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
atezolizumab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- avelumab (L01XC31) Vergelijk
- bevacizumab (L01XC07) Vergelijk
- blinatumomab (L01XC19) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01XC12) Vergelijk
- cemiplimab (L01XC33) Vergelijk
- cetuximab (L01XC06) Vergelijk
- daratumumab (L01XC24) Vergelijk
- durvalumab (L01XC28) Vergelijk
- elotuzumab (L01XC23) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01XC05) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01XC26) Vergelijk
- ipilimumab (L01XC11) Vergelijk
- isatuximab (L01XC38) Vergelijk
- nivolumab (L01XC17) Vergelijk
- obinutuzumab (L01XC15) Vergelijk
- panitumumab (L01XC08) Vergelijk
- pembrolizumab (L01XC18) Vergelijk
- pertuzumab (L01XC13) Vergelijk
- ramucirumab (L01XC21) Vergelijk
- rituximab (L01XC02) Vergelijk
- trastuzumab (L01XC03) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01XC14) Vergelijk
Groepsinformatie
ipilimumab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- atezolizumab (L01XC32) Vergelijk
- avelumab (L01XC31) Vergelijk
- bevacizumab (L01XC07) Vergelijk
- blinatumomab (L01XC19) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01XC12) Vergelijk
- cemiplimab (L01XC33) Vergelijk
- cetuximab (L01XC06) Vergelijk
- daratumumab (L01XC24) Vergelijk
- durvalumab (L01XC28) Vergelijk
- elotuzumab (L01XC23) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01XC05) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01XC26) Vergelijk
- isatuximab (L01XC38) Vergelijk
- nivolumab (L01XC17) Vergelijk
- obinutuzumab (L01XC15) Vergelijk
- panitumumab (L01XC08) Vergelijk
- pembrolizumab (L01XC18) Vergelijk
- pertuzumab (L01XC13) Vergelijk
- ramucirumab (L01XC21) Vergelijk
- rituximab (L01XC02) Vergelijk
- trastuzumab (L01XC03) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01XC14) Vergelijk
Groepsinformatie
blinatumomab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- atezolizumab (L01XC32) Vergelijk
- avelumab (L01XC31) Vergelijk
- bevacizumab (L01XC07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01XC12) Vergelijk
- cemiplimab (L01XC33) Vergelijk
- cetuximab (L01XC06) Vergelijk
- daratumumab (L01XC24) Vergelijk
- durvalumab (L01XC28) Vergelijk
- elotuzumab (L01XC23) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01XC05) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01XC26) Vergelijk
- ipilimumab (L01XC11) Vergelijk
- isatuximab (L01XC38) Vergelijk
- nivolumab (L01XC17) Vergelijk
- obinutuzumab (L01XC15) Vergelijk
- panitumumab (L01XC08) Vergelijk
- pembrolizumab (L01XC18) Vergelijk
- pertuzumab (L01XC13) Vergelijk
- ramucirumab (L01XC21) Vergelijk
- rituximab (L01XC02) Vergelijk
- trastuzumab (L01XC03) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01XC14) Vergelijk