Samenstelling
Remifentanil (als hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusie- of injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg, 2 mg, 5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rapifen (als hydrochloride) Piramal critical care
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml, 10 ml
Alfentanil Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml, ampul 10 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Palexia (als hydrochloride) Grünenthal bv
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte 'Retard'
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg, 150 mg, 200 mg, 250 mg
Tapentadol (als fosfaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg, 150 mg, 200 mg, 250 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Pijn: remifentanil wordt gebruikt tijdens inductie of onderhoud van algehele anesthesie en bij kunstmatig beademde intensivecare-patiënten. Er is voor deze toepassing geen advies vastgesteld.
Advies
De toepassing van alfentanil is beperkt. Alfentanil wordt als analgeticum gebruikt tijdens anesthesie bij kortdurende en poliklinische ingrepen en in combinatie met een hypnoticum om anesthesie bij kinderen in te leiden.
Advies
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Indicaties
Analgeticum tijdens inductie en/of onderhoud van de algehele anesthesie. Analgeticum voor kunstmatig beademde intensivecare-patiënten van 18 jaar en ouder.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Volwassenen
- Analgeticum tijdens anesthesie bij kortdurende en poliklinische ingrepen; voor inductie van anesthesie en/of onderhoud van algehele anesthesie.
Kinderen vanaf de geboorte
- In combinatie met een hypnoticum om anesthesie in te leiden.
- Als opioïde analgeticum in combinatie met algehele anesthesie en voor zowel kort- als langdurende operatieve ingrepen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Ernstige chronische pijn bij volwassenen en kinderen > 6 jaar, die alleen met opioïden adequaat behandeld kan worden.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Als analgeticum tijdens algehele anesthesie
Volwassenen
Inductie: (samen met een standaarddosis van een hypnoticum): continue i.v. infusie: 0,5–1 microg/kg/min, met of zonder initiële langzame bolusinjectie van 1 microg/kg over minimaal 30 seconden toegediend. Bij endotracheale intubatie later dan 8–10 min na start remifentanil infusie is een bolusinjectie niet noodzakelijk. Onderhoudsdosering na endotracheale intubatie: aanvankelijk 0,25 microg/kg/min bij gebruik van isofluraan (aanvangsdosis 0,5 MAC) of propofol (aanvangsdosis 100 microg/kg/min), of 0,4 microg/kg/min bij gebruik van lachgas (66%). Max. 2 microg/kg/min. Pas de snelheid van toediening gedurende de anesthesie zo nodig elke 2–5 min aan, naar boven titreren in stappen van 25% tot 100% en naar beneden titreren in stappen van 25% tot 50%. In reactie op een te lichte anesthesie kan iedere 2–5 min een aanvullende langzame bolusinjectie worden gegeven. Bij volwassen patiënten die kunstmatig worden beademd, kan remifentanil ook worden toegediend door 'Target Controlled Infusion' (TCI).
Kinderen 1–12 jaar
Bolusinjectie 1 microg/kg gedurende minimaal 30 seconden. Onderhoudsdosering (bij gelijktijdige toediening van lachgas + zuurstof in een verhouding 2:1): aanvangssnelheid 0,25 microg/kg/min; onderhoudsdosering bij gebruik halothaan (aanvangsdosis 0,3 MAC): 0,05–1,3 microg/kg/min, bij gebruik van isofluraan (aanvangsdosis 0,5 MAC) 0,06–0,9 microg/kg/min, bij gebruik van sevofluraan (aanvangsdosis 0,3 MAC) 0,05–0.9 microg/kg/min en bij gebruik van uitsluitend lachgas (70%) 0,4–3 microg/kg/min. Bij gebruik van een continu infuus zonder bolusinjectie de ingreep niet eerder dan 5 min na aanvang van het infuus starten.
Ouderen (> 65 j.)
beginnen met de helft van de dosis zoals bij volwassenen, vervolgens te titreren op geleide van het effect.
Anesthesie bij hartchirurgie
Volwassenen
gebruik rondom inductie/intubatie: intraveneus als continue infusie: begindosering 1 microg/kg/min, een bolusinjectie worden ontraden. Onderhoudsdosering: bij gebruik van isofluraan (aanvangsdosis 0,4 MAC) 0,003–4 microg/kg /min en bij gebruik van propofol (aanvangsdosis 50 micro/kg/min) 0,01–4,3 microg/kg/min; bij voortzetting van postoperatieve analgesie vóór extubatie tot 1 microg/kg/min. Indien nodig kunnen gedurende algehele anesthesie langzame bolusdoses worden toegediend. Voor patiënten waarbij de risico's groter zijn, zoals bij slechte hartkleppen, slechte ventriculaire functie of hypotherme cardiopulmonaire 'bypass', geldt een maximale bolusdosis van 0,5 microg/kg/min. Postoperatief de infusiesnelheid op de laatst gebruikte intra-operatieve snelheid houden; vóór het beëindigen van de toediening de infusiesnelheid met tijdsintervallen van ten minste 10 min in stappen van 25% verminderen. Remifentanil kan bij deze indicatie ook worden toegediend door 'Target Controlled Infusion' (TCI).
Anesthesie tijdens spontane ademhaling
Volwassenen
0,04 microg/kg/min met titratie op geleide van het effect. Infusiesnelheden in een range van 0,025–0,1 microg/kg/min zijn onderzocht. Bolusinjecties zijn hierbij niet aanbevolen. Bij beëindigen van de toediening de infusiesnelheid verlagen tot 0,1 microg/kg/min en vervolgens elke 5 min verhogen of verlagen met max. 0,025 microg/kg/min op geleide van de mate van analgesie en de ademhalingsfrequentie. Bij een dosering < 0,1 microg/kg/min kan de toediening worden gestaakt.
Analgeticum voor kunstmatig beademde intensivecare-patiënten gedurende max. 3 dagen
Volwassenen
begindosering: intraveneus als infusie met 0,1–0,15 microg/kg/min. De infusiesnelheid titreren met stappen van 0,025 microg/kg/min (met > 5 min tussen doseringsaanpassingen) om gewenste diepte van de analgesie te bereiken. Indien een infusiesnelheid van 0,2 microg/kg/min wordt bereikt en sedatie nodig is, wordt aanbevolen met toediening van een geschikt sedativum te starten. Aanbevolen aanvangsdoseringen propofol en midazolam zijn respectievelijk: tot 0,5 mg/kg bolus en 0,5 mg/kg/uur voor propofol en tot 0,03 mg/kg bolus en 0,03 mg/kg/uur voor midazolam. Indien aanvullende analgesie is vereist bij stimulerende of pijnlijke behandelingen minimaal 5 min voor aanvang de infusiesnelheid op ten minste 0,1 microg/kg/min handhaven. Verdere doseringsaanpassingen gedurende continue infusie, waaronder die tijdens stimulerende of pijnlijke behandelingen, kunnen elke 2–5 min in stappen van 25–50% worden gemaakt, met een doseringsrange van 0,006 microg/kg/min tot maximaal 0,74 microg/kg/min. Gemiddeld is 0,25 microg/kg/min nodig om te voorzien in aanvullende analgesie tijdens stimulerende behandelingen. Voorafgaand aan extubatie de infusiesnelheid in stappen verlagen tot 0,1 microg/kg/min over een periode tot 1 uur. Na extubatie de infusiesnelheid in stappen van 25% verminderen in tijdsintervallen van ten minste 10 min. Bij beëindiging van de toediening de intraveneuze canule afsluiten of verwijderen om onbedoelde toediening te voorkomen.
Bij overgewicht doseren op basis van het ideale lichaamsgewicht, zowel bij algehele anesthesie als bij hartchirurgie. Bij toediening door 'Target Controlled Infusion' (TCI) volgens het Minto-model is onderschatting mogelijk van de berekende 'lean body mass' bij vrouwen met een BMI hoger dan 35 kg/m² en bij mannen met een BMI hoger dan 40 kg/m², waardoor onderdosering zou kunnen optreden. Remifentanil niet gebruiken als analgeticum tijdens procedures waarin patiënten bij bewustzijn blijven of die geen beademing krijgen.
Toediening
- Uitsluitend bedoeld voor i.v.-toepassing.
- Er is 5–10 min na beëindigen van de toediening van remifentanil geen activiteit van het opioïd meer aanwezig.
- Alleen toedienen met de aanbevolen infusievloeistoffen. Niet mengen met andere middelen
Doseringen
Beademingsapparatuur dient beschikbaar te zijn, ook bij kortdurende procedures bij kinderen die uit zichzelf ademen. Om anesthesie in te leiden, combineren met een hypnoticum zoals propofol of thiopental.
De dosering wordt individueel bepaald en is afhankelijk van leeftijd, lichaamsgewicht, fysieke toestand, onderliggende pathologie, gebruik van andere geneesmiddelen, het soort operatieve ingreep en de vorm van anesthesie.
Als analgeticum bij (algehele) anesthesie
Volwassenen (< 65 jaar) en kinderen vanaf 12 jaar
Inductie van anesthesie (in combinatie met een standaarddosis van een hypnoticum als propofol of thiopental): de aanbevolen i.v. bolus is bij gezonde volwassenen 10–40 microg/kg lichaamsgewicht.
Onderhoud van anesthesie: Bij een ingreep < 10 minuten: doorgaans volstaat een bolus van 7–30 microg/kg lichaamsgewicht (1,0–4,2 ml bij 70 kg lichaamsgewicht). Als de ingreep toch langer dan 10 minuten duurt, deze dosis aanvullen met doses van 7–15 microg/kg (1,0–2,1 ml bij 70 kg) voor elke 10 tot 15 min of naargelang dit noodzakelijk is. Bij een ingreep van 10–30 minuten: een initiële i.v. bolus van 10–30 microg/kg (1,4–4,2 ml bij 70 kg); bij een ingreep van 30–60 minuten: een bolus van 30–50 microg/kg (4,2–7,0 ml bij 70 kg). Als de ingreep toch langer duurt of pijnlijker blijkt: geef een aanvullende dosis van 10–15 microg/kg (1,4–2,1 ml/70 kg) elke 10–15 minuten (maar, om postoperatieve ademhalingsdepressie te voorkomen, niet tijdens de laatste 10 min van de ingreep), óf als continue infusie met een snelheid van 1 microg/kg lichaamsgewicht/minuut (0,14 ml/70 kg/minuut). Bij een langer durende ingreep: pas de i.v. bolusdosis individueel aan en pas de infusiesnelheid aan op basis van de ernst van de operatieve stimuli en de reacties van de patiënt.
Vóór het einde van de ingreep: Staak de toediening 10 minuten (bij injecties) of 5–10 minuten (bij infusie) voor het einde van de ingreep.
Bij chronisch opioïd-gebruik of een voorgeschiedenis van opioïd-verslaving kan een hogere dosis nodig zijn.
Ouderen > 65 jaar, lever- en nierfunctiestoornis
Verlaag de dosering bij ouderen en verzwakte patiënten. Bij lever- of nierinsufficiëntie kunnen lagere doses aangewezen zijn. De klaring van alfentanil is onveranderd bij nierfalen; wel is er een grotere vrije fractie, waardoor toch een lagere dosis benodigd kan zijn.
Kinderen < 12 jaar algemeen
Rapifen en generiek: 'Oudere kinderen' (niet gedefinieerd): voor de inductie van de anesthesie (als aanvulling op propofol of inhalatie-anesthetica) of als analgeticum een i.v. bolusinjectie van 10–20 microg/kg lichaamsgewicht. Geef zonodig aanvullende bolusdoseringen van 5–10 microg/kg lichaamsgewicht. Om analgesie tijdens de ingreep te handhaven een infusiesnelheid van 0,5–2 microg/kg/min toepassen; bij gebruik in combinatie met een i.v. anestheticum ca. 1 microg/kg/min. Voor 'jongere kinderen' (niet gedefinieerd) is vanwege de variabiliteit in respons geen doseeradvies beschikbaar; de dosering titreren op geleide van de respons. Bij neonaten lager doseren; bij baby's, peuters en kinderen tot 12 jaar kan het nodig zijn de infusiesnelheid te verhogen (zie hieronder).
Kinderen van 28 dagen tot en met 11 jaar
Bij baby's, peuters en kinderen tot 12 jaar kan het nodig zijn de infusiesnelheid te verhogen, in vergelijking met volwassenen en oudere kinderen, vanwege een mogelijk hogere klaring.
Neonaten 0 t/m 27 dagen
De farmacokinetische eigenschappen zijn erg variabel bij neonaten, vooral bij prematuren. De klaring en eiwitbinding zijn lager; mogelijk moet een lagere dosis alfentanil gegeven worden. Titreer op basis van de respons.
Toediening
- Alfetanil wordt toegediend als i.v. bolusinjectie (voor kortdurende ingrepen) óf als bolus aangevuld met stapsgewijs bijkomende doses of als infusie (bij langdurige, pijnlijke operatieve ingrepen).
- Draag handschoenen tijdens het openen van de ampul.
Doseringen
Chronische pijn
Volwassenen
Individueel doseren. Begindosering 50 mg 2×/dag: bij patiënten die al opioïden gebruiken kan een hogere begindosering nodig zijn. Zo nodig om de 3 dagen stapsgewijs verhogen met 50 mg 2×/dag, max. 500 mg per dag. Bij staken geleidelijk afbouwen om onthoudingsverschijnselen te voorkomen. Morfine-equivalentie: 60 mg/24 uur morfine oraal komt overeen met 150 mg/24 uur tapentadol.
Bij ouderen is volgens de fabrikant in het algemeen dosisaanpassing niet nodig; Ephor adviseert een startdosering van 50 mg, daarna 50 mg 2×/dag en individueel titreren op basis van de respons, max. 500 mg per dag.
Bij een lichte of matige nierfunctiestoornis is dosisaanpassing niet nodig; toepassing bij ernstige nierfunctiestoornis wordt afgeraden wegens onvoldoende gegevens.
Bij matig gestoorde leverfunctie: begindosering maximaal 50 mg 1×/dag. Toepassing bij ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden wegens onvoldoende gegevens.
Kinderen ≥ 6 jaar
Bij patiënten die momenteel geen opioïde analgetica gebruiken: begindosering 1,5 mg/kg lichaamsgewicht elke 12 uur, max. 50 mg. Bij patiënten die momenteel wel opioïde analgetica gebruiken kan een hogere begindosering nodig zijn. Vervolgbehandeling voor alle patiënten: zo nodig stapsgewijs verhogen, met 25 mg verhoging bij een lichaamsgewicht < 40 kg en 25-50 mg verhoging bij een lichaamsgewicht > 40 kg. Verhoog pas na minimaal 2 dagen sinds de laatste verhoging. Max. 3,5 mg/kg lichaamsgewicht elke 12 uur, max. 500 mg per dag. Individueel kan een dosis < 1 mg/kg lichaamsgewicht al effectief zijn. Bij staken geleidelijk afbouwen om onthoudingsverschijnselen te voorkomen.
Bij een nierfunctiestoornis niet aanbevolen wegens ontbreken van gegevens.
Bij een leverfunctiestoornis niet aanbevolen wegens ontbreken van gegevens.
Toediening: heel innemen zonder te kauwen, met ruim vloeistof.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): spierrigiditeit, hypotensie, misselijkheid, braken.
Vaak (1-10%): bradycardie, post-operatieve hypertensie en rillen, ademhalingsdepressie, apneu, hoest en jeuk.
Soms (0,1-1%): hypoxie, obstipatie, eerdere behoefte aan post-operatieve pijnstilling.
Zelden (< 0,1%): sedatie (tijdens herstel na algehele anesthesie), asystolie of hartstilstand (gewoonlijk voorafgegaan door bradycardie) bij combinatie met één of meer anesthetische middelen, allergische reacties (waaronder anafylaxie).
Verder zijn gemeld: afhankelijkheid en onthoudingssyndroom, convulsies, AV–blok, aritmie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): pijn op de injectieplaats, misselijkheid, braken, slaperigheid.
Vaak (1–10%): spierrigiditeit (ook thoraxrigiditeit) vooral bij neonaten, mogelijk fatale ademhalingsdepressie, apneu, hik, niet-epileptische myoklone bewegingen, dyskinesie. Hypo- of hypertensie, bradycardie, tachycardie. Duizeligheid, vermoeidheid, rillen. Agitatie, euforie.
Soms (0,1-1%): desoriëntatie, postoperatieve verwardheid of agitatie. Hoofdpijn. Wazig of dubbel zien. Aritmie. Bronchospasme, laryngospasmen, hypercapnie, hoesten, neusbloeding. Jeuk, allergische reacties waaronder urticaria en allergische dermatitis, zweten.
Zeer zelden (> 0,01%): ademstilstand.
Verder zijn gemeld: bewustzijnsverlies (postoperatief), hartstilstand, koorts, convulsies, miose.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): duizeligheid, slaperigheid, hoofdpijn, misselijkheid, obstipatie.
Vaak (1-10%): verminderde eetlust, angst, depressieve stemming, slaapstoornis, nervositeit, rusteloosheid, hallucinaties, aandachtsstoornis, tremor, onwillekeurige spiercontracties, blozen, dyspneu, braken, diarree, dyspepsie, jeuk, hyperhidrose, huiduitslag, asthenie, vermoeidheid, droge slijmvliezen, oedeem.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheidsreacties (incl. angio-oedeem, anafylaxie en anafylactische shock), gewichtsverlies, desoriëntatie, verwardheid, agitatie, perceptiestoornissen, abnormale dromen, euforie, verminderd bewustzijn, geheugenstoornis, psychische stoornis, syncope, sedatie, evenwichtsstoornis, dysartrie, hypo-esthesie, paresthesie, visusstoornis, versnelde of vertraagde hartslag, hartkloppingen, verlaagde bloeddruk, abdominaal ongemak, urticaria, moeite met urineren, pollakisurie, seksuele disfunctie, abstinentiesyndroom, prikkelbaarheid.
Zelden (0,01-0,1%): abnormale gedachten, afhankelijkheid, convulsie, presyncope, coördinatiestoornis, ademhalingsdepressie, verstoorde maaglediging.
Verder is gemeld: delirium, met name bij ouderen en bij patiënten met kanker.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Gelijktijdig gebruik van opioïden en gabapentine of pregabaline vergroot de kans op ademhalingsdepressie en overlijden.
Gelijktijdige toediening van remifentanil met een serotonerg middel, zoals SSRI's, SNRI's of MAO-remmers, vergroot de kans op serotoninesyndroom. Staak irreversibele MAO-remmers ten minste twee weken voorafgaand aan het gebruik van remifentanil.
De cardiovasculaire effecten van remifentanil (hypotensie en bradycardie) kunnen worden versterkt door gelijktijdig gebruik van antihypertensiva als β-blokkers en Ca-antagonisten.
Remifentanil verlaagt de benodigde dosis van intraveneuze anesthetica en benzodiazepine-agonisten voor anesthesie; de doses van isofluraan, thiopental, propofol en temazepam kunnen tot aan 75% worden gereduceerd indien gelijktijdig gebruikt met remifentanil.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcohol, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, anti-epileptica m.n. gabapentine en pregabaline, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Verlaag bij combinatie de dosering van beide middelen.
Gelijktijdig gebruik van opioïden en gabapentine of pregabaline verhoogt de kans op opioïd-overdosering, ademhalingsdepressie en overlijden.
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden, met name bij patiënten die spontaan ademen. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Alfentanil wordt vooral gemetaboliseerd door CYP450 3A4. Het metabolisme van alfentanil wordt geremd door fluconazol, voriconazol, erytromycine, diltiazem, cimetidine en mogelijk ook door andere krachtige CYP3A4-remmers als ketoconazol, itraconazol, ritonavir en andere proteaseremmers (meer kans op verlengde of vertraagde ademhalingsdepressie). Verlaag zo nodig de dosis van alfentanil.
Bij gelijktijdig gebruik van alfentanil en propofol kan een lagere dosis alfentanil vereist zijn.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer. Staak de MAO-remmer 2 weken voorafgaand aan de ingreep.
Bij combinatie met een SSRI of SNRI neemt de kans op een serotonerg syndroom toe.
Opioïden kunnen afhankelijkheid teweegbrengen. Bij uitsluitend intra-operatieve toepassing wordt geen verslaving verwacht.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcohol of andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, gabapentine en pregabaline, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Toepassing bij acute intoxicatie met alcohol, hypnotica, centraal werkende analgetica of psychotrope middelen is gecontra-indiceerd.
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Gelijktijdig gebruik met een serotonerg middel (SSRI, SNRI of tricyclisch antidepressivum) kan leiden tot het serotoninesyndroom.
Combinatie met een gemengde opioïd agonist/antagonist (buprenorfine, nalbufine) wordt ontraden vanwege mogelijke vermindering van het analgetische effect.
Combinatie met een ander geneesmiddel dat de convulsiedrempel verlaagt, zoals een SSRI, SNRI, tricyclisch antidepressivum of antipsychoticum, vermeerdert de kans op aanvallen.
Combinatie met sterke remmers van UGT (bv. ketoconazol of fluconazol) kan de blootstelling aan tapentadol verhogen.
Bij starten (of stoppen) van sterke enzyminductoren zoals rifampicine, fenobarbital, sint-janskruid kan de werkzaamheid afnemen (of de bijwerkingen toenemen).
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Zwangerschap
Remifentanil passeert de placenta. De concentratie van remifentanil in het foetale bloed is ca. 50% van die van het maternale bloed. Een deel hiervan wordt door de foetus zelf gemetaboliseerd.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Toediening aan de moeder tijdens de eindfase van de zwangerschap en tijdens de partus kan, met name bij prematuren, ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis. Bij toediening rond de geboorte, zowel de moeder als de pasgeborene monitoren op tekenen van overmatige sedatie of afdemhalingsdepressie.
Zwangerschap
Alfentanil passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Gebruik van alfentanil tijdens de baring (waaronder sectio caesarea) kan depressie van de ademhaling bij de foetus en pasgeborene veroorzaken.
Advies: Gebruik ontraden. Als toediening tijdens de baring noodzakelijk is, beademingsapparatuur voor moeder en kind en naloxon voor het kind beschikbaar houden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis. Gebruik ontraden tijdens weeën en partus vanwege het risico van ademhalingsdepressie bij de pasgeborene. Een antidotum voor de pasgeborene moet direct beschikbaar zijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Van fentanyl-analogen is bekend dat zij overgaan in de moedermelk.
Farmacologisch effect: onvoldoende gegevens.
Advies: Er zijn onvoldoende gegevens om een uitspraak te kunnen doen over mogelijke risico's. Geef in ieder geval binnen 24 uur na toediening geen borstvoeding.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Het geven van borstvoeding < 24 uur na toediening van alfentanil wordt afgeraden, dit geldt ook voor in die periode afgekolfde melk.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens), ja (bij dieren).
Farmacologisch effect: Onvoldoende gegevens.
Advies: Er zijn onvoldoende gegevens om een uitspraak te kunnen doen over mogelijke risico's. Gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor fentanylanalogen. Aangezien de formulering glycine bevat is deze ongeschikt voor epiduraal en intrathecaal gebruik.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie, astma en chronisch obstructieve longziekten;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- hypovolemie, hypotensie;
- myasthenia gravis.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie;
- astma, hypercapnie en COPD;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- bewustzijnsstoornis of coma;
- aangetoonde of vermoede paralytische ileus;
- delirium tremens.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij cardiovasculaire aandoeningen (niet toedienen bij een LVEF < 35%), hypovolemie, hypotensie en oudere of verzwakte patiënten.
Combineer bij inductie van anesthesie remifentanil altijd met een hypnoticum, zoals propofol, thiopental of isofluraan.
Herhaalde toediening van opioïden kan leiden tot tolerantie, lichamelijke en psychische afhankelijkheid. De kans op ontwikkeling van opioïdengebruiksstoornis (OUD) is verhoogd bij patiënten met een persoonlijke of een familiaire voorgeschiedenis van middelengebruiksstoornissen (incl. alcoholgebruiksstoornis), bij tabaksgebruikers of bij patiënten met een persoonlijke voorgeschiedenis van andere geestelijke gezondheidsstoornissen.
Herhaalde toediening met korte intervallen gedurende langere perioden kan leiden tot onthoudingssyndroom na beëindiging van de behandeling. Bij toediening > 3 dagen, zijn onthoudingsverschijnselen, waaronder tachycardie, hypertensie en agitatie gezien bij plotselinge beëindiging van de behandeling. In die gevallen opnieuw starten en dan de infusie geleidelijk verminderen. Bij kunstmatig beademde intensivecare-patiënten is gebruik langer dan 3 dagen niet aanbevolen.
Alleen toepassen indien monitoring en ondersteuning van ademhalings- en cardiovasculaire functies mogelijk is. Het vóórkomen van ademhalingsdepressie en spierrigiditeit maakt gebruik van kunstmatige ademhaling en spierrelaxantia noodzakelijk. Bij optreden van ademhalingsdepressie (die ook kan optreden tot 30 min na staken van de toediening): adequaat behandelen met naloxon (0,1–0,2 mg i.v.; zo nodig na 2–3 min herhalen) en zo nodig de infusiesnelheid met 50% verlagen of de toediening tijdelijk staken.
Patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis kunnen gevoeliger zijn voor ademhalingsdepressie.
De incidentie van spierrigiditeit bij inductie kan worden beperkt door de bolusinjectie langzaam in > 30 s toe te dienen. Excessieve spierrigiditeit behandelen met een spierverslapper en/of toevoeging van een hypnoticum. Indien spierrigiditeit optreedt bij toepassing van remifentanil als een analgeticum de toediening staken of de toedieningssnelheid verlagen.
De kans op cardiovasculaire effecten kan worden verminderd door de infusiesnelheid van remifentanil te verminderen of de dosering van gelijktijdig toegediende anesthetica te verlagen.
Bij patiënten met een ASA III/IV-status wordt een lagere aanvangsdosis en verder optitreren op geleide van effect aanbevolen.
Bij operatieve ingrepen waarbij postoperatieve pijn wordt verwacht moeten, i.v.m. de korte werkingsduur van remifentanil, analgetica worden toegediend vóór het stopzetten van de toediening van remifentanil. Er moet voldoende tijd worden gereserveerd om het maximale effect van het langer werkende analgeticum te bereiken. Vóór staken van de behandeling zorgdragen voor voldoende analgesie en sedatie.
Bij gebruik bij kunstmatig beademde intensivecare-patiënten kunnen tolerantie en hyperalgesie voorkomen.
Toediening bij neonaten en kinderen < 1 jaar wordt niet aanbevolen omdat er onvoldoende klinische gegevens zijn voor een dosisaanbeveling. Er zijn onvoldoende gegevens voor een doseringsadvies voor gebruik tijdens hartchirurgie bij kinderen van 1-12 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij lever- en nierfunctiestoornissen, niet gecontroleerde hypothyroïdie, verminderde longfunctie, alcoholisme, obesitas en bij ouderen dient de dosering te worden aangepast.
Ter preventie van bradycardie en hartstilstand wordt aangeraden vlak voor de inductie i.v. (in plaats van i.m.) een parasympathicolyticum te geven als premedicatie.
Opioïden kunnen hypotensie veroorzaken, vooral bij patiënten met hypovolemie of hartfalen.
Spierrigiditeit, o.a. van de thoracale spieren, kan optreden en tot ademhalingsdepressie leiden. De incidentie hiervan kan worden verlaagd door langzame i.v. injectie. Vooraf behandelen met een benzodiazepine kan de reactie voorkomen. Als ademhalingsdepressie en spierrigiditeit optreden, behandelen met kunstmatige ademhaling en indien nodig spierrelaxantia. Omdat spierrelaxantia niet geschikt zijn voor patiënten met myasthenia gravis, alfentanil bij hen niet toepassen. Een significante ademhalingsdepressie zal optreden bij doses boven 1 mg alfentanil. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie 0,1–0,2 mg naloxon i.v. of i.m. worden toegediend; zo nodig na 2–3 min herhalen tot gewenst effect intreedt. Deze dosering kan na 45–90 min worden herhaald.
Bij kinderen dient altijd ondersteunende beademingsapparatuur beschikbaar te zijn; bij neonaten en jonge baby's een spierrelaxans overwegen, omdat er een grotere kans is op ademhalingscomplicaties en spierrigiditeit. Alle kinderen monitoren tot voldoende lang na de behandeling.
Bij ernstige leverfunctiestoornissen kan de werkingsduur verlengd zijn.
Tolerantie en lichamelijke en/of psychische afhankelijkheid kunnen optreden na herhaald gebruik van opioïden zoals alfentanil. Verslaving kan ontstaan. Misbruik kan leiden tot overdosering en/of overlijden. Het risico van een opioïdengebruiksstoornis is verhoogd bij een persoonlijke of familiegeschiedenis van middelenmisbuik (incl. alcoholmisbruik) bij rokers, of bij patiënten met een persoonlijke geschiedenis van geestelijke gezondheidsproblemen zoals ernsige depressie, angststoornis en persoonlijkheidstoornis. Bij chronisch opioïd-gebruik of een voorgeschiedenis van opioïd-verslaving kunnen hogere doses nodig zijn.
Hyperalgesie kan optreden, met name bij hoge doses; verlaag bij vermoeden hiervan de dosis.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tolerantie, fysieke en psychologische afhankelijkheid en een opioïd-gebruiksstoornis (opioid use disorder, OUD) kunnen optreden bij herhaalde toediening van opioïden. Misbruik of opzettelijk verkeerd gebruik van opioïden kan leiden tot een overdosis en/of overlijden. Het risico op het ontwikkelen van OUD is verhoogd bij patiënten met een persoonlijke of familieanamnese (ouders, broer of zus) van middelengebruiksstoornissen (waaronder alcoholgebruiksstoornis), bij huidige tabaksgebruikers en bij patiënten met een persoonlijke geschiedenis van andere psychische stoornissen (bijv. zware depressie, angst- en persoonlijkheidsstoornissen). Controleer zorgvuldig op tekenen van drugszoekend gedrag (bv. te vroege verzoeken om aanvullingen), ook voor andere psychoactieve middelen (zoals benzodiazepinen). Overleg zo nodig met een verslavingsdeskundige.
Niet aanbevolen bij een convulsieve aandoening.
Wees voorzichtig bij matige leverinsufficiëntie (toename van de blootstelling); niet aanbevolen bij ernstige lever- of nierfunctiestoornis wegens onvoldoende gegevens. Wees voorzichtig bij galwegaandoeningen, inclusief acute pancreatitis (spasmen van de sfincter van Oddii kunnen voorkomen).
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, zoals centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg om bij patiënten met CSA de opioïddosering te verlagen.
De matrix van een retardtablet kan in de stoelgang terecht komen. Dit heeft geen invloed op de werking.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 6 jaar zijn niet vastgesteld.
Bij kinderen met obesitas de behandeling zorgvuldig monitoren wegens gebrek aan gegevens. De maximale dosis niet overschrijden.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
ademhalingsdepressie, van bradypneu tot apneu.
Therapie
Eventueel naloxon i.v., zo nodig herhalen. Eventueel een neuromusculaire blokker i.v. Verder symptomatisch.
Voor meer informatie over symptomen en behandeling, zie Nationaal vergiftigingen informatiecentrum of Toxicologie, opioïden.
Overdosering
Symptomen
Miose, braken, cardiovasculaire collaps, bewustzijnsstoornissen tot en met coma, convulsies, ademhalingsdepressie tot en met ademhalingsstilstand.
Therapie
Symptomatisch. Eventueel naloxon bij ademhalingsdepressie.
Voor meer informatie zie toxicologie.org of Nationaal Vergiftigingen informatiecentrum.
Eigenschappen
Opiaatagonist met sterk analgetische werking. De werking treedt snel in en houdt zeer kort aan. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
V d | 0,35 l/kg. Remifentanilspiegels zijn evenredig aan de toegediende dosis. Toename van de infusiesnelheid met stappen van 0,1 microg/kg/ml geeft een toename van de remifentanilbloedspiegel van 2,5 nanog/ml per stap. |
Metabolisering | in bloed en weefsels door niet-specifieke esterasen tot weinig actieve (niet van klinische betekenis) metabolieten. |
Eliminatie | hoofdzakelijk met de urine. |
T 1/2el | 3–10 min. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Synthetische opiaatagonist, μ-agonist, met sterk analgetische werking. Chemisch verwant aan fentanyl. In hoge doses (> 120 microg/kg lichaamsgewicht) induceert alfentanil slaap. Werking: max. analgetisch en ademhalingsonderdrukkend effect na 1-2 min. Werkingsduur: 10–20 min. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
V d | volwassenen 0,4–1,0 l/kg. |
Eiwitbinding | 92%, bij neonaten ca. 75%, bij kinderen 85–90%. |
Metabolisering | in de lever door CYP3A4 tot niet-actieve metabolieten. |
Eliminatie | 70-80% met de urine, vnl. als metabolieten. |
T 1/2el | ca. 90 (83–223) min, gemiddeld langer bij neonaten en korter bij kinderen. Verlengd bij cirrose. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Analgeticum. Opiaatagonist met μ-opioïd-agonistische en noradrenalineheropname-remmende eigenschappen. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
F | 32% door groot 'first pass'-effect. |
T max | 3–6 uur. |
V d | ca. 7,7 l/kg voor volwassenen. Voor kinderen: 6–12 jaar ca. 7,5 l/kg, 12–18 jaar ca. 11,4 l/kg. |
Metabolisering | 97%, vooral via conjugatie door UGT met glucuronzuur tot glucuroniden. In mindere mate door CYP2C9 en CYP2C19. De metabolieten zijn inactief. |
Eliminatie | via de nieren (99%, voornamelijk als metabolieten, 3% onveranderd). |
T 1/2el | 5–6 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
remifentanil hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
alfentanil hoort bij de groep Opioïden.
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
tapentadol hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk