Samenstelling
Fluoxetine FNA (als hydrochloride) XGVS Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 5 mg
Fluoxetine (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 20 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet (dispergeerbaar)
- Sterkte
- 20 mg
Prozac (als hydrochloride) Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Tablet (dispergeerbaar)
- Sterkte
- 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fevarin (maleaat) Mylan bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg
Fluvoxamine (maleaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Cipramil (als hydrobromide) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 20 mg, 40 mg
Cipramil (als hydrochloride) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 15 ml (1 druppel = 2 mg citalopram)
Citalopram (als hydrobromide) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg, 30 mg, 40 mg
Citalopram (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 15 ml (1 druppel = 2 mg citalopram)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Efexor (als hydrochloride) Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte 'XR'
- Sterkte
- 37,5 mg, 75 mg, 150 mg
Venlafaxine (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 37,5 mg, 75 mg, 150 mg, 225 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 225 mg, 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van fluoxetine bij de behandeling van boulimia nervosa is nog onduidelijk. Op korte termijn kan een hoge dosering fluoxetine het aantal eetaanvallen en de braakfrequentie doen afnemen. Gegevens ontbreken over effectiviteit op lange termijn (> 4 maanden); bij staken van de behandeling is er een grote terugval. Bij boulimia nervosa staat in alle gevallen niet-medicamenteuze behandeling (psycho-educatie (voorlichting en opvoeding), psychotherapie) op de voorgrond; in sommige situaties kan het kortdurend worden aangevuld met fluoxetine. Een eventueel ‘extra’ effect met fluoxetine als toevoeging aan een vorm van psychotherapie is echter niet aangetoond.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De behandeling van het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) is vooral niet-medicamenteus. Alle behandelingen zijn slechts bij een deel van de patiënten effectief. Bij PDS waarbij obstipatie op de voorgrond staat (PDS-C), zijn de medicamenteuze opties het gebruik van laxantia en bij onvoldoende effect linaclotide. Bij PDS waarbij diarree op de voorgrond staat (PDS-D), zijn de medicamenteuze opties volumevergrotende laxantia en als symptomatische behandeling een onderhoudsdosering met loperamide. Bij PDS waarbij pijnklachten op de voorgrond staan, kunnen paracetamol en pepermuntolie worden overwogen. Bij alle vormen van PDS kan als laatste stap bij uitzondering een antidepressivum worden overwogen, naast de psychologische behandeling van een eventuele onderliggende stemmingsstoornis.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Fluvoxamine is ten opzichte van andere antidepressiva minder werkzaam en het heeft meer bijwerkingen, volgens het NHG.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Offlabel: Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De behandeling van het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) is vooral niet-medicamenteus. Alle behandelingen zijn slechts bij een deel van de patiënten effectief. Bij PDS waarbij obstipatie op de voorgrond staat (PDS-C), zijn de medicamenteuze opties het gebruik van laxantia en bij onvoldoende effect linaclotide. Bij PDS waarbij diarree op de voorgrond staat (PDS-D), zijn de medicamenteuze opties volumevergrotende laxantia en als symptomatische behandeling een onderhoudsdosering met loperamide. Bij PDS waarbij pijnklachten op de voorgrond staan, kunnen paracetamol en pepermuntolie worden overwogen. Bij alle vormen van PDS kan als laatste stap bij uitzondering een antidepressivum worden overwogen, naast de psychologische behandeling van een eventuele onderliggende stemmingsstoornis.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Venlafaxine is volgens het NHG geen voorkeursmiddel omdat het lastiger af te bouwen is dan de andere SSRI’s. Het kan in specifieke gevallen in de tweedelijnszorg worden voorgeschreven.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal.
Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus.
Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel).
Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne.
De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine.
Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Indicaties
Volwassenen
- Depressie, vooral met vitale kenmerken;
- Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS);
- Als adjuvans bij psychotherapie bij boulimia nervosa;
- Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom.
Kinderen ≥ 8 jaar
- In combinatie met psychotherapie bij een matige tot ernstige depressie, met onvoldoende effect van 4–6 sessies psychotherapie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Depressie, vooral met vitale kenmerken;
- Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Depressieve episode;
- Paniekstoornis, met of zonder agorafobie;
- Offlabel: Angststoornis;
- Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Depressie, vooral met vitale kenmerken;
- Gegeneraliseerde angststoornis (GAS);
- Sociale angststoornis;
- Paniekstoornis, met of zonder agorafobie;
- Offlabel: neuropathische pijn bij diabetische neuropathie of polyneuropathie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op SSRI (selectieve serotonine heropnameremmers) van tdm-monografie.org.
Depressie
Volwassenen
20 mg/dag, indien nodig na drie weken verhogen; max. 60 mg/dag. Bij een goede respons de behandeling voortzetten totdat de patiënt minstens 6 maanden symptoomvrij is.
Kinderen ≥ 8 jaar
Begindosering is 10 mg/dag, indien nodig na 1–2 weken verhogen naar 20 mg/dag. Indien de symptomen na 9 weken niet zijn verbeterd, de behandeling heroverwegen. Bij kinderen met een laag gewicht kan een lagere dosering voldoende zijn. Zie voor meer gespecialiseerde informatie het Kinderformularium van het NKFK.
Obsessieve-compulsieve stoornis
Volwassenen
20 mg/dag, indien nodig na twee weken verhogen; max. 60 mg/dag. Indien de symptomen na 10 weken niet zijn verbeterd, de behandeling heroverwegen.
Boulimie
Volwassenen
60 mg/dag.
Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom (PDS) (2022): Begindosering: 10 mg 1×/dag. Max. 20 mg 1×/dag.
Bij ouderen: 20–40 mg/dag, max. 60 mg per dag; wees extra voorzichtig bij dosisverhogingen.
Verminderde leverfunctie: lager óf minder frequent doseren (bv. 20 mg om de dag).
Verminderde nierfunctie (klaring ≥ 10 ml/min): een dosisaanpassing is niet nodig.
Bij comedicatie met kans op interacties: lager óf minder frequent doseren (bv. 20 mg om de dag).
Afbouwen: Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen, het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's (2018) van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen naar andere antidepressiva deswitchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: De dosis kan in één keer of verdeeld over meerdere giften worden ingenomen; tussen de maaltijden door of tijdens. De tablet valt in water uiteen.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op SSRI (Selectieve Serotonine Heropnameremmers) van tdm-monografie.org.
Depressie
Volwassenen
begindosering 50–100 mg 1×/dag, bij voorkeur 's avonds , indien nodig geleidelijk verhogen tot 300 mg/dag. De aanbevolen dosering is gewoonlijk 100 mg/dag. Bij een dagdosis van > 150 mg wordt deze in 2–3 giften over de dag verdeeld. Bij een goede respons de behandeling voortzetten totdat de patiënt minstens 6 maanden symptoomvrij is.
Obsessieve-compulsieve stoornis
Volwassenen
begindosering 50 mg/dag, na 3–4 dagen geleidelijk verhogen tot effectieve dosering; max. 300 mg/ dag. Doseringen tot 150 mg kunnen als eenmaaldaagse gift bij voorkeur 's avonds gegeven worden. Bij een dagdosis van > 150 mg wordt deze in 2–3 giften over de dag verdeeld. Indien de symptomen na 10 weken niet zijn verbeterd, de behandeling heroverwegen. Werkzaamheid op de lange termijn (> 24 weken) is bij OCS niet aangetoond.
Kinderen > 8 jaar
begindosering 25 mg per dag, elke 4–7 dagen met 25 mg verhogen tot werkzame dosering; maximaal 200 mg per dag. Een dagdosis van > 50 mg over 2 giften verdelen, waarbij de hoogste dosis voor het slapen gaan wordt ingenomen.
Ouderen: de dosering voorzichtig aanpassen.
Verminderde nier- of leverfunctie: beginnen met een lagere dosering onder zorgvuldige begeleiding.
Afbouwen: Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: De tabletten zonder kauwen doorslikken met een ruime hoeveelheid water. De breukstreep op de tablet is alleen bedoeld om het inslikken makkelijker te maken; niet om in gelijke doses te verdelen.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI) van tdm-monografie.org.
De tabletten van 20, 30 en 40 mg kunnen een deelstreep bevatten en kunnen in gelijke helften worden gedeeld.
Depressieve episode
Volwassenen
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Begindosering: 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) 1×/dag; afhankelijk van de respons verhogen tot max. 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg) per dag). In klinisch onderzoek was de meest effectieve dosis 40 mg (of 16 druppels (= 32 mg)) 1×/dag, in individuele gevallen kan 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag voldoende zijn.
De eerste therapeutische effecten ontstaan doorgaans na 2 weken. De behandeling voortzetten totdat de patiënt 4–6 maanden volledig symptoomvrij is, om voldoende bescherming te bieden tegen een mogelijke terugval.
Ouderen
Aanbevolen dosering: 10–20 mg (of 4–8 druppels (= 8–16 mg)) per dag, afhankelijk van de individuele respons max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
Paniekstoornis zonder agorafobie
Volwassenen
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Begindosering: 10 mg (of 4 druppels (= 8 mg)) 1×/dag; na 1 week verhogen naar 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg) 1×/dag). Afhankelijk van de respons verhogen tot max. 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg) per dag). In klinisch onderzoek was de meest effectieve dosis 40 mg (of 16 druppels (= 32 mg)) 1×/dag, in individuele gevallen kan 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag voldoende zijn.
Een lage begindosering is aanbevolen om paradoxale reacties te vermijden (zoals paniek, angst), die gewoonlijk vroeg in de behandeling optreden. De eerste therapeutische effecten ontstaan doorgaans na 2–4 weken. Het kan tot 3 maanden duren totdat volledige therapeutische respons ontwikkeld is. Het kan nodig zijn de behandeling voor enkele maanden voort te zetten. Er is nog onvoldoende documentatie beschikbaar uit klinische studies over behandeling langer dan 6 maanden.
Ouderen
Aanbevolen dosering 10–20 mg (of 4–8 druppels (= 8–16 mg)) per dag, afhankelijk van de individuele respons max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
Offlabel: Angststoornis
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Angst (2019): startdosis gedurende 1–2 weken: 10 mg/dag (of 4 druppels (= 8 mg/dag)); langzaam ophogen tot 20 (of 8 druppels (= 16 mg)) mg/dag. Evalueer het effect 4 tot 6 weken na instelling. Bij onvoldoende effect de dosering verhogen tot max. dosering 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg)/dag).
Continueer bij voldoende effect ten minste 6 tot 12 maanden na remissie. Adviseer om daarna geleidelijk af te bouwen om onthoudingsverschijnselen te voorkomen.
Ouderen
Max. 20 mg/dag (of 8 druppels (= 16 mg).
Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom PDS) (2022): Begindosering: 10 mg 1×/dag. Max 20 mg 1×/dag.
Pas bij CYP2C19-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan, in overleg met de apotheker.
Verminderde nierfunctie: Bij lichte of matige nierfunctiestoornis (creatinineklaring ≥ 30 ml/min): een dosisaanpassing is niet nodig. Bij een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min) kan geen dosisaanbeveling worden gedaan vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte of matige leverfunctiestoornis: begindosering 10 mg (of 4 druppels (= 8 mg)) 1×/dag gedurende de eerste 2 behandelweken, afhankelijk van de respons verhogen tot. max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag. Wees voorzichtig bij verhoging van de dosering bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document afbouwen SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: Eenmaal per dag toedienen, mag in de ochtend of de avond, en mag zowel mét als zonder voedsel. De druppelvloeistof niet mengen met melk of thee.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Venlafaxine van tdm-monografie.org.
Doseer de preparaten met gereguleerde afgifte 1×/dag, zoveel mogelijk op hetzelfde tijdstip; tijdens een maaltijd met wat vloeistof innemen.
Depressie
Volwassenen
aanbevolen dosering 75–375 mg per dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken of meer; bij ernstige depressie kunnen dosisverhogingen met kortere intervallen plaatsvinden, minimaal per 4 dagen. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer; na remissie de medicatie nog minstens 6 maanden handhaven. De dosering voor preventie is gelijk aan die voor behandeling van de depressieve episode.
Gegeneraliseerde angststoornis
Volwassenen
75–225 mg 1×/dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken of meer. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Sociale angststoornis
Volwassenen
75–225 mg 1×/dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Paniekstoornis
Volwassenen
begindosering 37,5 mg 1×/dag gedurende 7 dagen, vervolgens verhogen tot onderhoudsdosering van 75 mg 1×/dag; indien nodig in stappen van 75 mg met een interval van 2 weken of meer verhogen tot max. 225 mg per dag. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Offlabel: Neuropathische pijn
Volwassenen
Aanvankelijk 37.5 mg 1×/dag, zo nodig verhogen tot 75–225 mg per dag.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Ouderen: Bij een dosisverhoging altijd zorgvuldig controleren.
Verminderde nierfunctie: Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min): de dosering met 50% verlagen.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis: de dosering met 50% verlagen. Bij ernstige leverfunctiestoornis een reductie van meer dan 50% overwegen.
Afbouwen: Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Atelectase | Zelden |
---|---|
Bloedneus | Soms |
Dyspneu | Soms |
Geeuwen | Vaak |
Interstitiële longziekte | Zelden |
Longaandoening | Zelden |
Pulmonale reactie | Zelden |
Algemeen en toedieningsplaats
Asthenie | Zeer vaak |
---|---|
Geneesmiddelontwenningsverschijnselen-syndroom, neonataal | - |
Malaise | Soms |
Oedeem | - |
Ontwenningssyndroom bij staken van antidepressiva | ? |
Pyrexie | - |
Slijmvliesbloeding | Zelden |
Vermoeidheid | Zeer vaak |
Verwardheid | Zelden |
Bloed en lymfestelsel
Gynaecologische bloeding | Vaak |
---|---|
Leukopenie | Zelden |
Neutropenie | Zelden |
Trombocytopenie | Zelden |
Verhoogde neiging tot blauwe plekken | Soms |
Bloedvaten
Bloeding | - |
---|---|
Hemorragie | - |
Hypotensie | Soms |
Opvlieger | Vaak |
Orthostatische hypotensie | - |
Overmatig blozen | Vaak |
Vasculitis | Zelden |
Vasodilatatie | Zelden |
Endocrien
Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon | Zelden |
---|---|
Hyperprolactinemie | Zelden |
Hart
Bradycardie | - |
---|---|
Hartkloppingen | Vaak |
Tachycardie | - |
Torsade de pointes | Zelden |
Ventriculaire aritmie | Zelden |
Huid en onderhuid
Alopecia | Soms |
---|---|
Angio-oedeem | Zelden |
Cutane overgevoeligheidsreactie | - |
Ecchymose | Zelden |
Erythema multiforme | Zelden |
Erythemateuze rash | Vaak |
Exfoliatieve uitslag | Vaak |
Fotosensitiviteitsreactie | Zelden |
Gegeneraliseerde rash | Vaak |
Hyperhidrose | Vaak |
Koud zweet | Soms |
Morbilliforme rash | Vaak |
Pruritus | Vaak |
Purpura | Zelden |
Rash | Vaak |
Rash maculo-papulair | Vaak |
Stevens-Johnson-syndroom | Zelden |
Toxische epidermale necrolyse | Zelden |
Urticaria | Vaak |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | Zelden |
---|---|
Overgevoeligheid | - |
Serumziekte | Zelden |
Infecties
Faryngitis | Zelden |
---|---|
Pneumonie | Zelden |
Rhinitis | - |
Sinusitis | - |
Verkoudheid | Vaak |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Botbreuk | ? |
---|
Lever en galwegen
Hepatitis | Zelden |
---|---|
Leverfunctie afwijkend | - |
Maagdarmstelsel
Bloeding gastro-intestinaal | Soms |
---|---|
Braken | Vaak |
Buccoglossaal syndroom | Zelden |
Buikpijn | - |
Diarree | Zeer vaak |
Droge mond | Vaak |
Dyspepsie | Vaak |
Flatulentie | - |
Gastro-intestinale bloeding | - |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | - |
Oesofaguspijn | Zelden |
Rectale bloeding | Soms |
Slikstoornis | Soms |
Tandvleesbloeding | Soms |
Nieren en urinewegen
Dysurie | Soms |
---|---|
Mictie frequent | Vaak |
Nachtelijke mictie | - |
Plasproblemen | - |
Pollakisurie | Vaak |
Urine-incontinentie | - |
Urineretentie | Zelden |
Onderzoeken
Elektrocardiogram QT verlengd | Vaak |
---|---|
Gamma-GT verhoogd | Soms |
Gewicht verhoogd | - |
Gewicht verlaagd | - |
Gewichtsverlies | Vaak |
Transaminasen verhoogd | Soms |
Oog
Gezichtsvermogen afgenomen | - |
---|---|
Glaucoom | - |
Mydriase | Soms |
Visuele stoornis | Vaak |
Oor en evenwichtsorgaan
Tinnitus | Soms |
---|
Psyche
Abnormaal orgasme | Soms |
---|---|
Abnormale dromen | Vaak |
Agitatie | Zelden |
Agressie | Zelden |
Angst | Vaak |
Anorgasmie | Soms |
Bedplassen | - |
Depersonalisatie | Soms |
Depersonalisatie-/derealisatiestoornis | - |
Hallucinatie | Zelden |
Hypomanie | Zelden |
Insomnia | Zeer vaak |
Libidoverlies | Vaak |
Manie | Zelden |
Nerveus | Vaak |
Nerveuze spanning | - |
Paniekaanval | Zelden |
Rusteloosheid | Vaak |
Slaapstoornis | Vaak |
Stemmingsverandering | Soms |
Suïcidaal gedrag | Soms |
Suïcidale gedachten | Soms |
Tandenknarsen | - |
Zenuwachtigheid | - |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Vaak |
---|---|
Myalgie | Zelden |
Spiertrekkingen | Soms |
Stofwisseling en voeding
Anorexie | - |
---|---|
Gestimuleerde eetlust | - |
Hypokaliëmie | - |
Hyponatriëmie | Zelden |
Verminderde eetlust | Vaak |
Voortplantingsstelsel en borst
Abnormale ejaculatie | - |
---|---|
Amenorroe | - |
Ejaculatiestoornis | Vaak |
Erectiele disfunctie | - |
Galactorroe | Zelden |
Hypomenorrhoea | - |
Menorragie | Vaak |
Menstruatiestoornis | - |
Metrorragie | Vaak |
Priapisme | Zelden |
Seksuele disfunctie | Vaak |
Vertraagde ejaculatie | - |
Zenuwstelsel
Acathisia | - |
---|---|
Acathisie | Zelden |
Ataxie | Soms |
Bewegingsstoornis | - |
Concentratie gestoord | Vaak |
Concentratieverlies | - |
Convulsie | Zelden |
Duizeligheid | Vaak |
Dysgeusie | - |
Dyskinesie | Soms |
Evenwichtsstoornis | Soms |
Extrapiramidale aandoening | - |
Gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult | - |
Geheugenstoornis | Soms |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Lethargie | Vaak |
Myoclonus | Soms |
Neuroleptisch maligne syndroom | - |
Paresthesie | - |
Psychomotorische hyperactiviteit | Soms |
Serotoninesyndroom | Zelden |
Smaakverandering | Vaak |
Somnolentie | Vaak |
Spraakstoornis | Zelden |
Stoornis van aandacht | - |
Syncope | - |
Tremor | Vaak |
Zwangerschap, perinataal en postpartum
Postpartumbloeding | ? |
---|
Toelichting
- Botbreuk: vooral boven een leeftijd van 50 jaar (bij gebruik van een SSRI of TCA).
- Seksuele disfunctie: kan af en toe aanhouden na staken van de behandeling.
- Suïcidale gedachten, suïdaal gedrag: tijdens behandeling en vlak na staken.
Bij kinderen en adolescenten werden suïcidaal gedrag, suïcidale gedachten, angst, prikkelbaarheid, agressie, agitatie, activeringssyndroom, (hypo)manie (zonder eerdere episoden) en epistaxis vaak gemeld, en vaker waargenomen bij kinderen en adolescenten behandeld met antidepressiva dan bij die behandeld met placebo.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Atelectase | - |
---|---|
Bloedneus | - |
Dyspneu | - |
Geeuwen | - |
Interstitiële longziekte | - |
Longaandoening | - |
Pulmonale reactie | - |
Algemeen en toedieningsplaats
Asthenie | Vaak |
---|---|
Geneesmiddelontwenningsverschijnselen-syndroom, neonataal | ? |
Malaise | Vaak |
Oedeem | - |
Ontwenningssyndroom bij staken van antidepressiva | ? |
Pyrexie | - |
Slijmvliesbloeding | - |
Vermoeidheid | - |
Verwardheid | Soms |
Bloed en lymfestelsel
Gynaecologische bloeding | ? |
---|---|
Leukopenie | - |
Neutropenie | - |
Trombocytopenie | - |
Verhoogde neiging tot blauwe plekken | - |
Bloedvaten
Bloeding | - |
---|---|
Hemorragie | - |
Hypotensie | Soms |
Opvlieger | - |
Orthostatische hypotensie | Soms |
Overmatig blozen | - |
Vasculitis | - |
Vasodilatatie | - |
Endocrien
Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon | ? |
---|---|
Hyperprolactinemie | ? |
Hart
Bradycardie | - |
---|---|
Hartkloppingen | - |
Tachycardie | - |
Torsade de pointes | - |
Ventriculaire aritmie | - |
Huid en onderhuid
Alopecia | - |
---|---|
Angio-oedeem | Soms |
Cutane overgevoeligheidsreactie | Soms |
Ecchymose | ? |
Erythema multiforme | ? |
Erythemateuze rash | - |
Exfoliatieve uitslag | - |
Fotosensitiviteitsreactie | Zelden |
Gegeneraliseerde rash | - |
Hyperhidrose | Vaak |
Koud zweet | - |
Morbilliforme rash | - |
Pruritus | Soms |
Purpura | ? |
Rash | Soms |
Rash maculo-papulair | - |
Stevens-Johnson-syndroom | ? |
Toxische epidermale necrolyse | ? |
Urticaria | - |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | - |
---|---|
Overgevoeligheid | - |
Serumziekte | - |
Infecties
Faryngitis | - |
---|---|
Pneumonie | - |
Rhinitis | - |
Sinusitis | - |
Verkoudheid | - |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Botbreuk | ? |
---|
Lever en galwegen
Hepatitis | - |
---|---|
Leverfunctie afwijkend | Zelden |
Maagdarmstelsel
Bloeding gastro-intestinaal | - |
---|---|
Braken | Vaak |
Buccoglossaal syndroom | - |
Buikpijn | Vaak |
Diarree | Vaak |
Droge mond | Vaak |
Dyspepsie | Vaak |
Flatulentie | - |
Gastro-intestinale bloeding | ? |
Nausea | Vaak |
Obstipatie | Vaak |
Oesofaguspijn | - |
Rectale bloeding | - |
Slikstoornis | - |
Tandvleesbloeding | - |
Nieren en urinewegen
Dysurie | - |
---|---|
Mictie frequent | - |
Nachtelijke mictie | ? |
Plasproblemen | ? |
Pollakisurie | ? |
Urine-incontinentie | ? |
Urineretentie | ? |
Onderzoeken
Elektrocardiogram QT verlengd | - |
---|---|
Gamma-GT verhoogd | - |
Gewicht verhoogd | ? |
Gewicht verlaagd | ? |
Gewichtsverlies | - |
Transaminasen verhoogd | - |
Oog
Gezichtsvermogen afgenomen | - |
---|---|
Glaucoom | ? |
Mydriase | ? |
Visuele stoornis | - |
Oor en evenwichtsorgaan
Tinnitus | - |
---|
Psyche
Abnormaal orgasme | - |
---|---|
Abnormale dromen | - |
Agitatie | Vaak |
Agressie | Soms |
Angst | Vaak |
Anorgasmie | ? |
Bedplassen | ? |
Depersonalisatie | - |
Depersonalisatie-/derealisatiestoornis | - |
Hallucinatie | Soms |
Hypomanie | - |
Insomnia | Vaak |
Libidoverlies | - |
Manie | Zelden |
Nerveus | - |
Nerveuze spanning | - |
Paniekaanval | - |
Rusteloosheid | ? |
Slaapstoornis | - |
Stemmingsverandering | - |
Suïcidaal gedrag | ? |
Suïcidale gedachten | ? |
Tandenknarsen | - |
Zenuwachtigheid | Vaak |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Soms |
---|---|
Myalgie | Soms |
Spiertrekkingen | - |
Stofwisseling en voeding
Anorexie | Vaak |
---|---|
Gestimuleerde eetlust | - |
Hypokaliëmie | - |
Hyponatriëmie | ? |
Verminderde eetlust | - |
Voortplantingsstelsel en borst
Abnormale ejaculatie | Soms |
---|---|
Amenorroe | ? |
Ejaculatiestoornis | - |
Erectiele disfunctie | - |
Galactorroe | Zelden |
Hypomenorrhoea | ? |
Menorragie | ? |
Menstruatiestoornis | ? |
Metrorragie | ? |
Priapisme | - |
Seksuele disfunctie | - |
Vertraagde ejaculatie | Soms |
Zenuwstelsel
Acathisia | - |
---|---|
Acathisie | ? |
Ataxie | Soms |
Bewegingsstoornis | - |
Concentratie gestoord | - |
Concentratieverlies | - |
Convulsie | Zelden |
Duizeligheid | Vaak |
Dysgeusie | ? |
Dyskinesie | - |
Evenwichtsstoornis | - |
Extrapiramidale aandoening | Soms |
Gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult | - |
Geheugenstoornis | - |
Hoofdpijn | Vaak |
Lethargie | - |
Myoclonus | - |
Neuroleptisch maligne syndroom | ? |
Paresthesie | ? |
Psychomotorische hyperactiviteit | - |
Serotoninesyndroom | ? |
Smaakverandering | - |
Somnolentie | Vaak |
Spraakstoornis | - |
Stoornis van aandacht | - |
Syncope | - |
Tremor | Vaak |
Zwangerschap, perinataal en postpartum
Postpartumbloeding | ? |
---|
Toelichting
- Botbreuk: vooral boven een leeftijd van 50 jaar (bij gebruik van een SSRI of TCA).
- Misselijkheid: vermindert gewoonlijk binnen de eerste twee weken van de behandeling.
Bij kinderen en adolescenten met OCS: meer kans op agitatie, asthenie, dyspepsie, hyperkinesie, hypomanie, slapeloosheid, slaperigheid.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Atelectase | - |
---|---|
Bloedneus | ? |
Dyspneu | - |
Geeuwen | Vaak |
Interstitiële longziekte | - |
Longaandoening | - |
Pulmonale reactie | - |
Algemeen en toedieningsplaats
Asthenie | Vaak |
---|---|
Geneesmiddelontwenningsverschijnselen-syndroom, neonataal | - |
Malaise | - |
Oedeem | Soms |
Ontwenningssyndroom bij staken van antidepressiva | Zelden |
Pyrexie | Zelden |
Slijmvliesbloeding | - |
Vermoeidheid | Vaak |
Verwardheid | - |
Bloed en lymfestelsel
Gynaecologische bloeding | - |
---|---|
Leukopenie | - |
Neutropenie | - |
Trombocytopenie | ? |
Verhoogde neiging tot blauwe plekken | - |
Bloedvaten
Bloeding | Soms |
---|---|
Hemorragie | Zelden |
Hypotensie | - |
Opvlieger | - |
Orthostatische hypotensie | ? |
Overmatig blozen | - |
Vasculitis | - |
Vasodilatatie | - |
Endocrien
Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon | ? |
---|---|
Hyperprolactinemie | ? |
Hart
Bradycardie | Soms |
---|---|
Hartkloppingen | - |
Tachycardie | Soms |
Torsade de pointes | ? |
Ventriculaire aritmie | ? |
Huid en onderhuid
Alopecia | Soms |
---|---|
Angio-oedeem | ? |
Cutane overgevoeligheidsreactie | - |
Ecchymose | ? |
Erythema multiforme | - |
Erythemateuze rash | - |
Exfoliatieve uitslag | - |
Fotosensitiviteitsreactie | Soms |
Gegeneraliseerde rash | - |
Hyperhidrose | Zeer vaak |
Koud zweet | - |
Morbilliforme rash | - |
Pruritus | Vaak |
Purpura | Soms |
Rash | Soms |
Rash maculo-papulair | - |
Stevens-Johnson-syndroom | - |
Toxische epidermale necrolyse | - |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | ? |
---|---|
Overgevoeligheid | ? |
Serumziekte | - |
Infecties
Faryngitis | - |
---|---|
Pneumonie | - |
Rhinitis | Vaak |
Sinusitis | Vaak |
Verkoudheid | - |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Botbreuk | ? |
---|
Lever en galwegen
Hepatitis | Zelden |
---|---|
Leverfunctie afwijkend | ? |
Maagdarmstelsel
Bloeding gastro-intestinaal | - |
---|---|
Braken | Vaak |
Buccoglossaal syndroom | - |
Buikpijn | Vaak |
Diarree | Vaak |
Droge mond | Zeer vaak |
Dyspepsie | Vaak |
Flatulentie | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | ? |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | Vaak |
Oesofaguspijn | - |
Rectale bloeding | - |
Slikstoornis | - |
Tandvleesbloeding | - |
Nieren en urinewegen
Dysurie | - |
---|---|
Mictie frequent | - |
Nachtelijke mictie | - |
Plasproblemen | - |
Pollakisurie | - |
Urine-incontinentie | - |
Urineretentie | Vaak |
Onderzoeken
Elektrocardiogram QT verlengd | ? |
---|---|
Gamma-GT verhoogd | - |
Gewicht verhoogd | Soms |
Gewicht verlaagd | Vaak |
Gewichtsverlies | - |
Transaminasen verhoogd | - |
Oog
Gezichtsvermogen afgenomen | ? |
---|---|
Glaucoom | - |
Mydriase | Soms |
Visuele stoornis | - |
Oor en evenwichtsorgaan
Tinnitus | Vaak |
---|
Psyche
Abnormaal orgasme | - |
---|---|
Abnormale dromen | Vaak |
Agitatie | Vaak |
Agressie | Soms |
Angst | Vaak |
Anorgasmie | - |
Bedplassen | - |
Depersonalisatie | - |
Depersonalisatie-/derealisatiestoornis | Soms |
Hallucinatie | Soms |
Hypomanie | - |
Insomnia | Zeer vaak |
Libidoverlies | Vaak |
Manie | Soms |
Nerveus | - |
Nerveuze spanning | Vaak |
Paniekaanval | ? |
Rusteloosheid | ? |
Slaapstoornis | - |
Stemmingsverandering | - |
Suïcidaal gedrag | ? |
Suïcidale gedachten | - |
Tandenknarsen | ? |
Zenuwachtigheid | - |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Vaak |
---|---|
Myalgie | Vaak |
Spiertrekkingen | - |
Stofwisseling en voeding
Anorexie | Vaak |
---|---|
Gestimuleerde eetlust | Soms |
Hypokaliëmie | ? |
Hyponatriëmie | Zelden |
Verminderde eetlust | - |
Voortplantingsstelsel en borst
Abnormale ejaculatie | - |
---|---|
Amenorroe | - |
Ejaculatiestoornis | Vaak |
Erectiele disfunctie | Vaak |
Galactorroe | ? |
Hypomenorrhoea | - |
Menorragie | Soms |
Menstruatiestoornis | - |
Metrorragie | ? |
Priapisme | ? |
Seksuele disfunctie | - |
Vertraagde ejaculatie | - |
Zenuwstelsel
Acathisia | ? |
---|---|
Acathisie | - |
Ataxie | - |
Bewegingsstoornis | ? |
Concentratie gestoord | - |
Concentratieverlies | Vaak |
Convulsie | ? |
Duizeligheid | Vaak |
Dysgeusie | Zelden |
Dyskinesie | Zelden |
Evenwichtsstoornis | - |
Extrapiramidale aandoening | ? |
Gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult | Zelden |
Geheugenstoornis | - |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Lethargie | - |
Myoclonus | - |
Neuroleptisch maligne syndroom | - |
Paresthesie | Vaak |
Psychomotorische hyperactiviteit | - |
Serotoninesyndroom | ? |
Smaakverandering | - |
Somnolentie | Zeer vaak |
Spraakstoornis | - |
Stoornis van aandacht | Vaak |
Syncope | Soms |
Tremor | Vaak |
Zwangerschap, perinataal en postpartum
Postpartumbloeding | ? |
---|
Toelichting
- Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH): vooral bij oudere vrouwen.
- Acathisie: vooral in de eerste weken van de behandeling.
- Botbreuk vooral boven een leeftijd van 50 jaar (bij gebruik van een SSRI of TCA).
- Elektrocardiogram QT verlengd, ventriculaire aritmie (incl. 'torsade de pointes'): vooral bij vrouwen, hypokaliëmie en hartziekten.
- Suïcidaal gedrag: tijdens behandeling en vlak na staken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): slapeloosheid, duizeligheid, hoofdpijn, droge mond, sedatie, misselijkheid, obstipatie, hyperhidrose, nachtelijke transpiratie.
Vaak (1–10%): stijging serumcholesterolwaarden (vooral na langdurig gebruik en hoge dosis), gewichtsverandering, verminderde eetlust, abnormale dromen, depersonalisatie, agitatie, verlaagd libido, acathisie, psychomotorische rusteloosheid, paresthesie, tremor, veranderde smaak, slaperigheid, hypertonie, verwardheid, gapen, visusstoornis, accommodatiestoornis, mydriase, tinnitus, dyspneu, hypertensie, tachycardie, hartkloppingen, blozen, diarree, braken, anorexie, verstoorde mictie, abnormale ejaculatie/orgasme, anorgasmie, erectiestoornis, menorragie, metrorragie, asthenie, vermoeidheid, rillingen, huiduitslag, jeuk, urineretentie, pollakisurie, bloeduitstortingen.
Soms (0,1-1%): gastro-intestinale bloeding, fotosensibilisatie, apathie, manie, hypomanie, hallucinaties, derealisatie, hypomanie, bruxisme, coördinatiestoornis, myoclonus, dyskinesie, (orthostatische) hypotensie, syncope, urticaria, alopecia, urine-incontinentie, abnormale leverfunctietesten, angio–oedeem.
Zelden (0,01-0,1%): agranulocytose, aplastische anemie, neutropenie, pancytopenie, hepatitis, hyponatriëmie, SIADH, delirium, convulsies, dystonie, serotoninesyndroom, neuroleptisch maligne syndroom, nauwe-kamerhoekglaucoom, QT-verlenging, ventrikelfibrilleren, ventrikeltachycardie (inclusief 'torsade de pointes'), interstitiële longziekte, pulmonale eosinofilie, pancreatitis, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, rabdomyolyse, anafylaxie.
Zeer zelden (< 0,01%): trombocytopenie, verhoogde prolactinewaarden, tardieve dyskinesie, slijmvliesbloeding, langere bloedingstijd.
Verder zijn gemeld: vertigo, suïcidaal gedrag,extrapyramidale aandoening, agressie, post-partumbloeding, stress-cardiomyopathie (Tako-Tsubo-cardiomyopathie).
Onthoudingsverschijnselen (zoals slaapstoornis, agitatie, angst, misselijkheid, braken, influenzasyndroom, paresthesie, tremor, hoofdpijn, duizeligheid, visusstoornis, hypertensie) bij stoppen en dosisreductie, zijn gemeld met name bij hogere doses en langere behandelduur. Fout-positieve urinetesten voor PCP en amfetamine zijn gemeld.
Interacties
Algemene informatie: Houd rekening met de lange eliminatiehalfwaardetijd bij beoordelingen van interacties. Fluoxetine en zijn metaboliet zijn sterke remmers van CYP2D6 en CYP2C19 en remt enigszins CYP3A4. Fluoxetine is substraat voor CYP2D6 (hoofdroute), CYP2C9 en CYP2C19.
Gecontra-indiceerd: Gelijktijdig gebruik en gebruik binnen 2 weken na staken van een irreversibele, niet-selectieve MAO-remmer (zoals tranylcypromine, fenelzine), vanwege kans op het serotoninesyndroom. Niet binnen vijf weken na staken van een behandeling met fluoxetine starten met een MAO-remmer; bij chronisch gebruik van fluoxetine of in hoge dosering dit interval eventueel verlengen.
Gebruik ontraden: Gelijktijdig gebruik met reversibele MAO-A-remmers (zoals moclobemide en linezolid); na staken van deze middelen kan een interval van 1 dag worden aangehouden. Gelijktijdig gebruik en gebruik binnen 2 weken na staken van selegiline (irreversibele MAO-B-remmer). Gelijktijdig gebruik met alcohol. Het kan de werkzaamheid van tamoxifen verminderen: een reductie tot 75% van de actieve vorm (endoxifen) is gemeld.
Overige interacties: Bij gelijktijdig gebruik of gebruik binnen vijf weken na staken van fluoxetine dienen middelen met een smalle therapeutische breedte die door CYP2D6 worden gemetaboliseerd (zoals flecaïnide, propafenon, nebivolol), maar ook atomoxetine, carbamazepine, TCA's en risperidon, lager worden gedoseerd. Bij gelijktijdig gebruik met fenytoïne kan de serumspiegel van fenytoïne stijgen, in enkele gevallen zijn toxiciteitsverschijnselen gemeld; zorgvuldige bewaking wordt aanbevolen.
Gelijktijdig gebruik met middelen die de hemostase beïnvloeden (zoals vitamine K-antagonisten, trombocytenaggregatieremmers) kan leiden tot een verhoogd bloedingsrisico; het INR-niveau dient vaker te worden bepaald. Wees voorzichtig bij combinatie met middelen die ook hyponatriëmie induceren (zoals diuretica, desmopressine, carbamazepine, oxcarbazepine) of die ook de convulsiedrempel verlagen (zoals TCA's, tramadol, bupropion, butyrofenonen, fenothiazinen, mefloquine, chloroquine). Wees voorzichtig met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-antiaritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine) en antihistaminica (mizolastine). Gelijktijdig gebruik met andere serotonerge geneesmiddelen (zoals lithium, tramadol, triptanen, tryptofaan, buprenorfine, sint-janskruid) kan leiden tot een zwak serotoninesyndroom; voorzichtig toepassen met frequentere klinische monitoring.
Interacties
Algemene informatie: Fluvoxamine is een sterke remmer van CYP1A2 en CYP2C19 ,en een matige remmer van CYP2C9, CYP2D6 en CYP3A4.
Gecontra-indiceerd: Gelijktijdig gebruik met tizanidine. Gelijktijdig gebruik met pimozide, vanwege smalle therapeutische index van pimozide én het vermogen om het QT-interval te verlengen. Gelijktijdig gebruik of gebruik binnen één dag met een reversibele MAO-remmer (zoals moclobemide) óf gebruik binnen twee weken met een irreversibele MAO-remmer (zoals tranylcypromine), vanwege meer kans op het serotoninesyndroom. Vanwege de lange halfwaardetijd niet binnen een week na staken van fluvoxamine starten met een MAO-remmer.
Niet aanbevolen: Gelijktijdig gebruik van serotonerge geneesmiddelen, bv. 5HT-agonisten zoals sumatriptan, (andere) SSRI's, antipsychotica, tramadol, buprenorfine en preparaten die sint-janskruid bevatten vermijden, omdat de serotonerge werking mogelijk wordt versterkt door SSRI's. Gelijktijdig gebruik van SSRI's met lithium of tryptofaan kan leiden tot een hogere incidentie van bijwerkingen.
Overige interacties: De plasmaconcentratie van geneesmiddelen die voornamelijk door CYP1A2 worden omgezet, zoals TCA's (clomipramine, imipramine, amitriptyline), antipsychotica (bv. clozapine, olanzapine), propranolol, middelen met een smalle therapeutische breedte (theofylline, methadon, mexiletine), vitamine K-antagonisten en ropinirol kan worden verhoogd, waardoor bij starten met fluvoxamine een dosisverlaging van deze middelen moet worden overwogen. Bij geneesmiddelen die voornamelijk door CYP2C worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben, zoals fenytoïne, is bewaking aangewezen. De plasmaconcentratie van geneesmiddelen die voornamelijk door CYP3A4 worden omgezet, zoals sommige benzodiazepinen (midazolam, alprazolam en diazepam), carbamazepine, ciclosporine, kinidine, kan worden verhoogd. Clopidogrel wordt gedeeltelijk gemetaboliseerd door CYP2C19; vermijd combinatie met fluvoxamine.
De spiegel van coffeïne kan stijgen.
De spiegel van propranolol kan stijgen, overweeg dosisverlaging van propranolol.
In hogere doses kan de werking van alcohol worden versterkt. Gebruik van alcohol in combinatie met fluvoxamine wordt afgeraden.
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik met geneesmiddelen die de kans op bloedingen vermeerderen (zoals vitamine K-antagonisten, NSAID's, acetylsalicylzuur, TCA's, atypische antipsychotica en fenothiazinen).
Interacties
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-anti-aritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine, behandeling bij malaria) en antihistaminica (hydroxyzine, mizolastine).
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik met MAO-remmers (incl. selegiline in doseringen > 10 mg/dag en linezolid zònder klinische bewaking van de bloeddruk), vanwege de kans op het 'serotoninesyndroom' met ernstige verschijnselen als agitatie, hyperthermie, tremor, convulsies en delirium. Niet binnen zeven dagen na staken van citalopram, starten met een MAO-remmer (incl. selegiline, moclobemide en linezolid). Niet gebruiken binnen 14 dagen na behandeling met een irreversibele MAO-remmer (selegiline); na gebruik van een reversibele MAO-remmer kan men een kortere onttrekkingsperiode aanhouden.
Citalopram is een zwakke remmer van CYP2D6; wees voorzichtig met middelen die door dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben zoals flecaïnide, propafenon, metoprolol, clomipramine, nortriptyline, risperidon en haloperidol. Wees voorzichtig met CYP2C19-remmers als cimetidine en omeprazol; verlaging van de dosering van citalopram kan noodzakelijk zijn.
Gelijktijdig gebruik van serotonerge geneesmiddelen, zoals opioïden (zoals tramadol) en triptanen (zoals sumatriptan) kan de serotonerge werking mogelijk versterken en leiden tot het serotoninesyndroom. Gelijktijdig gebruik van SSRI's met lithium of tryptofaan kan leiden tot een hogere incidentie van bijwerkingen.
Wees voorzichtig met middelen die hypokaliëmie/hypomagnesiëmie induceren en middelen die de convulsiedrempel verlagen (antipsychotica, antidepressiva, mefloquine, bupropion, tramadol).
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik met geneesmiddelen die het risico op bloedingen verhogen (zoals vitamine K-antagonisten, NSAID's, acetylsalicylzuur, dipyridamol, ticlopidine en atypische antipsychotica).
Gelijktijdig gebruik van preparaten die Hypericum perforatum (sint-janskruid) bevatten vermeerdert de kans op bijwerkingen.
Interacties
Gecontra-indiceerd
Gelijktijdig gebruik met irreversibele MAO-remmers is gecontra-indiceerd. Venlafaxine pas starten na ten minste 14 dagen na het staken van de MAO-remmer; de MAO-remmer pas starten na ten minste 7 dagen na het staken van venlafaxine.
Vermijden
Vermijd gelijktijdig gebruik met reversibele MAO-remmers (zoals methylthionine) en serotonineprecursors (zoals tryptofaansupplementen), vanwege de kans op het serotoninesyndroom met ernstige, soms fatale verschijnselen als tremor, myoclonus, zweten, misselijkheid, braken, hyperthermie met symptomen van het neuroleptisch maligne syndroom en insulten. De onttrekkingsperiode voor het starten van venlafaxine na het staken van een reversibele MAO-remmer kan korter dan 14 dagen zijn. De MAO-remmer pas starten na ten minste 7 dagen na het staken van venlafaxine. Indien gelijktijdig gebruik met een SNRI, SSRI of serotoninereceptoragonist klinisch noodzakelijk is, nauwgezet observeren, met name bij instellen en ophogen van de dosis. Bij gelijktijdig gebruik met andere serotonerge middelen als amfetaminen, lithium, SNRI's, SSRI's, tricyclische antidepressiva, triptanen, opioïden (zoals buprenorfine, dextromethorfan, fentanyl en analogen, methadon, pethidine, tapentadol, tramadol) en preparaten die sint-janskruid bevatten is het risico van serotoninesyndroom vergroot.
Adviseer geen alcohol te gebruiken, vanwege mogelijke klinische verergering van psychiatrische aandoeningen en nadelige interacties met venlafaxine, waaronder onderdrukkende effecten op het CZS. Bovendien kan alcohol invloed hebben op de coating voor verlengde afgifte en zo dumping van de dosis veroorzaken en leiden tot intoxicatie.
Gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-antiaritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine) en antihistaminica (mizolastine) vermijden.
Invloed van venlafaxine op andere middelen
De maximale plasmaconcentratie van haloperidol en metoprolol kan toenemen.
Invloed van andere middelen op venlafaxine
Gelijktijdig gebruik van HIV-proteaseremmers en efavirenz verhogen de plasmaconcentratie van venlafaxine.
CYP3A4-remmers (zoals atazanavir, claritromycine, itraconazol, voriconazol, posaconazol, ketoconazol, ritonavir, saquinavir) kunnen de plasmaspiegel van venlafaxine verhogen.
Venlafaxine kan de spiegel van clozapine verhogen.
Overige interacties
Venlafaxine is een relatief zwakke remmer van CYP2D6.
Bij gebruik van bloedverdunnende middelen dient men rekening te houden met een mogelijk langere bloedingstijd.
Er zijn meldingen gemaakt van ongewenste zwangerschappen bij gebruik van orale anticonceptiva tijdens behandeling met venlafaxine.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Het optreden van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) is beschreven bij het gebruik van SSRI’s. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Er is onvoldoende bekend over lange-termijneffecten bij het kind na gebruik van een SSRI tijdens de zwangerschap. Observationele gegevens laten een verschil zien van post-partumbloedingen, namelijk bijna tweemaal vaker na blootstelling aan een SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte.
Advies: Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals vroeggeboorte of een te laag geboortegewicht. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen. In het 2e en met name het 3e trimester kunnen de plasmaspiegels dalen en is dosisverhoging misschien noodzakelijk. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen en verschijnselen van PPHN, zoals blauwe verkleuring en ademhalingsproblemen.
Vruchtbaarheid: Er zijn aanwijzingen dat sommige SSRI's bij mannen de kwaliteit van het sperma (reversibel) veranderen. Er is geen effect op de vruchtbaarheid bij de mens waargenomen.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Het optreden van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) is beschreven bij het gebruik van SSRI’s. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Er is onvoldoende bekend over lange-termijneffecten bij het kind na gebruik van een SSRI tijdens de zwangerschap. Observationele gegevens laten een verschil zien van post-partumbloedingen, namelijk bijna tweemaal vaker na blootstelling aan een SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte.
Advies: Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals vroeggeboorte of een te laag geboortegewicht. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen. In het 2e en met name het 3e trimester kunnen de plasmaspiegels dalen en is dosisverhoging misschien noodzakelijk. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen en verschijnselen van PPHN, zoals blauwe verkleuring en ademhalingsproblemen.
Vruchtbaarheid: Er zijn aanwijzingen dat sommige SSRI's bij mannen de kwaliteit van het sperma (reversibel) veranderen. Er is geen effect op de vruchtbaarheid bij de mens waargenomen.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Het optreden van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) is beschreven bij het gebruik van SSRI’s. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Er is onvoldoende bekend over lange-termijneffecten bij het kind na gebruik van een SSRI tijdens de zwangerschap. Observationele gegevens laten een verschil zien van post-partumbloedingen, namelijk bijna tweemaal vaker na blootstelling aan een SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte.
Advies: Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals vroeggeboorte of een te laag geboortegewicht. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen. In het 2e en met name het 3e trimester kunnen de plasmaspiegels dalen en is dosisverhoging misschien noodzakelijk. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen en verschijnselen van PPHN, zoals blauwe verkleuring en ademhalingsproblemen.
Vruchtbaarheid: Er zijn aanwijzingen dat sommige SSRI's bij mannen de kwaliteit van het sperma (reversibel) veranderen. Er is geen effect op de vruchtbaarheid bij de mens waargenomen.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudings- en toxische verschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Observationele gegevens wijzen op een verhoogd risico (minder dan factor 2) op post-partumbloeding na blootstelling aan SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals een vroeggeboorte of te laag geboortegewicht.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in de 1e en 2e trimester. Mogelijk risico bij gebruik in het 3e trimester. Maak een zorgvuldige afweging van de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen.
Vruchtbaarheid: bij ratten is bij blootstelling aan O-desmethylvenlafaxine verminderde vruchtbaarheid waargenomen; de relevantie hiervan voor de mens is niet bekend.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja. Relatieve kinddosis is relatief hoog, namelijk > 10%.
Farmacologisch effect: De lange halfwaardetijd van fluoxetine en van de werkzame metaboliet kan leiden tot relevante spiegels bij de neonaat.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als dit middel al tijdens de zwangerschap is gebruikt, kan het worden voortgezet tijdens de borstvoedingsperiode. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien.
Overige: Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is < 2%.
Farmacologisch effect: Bloedspiegels van fluvoxamine bij de zuigeling waren zeer laag of niet aantoonbaar.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien.
Overige: Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 5%.
Farmacologisch effect: Bloedspiegels van citalopram bij de zuigeling waren zeer laag of niet aantoonbaar.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien.
Overige: Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (venlafaxine en O-desmethylvenlafaxine); in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 7%.
Farmacologisch effect: Venlafaxine en werkzame metaboliet hebben een relatief korte halfwaardetijd. Met venlafaxine is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap venlafaxine gebruikte, kan zij dit blijven gebruiken tijdens de borstvoedingsperiode. Staken of switchen van antidepressivum in de kraamperiode vergroot het risico op het ontstaan van een postpartum depressie. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op onthoudings- en toxische verschijnselen.
Contra-indicaties
- gelijktijdig gebruik van metoprolol bij hartfalen.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- verlengd QT-interval.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak de behandeling bij:
- het optreden van overgevoeligheidsverschijnselen (zoals huiduitslag);
- manifesteren of verergeren van onderliggende manie;
- het optreden of toenemen van convulsies;
- het optreden van het serotoninesyndroom (een combinatie van symptomen als agitatie, tremoren, myoklonieën en hyperthermie);
- symptomen van een abnormaal hartritme. Maak tevens een ECG.
Acathisie: Bij acathisie kan verhoging van de dosis schadelijk zijn.
Gewicht: Controleer bij anorexie regelmatig het gewicht.
Metabole effecten: Bij diabetici kan de glykemische controle veranderen, waardoor aanpassing van de dosering insuline of oraal bloedglucoseverlagend middel nodig kan zijn.
Cardiovasculaire effecten: Wees voorzichtig bij veel kans op het ontwikkelen van aritmieën zoals bij congenitaal QT-syndroom, voorgeschiedenis van QT-verlenging in de familie, bradycardie, congestief hartfalen, recent myocardinfarct, of (risicofactoren voor) hypokaliëmie of hypomagnesiëmie. Bij het optreden van aritmie de behandeling staken en een ECG maken. Bij patiënten met een stabiele hartziekte vóór de start van de behandeling het maken van een ECG overwegen.
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie, acute hartstoornissen, verhoogde intra-oculaire druk, bij kans op nauwe-kamerhoekglaucoom, ECT, een voorgeschiedenis van bloedingsstoornissen.
Afbouwen: Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Dosering. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerdere mislukte stoppoging.
Onderzoeksgegevens: Bij kinderen en adolescenten is controle op groei en ontwikkeling nodig omdat er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Bij vertraging van de groei en/of ontwikkeling van puberteit verwijzen naar een kinderarts. De werkzaamheid is bij OCS niet vastgesteld op de langere termijn van meer dan 24 weken, en evenmin bij boulimia nervosa op de langere termijn van meer dan drie maanden.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Acathisie: Indien acathisie ontstaat, kan een verhoging van de dosering schadelijk zijn.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren; de behandeling dan staken.
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Seksuele disfunctie: SSRI's en SNRI's kunnen symptomen van langdurige seksuele disfunctie geven met symptomen die blijven aanhouden nadat de behandeling is gestaakt.
Serotoninesyndroom: Zelden is bij SSRI's een serotoninesyndroom gemeld; bij een combinatie van symptomen als agitatie, tremoren, myoklonieën en hyperthermie dient men hierop verdacht te zijn en de behandeling te staken.
Bloedingen: Toegenomen bloedingstijd en/of abnormale bloedingen, zoals ecchymose, gynaecologische, gastro-intestinale, cutane en mucosale en post-partumbloeding zijn gemeld bij gebruik van SSRI's. Wees voorzichtig bij een verhoogde bloedingsneiging en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de bloedplaatjesfunctie beïnvloeden (zie ook de rubrieken Interacties en Zwangerschap).
Ernstige huidreacties: Staak de behandeling direct bij het optreden van ernstige huidreacties, zoals Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse en erythema multiforme. De meeste kans op deze huidreacties is aan het begin van de behandeling.
Metabole effecten: Vooral in het begin van de behandeling kan de glykemische controle verstoord raken en kan aanpassing van de dosering van een bloedglucoseverlagend middel nodig zijn.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie in de anamnese. Bij optreden van convulsies, bij een toename van aanvallen en bij stijging van leverenzymwaarden de behandeling staken. Wees voorzichtig bij ouderen en bij patiënten met bloedingsstoornissen in de anamnese of met risicofactoren hiervoor, vanwege een toegenomen bloedingsrisico door SSRI's. Wees voorzichtig na een myocardinfarct en tijdens ECT vanwege gebrek aan klinische ervaring.
Afbouwen: Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Dosering. Bij afbouwen niet om de dag doseren, omdat door de relatief korte halfwaardetijd van dit middel dan onthoudingsverschijnselen kunnen optreden. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerdere mislukte stoppoging.
Kinderen: Bij kinderen niet behandelen voor depressie, vanwege een toegenomen risico van suïcidaal gedrag en vijandigheid. Bij kinderen is de werkzaamheid onvoldoende vastgesteld. De gegevens bij kinderen op lange termijn over groei, seksueel functioneren, cognitieve - en gedragsontwikkeling ontbreken. Bij een obsessieve-compulsieve stoornis wordt bij kinderen zorgvuldige bewaking aanbevolen.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak SSRI-gebruik indien insulten optreden of de frequentie van insulten toeneemt.
Cardiovasculaire effecten: Wees voorzichtig bij meer kans op het ontwikkelen van 'torsade de pointes', zoals bij congestief hartfalen, recent myocardinfarct, bradyaritmieën, of risicofactoren voor hypokaliëmie of hypomagnesiëmie. Voor start van de behandeling een ECG overwegen bij patiënten met een stabiele hartaandoening. Bij tekenen van aritmie, de behandeling staken en een ECG maken.
Bloedingen: Toegenomen bloedingstijd en/of abnormale bloedingen, zoals ecchymose, gynaecologische, gastro-intestinale, cutane en mucosale en post-partumbloeding zijn gemeld bij gebruik van SSRI's. Wees voorzichtig bij een verhoogde bloedingsneiging en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de bloedplaatjesfunctie beïnvloeden (zie ook de rubrieken Interacties en Zwangerschap).
Hyponatriëmie: De NHG-Standaard Angst vermeldt: Bepaal bij gelijktijdig gebruik van een diureticum, 5 tot 9 dagen na starten, het natriumgehalte. Herhaal deze controle bij dosisverhoging. Bepaal het natriumgehalte ook zonder gebruik van diuretica, indien zich een intercurrente ziekte (diarree, braken) voordoet waarbij het risico op elektrolytstoornissen vergroot is.
Metabole effecten: Bij diabetes mellitus kan een SSRI de bloedsuikerspiegel doen verhogen.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren. Bij paniekstoornis kunnen in het begin van de behandeling de angstgevoelens verergeren; bij een lage startdosering vermindert de kans op dit anxiogene effect.
Seksuele disfunctie: SSRI's en SNRI's kunnen symptomen van langdurige seksuele disfunctie geven met symptomen die blijven aanhouden nadat de behandeling is gestaakt.
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van abnormale bloedingen, bij epilepsie, nauwe-kamerhoekglaucoom of een voorgeschiedenis van glaucoom en gelijktijdige ECT.
Afbouwen: Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Dosering. Bij afbouwen niet om de dag doseren, omdat door de relatief korte halfwaardetijd van dit middel dan onthoudingsverschijnselen kunnen optreden. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerdere mislukte stoppoging.
Onderzoeksgegevens: Over de behandeling bij ernstig gestoorde nierfunctie (glomerulaire filtratie < 20 ml/min) ontbreekt voldoende informatie. Niet gebruiken bij kinderen en jongeren < 18 jaar vanwege meer kans op suïcidaal gedrag en vijandigheid, terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles: Voor aanvang van de behandeling bloeddruk controleren en een verhoogde bloeddruk behandelen. Tijdens de behandeling regelmatig de bloeddruk controleren en bij langdurige behandeling de cholesterolspiegel.
Afbouwen: De behandeling niet plotseling staken; de dosering moet geleidelijk over een periode van ten minste 1–2 weken of maanden worden verminderd volgens de behoefte van de patiënt; indien de gebruiksduur langer is dan zes weken moet de dosering gedurende een periode van minstens twee weken geleidelijk worden verminderd. Ontrekkingsverschijnselen kunnen ernstig en langdurend zijn. Suïcidaal gedrag, agressie en toename van de klachten zijn waargenomen bij staken.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren, wees voorzichtig met een bipolaire stoornis in de (familie)anamnese. Agressie is gemeld bij het starten of staken van de behandeling en bij dosisveranderingen, wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van agressie.
Suïcidaliteit: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten < 25 jaar, is er meer kans op suïcidaal gedrag; het nauwkeurig volgen van deze patiënten is aangewezen. Om suïcidepogingen te voorkomen, dient de patiënt slechts over kleine hoeveelheden antidepressiva te kunnen beschikken.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie, een vergroot bloedingsrisico, organisch hersensyndroom, levercirrose, matige tot ernstige nierfunctiestoornis, mictiestoornissen, een voorgeschiedenis van agressie, voorgeschiedenis van bipolaire stoornis, risicofactoren voor QTc-verlenging, aritmieën en hartaandoeningen. Controleer zorgvuldig bij verhoogde intra-oculaire druk of risico op acuut nauwe-kamerhoekglaucoom.
Onderzoeksgegevens: Ouderen kunnen gevoeliger zijn voor de bijwerkingen. Venlafaxine is niet onderzocht of gebruikt bij instabiele hartaandoeningen of een recent myocardinfarct. Er is geen onderzoek naar combinatie met ECT. Venlafaxine is niet geïndiceerd voor gewichtsverlies of voor combinatie met afslankmiddelen. Niet gebruiken bij kinderen en adolescenten < 18 jaar omdat er meer kans is op suïcidaal gedrag en vijandigheid terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve, emotionele ontwikkeling.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info en toxicologie.org.
Overdosering
Symptomen
In enkele gevallen zijn cardiale symptomen (bradycardie, tachycardie, hypotensie), leverfunctiestoornissen, convulsies en coma waargenomen.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info en toxicologie.org.
Overdosering
Symptomen
Coma, stupor, insulten, sinustachycardie, transpireren, braken, cyanose, hyperventilatie, QT-verlenging. Zes fatale gevallen zijn bekend, bij de meeste in combinatie met andere middelen.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info en toxicologie.org.
Overdosering
Symptomen
De meest voorkomende symptomen na overdosering bestaan uit tachycardie, veranderingen in het bewustzijnsniveau (variërend van slaperigheid tot coma), mydriase, convulsie en braken. Andere gemelde bijwerkingen zijn veranderingen in het elektrocardiogram (zoals verlenging van het QT-interval, bundeltak-blokkade, QRS-verlenging), ventriculaire tachycardie, bradycardie, hypotensie, hypoglykemie, vertigo en overlijden. (Fatale) overdosering is vooral gemeld in combinatie met alcohol en/of andere geneesmiddelen.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling toxicologie.org/venlafaxine en vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt de heropname van serotonine in het neuron.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
T max | 6–8 uur. |
V d | 20–40 l/kg. |
Eiwitbinding | 94–95%. |
Metabolisering | door CYP2D6, deels tot even actief norfluoxetine. |
Eliminatie | ca. 60% via de nieren. |
T 1/2el | 4–6 dagen, 4–16 dagen (norfluoxetine), bij levercirrose resp. 7 en 12 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het werkingsmechanisme berust waarschijnlijk op specifieke remming van de heropname van serotonine in het neuron. Werking: na 2–4 weken merkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | volledig. |
F | 53%. |
T max | 3–8 uur. |
V d | 25 l/kg. |
Metabolisering | in de lever via type 2-reactie, o.a. via CYP2D6 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | via de nieren als metaboliet, 4% onveranderd. |
T 1/2el | 13–15 uur na enkelvoudige en 17–22 uur na meervoudige toediening. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt selectief de heropname van serotonine in het neuron. Een relatie tussen de plasmaconcentratie en de werking of bijwerkingen is niet aangetoond. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | ca. 80% (tablet), ca. 100% (druppelvloeistof). |
T max | 3 uur (tablet), 2 uur (druppelvloeistof). |
V d | 12–17 l/kg. |
Overig | Gemiddelde plasmaconcentratie: 300 nmol/l (40 mg/dag). |
Metabolisering | tot de minder actieve SSRI's desmethylcitalopram (30–50%), didesmethylcitalopram (5–10%), citalopram-N-oxide en het gedesamineerd propionzuurderivaat. De biotransformatie tot desmethylcitalopram vindt plaats via CYP2C19 (38%), CYP3A4 (31%) en CYP2D6 (31%). |
Eliminatie | 85% via de lever, 15% via de nier, 12–23% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | ca. 36 uur, bij ouderen verlengd (1,5–3,75 dag), bij leverfunctiestoornis 3 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Venlafaxine is een SNRI, maar gedraagt zich bij lage doseringen (tot 150 mg/dag) als een SSRI. Venlafaxine en zijn actieve metaboliet o-desmethylvenlafaxine remmen sterk de heropname van serotonine en noradrenaline. Venlafaxine remt ook zwak de heropname van dopamine. Dit speelt mogelijk een rol bij de cardiovasculaire bijwerkingen (zoals hypertensie, tachycardie, hartkloppingen en QT-verlenging) die bij venlafaxine relatief vaak voorkomen. Zowel na chronische als na acute toediening verminderen venlafaxine en zijn actieve metaboliet de gevoeligheid van de noradrenerge β-receptoren. Bij de rat (in vitro) heeft het nagenoeg geen affiniteit voor muscarine-, histamine- of α1-receptoren. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2D6-polymorfisme. Werking: na 2–4 weken merkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
F | 40–45%. |
T max | XR 6 uur; O-desmethylvenlafaxine XR 9 uur. |
V d | 4 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door CYP2D6 tot o.a. actief o-desmethylvenlafaxine; door CYP3A4 tot het minder werkzame N-desmethylvenlafaxine. |
Eliminatie | vnl. via de nieren, 5% onveranderd. |
T 1/2el | gem. 5 uur, 11 uur (o-metaboliet). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
fluoxetine hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.
Groepsinformatie
fluvoxamine hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.
Groepsinformatie
citalopram hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.
Groepsinformatie
venlafaxine hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, niet-selectief.