Samenstelling
Gabapentine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg, 300 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 150 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 600 mg, 800 mg
Neurontin Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg, 300 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet (omhuld)
- Sterkte
- 600 mg, 800 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Mysoline SERB SA
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 250 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Inovelon Eisai
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor oraal gebruik
- Sterkte
- 40 mg/ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Chloralhydraat Drank/Klysma FNA Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Toedieningsvorm
- Klysma
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
- Toedieningsvorm
- Klysma
- Sterkte
- 150 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Clonazepam
Bijlage 2
Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg, 2 mg
De tabletten kan men verdelen in gelijke delen.
Rivotril
Bijlage 2
Cheplapharm Arzneimittel GmbH
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 2,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 10 ml
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml + verdunningsvloeistof 1 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg, 2 mg
De tabletten kan men verdelen in gelijke delen.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Primidon is een middel van laatste keus; het wordt in het lichaam grotendeels omgezet in fenobarbital.
Advies
Bij de behandeling van Lennox-Gastautsyndroom heeft rufinamide een beperkte plaats, namelijk na falen van de eerste- en tweedekeusmiddelen, en vóór de inzet van felbamaat als laatste redmiddel. Rufinamide is bij andere vormen van epilepsie niet geïndiceerd.
Advies
(Dreigende) status epilepticus: Geef bij een epileptisch insult dat langer dan vijf minuten duurt midazolam nasaal, buccaal of intramusculair. Herhaal dit wanneer er vijf minuten na toediening nog symptomen zijn en verwijs met spoed naar de tweedelijnszorg. Diazepam rectiole is tweede keus, maar kan in de thuissituatie eerste keus zijn als noodmedicatie.
Chloralhydraat heeft geen plaats bij status epilepticus.
Bij slapeloosheid is er geen plaats voor chloralhydraat, vanwege het risico van toxiciteit bij overdosering en de beschikbaarheid van voldoende alternatieven.
Voor het gebruik van chloralhydraat bij sedatie bij kinderen, zie Richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen.
Advies
Clonazepam is geen voorkeursmiddel bij de behandeling van epilepsie met gegeneraliseerde of focale aanvallen.
(Dreigende) status epilepticus: Geef bij een epileptisch insult dat langer dan vijf minuten duurt offlabel midazolam nasaal, oromucosaal of intramusculair. Herhaal dit wanneer er vijf minuten na toediening nog symptomen zijn en verwijs met spoed naar de tweedelijnszorg. Diazepam rectiole is tweede keus bij volwassenen en een gelijkwaardig alternatief bij kinderen, en kan voor beide groepen in de thuissituatie soms eerste keus zijn als noodmedicatie. Overweeg in de tweede lijn bij voortdurende convulsieve status epilepticus indien deze niet met een benzodiazepine is onderdrukt: fenytoïne, offlabel valproïnezuur of offlabel levetiracetam (alle intraveneus).
Aan de vergoeding van clonazepam zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Monotherapie van focaal (voorheen partieel) beginnende aanvallen met of zonder secundaire generalisatie bij volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar. Adjuvante behandeling van refractaire focale epilepsie met of zonder secundair gegeneraliseerde aanvallen bij volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar;
- Perifere neuropathische pijn, zoals pijnlijke diabetische neuropathie en postherpetische neuralgie, bij volwassenen.
- Offlabel: Matig tot ernstig idiopatisch restless-legssyndroom (RLS).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Alle vormen van epilepsie, met name gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen en focale (voorheen partiële) epilepsie, met uitzondering van absences.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvans bij Lennox-Gastautsyndroom bij volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Offlabel: Status epilepticus bij kinderen.
- Offlabel: Als sedativum of premedicatie, bijvoorbeeld bij diagnostisch onderzoek of niet-pijnlijke ingrepen bij kinderen.
De offlabel-toepassing bij slaapstoornissen wordt afgeraden.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Oraal: aanvullende behandeling en monotherapie bij therapieresistentie voor de meeste vormen van epilepsie, m.n. absences waaronder atypische absences en tonisch-klonische aanvallen.
- I.v.: status epilepticus.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Gabapentine van tdm-monografie.org.
Focale (voorheen partiële) epilepsie
Volwassenen en adolescenten (incl. ouderen)
Begindosering 900 mg of 1200 mg per dag, opbouwend in 3 dagen: dag 1: 300 mg of 400 mg 1×/dag; dag 2: 300 mg of 400 mg 2×/dag; dag 3: 300 mg of 400 mg 3×/dag. Op geleide van het klinisch beeld zo nodig om de 2–3 dagen in stappen van 300 mg verhogen tot max. 3600 mg per dag in drie gelijke giften, met een maximale periode tussen twee giften van 12 uur. De opbouw van een dosis van 1800 mg kost minimaal 1 week, een dosis van 2400 mg minimaal 2 weken en een dosis van 3600 mg minimaal 3 weken.
Onderhoudsdosering 900–3600 mg per dag in 3 doses. In langdurig openlabel-onderzoek bij epilepsie werden doses tot 4800 mg per dag goed verdragen.
Bij een slechte gezondheidstoestand de dosering langzamer opbouwen.
Bij nierfunctiestoornis: totale dagdosering in drie gelijke giften. Afhankelijk van de creatinineklaring: ≥ 80 ml/min: 900–3600 mg per dag; 50–79 ml/min: 600–1800 mg per dag; 30–49 ml/min: 300–900 mg per dag; 15–29 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 600 mg per dag;< 15 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 300 mg per dag.
Bij hemodialyse: bij eerste behandeling begindosering 300–400 mg, gevolgd door 200–300 mg iedere 4 uur gedurende de hemodialyse; op dagen zonder dialyse niet met gabapentine behandelen. Onderhoudsdosering: zie de dosering volgens de creatinineklaring en voeg steeds na vier uur dialyse 200–300 mg extra toe.
Kinderen van 6 jaar en ouder
Dosering verdelen over drie giften per dag, met een maximale tussenperiode van 12 uur. Begindosering 10–15 mg/kg per dag in circa 3 dagen opbouwen tot onderhoudsdosering van 25–35 mg/kg per dag. In een langdurig onderzoek bleek een dosis tot 50 mg/kg per dag goed te worden verdragen. Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Gabapentine van tdm-monografie.org.
Perifere neuropathische pijn
Volwassenen en adolescenten (incl. ouderen)
Begindosering 900 mg of 1200 mg per dag, opbouwend in 3 dagen: dag 1: 300 mg of 400 mg 1×/dag; dag 2: 300 mg of 400 mg 2×/dag; dag 3: 300 mg of 400 mg 3×/dag. Op geleide van het klinisch beeld zo nodig om de 2–3 dagen in stappen van 300 mg verhogen tot max. 3600 mg per dag in drie gelijke giften, met een maximale tussenperiode van 12 uur. De opbouw van een dosis van 1800 mg kost minimaal 1 week, een dosis van 2400 mg minimaal 2 weken en een dosis van 3600 mg minimaal 3 weken.
Onderhoudsdosering 900–3600 mg per dag in 3 doses. Beoordeel na 5 maanden behandeling de klinische status; uit klinisch onderzoek zijn er bij perifere neuropathische pijn geen gegevens over werkzaamheid en veiligheid over een langere behandelperiode.
Bij een slechte gezondheidstoestand de dosering langzamer opbouwen.
Nierfunctiestoornis: totale dagdosering in drie gelijke giften. Afhankelijk van de creatinineklaring: ≥ 80 ml/min: 900–3600 mg per dag; 50–79 ml/min: 600–1800 mg per dag; 30–49 ml/min: 300–900 mg per dag; 15–29 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 600 mg per dag;< 15 ml/min: 300 mg iedere 2 dagen tot 300 mg per dag.
Bij hemodialyse: bij eerste behandeling begindosering 300–400 mg, gevolgd door 200–300 mg iedere 4 uur gedurende de hemodialyse; op dagen zonder dialyse niet met gabapentine behandelen. Onderhoudsdosering: zie de dosering volgens de creatinineklaring en voeg steeds na vier uur dialyse 200–300 mg extra toe.
Restless-legssyndroom (offlabel)
Volwassenen (incl. ouderen)
Volgens de NHG-Standaard Slaapstoornissen, module Overige slaapstoornissen: Restless-legssyndroom: 1x per dag 100 mg 2-3 uur voor het slapengaan, vervolgens na 1 week zo nodig stapsgewijs verhogen naar max. 600 mg 1x/dag. De respons en voortzetting van de behandeling na maximaal 6 weken evalueren. De NHG adviseert langdurig gebruik te vermijden; bij voldoende effect en acceptabele bijwerkingen: continueer het gebruik gedurende 3-6 maanden, probeer hierna de medicatie op proef geleidelijk af te bouwen in enkele weken. Bij onvoldoende effect of onacceptabele bijwerkingen: stop de medicatie geleidelijk: verlaag de dosering eerst gedurende 1 week naar de startdosering.
Bij verminderde nierfunctie: tot 600 mg is volgens de NHG-Standaard Slaapstoornissen, module Overige slaapstoornissen: Restless-legssyndroom geen dosisaanpassing nodig. Volgens de richtlijn Palliatieve zorg bij eindstadium nierfalen module Restless legs is de dosering ongeacht of patiënten niet of wel dialyseren 200-300 mg 3 ×/ week of als eenvoudiger alternatief 100 mg 1×/dag; bij voorkeur voor de nacht ingenomen en in geval van dialyse ná de dialyse. Indien nodig na 4 weken de dosering verhogen tot max. 300 mg 3×/week.
Toediening: Gabapentine met of zonder voedsel innemen. De tablet geheel doorslikken met voldoende vloeistof.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Primidon van tdm-monografie.org.
Primidon wordt getitreerd. De onderhoudsdosering over 2 gelijke dagdelen verdelen. Vanwege het sedatieve effect 's avonds met de behandeling beginnen.
Epilepsie
Volwassenen en kinderen ≥ 9 jaar
Startdosis: 125 mg (halve tablet) 's avonds voor het slapen gaan; na 3 dagen de dosis verhogen tot 125 mg 2×/dag, vervolgens elke 3 dagen verhogen met 125 mg tot een dosis van 500 mg per dag. Daarna kan de dosis elke 3 dagen worden verhoogd met 250 mg per dag totdat de aanvallen wegblijven of de maximaal te verdragen dosis is bereikt, bij volwassenen tot 1500 mg.
Onderhoudsdosering per dag 750–1500 mg.
Kinderen < 9 jaar
Startdosis: 125 mg (halve tablet) 's avonds voor het slapen gaan. Daarna de dosis verhogen tot 125 mg 2×/dag, vervolgens elke 3 dagen verhogen met 125 mg tot 500 mg/dag. Daarna de dosis verhogen met 125 mg per dag totdat de aanvallen wegblijven of de maximaal te verdragen dosis is bereikt, bij kinderen tot 1000 mg.
Kinderen 6–9 jaar
Onderhoudsdosering: 750–1000 mg.
Kinderen 2–5 jaar
Onderhoudsdosering: 500–750 mg;
Kinderen < 2 jaar
Onderhoudsdosering: 250–500 mg.
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd
Bij verminderde nierfunctie: de dosis aanpassen op basis van klinische respons en bloedspiegel.
Bij verminderde leverfunctie: de dosis aanpassen op basis van klinische respons en bloedspiegel.
Overschakelen van andere anti-epileptica op primidon: Voeg primidon in lage dosering toe en verhoog de dosering geleidelijk totdat ten minste de helft van de onderhoudsdosering van primidon is bereikt; verlaag vervolgens geleidelijk de dosering van het oorspronkelijke anti-epilepticum, zodat niet eerder dan na 2 weken het oorspronkelijke middel geheel is gestaakt. Tijdens de dosisvermindering van het oorspronkelijke anti-epilepticum, kan een verhoging van de primidon-dosering nodig zijn. Indien fenobarbital het grootste deel uitmaakt van de oorspronkelijke anti-epilepticamedicatie, dient zowel het stoppen met fenobarbital en de substitutie met primidon sneller plaats te vinden. Toevoegen van primidon aan fenobarbital in plaats van substitutie is farmacologisch niet zinvol
Toediening: De tabletten in hun geheel met een glas water doorslikken. De onderhoudsdosering in twee gelijke giften 's morgens en 's avonds toedienen. Bij toediening van een oneven aantal tabletten geeft men de hoogste dosis 's avonds voor het slapen gaan. In bijzondere gevallen een grotere dosis geven vóór het tijdstip met de meeste aanvallen. Bij aanvallen die samenhangen met de menstruatie een geringe verhoging op het juiste tijdstip overwegen.
Doseringen
Bij gelijke doses zijn de suspensie voor oraal gebruik en de tablet onderling uitwisselbaar. Tijdens de overschakelingsperiode de patiënt monitoren.
De 200 mg tablet heeft een breukstreep waardoor een dosering van 100 mg kan worden verkregen. Indien de aanbevolen berekende dosis niet haalbaar is de dosis afronden naar de dichtsbijzijnde hele tablet van 100 mg.
Lennox-Gastautsyndroom
Volwassenen (incl. > 65 jaar) en kinderen ≥ 4 jaar en ≥ 30 kg
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 200 mg (= 5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie om de dag dosering verhogen met 400 mg/dag. Bij 30–50 kg: max. 900 mg (= 22,5 ml) 2×/dag. Bij 50–70 kg: max. 1200 mg (= 30 ml) 2×/dag. Bij ≥ 70 kg: max. 1600 mg (= 40 ml) 2×/dag.
in combinatie met valproïnezuur: begindosering: 200 mg (= 5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie om de dag dosering verhogen met 400 mg/dag. Bij 30–50 kg: max. 600 mg (= 15 ml) 2×/dag. Bij 50–70 kg: max. 800 mg (= 20 ml) 2×/dag. Bij ≥ 70 kg: max. 1100 mg (= 27,5 ml) 2×/dag.
Kinderen ≥ 4 jaar en < 30 kg
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 100 mg (= 2,5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie elke derde dag dosering verhogen met 200 mg/dag tot max. 500 mg (= 12,5 ml) 2×/dag.
in combinatie met valproïnezuur : begindosering: 100 mg (= 2,5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie na minimaal 2 dagen dosering verhogen met 200 mg/dag tot max. 300 mg (= 7,5 ml) 2×/dag.
Kinderen 1–4 jaar
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 10 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen, vervolgens dosering op geleide van respons en tolerantie elke derde dag verhogen met max. 10 mg/kg/dag tot een onderhoudsdosis van max. 45 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen.
in combinatie met valproïnezuur: begindosering: 10 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen, vervolgens dosering op geleide van respons en tolerantie elke derde dag verhogen met max. 10 mg/kg/dag tot een onderhoudsdosis van max. 30 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: wees voorzichtig bij licht tot matig gestoorde leverfunctie: zorg voor zorgvuldige dosistitratie. Rufinamide niet gebruiken bij ernstig gestoorde leverfunctie.
Bij staken van de behandeling de dosis geleidelijk afbouwen; in klinisch onderzoek gebeurde dit door het verlagen van de dosis met ca. 25% om de twee dagen.
Toediening: de tablet 's ochtends en 's avonds in 2 gelijke doses met water innemen, gelijktijdig met voedsel. Bij problemen met slikken, kan men tabletten fijnmaken en in een half glas water toedienen. De suspensie vóór elke toediening goed schudden. De toediening van de suspensie kan via een enterale voedingssonde; na toediening de sonde ten minste eenmaal doorspoelen met 1 ml water om zeker te zijn van een passende dosering.
Doseringen
Offlabel: Status epilepticus
Kinderen
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Neonaten, aterme: Oraal/rectaal: 30 mg/kg lichaamsgewicht eenmalig. Indien nodig na 30 min herhalen met 15–30 mg/kg/dosis.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen van 1–12 maanden: Oraal/rectaal: 50 mg/kg per keer. Zo nodig na 30 min herhalen met 25 mg/kg per keer, max. 1000 mg per keer.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen vanaf 1 jaar: Oraal/rectaal: 50 mg/kg lichaamsgewicht per keer. Zo nodig na 30 min herhalen met 25–50 mg/kg per keer, max. 2000 mg per keer.
Offlabel: Als sedativum of premedicatie, bijvoorbeeld bij diagnostisch onderzoek of niet-pijnlijke ingrepen
Kinderen
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Neonaten, aterme: Oraal/Rectaal: 30 mg/kg lichaamsgewicht eenmalig. Indien nodig na 30 min herhalen met 15–30 mg/kg/dosis.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen van 1–12 maanden: Oraal/rectaal: 50 mg/kg per keer. Zo nodig na 30 min herhalen met 25 mg/kg per keer, max. 1000 mg per keer.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen vanaf 1 jaar: Oraal/rectaal: 50 mg/kg lichaamsgewicht per keer. Zo nodig na 30 min herhalen met 25–50 mg/kg per keer, max. 2000 mg per keer.
Verminderde nierfunctie
- Creatinineklaring < 50 ml/min: Zowel bij kinderen > 3 maanden (volgens het NKFK) als volwassenen: voorzichtigheidshalve niet gebruiken.
- Nierfunctievervangende therapie: Vermijd het gebruik bij intermitterende hemodialyse, continue venoveneuze hemodialyse (CVVH) en -hemo(dia)filtratie of peritoneale dialyse, vanwege het ontbreken van gegevens over de toepassing hierbij.
Toediening: De drank en klysma een kwartier vóór het slapen gaan toedienen. De drank verdund met water of melk innemen. De drank heeft een vieze smaak.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hiervoor op Clobazam en clonazepam van tdm-monografie.org.
Voor een optimale dosering, bij zuigelingen de druppels (1 druppel = 0,1 mg) en bij kinderen de tabletten à 0,5 mg toepassen.
De tabletten hebben breukgleuven (tablet van 0,5 mg één breukgleuf; tablet van 2 mg een gekruiste breukgleuf), zodat op 0,25 mg resp. 0,5 mg kan worden gedoseerd.
Epilepsie
De dosering is individueel op geleide van klinisch effect en verdraaglijkheid. Om bijwerkingen te vermijden, de dagelijkse dosis geleidelijk met 0,25–0,5 mg iedere 3 dagen verhogen, zodat de onderhoudsdosering binnen 1–3 weken wordt bereikt.
De begindosering verdelen over 2–3 giften per dag, de onderhoudsdosis in één keer 's avonds innemen. Indien bij onderhoudsdosering meerdere doses nodig zijn, de hoogste dosis 's avonds geven.
Volwassenen
Oraal: begindosis 1–2 mg/dag;
onderhoudsdosering 2–4 mg/dag; max. 20 mg per dag.
Kinderen 0–10 jaar of < 30 kg
Oraal: begindosis: 0,01–0,03 mg/kg/dag;
onderhoudsdosering : 0,05–0,1 mg/kg/dag.
Kinderen 10–16 jaar of > 30 kg
Oraal: begindosis 1–2 mg/dag;
onderhoudsdosering: 1,5–3 mg/dag.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: oraal: kinderen > 1 maand: < 30 kg: begindosis 0,03 mg/kg/dag in 2–3 doses, verhogen met stappen van max. 0,5 mg in 3 dagen tot 0,05–0,1 mg/kg/dag in 1 dosis 's avonds of verdeeld in 2–3 doses met de grootste dosis 's avonds; max. 0,3 mg/kg/ per dag.; ≥ 30 kg: begindosis 1–2 mg/dag in 2–3 doses, verhogen met max. 0,5 mg in 3 dagen tot 1,5–4 mg/dag in 1 dosis 's avonds of verdeeld in 2–3 doses met de grootste dosis 's avonds; max. 10 mg per dag.
Status epilepticus
Volwassenen
I.v.: 1 mg, langzaam toedienen, max. 0,25–0,5 mg per min onder controle van ademhaling en bloeddruk; indien nodig deze dosis herhalen, eventueel via i.v.-infusie langzaam in een grote vene; max. 10 mg/dag. Intramusculaire toediening alléén in exceptionele gevallen toepassen.
Zuigelingen en kinderen
I.v.: 0,5 mg: langzaam toedienen; indien nodig deze dosis herhalen, eventueel via i.v.-infusie langzaam in een grote vene. Intramusculaire toediening alléén in exceptionele gevallen toepassen.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: kinderen > 1 maand: 0,5 mg/dosis éénmalig; zo nodig herhalen.
Verminderde leverfunctie: bij ernstig verminderde leverfunctie is gebruik gecontra-indiceerd. Gebruik bij mild tot matig verminderde leverfunctie de laagst mogelijke dosering en wees voorzichtig.
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosering is niet nodig omdat nierdisfunctie geen invloed op de farmacokinetiek heeft.
Bij ouderen: de laagst mogelijke dosering gebruiken. Door leeftijdgerelateerde veranderingen in receptorinteracties, post-receptormechanismen en orgaanfunctie kan het effect groter zijn bij ouderen dan bij jongeren bij een vergelijkbare plasmaconcentratie.
Toediening
- De druppels met water, thee of vruchtensap gemengd op een lepel toedienen;
- Geen infuuszakken of -systemen van PVC gebruiken, omdat clonazepam door PVC wordt geabsorbeerd (dit kan na een contactperiode van 24 uur leiden tot een verlaging van de concentratie met 50%). Wees voorzichtig bij overgaan van PVC-bevattende op PVC-vrije infuussystemen en -zakken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, duizeligheid, ataxie, virale infectie, vermoeidheid, koorts.
Vaak (1-10%): longontsteking, luchtweginfectie, (urineweg)infectie en middenoorontsteking alleen bij kinderen; met name bij kinderen agressief gedrag en hyperkinesie; vermoeidheid, verwarring, angst, depressie, gewichtstoename, anorexia, toename eetlust, amnesie, hoofdpijn, slapeloosheid, tremor, dysartrie, nystagmus, paresthesie, hypo-esthesie, convulsies, veranderde reflexen, diplopie, amblyopie, hoge bloeddruk, vasodilatatie, hoesten, maag-darmklachten, gingivitis, huiduitslag, jeuk, artralgie, asthenie, influenzasyndroom, spier- en rugpijn, spierschokken, gezichtsoedeem, erectiestoornis, leukopenie, purpura, letsels.
Soms (0,1-1%): hypokinesie, bewegingsafwijkingen waaronder choreoathetosis, dyskinesie, dystonie; allergische reacties, hyperglykemie (met name bij diabetici), agitatie, geestelijke aftakeling, hartkloppingen, slikstoornis, (perifeer) oedeem, stijging leverfunctiewaarden en bilirubine, vallen.
Zelden (< 0,1%): palpitaties, hypoglykemie (met name bij diabetici), bewustzijnsverlies, ademhalingsdepressie.
Verder is gemeld: tinnitus, pancreatitis, hepatitis, geelzucht, trombocytopenie, overgevoeligheidssyndroom, anafylaxie, hyponatriëmie, hallucinaties, suïcidale ideeën, geneesmiddelafhankelijkheid, angio-oedeem, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, alopecia, toxicodermie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS), rabdomyolyse, myoclonus, acuut nierfalen, urine-incontinentie, hypertrofie van de borsten, gynaecomastie, seksuele disfunctie (incl. veranderingen in libido, ejaculatiestoornissen, anorgasmie) onttrekkingsverschijnselen (angst, slapeloosheid, misselijkheid, pijn, transpiratie, tremor, hoofdpijn, depressie, abnormaal voelen, duizeligheid en malaise), pijn op de borst; verhoogde creatinekinasespiegel in het bloed; bij patiënten die hemodialyse ondergaan myopathie met verhoogde creatinekinasespiegel. Plotseling overlijden is gemeld zonder een oorzakelijk verband met gabapentine.
Bijwerkingen
Bijwerkingen treden vooral op in het begin van de behandeling, soms sufheid en lusteloosheid.
Zeer zelden Stevens-Johnson-syndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN).
Verder: megaloblastaire anemie, leukopenie, trombocytopenie, lymfadenopathie, acute psychose, libidostoornissen, ADHD, prikkelbaarheid, irritatie, agressie, slaapstoornis, ataxie, nystagmus, hoofdpijn, duizeligheid, visusstoornissen, misselijkheid en braken, maculopapuleuze -, morbilliforme - en scarlatinaforme huiduitslag, exfoliatieve dermatitis, systemische lupus erythematodes, geneesmiddelenexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), artralgie, osteomalacie, Dupuytren-contractuur.
Bij langdurige behandeling: verminderde botdichtheid, osteopenie, osteoporose, botbreuken.
Bij ouderen is agitatie en verwardheid gezien.
Bij kinderen gedragsstoornissen in de vorm van hyperactiviteit, irritatie, agressie en slaapstoornissen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, braken, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): longontsteking, influenza, nasofaryngitis, oorinfectie, sinusitis, rinitis, anorexia, eetstoornis, verminderde eetlust, gewichtsverlies, angst, slapeloosheid, status epilepticus, convulsie, abnormale coördinatie, nystagmus, psychomotorische hyperactiviteit, tremor, dubbelzien, wazig zien, vertigo, bloedneus, maag-darmklachten (constipatie, diarree, dyspepsie), huiduitslag, acne, rugpijn, oligomenorroe, loopstoornis, hoofdletsel, kneuzing.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid (waaronder DRESS ('drug rash with eosinophilia and systemic symptoms') en het Stevens-Johnsonsyndroom, stijging van leverenzymwaarden.
Bijwerkingen
Maag-darmstoornissen zoals misselijkheid, braken, diarree en een nare smaak. Paradoxale reacties met opwinding en verwardheid, delirium, nachtmerries. (Allergische) huidreacties.
Verlenging van het QTc-interval, eosinofilie, leukopenie en 'hang over' kunnen voorkomen.
Chronisch gebruik van hoge doses kan leiden tot gastritis, hypotensie, ademhalingsdepressie, ademhalingsstilstand, aritmie, depressie van het myocard en beschadiging van de nieren.
Bij chronisch gebruik kan vanaf de tweede week tolerantie en lichamelijke en psychische afhankelijkheid ontstaan.
Plotseling staken kan delirium en convulsies veroorzaken.
Bijwerkingen
De bijwerkingenfrequentie is niet bekend. Bijwerkingen op zenuwstelsel, spierstelsel en vermoeidheid komen relatief frequent voor, kunnen deels worden voorkomen door dosistitratie en verdwijnen óf spontaan óf na vermindering van de dosering. Zenuwstelselaandoeningen: Verminderde concentratie, slaperigheid, trage respons op stimuli, spierhypotonie, duizeligheid, hoofdpijn. Gegeneraliseerde epilepsie, dysartrie, loopstoornis (ataxie). Anterograde amnesie en amnestische effecten. Bij bepaalde vormen van epilepsie kan de frequentie van aanvallen toenemen.
Immuunsysteemaandoeningen: Allergische reacties, anafylaxie.
Psychische stoornissen: Veranderingen in emotionele en gemoedstoestand, verwardheid en desoriëntatie. Paradoxale reacties (vaker bij kinderen en ouderen): rusteloosheid, agitatie, prikkelbaarheid, agressie, zenuwachtigheid, vijandigheid, angst, slaapstoornissen, wanen, woede, nachtmerries, abnormale dromen, hallucinaties, psychosen, hyperactiviteit, ongepast gedrag en andere gedragsstoornissen. Libidoverlies. Manifest worden van een onopgemerkte depressie.
Diplopie, nystagmus. Hartfalen, hartstilstand. Ademhalingsdepressie; bij zuigelingen en kleuters toegenomen speekselafscheiding en bronchiale hypersecretie. Misselijkheid en epigastrische klachten. Urticaria, jeuk, huiduitslag, voorbijgaand haarverlies, pigmentatieveranderingen, Spierzwakte. Urine-incontinentie. Erectiestoornis. Vermoeidheid. Verlaagd aantal bloedplaatjes. In geïsoleerde gevallen reversibele ontwikkeling van premature secundaire geslachtskenmerken bij kinderen (onvolledige pubertas praecox).
Met name bij intraveneuze toediening ademhalingsdepressie.
Gebruik van benzodiazepinen kan leiden tot fysieke afhankelijkheid; bij staken van de behandeling kunnen onthoudings- of rebound-verschijnselen optreden. Psychische afhankelijkheid en ontwenning. Misbruik is gemeld. Met name bij ouderen en gelijktijdig gebruik van sedativa (o.a. alcohol): meldingen van vallen en het oplopen van fracturen.
Bij zuigelingen en kinderen < 3 jaar kan benzylalcohol (in het concentraat voor injectie) toxische en anafylactoïde reacties veroorzaken.
Interacties
In combinatie met opioïden en andere middelen die het centrale zenuwstelsel dempen is onderdrukte ademhaling, sedatie en overlijden gemeld. Met name bij zwakke patiënten, ouderen, een onderliggende ademhalingsaandoening, polyfarmacie en bij middelenmisbruik kan de combinatie gabapentine met opioïden risicovol zijn. In combinatie met morfine was de AUC van gabapentine met 44 % toegenomen. Let bij gelijktijdig gebruik daarom goed op tekenen van centrale depressie; verlaag indien nodig de dosis gabapentine of die van het opioïde.
Gabapentine heeft geen invloed op leverenzymen.
Gelijktijdige toediening met aluminium- en magnesiumbevattende antacida verlaagt de biologische beschikbaarheid van gabapentine met circa 20%; wacht na inname van deze antacida minimaal 2 uur voordat gabapentine ingenomen wordt.
Interacties
Barbituraten veroorzaken inductie van CYP3A, CYP2C en uridinedifosfaat-glucuronosyltransferase (UGT). Het kan 1–3 weken duren voordat de inductie maximaal is en voordat het effect na staken verdwenen is. De werking van o.a. orale anticoagulantia, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica, corticosteroïden, andere anti-epileptica (als fenytoïne, carbamazepine, felbamaat, oxcarbamazepine, topiramaat, lamotrigine, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva, caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers, irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon, kinidine kan door inductie verminderen. Het gebruik van primidon (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur.
Gebruik van fytotherapeutica die sint-janskruid bevatten, vermijden omdat door enzyminductie de werkzaamheid van barbituraten kan verminderen tot ten minste 2 weken na staken van het gebruik. Indien al sint-janskruid wordt gebruikt, dit gebruik staken en de concentratie van het anti-epilepticum bepalen.
Valproïnezuur en stiripentol kunnen de werking van barbituraten versterken.
Barbituraten versterken de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel van alcohol, centraal aangrijpende analgetica, antihistaminica, antidepressiva, hypnotica, anxiolytica, MAO-remmers en antipsychotica. Gelijktijdige inname met alcoholische dranken vermijden.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van valproïnezuur kan een significante verhoging van de rufinamide plasmaspiegel geven. Overweeg daarom dosisverlaging van rufinamide bij patiënten die een behandeling met valproïnezuur zijn begonnen.
Rufinamide kan de spiegels van orale anticonceptiva verlagen, waardoor een aanvullende effectieve anticonceptiemethode wordt aangeraden.
Rufinamide kan CYP3A4 licht tot matig induceren; bij middelen die door CYP3A4 worden gemetaboliseerd wordt gedurende 2 weken bij het begin van of na afloop van behandeling met rufinamide en bij elke dosisverandering aangeraden zorgvuldig te controleren en indien nodig de dosis aan te passen. Dit geldt tevens voor middelen met een nauwe therapeutische breedte, zoals digoxine.
Sorbitol in de suspensie voor oraal gebruik kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
De werking van vitamine K-antagonisten kan aanvankelijk worden versterkt door verdringing uit de eiwitbinding; na enkele dagen vermindert het effect door enzyminductie.
Alcohol en andere centraal dempende stoffen versterken de centrale werking van chloralhydraat.
Interacties
Centraal dempende stoffen versterken het centrale effect van benzodiazepinen. Er moet, bij combinatie, zorgvuldig rekening worden gehouden met de dosering van de verschillende anti-epileptica om het potentiëren van de bijwerkingen of de uitlokking van een aanval te voorkomen.
Carbamazepine, lamotrigine, fenytoïne fenobarbital en mogelijk ook valproïnezuur kunnen de plasmaspiegel verlagen.
Clonazepam kan bij gelijktijdig gebruik de spiegel van fenytoïne ongemoeid laten, verlagen of verhogen, afhankelijk van de dosering en patiëntgerelateerde factoren.
Gelijktijdig gebruik van primidon kan de spiegel van clonazepam verlagen, maar ook meer bijwerkingen veroorzaken.
Gebruik geen alcohol, dit kan de effectiviteit van de behandeling verlagen en ernstige sedatie en respiratoire en cardiovasculaire depressie geven.
Zwangerschap
Gabapentine passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, in het eerste trimester geen duidelijk hoger risico op ernstige aangeboren afwijkingen of op neurologische ontwikkelingsstoornissen; in een onderzoek waren er aanwijzingen voor een licht verhoogd risico op hartafwijkingen. Bij dieren is reproductieve toxiciteit vastgesteld.
Farmacologisch effect: er is beperkt bewijs van een hoger risico op een laag geboortegewicht en vroeggeboorte. Na gebruik in het 3e trimester is neonataal abstinentiesyndroom (NAS) gemeld bij pasgeborenen. Het risico op NAS is hoger na gelijktijdige blootstelling aan opioïden.
Advies: Weeg de voor- en nadelen af. Controleer pasgeborenen die in utero zijn blootgesteld aan gabapentine op NAS.
Overige: Overleg met vrouwen met epilepsie die zwanger willen worden, of ze de behandeling willen voortzetten of een wijziging in de behandeling willen overwegen; er is een voorkeur voor monotherapie omdat behandeling met meerdere anti-epileptica in verband is gebracht met meer kans op afwijkingen dan monotherapie.
Zwangerschap
Barbituraten passeren de placenta.
Teratogenese: Barbituraten zijn teratogeen. Primidon wordt omgezet in fenobarbital. Primidon geeft mogelijk een vergelijkbaar verhoogd risico op aangeboren afwijkingen. Fenobarbital geeft tijdens het 1e trimester van de zwangerschap ca. 2–3× meer kans op aangeboren afwijkingen. Het risico op het ontstaan van afwijkingen neemt toe in combinatie met andere anti-epileptica en hangt ook samen met de hoogte van de dosering en/of de piekspiegels. Gemeld zijn: afwijkingen van aangezicht (dysmorfe kenmerken en schisis), hart, ledematen en urinewegen.
Farmacologische effecten: Bij langdurig gebruik tot aan de bevalling kan de pasgeborene ontwenningsverschijnselen en respiratoire insufficiëntie krijgen en door vitamine K-tekort, stollingsstoornissen en bloedingen. Er is meer kans op groeivertraging. Ook langetermijngevolgen zijn beschreven, zoals verminderd cognitief functioneren. Primidon is een foliumzuurantagonist.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken in uitzonderingsgevallen bij epilepsie, als een veiliger alternatief niet mogelijke is en onder extra controles: bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosis; controleer de bloedspiegel en de foliumzuurspiegel. Tijdens zwangerschap primidon niet staken vanwege risico voor de moeder. Tijdens de zwangerschap verandert de farmacokinetiek. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels in de loop van de zwangerschap dalen. Dit kan leiden tot verminderde aanvalscontrole. Pas de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel. Stel de dosering na de geboorte tijdig bij. Zorg voor foliumzuursuppletie; net als voor elke zwangere vrouw 0,4 mg/dag; alleen bij zwangeren met een bewezen foliumzuurtekort of met eerder een kind met een neuralebuisdefect (spina bifida) 5 mg/dag. Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine-K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptie gebruiken tijdens de behandeling. Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel of staak – tijdelijk – de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn geen klinische gegevens voorhanden. Bij dieren is geen teratogeen effect gebleken maar wel foetotoxiciteit in aanwezigheid van maternale toxiciteit.
Advies: Behandeling niet beginnen tijdens zwangerschap. Niet gebruiken bij vrouwen die zwanger willen worden, tenzij op strikte indicatie. Een effectieve behandeling met rufinamide mag tijdens de zwangerschap niet worden onderbroken.
Overige: Een vrouw die zwanger kan worden dient effectieve anticonceptie te gebruiken gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Onthoudingsverschijnselen kunnen optreden bij de pasgeborene.
Advies: Gebruik ontraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn er geen aanwijzingen voor meer kans op aangeboren afwijkingen in het eerste trimester. Dierstudies laten een verhoogd risico zien op schisis bij gebruik van benzodiazepinen.
Farmacologisch effect: Hypothermie, hypotonie, matige ademhalingsdepressie en voedingsproblemen bij pasgeborenen kunnen optreden, vooral na langdurig gebruik tijdens het laatste trimester. Bovendien kan bij de pasgeborene dan afhankelijkheid zijn opgetreden en bestaat het risico van onthoudingsverschijnselen in de postnatale periode. Een verhoogd risico op ontwikkelingsstoornissen bij het kind is niet uit te sluiten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Overleg met vrouwen met epilepsie die zwanger willen worden of ze de behandeling willen voortzetten of een wijziging in de behandeling willen overwegen; er is een voorkeur voor monotherapie omdat behandeling met meerdere anti-epileptica in verband is gebracht met meer kans op afwijkingen dan monotherapie. Benzylalcohol (in het concentraat voor injectie) passeert de placenta en kan daardoor toxiciteit bij prematuren veroorzaken na toediening vlak voor of tijdens een bevalling. Wees voorzichtig met ethanol (in het concentraat voor injectie). Propyleenglycol (in de druppelvloeistof en in het concentraat voor injectie) bij voorkeur niet gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Onbekend.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, primidon en fenobarbital in aanzienlijke hoeveelheden.
Farmacologisch effect: sedatie en voedingsproblemen bij de zuigeling.
Advies: Overweeg of een veiliger middel gebruikt kan worden. Als dat niet kan, weeg dan de nadelige effecten af tegen het belang van borstvoeding. Bij gelijktijdige borstvoeding de pasgeborene controleren op ongewenste sedatie en slecht drinken. Staak de borstvoeding als de zuigeling deze symptomen krijgt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Tijdens behandeling geen borstvoeding geven.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, de metaboliet trichloorethanol in kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Sedatie bij de zuigeling is mogelijk.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Overig: Bij gebruik in de borstvoedingsperiode, de zuigeling controleren op bijwerkingen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: De halfwaardetijd van benzodiazepinen is bij zuigelingen en jonge kinderen veel langer dan bij volwassenen. Jonge kinderen en zuigelingen zijn extra gevoelig voor benzodiazepinen. Clonazepam geeft bij langdurig gebruik meer kans op accumulatie bij de zuigeling en dus meer kans op het optreden van bijwerkingen.
Advies: Het (langdurig) gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden. Incidenteel gebruik is geen reden om de borstvoeding te stoppen. Bij gebruik tijdens lactatie de pasgeborene controleren op ongewenste sedatie, braken en slecht drinken.
Contra-indicaties
- acute intermitterende porfyrie;
- ernstige respiratoire insufficiëntie;
- hyperkinesie bij kinderen;
- overgevoeligheid voor barbituraten.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor triazoolderivaten (bv. alprazolam, diverse antimycotica als fluconazol, itraconazol).
Contra-indicaties
- aangeboren lang-QT-intervalsyndroom;
- ernstige leverfunctiestoornis;
- ernstige hartaandoeningen;
- bij orale toediening tevens: ulcus pepticum, oesofagitis, gastritis.
Contra-indicaties
- ernstige ademhalingsstoornissen;
- ernstig verminderde leverfunctie, zoals levercirrose (vanwege de kans op encefalopathie door benzodiazepinen);
- overgevoeligheid voor benzodiazepinen;
- gebruik bij patiënten in coma of die geneesmiddelen, drugs of alcohol misbruiken;
- voor de injectie: gebruik bij neonaten, met name bij prematuren, vanwege de aanwezigheid van benzylalcohol.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer op ernstige cutane bijwerkingen (SCAR) zoals Stevens-Johnson-syndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN) en toxicodermie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS); deze kunnen levensbedreigend of fataal zijn. Informeer patiënten over de symptomen. Bij optreden van symptomen de behandeling onmiddellijk staken en een alternatieve behandeling overwegen. Na optreden van een SCAR de behandeling met gabapentine niet meer hervatten.
Tijdens behandeling controleren op suïcidaal gedrag. Overweeg om bij optreden van suïcidaal gedrag de behandeling te staken.
Bij ontwikkeling van pancreatitis overwegen de behandeling te staken.
Wees voorzichtig bij epilepsie met verschillende typen aanvallen zoals bij primair gegeneraliseerde aanvallen (waaronder absences), omdat gabapentine bij sommige patiënten deze aanvallen kan versterken.
De kans op ernstige ademhalingsdepressie is groter bij gebruik van opioïden en andere middelen die het centrale zenuwstelsel dempen, bij ouderen en bij patiënten met een verstoorde ademhalingsfunctie of luchtwegaandoening, neurologische aandoening of nierinsufficiëntie; aanpassing van de dosering kan bij deze patiënten nodig zijn.
Bij ouderen (> 65 j.) is gabapentine niet systematische onderzocht en lijken slaperigheid, perifeer oedeem en asthenie vaker op te treden. De effecten op het leren en de ontwikkeling van kinderen en adolescenten zijn niet onderzocht.
Het risico van verkeerd gebruik, misbruik en afhankelijkheid vooraf aan het voorschrijven evalueren; wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van misbruik en afhankelijkheid. Controleer tijdens behandeling op symptomen hiervan, zoals ontwikkeling van tolerantie, gebruik van hogere doses dan voorgeschreven en 'drug seeking'-gedrag.
Bij staken van de behandeling de dosering geleidelijk gedurende minimaal 1 week onafhankelijk van de indicatie, afbouwen om rebound of status epilepticus te voorkomen. Kort na staken kunnen onthoudingsverschijnselen optreden, meestal binnen 48 uur. Het optreden van onthoudingsverschijnselen na staken kan wijzen op geneesmiddelafhankelijkheid. Informeer de patiënt hierover bij het begin van de behandeling.
Hulpstoffen: Propyleenglycol, in de drank 50 mg/ml, bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang. Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de drank 50 mg/ml, bij zuigelingen < 4 weken, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij kinderen, ouderen, zwakke patiënten, ernstige lever- en/of nierfunctiestoornissen, ademhalingsstoornissen en bij depressieve en suïcidale patiënten; dit betekent dat in deze gevallen meestal aanpassing van de dosering.
Controleer op suïcidaal gedrag.
Controleer tijdens gebruik op huidreacties. Bij symptomen van SJS, TEN of DRESS (zoals progressieve huiduitslag, vaak met blaren of letsel van het slijmvlies) de behandeling staken. Als SJS of TEN is ontwikkeld tijdens de behandeling primidon of fenobarbital niet opnieuw gebruiken.
Langdurig gebruik kan gewenning en afhankelijkheid induceren. Om onthoudingsverschijnselen, zoals langdurige slapeloosheid, gegeneraliseerde insulten, status epilepticus en delirium te voorkomen, de behandeling niet plotseling staken en zeer langzaam uitsluipen.
Primidon predisponeert mogelijk tot de ontwikkeling van botziekten; tijdens langdurige behandeling kan vitamine D-suppletie nodig zijn.
Bij optreden van een megaloblastaire anemie de behandeling staken en behandelen met foliumzuur en/of vitamine B12.
Niet toepassen bij absences en myoklonische aanvallen, omdat primidon deze kan verergeren.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij vermoeden van een ernstige overgevoeligheidssyndromen door anti-epileptica, waaronder DRESS en het Stevens-Johnsonsyndroom, die na de start van de behandeling en bij kinderen kan optreden (met verschillende tekenen en symptomen, maar met als onderdelen huiduitslag of koorts, en mogelijk lymfadenopathie, leverafwijkingen of hematurie) de behandeling staken. Bij ontstaan van huiduitslag de patiënt nauwlettend controleren.
Een vrouw die zwanger kan worden dient effectieve anticonceptie te gebruiken gedurende de therapie.
Bij ontwikkeling van nieuwe typen aanvallen of bij een verhoogde frequentie van status epilepticus ten opzichte van de uitgangsconditie de baten/risico-balans van de behandeling opnieuw afwegen.
Omdat rufinamide het QTc-interval concentratie-afhankelijk kan verkorten is voorzichtigheid geboden bij patiënten met (een familiegeschiedenis van) een congenitaal kort QT-syndroom.
Controle op tekenen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden vanwege onvoldoende onderzoek; bij een milde tot matige leverfunctiestoornis is zorgvuldige dosistitratie aanbevolen.
Onderzoekgegevens: De veiligheid en werkzaamheid is bij kinderen < 1 jaar nog niet vastgesteld. Er is weinig informatie over gebruik bij ouderen > 65 jaar.
Hulpstoffen: Benzoëzuur, in de suspensie voor oraal gebruik, kan geelzucht bij pasgeborenen < 4 weken verergeren.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Reeds na enkele weken kan psychische en lichamelijke afhankelijkheid optreden.
Bij chronisch gebruik kunnen zich nierbeschadigingen voordoen.
In verband met mogelijke onthoudingsverschijnselen, gelijkend op delirium tremens, de toediening geleidelijk staken.
Chloralhydraat kan bij de Benedict-suikerreactie op glucose in de urine fout-positieve reacties veroorzaken.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer patiënten op suïcidaal gedrag. Plaats patiënten met een voorgeschiedenis van depressie en/of zelfmoordpogingen onder nauw toezicht.
De kans op afhankelijkheid neemt toe bij hogere doseringen, een langere gebruiksduur en bij alcohol- en/of drugsmisbruik in de voorgeschiedenis. Bij hogere dosering is er ook meer kans op anterograde amnesie.
Combinatie met andere anti-epileptica kan zijn aangewezen. Mocht generalisatie of activering van de aanvallen optreden, dan de toediening niet abrupt staken.
De toediening niet plotseling staken, zelfs niet na een kortdurende behandeling, maar geleidelijk staken om een status epilepticus te vermijden (bij epilepsiepatiënten) en om (na langdurig gebruik) onthoudings- of ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Zorg in deze gevallen voor combinatie met andere anti-epileptica.
Wees voorzichtig bij myasthenia gravis, verminderde lever- of nierfunctie, chronische pulmonale insufficiëntie, spinale of cerebrale ataxie, acute alcohol- of geneesmiddelenintoxicatie, alcohol- en/of drugsmisbruik in de voorgeschiedenis, porfyrie en bij ouderen en verzwakte patiënten.
Bij slaapapneu vanwege een additief effect op de ademhalingsdepressie clonazepam alleen toepassen als de verwachte voordelen dit rechtvaardigen.
Bij optreden van paradoxale reacties (zie ook bijwerkingen) het gebruik staken.
Bij zuigelingen en kleuters de luchtwegen vrijhouden vanwege een toegenomen speekselproductie en bronchiale afscheiding.
I.v.-toediening dient langzaam te gebeuren in een vene van voldoende grootte onder voortdurende controle van ademhaling en bloeddruk. Bij een te kleine vene of te snelle injectie is er kans op tromboflebitis en trombose.
Hulpstoffen
- Benzylalcohol (in het concentraat voor injectie) bij voorkeur niet gebruiken bij pasgeborenen (< 4 w.) vanwege ernstige bijwerkingen (zoals ‘gasping’-syndroom) én niet langer dan één week gebruiken bij jonge kinderen (< 3 j.), vanwege stapeling. Gebruik van benzylalcohol bij nier- of leverfunctiestoornis en bij zwangere vrouwen kan door ophoping leiden tot metabole acidose.
- Wees voorzichtig met ethanol (in het concentraat voor injectie) bij patiënten met een alcoholverslaving, leveraandoening, epilepsie, zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en kinderen; bij volwassenen bedraagt dit 159 mg/dosis; dit komt overeen met 1,7 ml wijn of 4 ml bier. Ethanol kan een effect op andere medicatie hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die ethanol of propyleenglycol bevatten. Ethanol (in het concentraat voor injectie) kan de rijvaardigheid en de werking van andere middelen beïnvloeden.
- Propyleenglycol (in de druppelvloeistof en in het concentraat voor injectie) bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken bij extra controle op achteruitgang. Wees voorzichtig met propyleenglycol bij kinderen < 5 jaar, zeker in combinatie met andere middelen die propyleenglycol of alcohol bevatten.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Zie voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met gabapentine vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
depressie van het centrale zenuwstelsel en cardiovasculaire systeem met als mogelijke symptomen ataxie, verlaging van peesreflexen tot areflexie, bewustzijnsdaling tot coma, tachycardie, hypotensie en ademhalingsdepressie. De aanwezigheid van kristalurie is kenmerkend voor een ernstige intoxicatie.
Therapie
symptomatisch. Bij een matig-ernstige intoxicatie kan geforceerde alkalische diurese zinvol zijn. Bij diep coma en hoge bloedconcentratie is hemoperfusie geïndiceerd.
Zie verder voor symptomen en behandeling op toxicologie.org/barbituraten.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met rufinamide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Oesofagusstrictuur, beschadiging van slokdarm en maagslijmvlies, concentratiegebrek; in ernstige gevallen: coma, hypotonie, hartfunctiestoornissen en ademhalingsdepressie. Chloralhydraat heeft een smalle therapeutische breedte. De letale dosis chloralhydraat voor een volwassene is 10 gram.
Therapie
Hemodialyse of hemoperfusie bij een serumtrichloorethanolspiegel > 80 microg/ml.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Anti-epilepticum dat analogon is van de neurotransmitter GABA. Het grijpt niet aan op GABA-receptoren en wordt niet omgezet in een GABA-agonist. Hoewel het exacte werkingsmechanisme niet duidelijk is, vermindert het de neuronale gevoeligheid via binding aan een auxiliaire sub-eenheid (α2-δ) van spanningsafhankelijke calciumkanalen op centrale neuronen. Verder vermindert het de afgifte van verschillende neurotransmitters, zoals glutamaat, noradrenaline en substance-P.
Kinetische gegevens
F | 60%. |
T max | 2–3 uur. |
V d | 0,82 l/kg. |
Metabolisering | geen. |
Eliminatie | volledig met de urine in onveranderde vorm. |
T 1/2el | 5–7 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Naast primidon hebben de twee metabolieten fenobarbital en fenylethylmalonamide (PEMA) eveneens een anti-epileptische werking. Barbituraten zijn in hoge doses, positieve allosterische modulatoren van GABA-A- receptoren; verder remmen ze het effect van glutamaat en blokkeren AMPA- en kaïnaatreceptoren; men veronderstelt dat een combinatie van deze werkingen verantwoordelijk is voor het anticonvulsieve effect. Het precieze werkingsmechanisme is niet bekend. Door inductie van leverenzymen is er een theoretisch risico van leverbeschadiging.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel; nagenoeg volledig. |
T max | 3 (0,5–9) uur. Concentratie primidon en PEMA in liquor cerebrospinalis komt sterk overeen met die in plasma. |
V d | 0,6 l/kg (primidon). |
Overig | Therapeutische bloedspiegel primidon bij epilepsie: 8–12 microg/ml; na het bereiken van de steady-state-concentratie is ook de fenobarbitalconcentratie van therapeutisch belang. |
Metabolisering | in de lever tot actief fenobarbital en fenylethylmalonamide (PEMA). |
Eliminatie | met de urine, 90% onveranderd (primidon); zie verder onder fenobarbital. |
T 1/2el | 10 (4–22) uur (primidon), 17–36 uur (PEMA), 50–160 uur (fenobarbital). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum, triazoolderivaat, dat de werking van natriumkanalen moduleert, waardoor hun inactieve status wordt verlengd.
Kinetische gegevens
Resorptie | dosisafhankelijk: bij hogere dosering is de biologische beschikbaarheid lager. Na enkele doses verhoogt voedsel de biologische beschikbaarheid met 34% en de piekplasmaconcentratie met 56%. |
T max | 6 uur. |
Metabolisering | via hydrolyse van de carboxylamidegroep tot het inactieve zuurderivaat. De klaring bij kinderen (1–12 j.) is lager dan bij volwassenen vanwege een geringere lichaamsgrootte; hoe hoger het lichaamsgewicht, des te hoger de klaring. |
Eliminatie | 85% via de nieren. |
T 1/2el | ca. 6–10 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Chloralhydraat heeft een dempende werking op het centrale zenuwstelsel.
De sederende werking begint binnen 30–60 minuten en houdt 4–8 uur aan.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en goed. |
Metabolisering | in de lever en erytrocyten tot actief trichloorethanol. Beide actieve verbindingen worden in de lever en de nieren omgezet in het inactieve trichloorazijnzuur |
Eliminatie | langzaam via de nieren als metabolieten, mogelijk voor een kleiner deel met de feces. Trichloorethanol wordt verwijderd door hemodialyse. Het is niet bekend of peritoneale dialyse chloralhydraat kan verwijderen uit de circulatie. |
T 1/2el | 8–11 uur (trichloorethanol). Deze is bij kinderen < 2 jaar verlengd en met name bij neonaten in sterke mate; tot 66 uur is gemeld. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Benzodiazepine met onder andere anticonvulsieve werking. Het versterkt de pre- en postsynaptische remmende werking van GABA in het centraal zenuwstelsel. Werking: i.v. direct, oraal na 30–60 min. Werkingsduur: i.v. 2–3 uur; oraal 6–8 uur (kinderen), 8–12 uur (volwassenen).
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en bijna volledig. |
F | 90%. |
T max | 1–4 uur (oraal), 3 uur (i.m.). |
V d | 3 l/kg. |
Metabolisering | in de lever via CYP3A4 tot weinig actieve metabolieten. |
Eliminatie | 50–70% met urine, < 2% onveranderd en 10–30% met feces. |
T 1/2el | 30–40 uur. |
Overig | bij levercirrose is de plasma-eiwitbinding veranderd en verwacht men een verminderde klaring van clonazepam. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
gabapentine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
primidon hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
rufinamide hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
chloralhydraat hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
clonazepam hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk