Samenstelling
Carbamazepine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 100 mg, 200 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
Deelbaar.
Tegretol Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Suspensie (of stroop) (suikervrij)
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 250 ml; maatlepel 5 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 100 mg, 200 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte 'CR'
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
Deelbaar.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Gabapentine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg, 300 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 150 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 600 mg, 800 mg
Neurontin Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg, 300 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet (omhuld)
- Sterkte
- 600 mg, 800 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Diphantoïne (Na-zout) Aurobindo Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 5 ml
Diphantoïne Z (zuur) Aurobindo Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 23 mg, 46 mg, 69 mg, 92 mg
Overeenkomend met resp. 25 mg, 50 mg, 75 mg en 100 mg fenytoïnenatrium.
Epanutin (Na-zout) Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
Fenytoïne suspensie FNA (als zuur) Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Suspensie
- Sterkte
- 15 mg/ml
Overeenkomend met met 16,5 mg/ml fenytoïnenatrium.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Diacomit Biocodex Benelux nv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 250 mg, 500 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor orale suspensie
- Sterkte
- 250 mg
- Verpakkingsvorm
- sachet
- Toedieningsvorm
- Poeder voor orale suspensie
- Sterkte
- 500 mg
- Verpakkingsvorm
- sachet
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Taloxa Organon Pharma BV
- Toedieningsvorm
- Suspensie
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 230 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Tabs'
- Sterkte
- 600 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproinezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoclonieen geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Carbamazepine niet gebruiken bij gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen met myoklonieën of absences, vanwege het risisco op een averechts effect.
Indien dosisafhankelijke bijwerkingen rond de piekspiegel optreden, kan voorschrijven van een deelbaar preparaat met gereguleerde afgifte worden overwogen.
De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Geef bij langdurig problematisch alcoholgebruik thiaminesuppletie. Behandel matige tot ernstige alcoholonthoudingsverschijnselen met een benzodiazepine, bij voorkeur met lorazepam (offlabel). Terugvalpreventie bestaat uit psychosociale begeleiding, eventueel medicamenteus ondersteund met acamprosaat, disulfiram (voorkeur), of naltrexon bij het doel alcoholabstinentie, of nalmefeen of naltrexon bij het doel minder drinken. Behandel een acute alcoholintoxicatie volgens het lokale ziekenhuisprotocol. Carbamazepine is geen voorkeursmiddel bij alcoholonthoudingsverschijnselen. Het heeft een gunstig effect, maar de toepassing wordt beperkt door de mogelijke bijwerkingen die kunnen voorkomen bij deze patiënten, omdat carbamazepine grotendeels in de lever wordt gemetaboliseerd.
Bij diabetes insipidus gaat de voorkeur uit naar desmopressine.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium behalve de kans op recidieven van manie en depressie, ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
De Commissie adviseert bij het voorschrijven van carbamazepine tevens op het kostenaspect te letten.
De Commissie wijst erop dat door mogelijk verschil in biologische beschikbaarheid niet zonder meer kan worden overgeschakeld van het ene preparaat op het andere.
Bij het voorschrijven van dit geneesmiddel dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme Fenytoïne is bij focale epilepsie geen alternatief voor de eerstekeusmiddelen, omdat het lastig is een constante therapeutische spiegel te verkrijgen.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproinezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Fenytoïne niet gebruiken bij aanvallen met een gegeneraliseerd begin, omdat het myoklone of absence-aanvallen kan verergeren.
(dreigende) Status epilepticus: Geef bij een epileptisch insult dat langer dan vijf minuten duurt offlabel midazolam nasaal, oromucosaal of intramusculair. Herhaal dit wanneer er vijf minuten na toediening nog symptomen zijn en verwijs met spoed naar de tweedelijnszorg. Diazepam rectiole is tweede keus bij volwassenen en een gelijkwaardig alternatief bij kinderen, en kan voor beide groepen in de thuissituatie soms eerste keus zijn als noodmedicatie. Overweeg in de tweede lijn bij voortdurende convulsieve status epilepticus indien deze niet met een benzodiazepine is onderdrukt: fenytoïne, offlabel valproïnezuur of offlabel levetiracetam (alle intraveneus).
De behandeling van ritmestoornissen is afhankelijk van de soort ritmestoornis, de prognose en het bestaan van objectieve klachten. Behandeling vindt voornamelijk plaats in de tweede- of derdelijnszorg. Deze is meestal medicamenteus met antiaritmica. Soms komen niet-medicamenteuze behandelopties in aanmerking, zoals elektrische cardioversie, katheterablatie, pacemaker of ICD. Zie voor meer informatie over de behandeling van een ventriculaire ritmestoornis de ESC-richtlijn: Ventricular arrhythmias and the prevention of sudden cardiac death en over de behandeling van een supraventriculaire stoornis de ESC-richtlijn: Supraventricular tachycardia.
Bij het voorschrijven van dit geneesmiddel dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.
Advies
Stiripentol kan worden toegepast als adjuvans bij de behandeling van refractaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij SMEI/syndroom van Dravet, bij wie de aanvallen onvoldoende onder controle worden gebracht met clobazam en valproïnezuur.
Advies
Felbamaat is bij Lennox-Gastautsyndroom één van de laatste therapeutische opties, omdat het minder veilig is en minder goed wordt verdragen dan andere anti-epileptica.
Felbamaat is bij andere vormen van epilepsie niet geïndiceerd.
Indicaties
- Epilepsie, als monotherapie en in combinatie, bij:
- complexe of eenvoudige focale (voorheen partiële) aanvallen met of zonder secundaire generalisatie;
- gegeneraliseerde aanvallen met een tonisch-klonische component (grand-mal-aanval);
Carbamazepine is doorgaans niet werkzaam bij absences (petit-mal-aanval) en bij myoklonische aanvallen.
- Trigeminusneuralgie, idiopathisch of ten gevolge van multipele sclerose; idiopathische glossofaryngeale neuralgie;
- Alcoholabstinentiesyndroom;
- Centrale diabetes insipidus; polyurie en polydipsie van neurohormonale oorsprong;
- Acute manie;
- Onderhoudsbehandeling van bipolaire stoornis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Monotherapie van focaal (voorheen partieel) beginnende aanvallen met of zonder secundaire generalisatie bij volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar. Adjuvante behandeling van refractaire focale epilepsie met of zonder secundair gegeneraliseerde aanvallen bij volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar;
- Perifere neuropathische pijn, zoals pijnlijke diabetische neuropathie en postherpetische neuralgie, bij volwassenen.
- Offlabel: Matig tot ernstig idiopatisch restless-legssyndroom (RLS).
Gerelateerde informatie
Indicaties
Oraal
- Complexe focale (voorheen partiële) epilepsie;
- Tonisch-klonische aanvallen van gegeneraliseerde epilepsie;
- Ventriculaire aritmieën, in het bijzonder indien geïnduceerd door een overdosering met digitalis.
Parenteraal
- Controle van status epilepticus na inleidende medicatie met benzodiazepinen;
- Aritmieën als gevolg van overdosering met digitalis, die niet reageerden op andere anti-aritmische behandelingen of als alternatieve middelen niet worden verdragen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Als adjuvans bij clobazam en valproïnezuur, bij refractaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij ernstige myoklonische epilepsie op zeer lage leeftijd (SMEI, Severe Myoclonic Epilepsy of Infancy ook wel syndroom van Dravet).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvante behandeling bij het syndroom van Lennox-Gastaut bij falen van alle beschikbare anti-epileptica bij kinderen van 4 jaar of ouder.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hiervoor op Carbamazepine van tdm-monografie.org.
Patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling screenen op HLA-B*1502; zie Waarschuwingen/Voorzorgen.
De Carbamazepine 200 mg tablet bevat een breukstreep om de tablet in gelijke doses te verdelen.
Epilepsie
Begin met een lage dosis en verhoog deze langzaam tot een optimaal werkzame onderhoudsdosering. Streef erna om met een zo laag mogelijke dosis een optimaal effect te bereiken. De behandelduur is afhankelijk van de ernst en het verloop van de aandoening. Bij overgaan van een bestaande medicatie op carbamazepine, de dosering van het andere anti-epilepticum geleidelijk verlagen.
Volwassenen en kinderen > 15 jaar
Suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begin met 200 mg 1 à 2×/dag, verhoog daarna langzaam totdat een optimaal effect wordt verkregen, gewoonlijk 1200 mg/ dag in verdeelde doses. Max. dosering: 1200 mg/dag.
Tablet met gereguleerde afgifte: begin met 100-200 mg 2×/dag, verhoog daarna langzaam totdat een optimaal effect wordt verkregen, gewoonlijk 400 mg 2×/dag. Max. dosering: 1200 mg/dag.
Kinderen 5–15 jaar
Suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begin met 100 mg (of 5 ml suspensie = 1 maatlepel) per dag, verhoog daarna in wekelijkse intervallen met 100 mg tot een onderhoudsdosering van 10–20 mg/kg lichaamsgewicht/dag, d.w.z. 6–10 jaar: 400–600 mg/dag (20–30 ml suspensie= 2 maatlepels 2–3×/dag); 11–15 jaar: 600–1000 mg/dag (30–50 ml suspensie= 2–3 maatlepels 3×/dag). Verdeel deze doseringen over de dag. Max. dosering: 1000 mg/dag.
tablet met gereguleerde afgifte: begin met 100 mg /dag, verhoog daarna in wekelijkse intervallen met 100 mg tot een optimaal effect, gewoonlijk 200 mg 2×/dag. Max. dosering: 6–15 jaar: 1000 mg/dag; 5-6 jaar: 35 mg/kg/dag.
Kinderen < 5 jaar
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begin met 20–60 mg (1–3 ml suspensie) per dag, verhoog daarna iedere 2 dagen met 20–60 mg; onderhoudsdosering 10–20 mg/kg lichaamsgewicht/dag, d.w.z. tot 1 jaar: 100–200 mg/dag (5–10 ml suspensie= 1–2 maatlepels) en 1–5 jaar: 200–400 mg/dag (10–20 ml suspensie= 1–2 maatlepels 2×/dag). Verdeel deze doseringen over de dag. Max. dosering: 35 mg/kg/dag.
Trigeminusneuralgie
Volwassenen:
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: begindosering 200–400 mg per dag, geleidelijk verhogen tot de pijn is verdwenen meestal bij 200 mg 3–4×/dag; bij een deel kan de onderhoudsdosering vervolgens verder verlaagd worden. Max. dosering: 1200 mg/dag. Wanneer pijnbestrijding is verkregen, proberen de dosering geleidelijk af te bouwen tot een volgende aanval optreedt.
Ouderen (≥ 65 jaar)
en zeer gevoelige patiënten: suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: aanvangsdosis 100 mg 2×/dag. Max. dosering: 1200 mg/dag. Wanneer pijnbestrijding is verkregen, proberen de dosering geleidelijk af te bouwen tot een volgende aanval optreedt.
Alcoholabstinentiesyndroom
Volwassenen
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: de gemiddelde dosering: 200 mg 3×/dag; in ernstige gevallen gedurende de eerste paar dagen verhogen tot 400 mg 3×/dag. Bij gehospitaliseerde patiënten met delirium tremens combineren met sedativa.
Diabetes insipidus
Volwassenen en kinderen > 15 jaar:
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: 200 mg 2–3×/dag.
Bij kinderen ≤ 15 jaar
de dosering overeenkomstig de leeftijd en het lichaamsgewicht verminderen.
Acute manie, bipolaire stoornis
Volwassenen
suspensie, tablet zonder gereguleerde afgifte: 200–1600 mg/dag, gewoonlijk 400–600 mg/dag in 2–3 doses.
Bij ouderen
voorzichtig doseren.
HLA-B*1502-, HLA-A*3101- of HLA-B*1511-polymorfisme: pas zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Toediening
- De tabletten of suspensie innemen tijdens of na de maaltijd, de tabletten met wat vloeistof, de tabletten met gereguleerde afgifte zónder kauwen met wat vloeistof.
- Gebruik voor doseren van de suspensie de maatlepel (deze heeft verdeelstrepen op 2½ ml (= 50 mg) en 5 ml (= 100 mg) werkzame stof). gebruik een wegwerpspuit om < 2,5 ml per keer af te meten.
- Start bij gebruik van de suspensie met een lagere dosering dan met de tabletten omdat de max. plasmaspiegels bij de suspensie hoger zijn.
- Bij overschakelen van de gewone tablet op suspensie dezelfde dosering verdelen over meerdere giften. Bij het overschakelen van de gewone tablet naar de retardtablet kan het nodig zijn de dosering iets te verhogen.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Gabapentine van tdm-monografie.org.
Focale (voorheen partiële) epilepsie
Volwassenen en adolescenten (incl. ouderen)
Begindosering 900 mg of 1200 mg per dag, opbouwend in 3 dagen: dag 1: 300 mg of 400 mg 1×/dag; dag 2: 300 mg of 400 mg 2×/dag; dag 3: 300 mg of 400 mg 3×/dag. Op geleide van het klinisch beeld zo nodig om de 2–3 dagen in stappen van 300 mg verhogen tot max. 3600 mg per dag in drie gelijke giften, met een maximale periode tussen twee giften van 12 uur. De opbouw van een dosis van 1800 mg kost minimaal 1 week, een dosis van 2400 mg minimaal 2 weken en een dosis van 3600 mg minimaal 3 weken.
Onderhoudsdosering 900–3600 mg per dag in 3 doses. In langdurig openlabel-onderzoek bij epilepsie werden doses tot 4800 mg per dag goed verdragen.
Bij een slechte gezondheidstoestand de dosering langzamer opbouwen.
Bij nierfunctiestoornis: totale dagdosering in drie gelijke giften. Afhankelijk van de creatinineklaring: ≥ 80 ml/min: 900–3600 mg per dag; 50–79 ml/min: 600–1800 mg per dag; 30–49 ml/min: 300–900 mg per dag; 15–29 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 600 mg per dag;< 15 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 300 mg per dag.
Bij hemodialyse: bij eerste behandeling begindosering 300–400 mg, gevolgd door 200–300 mg iedere 4 uur gedurende de hemodialyse; op dagen zonder dialyse niet met gabapentine behandelen. Onderhoudsdosering: zie de dosering volgens de creatinineklaring en voeg steeds na vier uur dialyse 200–300 mg extra toe.
Kinderen van 6 jaar en ouder
Dosering verdelen over drie giften per dag, met een maximale tussenperiode van 12 uur. Begindosering 10–15 mg/kg per dag in circa 3 dagen opbouwen tot onderhoudsdosering van 25–35 mg/kg per dag. In een langdurig onderzoek bleek een dosis tot 50 mg/kg per dag goed te worden verdragen. Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Gabapentine van tdm-monografie.org.
Perifere neuropathische pijn
Volwassenen en adolescenten (incl. ouderen)
Begindosering 900 mg of 1200 mg per dag, opbouwend in 3 dagen: dag 1: 300 mg of 400 mg 1×/dag; dag 2: 300 mg of 400 mg 2×/dag; dag 3: 300 mg of 400 mg 3×/dag. Op geleide van het klinisch beeld zo nodig om de 2–3 dagen in stappen van 300 mg verhogen tot max. 3600 mg per dag in drie gelijke giften, met een maximale tussenperiode van 12 uur. De opbouw van een dosis van 1800 mg kost minimaal 1 week, een dosis van 2400 mg minimaal 2 weken en een dosis van 3600 mg minimaal 3 weken.
Onderhoudsdosering 900–3600 mg per dag in 3 doses. Beoordeel na 5 maanden behandeling de klinische status; uit klinisch onderzoek zijn er bij perifere neuropathische pijn geen gegevens over werkzaamheid en veiligheid over een langere behandelperiode.
Bij een slechte gezondheidstoestand de dosering langzamer opbouwen.
Nierfunctiestoornis: totale dagdosering in drie gelijke giften. Afhankelijk van de creatinineklaring: ≥ 80 ml/min: 900–3600 mg per dag; 50–79 ml/min: 600–1800 mg per dag; 30–49 ml/min: 300–900 mg per dag; 15–29 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 600 mg per dag;< 15 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 300 mg per dag.
Bij hemodialyse: bij eerste behandeling begindosering 300–400 mg, gevolgd door 200–300 mg iedere 4 uur gedurende de hemodialyse; op dagen zonder dialyse niet met gabapentine behandelen. Onderhoudsdosering: zie de dosering volgens de creatinineklaring en voeg steeds na vier uur dialyse 200–300 mg extra toe.
Restless-legssyndroom (offlabel)
Volwassenen (incl. ouderen)
Volgens de NHG-Standaard Slaapstoornissen, module Overige slaapstoornissen: Restless-legssyndroom: 1x per dag 100 mg 2-3 uur voor het slapengaan, vervolgens na 1 week zo nodig stapsgewijs verhogen naar max. 600 mg 1x/dag. De respons en voortzetting van de behandeling na maximaal 6 weken evalueren. De NHG adviseert langdurig gebruik te vermijden; bij voldoende effect en acceptabele bijwerkingen: continueer het gebruik gedurende 3-6 maanden, probeer hierna de medicatie op proef geleidelijk af te bouwen in enkele weken. Bij onvoldoende effect of onacceptabele bijwerkingen: stop de medicatie geleidelijk: verlaag de dosering eerst gedurende 1 week naar de startdosering.
Bij verminderde nierfunctie: tot 600 mg is volgens de NHG-Standaard Slaapstoornissen, module Overige slaapstoornissen: Restless-legssyndroom geen dosisaanpassing nodig. Volgens de richtlijn Palliatieve zorg bij eindstadium nierfalen module Restless legs is de dosering ongeacht of patiënten niet of wel dialyseren 200-300 mg 3 ×/ week of als eenvoudiger alternatief 100 mg 1×/dag; bij voorkeur voor de nacht ingenomen en in geval van dialyse ná de dialyse. Indien nodig na 4 weken de dosering verhogen tot max. 300 mg 3×/week.
Toediening: Gabapentine met of zonder voedsel innemen. De tablet geheel doorslikken met voldoende vloeistof.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Fenytoïne van tdm-monografie.org.
NB: De dosering is aangegeven als fenytoïnenatrium.
Epilepsie
Volwassenen
Oraal: begindosering 75 mg 2×/dag en op geleide van de bloedspiegel geleidelijk (met intervallen van ten minste 7–10 dagen) verhogen met 50 mg.
Gebruikelijke onderhoudsdosering: 200–400 mg/dag in 1 dosis.
Kinderen
Oraal: begindosering 5 mg/kg/dag in 2 giften;
Onderhoudsdosering: 5–10 mg/kg/dag afhankelijk van de leeftijd.
Status epilepticus
Volwassenen
I.v.: 10–15 mg/kg lichaamsgewicht als eenmalige toediening met een max. snelheid van 50 mg/min (ca. 20 min voor een patiënt van 70 kg). Vervolgens overgaan op een lagere onderhoudsdosering van 100 mg elke 6–8 uur.
Ouderen
Vanwege de iets verminderde klaring kan een lagere of minder frequente dosering nodig zijn. Langzamere toediening (30 mg/min) is te prefereren.
Kinderen
I.v.: 10–15 mg/kg per dag, verdeeld over meerdere giften, toegediend met een snelheid van 0,5–1,5 mg/kg/min of 50 mg/min (kies hierbij de langzamere dosering) ; eventueel herhaaldosis van 1,5 mg/kg 30 minuten na de vorige dosis.
Neonaten
I.v.: 10–15 mg/kg per dag, toegediend met een snelheid van 0,5 mg/kg/min; de herhaal- of onderhoudsdosis is 5 mg/kg/dag.
Ventriculaire aritmie, m.n. bij intoxicatie door digoxine
Volwassenen
I.v.: begindosering 3,5–5 mg/kg, zo nodig 1× herhalen; een totale eenmalige startdosering van 700–1000 mg is gewoonlijk voldoende. Als aritmie niet reageert bij een plasmaconcentratie van 20 microg/ml dan is het onwaarschijnlijk dat een hogere concentratie wel effect zal sorteren. Langzame i.v.-toediening met een constante snelheid van 30–50 mg/min heeft de voorkeur.
Vervolgens oraal: eerste dag 1 g in 3 doses, de tweede en derde dag 300–600 mg per dag; daarna onderhoudsdosering van 200–400 mg in 1–4 doses.
Ouderen
Vanwege de iets verminderde klaring kan een lagere of minder frequente dosering nodig zijn. Langzamere toediening (30 mg/min) is te prefereren.
Kinderen
Begindosering: 10–15 mg/kg per dag in 2–3 doses.
Onderhoudsdosering: 5–10 mg/kg per dag in 2–3 doses.
Verminderde nierfunctie: Bij ernstige nierinsufficiëntie voorzichtig i.v. titreren.
Verminderde leverfunctie: Bij ernstige leverinsufficiëntie voorzichtig i.v. titreren.
Bij CYP2C9-polymorfisme: pas zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Toediening
- De tabletten met voldoende water innemen. Bij maagproblemen de tabletten innemen tijdens of direct na de maaltijd.
- Vanwege de hoge pH en de kans op lokale toxiciteit de injectievloeistof bij voorkeur toedienen via een veneuze katheter met een grote diameter in een grote perifere of centrale ader. I.v.-toediening kan via een langzame i.v.-bolus (toedieningssnelheid max. 50 mg/min) of via i.v.-infusie; snelle infusie kan cardiovasculaire bijwerkingen geven. Vanwege de lokale en cardiale toxiciteit de i.v.-toediening – indien mogelijk – zo snel als kan vervangen door orale toediening. Vóór iedere i.v.-injectie de doorgang van de i.v.-katheter testen met een steriele zoutoplossing. Om lokale irritatie te voorkomen vóór en na iedere i.v.-injectie de katheter spoelen met fysiologisch zout. Vóór toediening per infuus de injectievloeistof verdunnen in 50–100 ml fysiologisch zoutoplossing tot een eindconcentratie van ≤ 10 mg/ml; de toediening binnen één uur voltooien. I.v.-toediening is een noodprocedure en wordt bij voorkeur uitgevoerd onder continue ECG-registratie.
Doseringen
Er is geen bio-equivalentie vastgesteld tussen de capsules en de suspensie voor oraal gebruik; bij wijziging van doseringsvorm is klinisch toezicht aanbevolen.
Vóór gebruik leverfunctie en aantal bloedcellen controleren.
Adjuvans bij epilepsie
Kinderen > 6 maanden
Verdeel de dagdosering over 2–3 giften tijdens de maaltijden. Startdosering: week 1: 20 mg/kg/dag; week 2: 30 mg/kg/dag. Verdere dosisverhoging is afhankelijk van de leeftijd: kinderen < 6 jaar: week 3 en later: 50 mg/kg/dag; kinderen 6–12 jaar: week 3: 40 mg/kg/dag; week 4 en later: 50 mg/kg/dag; kinderen > 12 jaar: verhoog de dosering elke week met 5 mg/kg/dag tot de optimale klinische dosering. De aanbevolen onderhoudsdosis van 50 mg/kg/dag is de enige dosis die is geëvalueerd in de klinische hoofdstudies. In de belangrijkste onderzoeken werd stiripentol toegevoegd aan een dagdosis van 0,5 mg/kg/dag clobazam, waarbij een verdubbeling of verdrievoudiging van de clobazamspiegel is gemeld en een vervijfvoudiging van de norclobazamspiegel; bij tekenen van een overdosering van clobazam (slaperigheid, hypotonie, prikkelbaarheid) wordt aangeraden de dagelijkse dosis clobazam elke week met 25% te verminderen. De noodzaak tot aanpassing van de dosering valproïnezuur lijkt geringer: bij optreden van maag-darmstoornissen wordt aangeraden de dagelijkse dosis valproïnezuur elke week met circa 30% te verminderen.
Bij volwassenen (≥ 18 j.) de behandeling voortzetten zolang de werkzaamheid aantoonbaar is. Er zijn onvoldoende gegevens om het behoud van werkzaamheid bij deze leeftijdsgroep te bevestigen.
Bij verminderde nierfunctie: niet gebruiken omdat klinische gegevens ontbreken.
Bij verminderde leverfunctie: niet gebruiken omdat klinische gegevens ontbreken.
Toediening
- Altijd innemen samen met voedsel omdat de stof in een zure omgeving (bv. bij blootstelling aan maagzuur in een lege maag) wordt afgebroken. Niet innemen met melk of zuivelproducten (yoghurt, kwark), vruchtensap of dranken met koolzuur, coffeïne, of theofylline.
- Capsule: niet openen maar heel doorslikken met een glas water bij de maaltijd.
- Sachet: poeder oplossen in een glas water en daarna direct opdrinken.
Doseringen
Bij gelijktijdig gebruik met carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital of valproïnezuur moet de dosering van die stof met 20–30% worden verlaagd bij aanvang van de behandeling met felbamaat.
Adjuvante behandeling bij het syndroom van Lennox-Gastaut:
Kinderen: 4–14 jaar:
Begindosering 7,5 mg/kg lichaamsgewicht per dag tot 15 mg/kg per dag in 2–3 giften.
De dagdosering kan met intervallen van ten minste 1 week met 7,5–15 mg/kg worden verhoogd tot max. 45 mg/kg per dag; max. 3600 mg per dag. De onderhoudsdosering moet worden verdeeld in 3–4 giften.
Ouder dan 14 jaar:
Begindosering 600–1200 mg (= 5–10 ml suspensie) per dag in 2–3 giften; met intervallen van ongeveer 1 week kan deze met 600–1200 mg worden verhoogd tot max. 3600 mg per dag in 3–4 giften.
Bij verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 50 ml/min): begindosis halveren en vervolgens voorzichtig de dosis aanpassen.
Toediening: De suspensie goed schudden voor gebruik en doseren met de meegeleverde doseerspuit met maatverdeling van 0,1 ml; het streepje van 0,1 ml is geschikt voor het afmeten van 12 mg, het streepje van 0,5 ml voor 60 mg en het streepje van 5,0 ml voor 600 mg felbamaat.
De breukstreep is alleen bedoeld voor breken om het inslikken makkelijker te maken en niet om in gelijke doses te verdelen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): een persisterende of fluctuerende leukopenie, duizeligheid, ataxie, slaperigheid, moeheid, misselijkheid en braken, allergische huidreacties, urticaria, verhoogd γ-GT.
Vaak (1-10%): droge mond, accommodatiestoornissen, hoofdpijn, verstoorde kleurwaarneming, diplopie, eosinofilie, trombocytopenie, gewichtstoename, verhoogde alkalische fosfatase. Oedeem, vloeistofretentie, hyponatriëmie en verminderde plasma-osmolaliteit door ADH-achtig effect.
Soms (0,1-1%): Abnormale onwillekeurige bewegingen (tremor, dystonie, tics), nystagmus, diarree, obstipatie, dermatitis exfoliativa, verhoogde transaminasewaarden.
Zelden (0,01-0,1%): dyskinesieën, oculomotorische stoornissen, spraakstoornissen, choreoathetose, perifere neuritis, paresthesie, spierzwakte, paretische symptomen, aseptische meningitis, hallucinaties, depressie, agressief gedrag, verminderde eetlust, fosfaatdeficiëntie, vooral bij ouderen verwarring en agitatie, lupus erythematodes-achtig syndroom, jeuk, leukocytose, lymfadenopathie, cardiale prikkelgeleidingsstoornissen, hypertensie of hypotensie, geelzucht, hepatitis. Een zich traag ontwikkelend overgevoeligheidssyndroom, dat vele organen betreft.
Zeer zelden (< 0,01%): agranulocytose, aplastische anemie, 'pure red cell aplasia', megaloblastenanemie, reticulocytose, pseudolymfomen, hypogammaglobulinemie, angio-oedeem, gynaecomastie, galactorroe, hirsutisme. Abnormale schildklierfunctietesten (verminderde T4- en verhoogde TSH-waarden), activering van een latente psychose. Troebelingen van de lens, conjunctivitis, verhoging intraoculaire druk, gehoorstoornissen, bradycardie, aritmieën, AV-blok met syncope, hartfalen, verergering van coronaire ziekte, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse (TEN, Lyell-syndroom), fotosensibilisatie, erythema multiforme en nodosum, veranderingen in huidpigmentatie, purpura, acne, zweten, haaruitval, (niet) acute porfyrie. Pancreatitis, anafylactische reactie, aseptische meningitis met myoclonus en perifere eosinofilie, collaps, tromboflebitis, trombo-embolie, stoornissen in de botstofwisseling leidend tot osteomalacie of osteoporose, nierfunctiestoornis, frequente urinelozing, urineretentie, seksuele stoornissen, abnormale spermatogenese, smaakstoornissen, leverfalen, artralgie, spierpijn, pulmonale overgevoeligheidsreacties met onder andere koorts, dyspneu, pneumonitis, pneumonie. Verhoogde cholesterolwaarden en triglyceriden.
Verder zijn gemeld: reactivatie van infectie met humaan herpesvirus, pancytopenie, anemie, beenmergfalen, geneesmiddelhuiduitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom), hyperammoniëmie, sedatie, geheugenstoornis. colitis, vermindering van het aantal galwegen, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulosus (AGEP), lichenoïde dermatitis onychomadesis, en na langdurige behandeling: verminderde minerale botdichtheid, osteopenie, osteoporose, botbreuken, vaker vallen.
Huidreacties als SJS, TEN, DRESS, AGEP en maculopapuleuze huiduitslag hangen bij Europese en Japanse populaties samen met aanwezigheid van het HLA-A*3101-allel; aanwezigheid van HLA-B*1502 is bij HAN-Chinezen, Thai en enkele andere Aziatische bevolkingsgroepen gebonden aan de kans op het ontwikkelen van SJS en TEN.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, duizeligheid, ataxie, virale infectie, vermoeidheid, koorts.
Vaak (1-10%): longontsteking, luchtweginfectie, (urineweg)infectie en middenoorontsteking alleen bij kinderen; met name bij kinderen agressief gedrag en hyperkinesie; vermoeidheid, verwarring, angst, depressie, gewichtstoename, anorexia, toename eetlust, amnesie, hoofdpijn, slapeloosheid, tremor, dysartrie, nystagmus, paresthesie, hypo-esthesie, convulsies, veranderde reflexen, diplopie, amblyopie, hoge bloeddruk, vasodilatatie, hoesten, maag-darmklachten, gingivitis, huiduitslag, jeuk, artralgie, asthenie, influenzasyndroom, spier- en rugpijn, spierschokken, gezichtsoedeem, erectiestoornis, leukopenie, purpura, letsels.
Soms (0,1-1%): hypokinesie, bewegingsafwijkingen waaronder choreoathetosis, dyskinesie, dystonie; allergische reacties, hyperglykemie (met name bij diabetici), agitatie, geestelijke aftakeling, hartkloppingen, slikstoornis, (perifeer) oedeem, stijging leverfunctiewaarden en bilirubine, vallen.
Zelden (< 0,1%): palpitaties, hypoglykemie (met name bij diabetici), bewustzijnsverlies, ademhalingsdepressie.
Verder is gemeld: tinnitus, pancreatitis, hepatitis, geelzucht, trombocytopenie, overgevoeligheidssyndroom, anafylaxie, hyponatriëmie, hallucinaties, suïcidale ideeën, geneesmiddelafhankelijkheid, angio-oedeem, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, alopecia, toxicodermie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS), rabdomyolyse, myoclonus, acuut nierfalen, urine-incontinentie, hypertrofie van de borsten, gynaecomastie, seksuele disfunctie (incl. veranderingen in libido, ejaculatiestoornissen, anorgasmie) onttrekkingsverschijnselen (angst, slapeloosheid, misselijkheid, pijn, transpiratie, tremor, hoofdpijn, depressie, abnormaal voelen, duizeligheid en malaise), pijn op de borst; verhoogde creatinekinasespiegel in het bloed; bij patiënten die hemodialyse ondergaan myopathie met verhoogde creatinekinasespiegel. Plotseling overlijden is gemeld zonder een oorzakelijk verband met gabapentine.
Bijwerkingen
Maag-darmklachten zoals misselijkheid, braken, obstipatie, anorexie. Centrale en andere effecten op het zenuwstelsel: duizeligheid, ataxie, nystagmus, verwardheid, spraakstoornissen, tremor van de handen, slaperigheid, apathie, nervositeit, hallucinaties, visusstoornissen, neuropathie. Verder: tandvleeshyperplasie (vooral bij kinderen) vergroving van het gelaat, vergroting van lippen, hypertrichose. Anti-epileptica overgevoeligheidssyndroom (AHS, 'Antiepileptic Hypersensitivity Syndrome' (waaronder kunnen vallen verschijnselen zoals artralgie, eosinofilie, koorts, lymfadenopathie, huiderupties en gestoorde leverfunctie), periarteriitis nodosa, toxicodermie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS), allergische verschijnselen, waaronder lupus erythematodes, toxische epidermale necrolyse (TEN), exfoliatieve dermatitis en Stevens-Johnson-syndroom (SJS). (Ernstige) leverafwijkingen, hepatitis, acuut leverfalen. Beenmergdepressie, agranulocytose, neonatale hemorragische diathese, trombocytopenie, aplastische anemie, megaloblastaire anemie, leukocytose, erytrocytaire aplasie, splenomegalie. Vitamine D-deficiëntie met hypocalciëmie en osteomalacie; foliumzuurdeficiëntie, remming ADH-afgifte, hyperglykemie. Melding van verminderde minerale botdichtheid, osteomalacie, osteopenie, osteoporose en botbreuken. Interstitiële nefritis. Ernstige cardiotoxische reacties, verlengde AV-geleidingstijd, ventriculaire fibrillatie, moeilijke ademhaling. Abnormaal immunoglobuline, abnormale schildklierfunctie, afwijkende schildklierfunctietest, verhoogd γ-GT, ASAT, ALAT.
Na i.v.-toediening tevens: hypotensie (m.n. bij te snelle toediening) en asystolie/hartstilstand, collaps (SA/AV-blok, ventrikelfibrilleren) en/of centrale depressie; vertigo, smaakveranderingen, paresthesie, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP); in incidentele gevallen dyskinesie. Op de injectieplaats: lokale irritatie, ontsteking, weefselnecrose en huiderosie. Oedeem, verkleuring en pijn distaal van de injectieplaats ('purple glove syndrome').
Zwelling van het tandvlees komt vaker voor bij kinderen en bij een slechte mondhygiëne.
Hulpstoffen: Bij hoge doses of langdurig gebruik van propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, tevens: hyperosmolaliteit, melkzuuracidose, gestoorde nierfunctie, acuut nierfalen, cardiotoxiciteit, stoornissen van het centrale zenuwstelsel, ademhalingsdepressie, dyspneu, gestoorde leverfunctie, hemolytische reactie, hemoglobinurie, multiorgaanfalen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): anorexie, vermindering van eetlust, gewichtsverlies, slapeloosheid, slaperigheid, ataxie, hypotonie, dystonie.
Vaak (1-10%): neutropenie, agressie, prikkelbaarheid, gedragsstoornissen, hyperkinesie, misselijkheid, braken, verhoogd γ-GT.
Soms (0,1-1%): dubbelzien, fotosensibilisatie, uitslag, huidallergie, netelroos, vermoeidheid.
Zelden (0,01-0,1%): trombocytopenie, stijging van leverenzymwaarden.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): infecties van de bovenste luchtwegen bij kinderen, misselijkheid, braken, abdominale pijn, dyspepsie, gewichtsverlies, anorexia, slapeloosheid/slaperigheid, ataxie, duizeligheid, hoofdpijn, dubbelzien, visusstoornissen, vermoeidheid.
Soms (0,1-1%): hypofosfatemie, spraakstoornissen, depressie, angst, huiduitslag, abnormale gang.
(Zeer) zelden (< 0,1%): bloeddyscrasieën (aplastische anemie, trombocytopenie, leukopenie, pancytopenie), hepatotoxiciteit; (voor beide afwijkingen in 30% van de gevallen met fatale afloop), ernstige overgevoeligheidsreacties (toxische epidermale necrolyse, bulleuze eruptie, Stevens-Johnsonsyndroom), anafylactische shock, toename van de epilepsie-aanvallen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van MAO-remmers is gecontra-indiceerd. Behandeling met carbamazepine niet eerder beginnen dan twee weken na staken van de MAO-remmer.
Carbamazepine veroorzaakt inductie van de leverenzymen (CYP2C9, CYP3A en CYP1A2). De werking van o.a. orale anticoagulantia, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica, corticosteroïden, andere anti-epileptica (als fenytoïne, topiramaat, lamotrigine, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva, caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers, irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon, kinidine kan door inductie verminderen. Bij gelijktijdig gebruik de dosering van de vitamine K-antagonisten (fenprocoumon, acenocoumarol; VKA's) verhogen en deze na staken van carbamazepine weer verlagen. Bij gelijktijdig gebruik van direct werkende orale anticoagulantia (rivaroxaban, dabigatran, apixaban en edoxaban; DOAC's) extra controleren op symptomen van trombose. Het gebruik van carbamazepine (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur.
Theofylline en carbamazepine kunnen elkaars metabolisme beïnvloeden.
Comedicatie van carbamazepine met andere anti-epileptica, waaronder felbamaat, fenytoïne, fenobarbital, lamotrigine en valproïnezuur, resulteert in beïnvloeding van elkaars metabolisme en serumspiegel. Regelmatige bepaling van deze bloedspiegels is daarom aan te bevelen.
Valproïnezuur, primidon, brivaracetam en quetiapine kunnen verder de concentratie carbamazepine-10,11-epoxide verhogen; met meer kans op bijwerkingen (duizeligheid, slaperigheid, ataxie en diplopie).
Carbamazepine wordt voornamelijk gemetaboliseerd door CYP3A4. CYP3A4-inducerende middelen, zoals rifampicine, kunnen de plasmaconcentraties van carbamazepine belangrijk verlagen.
CYP3A4-remmende middelen, sommige macrolide-antibiotica, ciprofloxacine, calciumantagonisten (verapamil, diltiazem), imidazool-antimycotica, sommige serotonineheropnameremmers, HIV-proteaseremmers en grapefruit-/pompelmoessap kunnen de plasmaconcentraties van carbamazepine verhogen, waardoor verhoogde (toxische) bloedspiegels kunnen ontstaan. Ook cimetidine kan de plasmaspiegel van carbamazepine tijdelijk verhogen (het effect verdwijnt na ca. 1 week), evenals metronidazol, danazol, vigabatrine, oxybutynine, dantroleen en isoniazide.
Gelijktijdig gebruik met preparaten die sint-janskruid bevatten, vermijden, omdat dit nog tot twee weken nadat het gebruikt is, door enzyminductie de serumconcentratie kan verlagen. Bij gelijktijdig gebruik kan staken van sint-janskruid de carbamazepineconcentratie doen stijgen.
Over de interactie met lithium zijn zowel berichten over versterking van de therapeutische werking als over toename van de neurotoxiciteit van beide stoffen.
Gelijktijdig gebruik met diuretica (natriumwaarden verlagend) kan leiden tot hyponatriëmie.
Isotretinoïne kan de biologische beschikbaarheid veranderen.
Gedurende de behandeling geen alcohol gebruiken, omdat carbamazepine de alcoholtolerantie kan verlagen.
Gelijktijdig gebruik met tricyclische antidepressiva wordt afgeraden vanwege chemische verwantschap.
Langdurig gebruik in combinatie met paracetamol kan leiden tot hepatotoxiciteit.
Het kan de hepatotoxiciteit van isoniazide versterken.
Interacties
In combinatie met opioïden en andere middelen die het centrale zenuwstelsel dempen is onderdrukte ademhaling, sedatie en overlijden gemeld. Met name bij zwakke patiënten, ouderen, een onderliggende ademhalingsaandoening, polyfarmacie en bij middelenmisbruik kan de combinatie gabapentine met opioïden risicovol zijn. In combinatie met morfine was de AUC van gabapentine met 44 % toegenomen. Let bij gelijktijdig gebruik daarom goed op tekenen van centrale depressie; verlaag indien nodig de dosis gabapentine of die van het opioïde.
Gabapentine heeft geen invloed op leverenzymen.
Gelijktijdige toediening met aluminium- en magnesiumbevattende antacida verlaagt de biologische beschikbaarheid van gabapentine met circa 20%; wacht na inname van deze antacida minimaal 2 uur voordat gabapentine ingenomen wordt.
Interacties
Fenytoïne is een krachtige inductor van leverenzymen, zoals CYP3A4. Het enzyminducerende effect is na enkele dagen merkbaar. Na staken van fenytoïne kan het enzyminducerende effect tot enkele weken aanhouden. Verder is het een inductor en substraat van CYP2C19 en CYP2C9.
Fenytoïne en fenobarbital kunnen door enzyminductie elkaars spiegels doen dalen, maar bij gebruik van hoge doses ook doen stijgen. Carbamazepine kan de spiegel van fenytoïne verlagen. Combinatie met valproïnezuur en salicylaten hangt zowel samen met een lagere totaalspiegel van fenytoïne in plasma als met een hogere niet-plasma-eiwitgebonden fenytoïnespiegel, waardoor bij een gemeten lage plasmaspiegel toch een intoxicatie kan optreden. Daarnaast is er bij gelijktijdig gebruik van valproïnezuur risico op met valproaat-geassocieerde hyperammoniëmie, waardoor controle op verschijnselen en symptomen van hyperammoniëmie nodig is.
Verder is een groot aantal interacties met andere geneesmiddelen mogelijk. We noemen hier alleen de meest voorkomende geneesmiddelinteracties. De serumspiegel van fenytoïne kan stijgen door alcohol, antimycotica (itraconazol, fluconazol, voriconazol), (es)omeprazol, (prodrugs van) 5-fluoro-uracil (capecitabine, tegafur), erlotinib, amiodaron, nifedipine, diltiazem, fluoxetine, fluvoxamine, diazepam, cimetidine, tolbutamide, isoniazide, chlooramfenicol, trimethoprim, cotrimoxazol, felbamaat, oxcarbazepine, stiripentol, disulfiram, dexamethason, fenylbutazon, vitamine K-antagonisten en sulfadiazine.
De serumspiegel kan dalen door ciprofloxacine, rifampicine, ritonavir, vigabatrine, foliumzuur, diazoxide, sint-janskruid en chronisch alcoholgebruik (kortstondig alcoholgebruik kan het tegenovergestelde effect hebben). Ook diverse cytostatica kunnen de plasmaspiegel verlagen: bleomycine, cisplatine, carmustine, cyclofosfamide, cytarabine, dacarbazine, daunorubicine, doxorubicine, etoposide, hydroxycarbamide, mercaptopurine, methotrexaat in hoge dosering, tamoxifen, tioguanine, vinblastine, vincristine.
Door inductie kan de werking verminderen van o.a.: vitamine K-antagonisten, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica (aripiprazol, broomperidol, haloperidol, risperidon, sertindol), corticosteroïden, andere anti-epileptica (als topiramaat, lamotrigine, lacosamide, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva (ciclosporine, tacrolimus, everolimus), direct werkende orale anticoagulantia (apixaban, edoxaban, dabigatran, rivaroxaban), caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers (als erlotinib, imatinib), irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon en kinidine. Het gebruik van fenytoïne (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur. De halfwaardetijd van kinidine daalt met 50% als fenytoïne gelijktijdig wordt gegeven.
De thyroxinespiegel kan toenemen door verdringing ervan uit de plasma-eiwitbinding.
Het effect van antihypertensiva, diuretica, digitalisglycosiden en kinidine kan worden versterkt door fenytoïne.
Het gebruik kan bepaalde laboratoriumbepalingen beïnvloeden.
De inname van calciumbevattende preparaten en fenytoïne over de dag verspreiden om absorptieproblemen te voorkomen.
Interacties
Het remt CYP2C19, CYP3A4 en CYP2D6 en kan de plasmaconcentraties van geneesmiddelen, die door deze enzymen worden gemetaboliseerd, sterk verhogen en de kans op bijwerkingen doen toenemen. Aangeraden wordt combinatie met ergotamine, pimozide, kinidine, immunosuppressiva en statinen te vermijden, rekening te houden met verhoogde plasmaspiegels van midazolam en alprazolam, theofylline en coffeïne en met het versterkte centraal depressieve effect van chloorpromazine. Gelijktijdig gebruik van koffie, thee, energiedrankjes, cola (bevat veel coffeïne) en chocolade (bevat sporen theofylline) wordt daarom afgeraden. Bij gebruik van andere anti-epileptica, die door de genoemde CYP-enzymen worden omgezet, zoals carbamazepine, fenytoïne, ethosuximide en fenobarbital de plasmaspiegel controleren, en de dosis indien nodig aanpassen. Ook is voorzichtigheid geboden bij combinatie met middelen, die de eerste fase van de omzetting van stiripentol remmen of stimuleren.
Interacties
Felbamaat verhoogt door remming van de eliminatie de plasmaconcentratie van fenytoïne (20–60%) en valproïnezuur (> 18%) en verlaagt die van carbamazepine met ca. 25%, terwijl die van de actieve metaboliet carbamazepine-epoxide met 50% stijgt. Felbamaat verhoogt de beschikbaarheid van fenobarbital met 25%. Andersom kunnen carbamazepine en fenytoïne een plasmaconcentratiedaling van felbamaat veroorzaken tot 20%, fenobarbital doet dit met 35%. De bijwerkingen van carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne of valproïnezuur kunnen worden versterkt.
De werkzaamheid van orale anticonceptiva (gestodeen, ethinylestradiol) kan verminderen.
Hulpstof: Sorbitol in de suspensie kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Zwangerschap
Teratogenese: Gebruik van carbamazepine is teratogeen. Gemeld zijn: schisis, hartafwijkingen, afwijkingen aan de ledematen, urogenitale afwijkingen en dysmorfe gezichtskenmerken. De kans op een neuralebuisdefect (spina bifida) is vijf- tot tienmaal verhoogd; het absolute risico is dan 0,5–1%. Bij gebruik in het eerste trimester van de zwangerschap is de incidentie van aangeboren afwijkingen 2–3× verhoogd. Er is meer kans op schadelijkheid voor de vrucht bij hogere doseringen en bij combinatie met andere anti-epileptica (met name met valproïnezuur).
Farmacologisch effect: Pasgeborenen van moeders die anti-epileptica gebruiken, hebben mogelijk meer kans op ontwikkelingsstoornissen. Carbamazepine kan vitamine K-deficiëntie geven waardoor stollingsstoornissen bij de pasgeboren kunnen optreden.
Advies: Afwegen. Staken van de therapie is ongewenst voor de moeder en het ongeboren kind, door mogelijke verergering van epilepsie. Streef bij gebruik tijdens zwangerschap naar monotherapie, gebruik van een zo laag mogelijke dosering, en een plasmaspiegel die ligt in het lagere deel van het therapeutische bereik van 4–12 microg/ml. Geef om bloedingsstoornissen te voorkomen, de pasgeborene post partum, vitamine K. Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is.
Vruchtbaarheid: Zelden is verminderde vruchtbaarheid bij de man of afwijkende spermatogenese gemeld.
Overig: Bij een vrouw die zwanger kan worden carbamazepine niet gebruiken tenzij na overweging van andere behandelingopties het voordeel groter is dan de risico's. Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten tijdens behandeling en gedurende 2 weken na de laatste dosis effectieve anticonceptie gebruiken. Omdat de werking van orale anticonceptiva is verminderd, ten minste 1 effectieve methode (zoals een spiraaltje) of 2 complementaire vormen van anticonceptie, waaronder een barrièremiddel. : Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel.
Zwangerschap
Gabapentine passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, in het eerste trimester geen duidelijk hoger risico op ernstige aangeboren afwijkingen of op neurologische ontwikkelingsstoornissen; in een onderzoek waren er aanwijzingen voor een licht verhoogd risico op hartafwijkingen. Bij dieren is reproductieve toxiciteit vastgesteld.
Farmacologisch effect: er is beperkt bewijs van een hoger risico op een laag geboortegewicht en vroeggeboorte. Na gebruik in het 3e trimester is neonataal abstinentiesyndroom (NAS) gemeld bij pasgeborenen. Het risico op NAS is hoger na gelijktijdige blootstelling aan opioïden.
Advies: Weeg de voor- en nadelen af. Controleer pasgeborenen die in utero zijn blootgesteld aan gabapentine op NAS.
Overige: Overleg met vrouwen met epilepsie die zwanger willen worden, of ze de behandeling willen voortzetten of een wijziging in de behandeling willen overwegen; er is een voorkeur voor monotherapie omdat behandeling met meerdere anti-epileptica in verband is gebracht met meer kans op afwijkingen dan monotherapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Gebruik van fenytoïne tijdens de zwangerschap is teratogeen. Er is twee- à driemaal meer kans op congenitale misvormingen (bekend als het foetaal hydantoïnesyndroom: gespleten verhemelte/lip, hartafwijkingen, prenatale groeideficiëntie, microcefalie, mentale retardatie, hypoplasie van nagels en vingers). De mate van risico voor de foetus door kortdurend gebruik in noodsituaties is niet bekend.
Farmacologisch effect: Pasgeborenen van moeders die fenytoïne gebruiken, hebben mogelijk meer kans op ontwikkelingsstoornissen; onderzoeken spreken elkaar tegen. Fenytoïne kan vitamine K-deficiëntie geven waardoor stollingsstoornissen bij de pasgeborene kunnen optreden. Verder kunnen voorkomen: hypocalciëmie en tetanie.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken in uitzonderingsgevallen bij epilepsie, als een veiliger alternatief niet mogelijke is en onder extra controles: bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosering; controleer de bloedspiegel. Door veranderingen van de farmacokinetiek van fenytoïne tijdens de zwangerschap daalt de plasmaconcentratie en is periodieke spiegelbepaling aanbevolen. Kinderen, geboren kort nadat de moeder fenytoïne heeft gebruikt, onderzoeken op tekenen van hemorragische diathese (en zo nodig vitamine K geven). Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is. Propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij voorkeur niet gebruiken.
Overig: Fenytoïne niet gebruiken bij vrouwen die zwanger kunnen worden, tenzij er geen alternatieve behandelopties zijn en het voordeel zwaarder weegt dan de risico's. Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten tijdens de behandeling en gedurende 1 maand na de laatste dosis effectieve niet-hormonale anticonceptie gebruiken: ten minste één effectieve methode (zoals een spiraaltje) of twee complementaire vormen van anticonceptie, waaronder een barrièremiddel. Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik afwegen, op basis van de mogelijke klinische voordelen en risico's.
Overig: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptiemaatregelen te nemen gedurende de behandeling.
Zwangerschap
Felbamaat passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden, vanwege het risico van beenmergdepressie bij de foetus. Vermijd plotseling stoppen van de behandeling met anti-epileptica.
Overige: Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten gedurende behandeling en tot 1 maand erna een effectief anticonceptivum gebruiken; zie ook de rubriek Interacties. Heroverweeg de noodzaak van behandeling met anti-epileptica als de vrouw zwanger wil worden. Indien mogelijk heeft monotherapie met de kleinste effectieve dosis, de voorkeur.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, zowel carbamazepine als de epoxidemetaboliet in lage concentraties.
Advies: Borstvoeding tijdens gebruik is mogelijk, mits onder controle op eventuele bijwerkingen bij de zuigeling (slaperigheid, moeite met drinken, braken). Bij enkele zuigelingen is cholestatische hepatitis gemeld; zuigelingen daarom controleren op hepatobiliaire effecten.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Onbekend.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof); in kleine hoeveelheid (fenytoïne).
Farmacologisch effect: In normale therapeutische dosering waarschijnlijk geen effect.
Advies: Borstvoeding tijdens gebruik is mogelijk, mits onder controle op eventuele bijwerkingen bij de zuigeling. Propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij voorkeur niet gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, (bij dieren). Onbekend (bij de mens).
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden. Indien toch borstvoeding wordt gegeven, de baby zorgvuldig controleren op mogelijke bijwerkingen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden, vanwege het risico van beenmergdepressie en levertoxiciteit bij de zuigeling.
Contra-indicaties
- atrioventriculair blok;
- acute porfyrie in voorgeschiedenis (bv. porphyria acuta intermittens, – variegata);
- beenmergdepressie in voorgeschiedenis;
- overgevoeligheid voor in chemisch opzicht verwante geneesmiddelen als tricyclische antidepressiva.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- bloeddyscrasieën;
- acute intermitterende porfyrie.
Bij parenteraal gebruik tevens:
- sinusbradycardie;
- sinoatriaal blok;
- tweede- en derdegraads AV-blok;
- Adams-Stokessyndroom.
Contra-indicaties
- voorgeschiedenis van delirium.
Contra-indicaties
In de voorgeschiedenis:
- bloeddyscrasie;
- verstoorde leverfunctie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege het risico van ernstige levensbedreigende huidreacties (Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN)), met name in de eerste maanden van de behandeling is extra controle op symptomen (progressieve huiduitslag vaak met blaren of slijmvliesletsel) aangewezen; de kans is 1–6 per 10.000 gebruikers in een Kaukasische bevolking, maar 10× zo groot in een Aziatische bevolking. Bij dergelijke symptomen van ernstige huidreacties de behandeling onmiddellijk staken en bij deze patiënt carbamazepine niet meer inzetten. Patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling screenen op HLA-B*1502 in verband met de kans op het ontwikkelen van SJS wanneer ze behandeld worden met carbamazepine; bij een positieve testuitslag carbamazepine niet gebruiken. De prevalentie van HLA-B*1502-dragers onder Han-Chinezen is 2–12% , bij Thai 8%, bij Europeanen, Japanners en Koreanen < 1%. Overweeg bij andere Aziatische populaties (in Maleisië en op de Filipijnen is de prevalentie van dit allel > 15%, in India 6%) ook om te testen op HLA-B*1502.
Overgevoeligheid: zowel type I (onmiddellijke) als vertraagde (DRESS) overgevoeligheidsreacties zijn opgetreden. Bij Europese en Japanse populaties zijn dragers van het HLA-A*3101-allel bij gebruik van carbamazepine in verband gebracht met meer kans op het ontwikkelen van SJS, TEN, DRESS en AGEP en het overgevoeligheidssyndroom inclusief maculopapuleuze huiduitslag (zie rubriek Bijwerkingen, Zelden); de gegevens zijn echter onvoldoende om een screening vooraf op HLA-A*3101 te onderbouwen. Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de behandeling direct staken.
Bij circa 25–30% van de patiënten kunnen kruisovergevoeligheidsreacties optreden met oxcarbazepine. Er bestaat ook kruisovergevoeligheid met aromatische anti-epileptica als fenytoïne, primidon en fenobarbital.
Bij atypische absences kan carbamazepine de gegeneraliseerde aanvallen verergeren; bij exacerbatie van aanvallen de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij oudere patiënten en bij ernstige ziekten van hart en vaten, lever en nier.
Vóór en periodiek tijdens de behandeling waarden van het complete bloedbeeld (incl. trombocyten, reticulocyten en serumijzer) en de leverfunctie controleren. Bij verlaagde waarden van leukocyten of trombocyten tijdens de behandeling de patiënt en het bloedbeeld bewaken. Bij enig bewijs van significante beenmergdepressie, bij verslechtering van de leverfunctie, optreden van acute hepatitis, de behandeling direct beëindigen.
Nierfunctie: vóór en periodiek tijdens de behandeling complete urineanalyse en 'blood urea nitrogen' bepalen.
Hyponatriëmie: bij ouderen, bij bestaande nieraandoeningen met lage natriumwaarden en bij patiënten behandeld met natriumwaarden-verlagende middelen (diuretica ) vóór het begin van de behandeling, na 2 weken en gedurende de eerste 3 maanden maandelijks het natriumgehalte in het bloed bepalen; daarna op basis van behoefte. Denk bij optreden van hyponatriëmie aan vloeistofbeperking als tegenmaatregel.
Bij hypothyroïdie is extra controle nodig, omdat carbamazepine de eliminatie van schildklierhormonen kan versterken.
Bijwerkingen op het gebied van het centraal zenuwstelsel kunnen een teken zijn van overdosering of sterke schommeling van de plasmaconcentratie.
Vanwege het licht anticholinerge effect patiënten met een verhoogde intra-oculaire druk, urineretentie en gevoeligheid voor obstipatie tijdens de therapie regelmatig controleren.
Controle op verschijnselen van suïcidaal gedrag is aangewezen.
Overweeg bij vrouwen die zwanger kunnen worden vóór de start van de behandeling een zwangerschapstest uit te voeren. Informeer de vrouw over de risico's van carbamazepine tijdens zwangerschap en de noodzaak van effectieve anticonceptie tijdens de behandeling en tot 2 weken na de laatste dosis (geen orale anticonceptiva); zie ook de rubriek Zwangerschap.
Controle van de plasmaconcentratie kan van nut zijn bij: zeer sterke stijging van de aanvalsfrequentie, controle van therapietrouw, zwangerschap, kinderen, vermoeden van een absorptiestoornis, vermoeden van toxiteit bij gebruik van meerdere middelen.
Incidenteel is melding gemaakt van bijwerkingen bij het overzetten van patiënten van het ene carbamazepinebevattende product op het andere.
Abrupt staken van de therapie kan aanvallen plots doen ontstaan. Bij staken daarom de dosering afbouwen. Na abrupt staken van de therapie moet de patiënt gedurende de instellingsfase op een ander anti-epilepticum worden beschermd met een daartoe geschikt middel.
Hulpstoffen
- Propyleenglycol in de suspensie bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang;
- Wees voorzichtig met propyleenglycol in de suspensie bij zuigelingen < 4 weken, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten;
- Macrogolglycerolhydroxystearaat in de tablet met gereguleerde afgifte ('CR') kan maagklachten en diarree veroorzaken.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer op ernstige cutane bijwerkingen (SCAR) zoals Stevens-Johnson-syndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN) en toxicodermie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS); deze kunnen levensbedreigend of fataal zijn. Informeer patiënten over de symptomen. Bij optreden van symptomen de behandeling onmiddellijk staken en een alternatieve behandeling overwegen. Na optreden van een SCAR de behandeling met gabapentine niet meer hervatten.
Tijdens behandeling controleren op suïcidaal gedrag. Overweeg om bij optreden van suïcidaal gedrag de behandeling te staken.
Bij ontwikkeling van pancreatitis overwegen de behandeling te staken.
Wees voorzichtig bij epilepsie met verschillende typen aanvallen zoals bij primair gegeneraliseerde aanvallen (waaronder absences), omdat gabapentine bij sommige patiënten deze aanvallen kan versterken.
De kans op ernstige ademhalingsdepressie is groter bij gebruik van opioïden en andere middelen die het centrale zenuwstelsel dempen, bij ouderen en bij patiënten met een verstoorde ademhalingsfunctie of luchtwegaandoening, neurologische aandoening of nierinsufficiëntie; aanpassing van de dosering kan bij deze patiënten nodig zijn.
Bij ouderen (> 65 j.) is gabapentine niet systematische onderzocht en lijken slaperigheid, perifeer oedeem en asthenie vaker op te treden. De effecten op het leren en de ontwikkeling van kinderen en adolescenten zijn niet onderzocht.
Het risico van verkeerd gebruik, misbruik en afhankelijkheid vooraf aan het voorschrijven evalueren; wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van misbruik en afhankelijkheid. Controleer tijdens behandeling op symptomen hiervan, zoals ontwikkeling van tolerantie, gebruik van hogere doses dan voorgeschreven en 'drug seeking'-gedrag.
Bij staken van de behandeling de dosering geleidelijk gedurende minimaal 1 week onafhankelijk van de indicatie, afbouwen om rebound of status epilepticus te voorkomen. Kort na staken kunnen onthoudingsverschijnselen optreden, meestal binnen 48 uur. Het optreden van onthoudingsverschijnselen na staken kan wijzen op geneesmiddelafhankelijkheid. Informeer de patiënt hierover bij het begin van de behandeling.
Hulpstoffen: Propyleenglycol, in de drank 50 mg/ml, bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang. Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de drank 50 mg/ml, bij zuigelingen < 4 weken, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een CYP2C9-polymorfisme. Het bepalen van serumspiegels is een belangrijk onderdeel van de behandeling in verband met individuele verschillen in metabolisme en de geringe therapeutische breedte. Bij situaties waarin het evenwicht tussen de totale en de vrije fractie is verstoord, zoals bij nier- of leverziekte of hypoalbuminemie en bij interacties met geneesmiddelen die fenytoïne uit de eiwitbinding kunnen verdringen, ook de bepaling van de concentratie vrij fenytoïne overwegen. Bloedafname dient op standaard tijdstippen plaats te vinden. Bij omschakeling van of naar een ander product dat fenytoïne bevat (m.n. bij omschakeling van Na-zout naar zuur en v.v.) de serumspiegel nauwkeurig vervolgen; zelfs geringe verschillen in biologische beschikbaarheid kunnen relatief grote verschuivingen in de plasmaspiegels veroorzaken.
Fenytoïne kan absences en myoklonische aanvallen versnellen of verergeren.
Tijdens behandeling is controle op suïcidaal gedrag aangewezen.
Bij huiduitslag en het anti-epileptica overgevoeligheidssyndroom (AHS/HHS/DRESS) het gebruik stopzetten. Het hoogste risico op ernstige huiduitslag als Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN) is in de eerste behandelweken. Anti-epileptica overgevoeligheidssyndroom (AHS, HSS) en geneesmiddelreactie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS) kunnen fataal of levensbedreigend zijn en treden gewoonlijk 2-4 weken na eerste blootstelling op, maar kunnen ook na 3 maanden of later optreden. Er is meer kans op AHS bij mensen met een zeer donkere huidskleur, met een onderdrukt immuunsysteem of bij een voor- of familiegeschiedenis van AHS. Combinatie van fenytoïne met craniale bestraling en reductie van corticosteroïden is in verband gebracht met erythema multiforme en/of Stevens-Johnsonsyndroom. Als de huiduitslag exfoliatief, paarsachtig of bolvormig is of bij een vermoeden van lupus erythematodes, SJS of TEN: nooit meer behandeling met fenytoïne hervatten. Opnieuw herstarten na het optreden van milde huiduitslag mag nadat de uitslag volledig is verdwenen. Als de huiduitslag weer terugkeert, is gebruik van fenytoïne gecontra-indiceerd.
Bij HLA-B*1502-positieve polymorfismen neemt de kans op levensbedreigende cutane bijwerkingen toe. Patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling screenen op HLA-B*1502 in verband met meer kans op SJS/TEN; bij een positieve testuitslag middelen als fenytoïne die SJS/TEN als bijwerking hebben, vermijden.
Bij dragers van het CYP2C9*2- of CYP2C9*3-allel met verminderde functie (poor metabolizers van CYP2C9-substraten) zijn de plasmaconcentraties fenytoïne verhoogd; bewaking van de klinische respons is aanbevolen en eventueel ook van de plasmaconcentraties fenytoïne. Aziatische patiënten hebben een verhoogd risico op ernstige huidreacties (vastgesteld bij dragers van het CYP2C9*3-allel met verminderde functie).
Bij symptomen van angio-oedeem zoals zwelling van het gelaat of van de periorale of bovenste luchtwegen, direct de behandeling staken.
Bij acute levertoxiciteit (kan verband houden met AHS/DRESS) de behandeling direct staken en fenytoïne niet opnieuw toedienen. De kans op hepatotoxiciteit en andere overgevoeligheidsreacties is groter bij patiënten met een zwarte huidskleur.
Bij craniale bestraling en geleidelijke reductie van corticosteroïden is voorzichtigheid geboden met fenytoïne(-achtige stoffen) omdat mogelijk een verband bestaat met het ontstaan van de bovengenoemde ernstige huidafwijkingen.
Hyperglykemie is gemeld. Bij diabetes-mellituspatiënten kan het glucoseconcentraties verhogen.
Bij nierinsufficiëntie, acute hepatitis en hypalbuminemie kan het nodig zijn de dosis te verminderen.
In verband met mogelijk uitlokken van status epilepticus dient orale toediening geleidelijk te worden gestaakt.
Overweeg om bij vrouwen die zwanger kunnen worden vóór aanvang van de behandeling een zwangerschapstest uit te voeren. Informeer de vrouw over de risico's van zwangerschap en wijs op het belang van effectieve niet-hormonale anticonceptie; zie verder onder de rubriek Zwangerschap.
Het intraveneus toedienen van fenytoïne (bij voorkeur via een veneuze katheter) is een noodprocedure; continue ECG-registratie en bewaking van de ademhaling wordt aangeraden. Cardiotoxische reacties zijn gemeld, ook bij patiënten zonder onderliggende hartaandoening en bij gebruik van de aanbevolen i.v.-dosis en infusiesnelheid. Verlaging van de infusiesnelheid of staken van de toediening kan nodig zijn. Oude en ernstig zieke patiënten hebben meer kans op cardiotoxische reacties. Wees voorzichtig bij patiënten met hypotensie en/of ernstige hartinsufficiëntie. Subcutane, perivasculaire en intramusculaire toediening dient te worden vermeden vanwege het hoge alkalische karakter van de oplossing.
Hulpstoffen
- Wees voorzichtig met ethanol, in de Epanutin injectievloeistof, bij alcoholisme, zwangerschap, lactatie en jonge kinderen. Ethanol kan een effect op andere medicatie hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals ethanol of propyleenglycol, bevatten.
- Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij kinderen < 5 jaar, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten. Propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang. Bij hoge doses of langdurig gebruik zijn van propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, diverse bijwerkingen gemeld.
Dit middel heeft een grote invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Toedienen onder toezicht van een kinderarts of -neuroloog met ervaring in diagnosticeren van epilepsie bij zuigelingen en kinderen.
Tijdens gebruik de groei van de kinderen vervolgen, vanwege de gastro-intestinale bijwerkingen.
Controleer voor en tijdens de behandeling elke zes maanden de leverfunctie en, vanwege het risico van neutropenie, het aantal bloedcellen. Niet gebruiken bij een verminderde lever- en/of nierfunctie vanwege het ontbreken van klinische gegevens.
Onderzoeksgegevens: De belangrijkste klinische beoordeling van stiripentol was bij kinderen van 3 jaar en ouder. Bij kinderen jonger dan 12 maanden is er een beperkte hoeveelheid gegevens beschikbaar. Bij volwassenen van 18 jaar en ouder zijn er onvoldoende gegevens om het behoud van werkzaamheid bij deze leeftijdsgroep te bevestigen.
Hulpstoffen: Aspartaam/fenylalanine in het poeder voor orale suspensie kan schadelijk zijn voor kinderen met fenylketonurie (PKU).
Dit middel heeft invloed op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
De patiënt voor de behandeling op de hoogtestellen van de zeer ernstige bijwerkingen, als aplastische anemie en leverinsufficiëntie, die fataal kunnen zijn.
Hematologisch bloedbeeld en leverfunctietesten (ASAT, ALAT, bilirubine) vóór het begin en gedurende de behandeling elke 2 weken bepalen. Bij verschijnselen zoals ecchymose, petechiën, bloedingen of verschijnselen van infectie en/of anemie onmiddellijk het bloedbeeld controleren; bij icterus, anorexia, misselijkheid, braken en bij abdominale pijn de leverfunctie. Bij neutropenie (neutrofielen < 1500/mm³) en/of trombocytopenie (trombocyten < 150.000/mm³) of bij klinisch significante leverfunctiestoornissen de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij bewezen overgevoeligheidsreacties op andere carbamaten. Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de behandeling onmiddellijk staken.
De dosering niet abrupt staken, tenzij noodzakelijk en onder nauwgezet medisch toezicht.
Zorg voor een goede hydratie van de patiënt om het risico van kristalurie te verkleinen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Voor vrouwen die zwanger kunnen worden, zie de rubriek Zwangerschap.
De veiligheid en werkzaamheid is niet vastgesteld bij kinderen < 4 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling op toxicologie.org onder carbamazepine en/of op vergiftigingen.info.
Overdosering
Zie voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met gabapentine vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
De gemiddelde letale dosis voor volwassenen ligt tussen 2–5 g. Bij serumspiegels > 20 microg/ml treden toxische verschijnselen op, zoals nystagmus, ataxie en dysartrie; verder tremor, hyperreflexie, slaperigheid, lethargie, wazig zien, misselijkheid en braken. Vervolgens coma, lichtstijve pupillen, hypotensie, ademhalingsdepressie en apneu.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op toxicologie.org/fenytoïne.
Overdosering
Voor symptomen en behandeling zie vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Anticonvulsieve en psychotrope werking. Licht anticholinerg effect. Het remt de herhaaldelijk optredende hoogfrequente neurale ontladingen en vermindert de uitbreiding van synaptische impulsen. Verder remt het de omzetting van catecholaminen en de vrijgifte van glutamaat.
Kinetische gegevens
Resorptie | langzaam uit de tabletten. |
F | van de CR tablet (met gereguleerde afgifte) is 15% lager dan van gewone tablet. Max. concentraties zijn na inname van de suspensie hoger dan van de tabletten. |
T max | tabletten binnen 12 uur, retardtabletten binnen 24 uur, suspensie binnen 2 uur. |
V d | 0,8–1,9 l/kg. |
Overig | therapeutische bloedspiegel: 4–10 mg/l. |
Metabolisering | in de lever, vnl. via CYP3A4, tot actief 10,11-epoxide. Carbamazepine–10,11-epoxide lijkt iets minder werkzaam dan carbamazepine zelf. Voorts ontstaan nog tal van andere (minder belangrijke) metabolieten. |
Eliminatie | vnl. als metabolieten, ca. 70% met de urine en 30% met de feces. |
T 1/2el | grote variatie (8–72 uur), o.a. als gevolg van auto-inductie; 10–20 uur na langdurige inname; ca. 6 uur (10,11-epoxide). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum dat analogon is van de neurotransmitter GABA. Het grijpt niet aan op GABA-receptoren en wordt niet omgezet in een GABA-agonist. Hoewel het exacte werkingsmechanisme niet duidelijk is, vermindert het de neuronale gevoeligheid via binding aan een auxiliaire sub-eenheid (α2-δ) van spanningsafhankelijke calciumkanalen op centrale neuronen. Verder vermindert het de afgifte van verschillende neurotransmitters, zoals glutamaat, noradrenaline en substance-P.
Kinetische gegevens
F | 60%. |
T max | 2–3 uur. |
V d | 0,82 l/kg. |
Metabolisering | geen. |
Eliminatie | volledig met de urine in onveranderde vorm. |
T 1/2el | 5–7 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Verhindert het optreden van epileptische aanvallen en verbetert de atrioventriculaire geleiding, indien deze door hartglycosiden, zoals digoxine, is verlengd. Het werkingsmechanisme bij epilepsie is nog niet geheel duidelijk. De werking als anti-aritmicum berust op het onderdrukken van spontane depolarisatie in atrium- en ventrikelweefsel.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal langzaam en soms incompleet. |
F | ca. 90% (oraal). De biologische beschikbaarheid van het zuur is hoger dan van het natriumzout. |
V d | ca. 0,65 l/kg. |
Overig | door autoinductie kan het enige weken duren voordat een steady-state-concentratie is bereikt. Het enzymsysteem in de lever is net in het therapeutische concentratiegebied verzadigbaar, waardoor een kleine dosisverhoging kan leiden tot onevenredige stijging van de plasmaspiegel. |
Eiwitbinding | ca. 90%. Bij nier- of leverziekte en bij hypoalbuminemie is er een toegenomen fractie ongebonden fenytoïne. |
Metabolisering | tot inactieve metaboliet (HPPH) in de lever; circa 90% via CYP2C9 en CYP2C19 . |
Overig | fenytoïne ondergaat een enterohepatische kringloop. |
Eliminatie | met de urine, vnl. als metaboliet HPPH-glucuronide; 2% wordt renaal en 5% fecaal onveranderd uitgescheiden. |
T 1/2el | ca. 24 uur, met een spreiding van 7–42 uur. Bij een toxische plasmaconcentratie is de halfwaardetijd verlengd. De klaring neemt af met de leeftijd en is > 70 jaar ca. 20% kleiner dan bij 20-39-jarigen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Het verhoogt de GABA-activiteit. Het versterkt de werking van andere anti-epileptica via farmacokinetische interacties die hoofdzakelijk zijn gebaseerd op de metabole remming van CYP3A4 en CYP2C19.
Kinetische gegevens
F | onbekend en lijkt variabel afhankelijk van de toedieningsvorm. De Cmax van de sachets is hoger (23%) dan van de capsules. |
T max | 1½ uur. |
V d | neemt bij kinderen toe met het lichaamsgewicht en is voor kinderen van 10–60 kg: 32–192 l. |
Eiwitbinding | ca. 99%. |
Metabolisering | demethylering (door CYP1A2, CYP2C19 en CYP3A4) en glucuronidering. |
Eliminatie | vnl. met de urine, als metabolieten; 13–24% onveranderd in de feces. |
T 1/2el | 4½–13 uur afhankelijk van de dosering; de halfwaardetijd neemt bij kinderen toe met het lichaamsgewicht en is bij kinderen van 10–60 kg: 9–23 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
T max | 2–6 uur. |
Overig | therapeutische plasmaconcentratie: 32–82 microg/ml, 18 microg/ml bij atonale aanvallen bij syndroom van Lennox-Gastaut. |
T 1/2el | 15–23 uur. |
Metabolisering | 15% via CYP3A4 en CYP2E1, 10% wordt geglucuronideerd. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine waarvan 50% onveranderd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
carbamazepine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
gabapentine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
fenytoïne hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
stiripentol hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
felbamaat hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- bipolaire stoornis
- epilepsie, onderhoudsbehandeling
- neuropathische pijn
- problematisch alcoholgebruik