Samenstelling
Venclyxto XGVS Abbvie bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 10 mg, 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Farydak (als lactaat) XGVS Secura Bio Limited
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 10 mg, 15 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Trabectedine XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
De concentratie na reconstitutie is 0,05 mg/ml.
Yondelis XGVS Pharma Mar S.A.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
De concentratie na reconstitutie is 0,05 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie en acute myeloïde leukemie de geldende behandelrichtlijnen (2020) op hovon.nl.
- ZIN-rapport 2019 venetoclax Venclyxto® icm rituximab bij volwassen patiënten met CLL die ten minste één andere therapie hebben gehad
- ZIN-rapport 2020 venetoclax Venclyxto® icm obinutuzumab bij de behandeling van niet eerder behandelde CLL
- ZIN-rapport 2021 venetoclax Venclyxto® icm een hypomethylerend middel bij volwassenen met nieuw gediagnosticeerde AML die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) de geldende behandelrichtlijn via hovon.nl.
Advies
Voor de behandeling van weke-delensarcoom staat op esmo.org de geldende behandelrichtlijn.
Voor trabectidine in combinatie met liposomaal doxorubicine bij gerecidiveerd epitheliaal ovariumcarcinoom (2013) staat het advies van de commissie BOM op NVMO.org.
Voor de behandeling van epitheliaal ovariumcarcinoom staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Indicaties
Voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie (CLL)
-
Als monotherapie
- in aanwezigheid van een 17 p-depletie óf TP53-mutatie bij volwassenen die ongeschikt zijn voor een B-celreceptorremmer, óf bij wie deze heeft gefaald;
- in afwezigheid van een 17 p-depletie óf TP53-mutatie bij volwassenen bij wie zowel chemo-immunotherapie als een B-celreceptorremmer heeft gefaald.
-
Als combinatietherapie
- in combinatie met obinutuzumab bij volwassenen met eerder onbehandelde CLL;
- in combinatie met rituximab bij volwassenen die minstens één andere therapie hebben gehad.
Voor de behandeling van acute myeloïde leukemie (AML)
- in combinatie met een hypomethylerend middel (azacitidine/decitabine) bij volwassenen met nieuw gediagnosticeerde ziekte die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie.
Indicaties
- In combinatie met bortezomib en dexamethason voor de behandeling van recidief en/of refractair multipel myeloom (ziekte van Kahler) bij volwassenen, die minimaal twee eerdere behandellijnen hebben gekregen, waaronder bortezomib en een immunomodulerend middel.
Indicaties
Weke-delensarcoom
- Gevorderd weke-delensarcoom bij volwassenen, na falen van antracyclinen en ifosfamide óf indien het gebruik van deze middelen ongeschikt is, als monotherapie. Gegevens over de werkzaamheid zijn voornamelijk gebaseerd op gebruik bij lipo- en leiomyosarcomen.
Ovariumcarcinoom
- Gerecidiveerd platinagevoelig ovariumcarcinoom bij volwassenen in combinatie met doxorubicine in gepegyleerde liposomen.
Doseringen
Zie voor alle maatregelen om het tumorlysissyndroom te voorkomen, de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Zie voor de noodzakelijke bloedcontroles na de eerste dosis en na elke dosisverhoging tijdens de begin- en titratiefase de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Chronische lymfatische leukemie (CLL)
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 20 mg 1×/dag gedurende 7 dagen (= week 1). Daarna in verband met de kans op het tumorlysissyndroom de dosis gedurende 5 weken geleidelijk verhogen: week 2: 50 mg 1×/dag, week 3: 100 mg 1×/dag, week 4: 200 mg 1×/dag en week 5 en daarna: 400 mg 1×/dag.
Monotherapie: De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Bij combinatie met obinutuzumab: geef venetoclax gedurende in totaal 12 cycli van 28 dagen; 6 cycli in combinatie met obinutuzumab, gevolgd door 6 cycli als monotherapie. Geef obinutuzumab op dag 1, (eventueel dag 2), 8 en 15 van elke cyclus gedurende 6 cycli. Start het 5-weekse opbouwschema (zie hierboven) voor venetoclax op dag 22 van cyclus 1 en continueer tot en met dag 28 van cyclus 2. Hierna is de aanbevolen dosis venetoclax 400 mg 1×/dag; tot aan het einde van cyclus 12 of tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Zie voor dosisaanwijzingen voor obinutuzumab de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 5.1).
Bij combinatie met rituximab: rituximab toevoegen nadat de dosering venetoclax is opgebouwd tot 400 mg 1× per dag én de patiënt dit gedurende 7 dagen heeft ontvangen, de behandelduur met venetoclax is vervolgens 24 maanden vanaf cyclus 1 dag 1 van rituximab of tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Zie voor dosisaanwijzingen voor rituximab de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 5.1).
Acute myeloïde leukemie
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 100 mg 1×/dag op dag 1 van een cyclus van 28 dagen. Vervolgens 200 mg 1×/dag op dag 2 en 400 mg 1×/dag op dag 3 en verder. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Zie voor de dosering van het hypomethylerend middel: azacitidine#doseringen of decitabine#doseringen.
Bij combinatie met een matige CYP3A4-remmer: indien vermijden niet mogelijk is de begin-, titratie- en onderhoudsdosis ten minste met 50% verminderen en de patiënt goed controleren op tekenen van toxiciteit. De combinatie alleen toepassen indien het niet anders kan.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer is venetoclax bij CLL tijdens de begin- en titratiefase gecontra-indiceerd. Bij AML is tijdens de begin- en titratiefase de aanbevolen dosis venetoclax 10 mg op dag 1, 20 mg op dag 2, 50 mg op dag 3 en 100 mg of minder op dag 4. Tijdens de onderhoudsbehandeling van CLL en AML kan eventueel wel worden gecombineerd, maar dan is de aanbevolen dosis venetoclax 100 mg of minder of dient de dosis met minimaal 75% te worden verminderd als om andere redenen de dosis al is aangepast. Bij staken van de CYP3A4-remmer, de dosis venetoclax na 2–3 dagen (of langer, afhankelijk van de eliminatiehalfwaardetijd van de CYP3A4-remmer) verhogen.
Bij (ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (tumorlysissyndroom, niet-hematologische toxiciteiten CTCAE graad 3–4, neutropenie graad 3–4 met koorts of infectie, hematologische toxiciteiten graad 4) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 4 en 5 bij CLL; tabel 6 bij AML).
Verminderde nierfunctie: bij lichte, matige of ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≥ 15–89 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15-29 ml/min) alleen toedienen indien het voordeel opweegt tegen het risico; vanwege de extra toegenomen kans op TLS de patiënt nauwlettend controleren op toxiciteit. Bij een creatinineklaring <15 ml/min en bij nierdialyse zijn de werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 5–9) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) de dosis ten minste halveren. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bij het uitbraken van een ingenomen dosis geen nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Een vergeten dosis binnen 8 uur alsnog innemen, als het langer dan 8 uur geleden is de dosis overslaan en de volgende dosis op het normale tijdstip innemen.
Toediening: de tablet 's morgens in zijn geheel (zonder kauwen, breken, fijnmalen) met water (en in verband met de biologische beschikbaarheid tijdens de maaltijd) innemen. Tijdens de behandeling grapefruitproducten, Sevilla-sinaasappelen en stervrucht (carambola) vermijden vanwege CYP3A4-remming (zie de rubriek Interacties).
Doseringen
Recidief en/of refractair multipel myeloom
Volwassenen
In combinatie met bortezomib en dexamethason: 20 mg 1 ×/dag op dag 1, 3, 5, 8, 10 en 12 van een cyclus van 21 dagen. Aanvankelijk gedurende 8 cycli behandelen. Bij klinisch voordeel van de behandeling daarna 8 aanvullende cycli geven. De totale behandelduur is max. 16 cycli (= 48 weken).
Zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 4.4)
- voor het doseerschema van bortezomib en dexamethason (systemisch);
- voor het doseerschema bij verminderde leverfunctie, bij ouderen (> 75 j.), bij comedicatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers;
- voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (trombocytopenie, neutropenie, gastro-intestinale toxiciteit en verlengd QT-interval).
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosis is niet nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen doseeradvies worden gegeven bij terminale nierinsufficiëntie (ESRD) of bij dialyse.
Bij braken géén extra dosis nemen en de eerstvolgende dosis volgens het geplande schema innemen.
Bij het missen van een dosis kan deze alsnog worden ingenomen tot 12 uur na de vastgestelde doseringstijd.
Toediening: de capsules in hun geheel innemen met water, op hetzelfde tijdstip van de aangegeven dagen. De capsules mogen niet worden geopend, fijngemaakt of gekauwd.
Doseringen
Vóór aanvang van de behandeling moet aan een aantal criteria worden voldaan ten aanzien van nierfunctie, leverfunctie, het bloedbeeld en de creatinefosfokinasespiegel; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Geef alle patiënten corticosteroïden (bv. 20 mg dexamethason i.v.) 30 min vóór toediening van trabectedine (monotherapie) of doxorubicine in gepegyleerde liposomen (combinatietherapie) als anti-emetische profylaxe én ter bescherming van de lever. Zonodig aanvullende anti-emetica toedienen.
Gevorderd weke-delensarcoom
Volwassenen (incl. ouderen)
De aanbevolen dosering is 1,5 mg/m² lichaamsoppervlak elke 3 weken via i.v.-infusie gedurende 24 uur. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Gerecidiveerd ovariumcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
De aanbevolen dosering is 1,1 mg/m² lichaamsoppervlak elke 3 weken via i.v.-infusie gedurende 3 uur, onmiddellijk ná 30 mg/m² doxorubicine in gepegyleerde liposomen. - De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (monotherapie) of licht verminderde nierfunctie (combinatietherapie) is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik bij een creatinineklaring < 30 ml/min (monotherapie) of < 60 ml/min (combinatietherapie) wordt ontraden vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: een dosisaanpassing kan nodig zijn, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen, achter Levertoxiciteit. Trabectedine niet toedienen als de serumbilirubineconcentratie is verhoogd.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (myelotoxiciteit, hepatotoxiciteit, elke andere CTCAE graad 3 of 4) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Als een dosis vanwege toxiciteit eenmaal is verlaagd, wordt dosisescalatie in volgende cycli niet aanbevolen.
Toediening: na reconstitutie en verdere verdunning (eindconcentratie ≤ 0,030 mg/ml) trabectedine via een centraal veneuze lijn toedienen, ter voorkóming van een potentieel ernstige reactie op de injectieplaats. Bij extravasatie kan weefselnecrose optreden, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bijwerkingen
Bij toepassing voor CLL
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie, pneumonie. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Vermoeidheid. Neutropenie, anemie, lymfopenie. Hyperkaliëmie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie.
Vaak (1–10%): tumorlysissyndroom (waaronder met fataal verloop). Sepsis, urineweginfectie. Febriele neutropenie. Hyperurikemie. Stijging creatininespiegel in bloed.
Bij toepassing voor AML
Zeer vaak (> 10%): pneumonie, sepsis, urineweginfectie. Duizeligheid, syncope, hoofdpijn. Hypotensie, bloeding. Dyspneu. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn, stomatitis. Artralgie. Vermoeidheid, asthenie. Gewichtsverlies, stijging bilirubine in het bloed. Hypokaliëmie, verminderde eetlust. Neutropenie, febriele neutropenie, anemie, trombocytopenie.
Vaak (1-10%): tumorlysissyndroom (waaronder met fataal verloop). Cholecystitis, cholelithiase.
Algemeen: Wanneer bijwerkingen optreden zijn deze relatief vaak van CTCAE graad 3 of hoger en dus ernstig. In de klinische studies werden bij de combinatie met obinutuzumab, rituximab, azacitidine of dectabine de therapie zeer frequent (> 65%) onderbroken vanwege bijwerkingen, meestal neutropenie. Als monotherapie werd in 40% van de gevallen de therapie onderbroken vanwege bijwerkingen (in 5% van de gevallen vanwege neutropenie).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovenste luchtweginfectie, pneumonie, hoesten, dyspneu. Hypotensie. Vermoeidheid (18–47%), asthenie (22%), perifeer oedeem, koorts. Duizeligheid, hoofdpijn, slapeloosheid. Misselijkheid, braken, dyspepsie, diarree (21–47%), buikpijn. Verminderde eetlust, gewichtsvermindering. Hyponatriëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie. Leukopenie, neutropenie (75%), lymfopenie, (doorgaans ernstige, maar reversibele) trombocytopenie (60–91%), anemie (16-29%), pancytopenie.
Vaak (1–10%): sepsis, septische shock, virale infectie, candidiasis. Respiratoir falen, piepen, bloedneus. Bradycardie, atriumfibrilleren, (sinus)tachycardie, hartkloppingen, verlengd QT-interval. Hypertensie, hematoom, orthostatische hypotensie. Intracraniële bloeding, syncope, tremor, dysgeusie. Nierfalen, hematurie, urine-incontinentie. Gastro-intestinale bloeding, gastro-enteritis, Clostridioides difficile-colitis, abdominale distensie, flatulentie, gastritis, droge mond, orale herpes, cheilitis. Otitis media. Conjunctivabloeding. Huiduitslag, erytheem, huidlaesie. Cellulitis. Hypothyroïdie. Koude rillingen, malaise. Gewrichtszwelling. Febriele neutropenie. Hyperglykemie, hyperurikemie, verhoogd serumcreatinine, verhoogd bloedureum, dehydratie, vochtretentie, hypoalbuminemie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie. Afwijkende leverfunctie, verhoogd ALAT/ASAT/AF, hyperbilirubinemie.
Soms (0,1–1%): pneumonie door schimmel, aspergillose, hepatitis B. Myocardinfarct. Hemorragische shock. Longbloeding, haemoptysis. Petechiën.
Bijwerkingen
Bij ovariumcarcinoom en wekedelensarcoom
Zeer vaak (> 10%): neutropenische infectie. Dyspneu, hoesten. Misselijkheid, braken, stomatitis, buikpijn, obstipatie, diarree. Artralgie, rugpijn, verhoogd creatininefosfokinase in het bloed. Verminderde eetlust. Hoofdpijn. Vermoeidheid, koorts, oedeem. Neutropenie, trombocytopenie, anemie, leukopenie. Verhoogde waarden van ALAT, ASAT, alkalische fosfatase (AF), bilirubine, creatinine in het bloed. Verlaagde waarde van albumine.
Vaak (1-10%): sepsis. Hypotensie, blozen. Perifere sensorische neuropathie, duizeligheid, dysgeusie,. Slapeloosheid. Dyspepsie. Myalgie, artralgie. Huiduitslag, alopecia. Overgevoeligheidsreactie. Reactie op de injectieplaats. Gewichtsverlies. Dehydratie, hypokaliëmie. Febriele neutropenie. Verhoogde waarde γ-GT.
Soms (0,1-1%): septische shock. Capillaire-leksyndroom (mogelijk fataal). Longoedeem. Rabdomyolyse. Extravasatie, necrose van weke delen.
Zelden (0,1-0,01%): leverfalen (mogelijk fataal).
Uitsluitend bij ovariumcarcinoom
Zeer vaak (> 10%): acraal erytheem. Mucositis.
Vaak (1-10%): linkerventrikeldisfunctie, hartkloppingen. Longembolie. Syncope. Hyperpigmentatie van de huid.
Interacties
Combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals claritromycine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, ritonavir, saquinavir, en grapefruit-/pompelmoessap) tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van CLL is gecontra-indiceerd vanwege meer kans op het tumorlysissyndroom. Tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van AML wordt een dosisverlaging van venetoclax geadviseerd, zie de rubriek Dosering. Combinatie met matig-sterke CYP3A4-remmers (zoals erytromycine, ciprofloxacine, fluconazol, diltiazem, verapamil) tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van zowel CLL als AML vermijden. Indien vermijden niet mogelijk is, dan de dosering venetoclax halveren en de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit. Tijdens de onderhoudsfase de dosis venetoclax altijd aanpassen bij de combinatie met een matig-sterke tot sterke CYP3A4-remmer, zie de rubriek Dosering.
Combinatie met sint-janskruid (een sterke CYP3A4-inductor) is gecontra-indiceerd. Combinatie met andere sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine) en matig-sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifabutine, bosentan, efavirenz, etravirine, modafinil) vermijden.
Venetoclax is een substraat voor Pgp en BCRP. Combinatie met Pgp-remmers of BCRP-remmers vermijden; indien toch wordt gekozen voor de combinatie met zo'n remmer de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit.
Combinatie met een galzuurbindend hars vermijden. Bij gelijktijdig gebruik venetoclax ten minste 4–6 uur ná de bindende hars innemen. Zie ook de productinformatie (SmPC) van het bindende hars voor informatie hierover.
Venetoclax is in vitro een remmer van Pgp, BCRP en OATP1B1. Vermijd daarom combinatie met substraten voor deze transporters die tevens een smalle therapeutische breedte hebben (zoals digoxine, colchicine, paclitaxel, vincristine, dabigatran, pravastatine, rosuvastatine, methotrexaat, sulfasalazine). Indien toch gekozen wordt voor een combinatie, dan de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit van het substraat.
De werkzaamheid en veiligheid van immunisatie met levende verzwakte vaccins tijdens of na de behandeling met venetoclax zijn niet onderzocht. Daarom geen levende vaccins toedienen tijdens de behandeling, en daarna niet tot de B-cellen zich hebben hersteld.
Interacties
Panobinostat is een substraat voor CYP3A4 en Pgp. Bij combinatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers (zoals itraconazol, voriconazol, posaconazol, sommige HIV-proteaseremmers, claritromycine, grapefruitsap) de dosering van panobinostat verlagen. Er zijn geen gegevens over deze combinatie wanneer tevens sprake is van een verminderde leverfunctie, de combinatie dan daarom vermijden. Een sterke CYP3A4-remmer mag niet worden gestart bij patiënten die al een verlaagde dosis panobinostat kregen vanwege bijwerkingen. Vermijd vanwege een verminderde werkzaamheid van panobinostat combinatie met sterke CYP3A-inductoren (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, rifabutine en sint-janskruid). Denk eraan dat het effect van de inductoren nog enkele weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden.
Panobinostat remt CYP2D6. Vermijd daarom combinatie met geneesmiddelen die voor hun klaring sterk afhankelijk zijn van CYP2D6 en tevens een nauwe therapeutische breedte hebben (zoals propafenon, flecaïnide, metoprolol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica). Indien toch wordt gekozen voor de combinatie, dan het CYP2D6-substraat voorzichtig titreren op basis van of het te verdragen is en regelmatig controleren op bijwerkingen.
Combinatie met QT-verlengende geneesmiddelen (zoals granisetron, ondansetron, tropisetron, amiodaron, methadon, kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen en enkele antimycotica) wordt niet aanbevolen.
Wees voorzichtig met de combinatie met antistollingsmiddelen.
Het is onduidelijk of panobinostat de effectiviteit van hormonale anticonceptie vermindert; aangeraden wordt tevens een barrièremiddel toe te passen.
Interacties
Combinatie met een gelekoortsvaccin is gecontra–indiceerd; gelijktijdig gebruik met levend verzwakte vaccins wordt afgeraden.
Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-remmers (bv. ketoconazol, fluconazol, ritonavir, claritromycine) kan de blootstelling aan trabectedine verhogen. Combinatie met deze middelen vermijden; indien dit niet mogelijk is, de dosis van trabectedine aanpassen wanneer een toxiciteit zich voordoet. Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-inductoren (bv. rifampicine, fenobarbital, sint-janskruid) kan de blootstelling aan trabectedine verlagen en dient eveneens te worden vermeden.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van middelen die hepatotoxiciteit (bv. alcohol) of rabdomyolyse (bv. statinen, fibraten, ciclosporine, daptomycine) kunnen veroorzaken.
Combinatie met fenytoïne wordt eveneens afgeraden, omdat een exacerbatie van convulsies kan optreden door een verminderde absorptie van fenytoïne.
Omdat trabectedine een substraat is voor Pgp is voorzichtigheid geboden bij toediening van remmers van Pgp (bv. verapamil, ciclosporine), omdat de relevantie van deze interactie (bv. toxiciteit voor het CZS) niet is vastgesteld.
Zwangerschap
Teratogenese: Onbekend. Bij dieren bij therapeutische blootstellingen schadelijk gebleken (verhoogd postimplantatieverlies, verlaagd foetaal gewicht).
Advies: Gebruik bij vruchtbare vrouwen zonder adequate anticonceptie ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 30 dagen na de therapie. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat niet bekend is of venetoclax de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen.
Zwangerschap
Teratogenese: bij de mens onbekend. Bij dieren vanaf subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken: skeletafwijkingen (zoals extra sternebrae en/of ribben, vertraagde botvorming) en embryonale en foetale letaliteit. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is het mogelijke risico voor de foetus groot.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Bij mannelijke dieren is bij subtherapeutische spiegels niet geheel reversibele verminderde vruchtbaarheid waargenomen (met o.a. testikeldegeneratie, oligospermie, toegenomen epididymale débris).
Overig: Vanwege een mogelijke cytotoxische werking op het semen dienen een vruchtbare man en zijn vrouwelijke partner adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 6 maanden na de therapie. Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 3 maanden na de therapie. Bij gebruik van een hormonaal anticonceptivum tevens een barrièremiddel toepassen.
Zwangerschap
Bij dieren passeert trabectedine de placenta.
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Op basis van het werkingsmechanisme is het echter waarschijnlijk dat ernstige aangeboren afwijkingen ontstaan.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Mannen wordt aangeraden voorafgaand aan de behandeling advies in te winnen over cryopreservatie van sperma omdat trabectedine tot (irreversibele) verminderde fertiliteit kan leiden. Overweeg genetische counseling bij het optreden van zwangerschap tijdens of een kinderwens na de behandeling.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en een vrouw tot drie en een man tot vijf maanden na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is een nadelig effect op de zuigeling niet uit te sluiten.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd gedurende en tot 3 maanden na de behandeling.
Contra-indicaties
Zie voor de contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
- ernstige of niet-behandelde infectie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Lactatie en Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles vóór en tijdens de behandeling: vóór aanvang van de behandeling en tijdens de behandeling de nier- en leverfunctie controleren en het volledig bloedbeeld. Tijdens de behandeling vooral monitoren op het ontstaan van het tumorlysissyndroom en van bloedbeeldafwijkingen, waaronder neutropenie. Zie verder de betreffende subkopjes hieronder.
Tumorlysissyndroom: door lysis van een grote hoeveelheid maligne cellen kan het (mogelijk fatale) tumorlysissyndroom optreden met kans op nierfalen met een verminderde diurese en verhoging van ureum en creatinine, hyperkaliëmie, hyperurikemie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie (met als gevolg convulsies), verhoging LDH, hypo-/hypertensie en ritmestoornissen. Risicofactoren voor het optreden van het syndroom zijn hoge tumorlast (bv. groot tumorvolume, hoge concentraties circulerende maligne cellen), hypovolemie (bv. dehydratie), gestoorde nierfunctie, splenomegalie bij CLL en een verhoogde serumfosfaat, urinezuurspiegel en/of lactaatdehydrogenasespiegel voorafgaand aan de behandeling. Venetoclax kan een snelle afname van de tumormassa veroorzaken, waardoor er vooral tijdens de eerste 5 weken van de behandeling een kans is op het tumorlysissyndroom. De kans op het tumorlysissyndroom blijkt groter bij een hoge tumorlast (bv. lymfeklier met een diameter ≥ 5 cm of hoge absolute lymfocytentelling (ALC) ≥ 25 × 109/l) en neemt verder toe bij een verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 80 ml/min). Daarom voorafgaand aan de behandeling de nierfunctie controleren en daarna vóór elke dosisverhoging. Tevens voor de beoordeling van een eventueel op te treden tumorlysissyndroom 6–8 uur en 24 uur na de eerste dosis venetoclax de bloedwaarden controleren. Afwijkingen in de elektrolyten (kalium en calciumfosfaat) direct corrigeren. Het aantal witte bloedcellen dient bij alle patiënten met AML < 25 × 109 te zijn voordat wordt gestart met venetoclax; cytoreductie voorafgaand aan de behandeling kan nodig zijn. De volgende dosis pas toedienen als de 24-uurswaarden voor de bloedchemie beoordeeld zijn. Overweeg bij veel kans op tumorlysissyndroom een ziekenhuisopname bij de toediening van de eerste dosis. Dezelfde procedure tevens toepassen bij elke dosisverhoging. Vanwege de kans op het tumorlysissyndroom, voorafgaand aan de behandeling de patiënt tijdens de begin- en titratiefase voldoende hydrateren. Laat de patiënt 1,5–2 liter water per dag drinken, vooral 2 dagen vóór de behandeling en bij iedere dosisverhoging; indien dit niet haalbaar is of bij een gemiddelde of hoge tumorlast zonodig i.v.-vocht toedienen. Verder 2–3 dagen vóór de behandeling en gedurende de gehele titratiefase zonodig aanvullende maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie, zoals het toedienen van allopurinol of rasburicase. De behandeling zo nodig onderbreken en hervatten met een lagere dosis.
Neutropenie en infecties: tijdens de gehele behandeling regelmatig volledige bloedtellingen uitvoeren. Bij optreden van ernstige neutropenie de behandeling onderbreken of de dosis verlagen. In klinisch onderzoek bij CLL kwam ernstige neutropenie, waarvoor dosisonderbreking nodig was, frequent voor; in combinatie met obinutuzumab in ca. 41% van de gevallen, in combinatie met rituximab in ca. 43% van de gevallen en als monotherapie in ca. 5% van de gevallen. Bij AML kwam neutropenie graad 3 of 4 vóór aanvang van de behandeling vaak voor. Neutropenie kan verergeren in combinatie met een hypomethylerend middel en terugkeren bij volgende behandelcycli. Ernstige infecties, waaronder gevallen van sepsis met fatale afloop, zijn gemeld. Controleer patiënten op tekenen van een infectie en behandel een vermoedelijke infectie met antimicrobiële middelen. Onderbreek daarnaast de therapie of verlaag de dosering.
Verminderde nierfunctie: bij lichte tot matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≥ 30–89 ml/min) hoeft de dosis niet te worden aangepast. Wel kan tijdens de begin- en titratiefase een intensievere profylaxe en monitoring op het tumorlysissyndroom nodig zijn. De werkzaamheid en veiligheid bij een creatinineklaring < 15 ml/min en bij nierdialyse zijn niet vastgesteld; alleen op strikte indicatie en onder zorgvuldige controle toedienen.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 5–9) hoeft de dosis niet te worden aangepast. Bij matige leverinsufficiëntie kunnen wel meer bijwerkingen optreden; bij instellen van de behandeling en bij dosisverhoging de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit. Bij een ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) kan de blootstelling aan venetoclax aanzienlijk verhoogd zijn; pas de dosis aan en dien toe onder zorgvuldige controle van de toxiciteit, zie de rubriek Dosering.
De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: vóór starten van de behandeling een volledige bloedbeeldbepaling uitvoeren. De uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes moet ≥ 100 × 109/l zijn, en van het absolute aantal neutrofielen (ANC) ≥ 1,0 × 109/l. Het volledige bloedbeeld tijdens de behandeling frequent controleren en in het bijzonder voorafgaand aan iedere bortezomib-injectie, met als speciaal aandachtspunt het aantal trombocyten. Ook ouderen (> 65 j.) vaker controleren hierop. Vóór het starten van iedere behandelcyclus moet de bloedplaatjeswaarde ≥ 100 × 109/l zijn. Overweeg aanvullende bloedbeeldbepalingen tijdens de rustperiode, vooral bij een leeftijd ≥ 65 j. en bij een uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes < 150 × 109/l.
Infecties: niet starten met panobinostat indien sprake is van actieve infecties. Tijdens de behandeling regelmatig controleren op klachten en verschijnselen van infecties; bij vaststellen van een infectie een passende behandeling starten en onderbreken of staken van panobinostat overwegen. Bij een invasieve systemische schimmelinfectie panobinostat staken.
Vóór starten van de behandeling het QT-interval bepalen en periodiek herhalen vóór iedere behandelcyclus. De QTcF-waarde moet < 480 ms zijn. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging; bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten en ECG bepalen. Informeer naar plots overlijden van familieleden op jonge leeftijd, omdat dit een indicatie kan zijn van een aangeboren verlengde QT-tijd.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling elektrolyten in het bloed bepalen en zonodig corrigeren. Dit is vooral van belang bij het optreden van diarree en/of braken (dan vooral kalium, magnesium en fosfaat). Ouderen (> 65 j.) vaker hierop controleren, omdat zij gevoeliger zijn voor de gastro-intestinale bijwerkingen.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie controleren. Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis de dosering aanpassen; de werkzaamheid en veiligheid van het gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis zijn niet vastgesteld. Panobinostat is niet onderzocht bij terminale nierinsufficiëntie of bij dialysepatiënten.
Er is geen relevante toepassing van panobinostat bij kinderen < 18 j.
Waarschuwingen en voorzorgen
Levertoxiciteit: controleer vóór aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie: tijdens de eerste twee cycli wekelijks en daarna ten minste eenmaal tussen de behandelingen door. Trabectidine niet starten indien sprake is van een verhoogde serumbilirubinewaarde; de waarden van ASAT, ALAT en alkalische fosfatase dienen ≤ 2,5 × ULN te zijn en de albumine < 25 g/l. Bij de meeste patiënten treden acute (reversibele) verhogingen van ASAT en ALAT op; de mediane tijd tot het bereiken van piekwaarden van de aminotransferasen is ca. 5 dagen, binnen 15 dagen dalen de waarden meestal tot graad 1 of naar de waarden voorafgaand aan de behandeling, soms is de hersteltijd echter > 25 dagen. Indien tussen de cycli verhogingen van ASAT, ALAT of alkalische fosfatase optreden, kan dosisaanpassing noodzakelijk zijn. De bilirubinewaarde bereikt na ca. één week de piek en is doorgaans binnen ca. twee weken weer genormaliseerd. Incidenteel kan echter ernstige levertoxiciteit optreden met icterus, hepatomegalie en leverpijn. Risicofactoren voor het optreden van leverfalen zijn te hoge doses (bv. ook door interactie met CYP3A4-remmers) of een gebrek aan dexamethasonprofylaxe. Wees ook voorzichtig met de combinatie met andere hepatotoxische geneesmiddelen. Een vermindering van de leverfunctie kan tevens resulteren in een klinisch relevante vermindering van de eliminatie van trabectedine met meer kans op toxiciteit, waaronder levertoxiciteit. Bij een matig verminderde leverfunctie (bilirubine 1,5–3 × ULN en ASAT of ALAT < 8 × ULN) is de blootstelling aan trabectedine verdubbeld. Daarom is nauwkeurige controle vooral nodig bij gebruik van trabectedine bij leverziekte zoals actieve chronische hepatitis en kan dosisaanpassing nodig zijn.
Myelotoxiciteit: in verband met het zeer vaak optreden van graad 3 of 4 neutropenie, vóór de start van de behandeling een volledig bloedbeeld bepalen (incl. leukocytendifferentiatie en trombocytentelling), alsmede gedurende de eerste 2 cycli elke week en daarna ten minste eenmaal tussen de cycli in. Trabectedine niet toepassen indien de ANC < 1,5 × 109/l is, het aantal trombocyten < 100 × 109/l en/of het Hb < 5.6 mmol/l. Laat de patiënt zich direct melden bij het optreden van koorts en start zo snel mogelijk ondersteunende therapie.
Spiertoxiciteit: trabectedine niet toepassen indien de CK-waarde > 2,5× ULN is. Rabdomyolyse is gemeld, meestal samenhangend met myelotoxiciteit, ernstige leverfunctieafwijkingen, nierfalen en/of multiorgaanfalen. Controleer zorgvuldig de CK-waarde: vóór aanvang van de behandeling, tijdens de eerste twee cycli wekelijks en daarna ten minste eenmaal tussen de behandelingen door, en verder bij eerste tekenen van deze toxiciteiten en/of van spiertoxiciteit. Staak de behandeling bij optreden van rabdomyolyse tot volledig herstel en neem direct ondersteunende maatregelen. Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die spiertoxiciteit kunnen geven, zie de rubriek Interacties.
Hartfalen: verricht voorafgaand aan en gedurende de behandeling elke 2-3 maanden onderzoek van het hart, waaronder een bepaling van de linkerventrikelejectiefractie (LVEF). Staak de behandeling bij cardiale bijwerkingen graad 3 of 4 die kenmerkend zijn voor cardiomyopathie of bij een LVEF < LLN ('lower limit of normal', vastgesteld als een absolute afname van LVEF van ≥ 15% óf < LLN met een absolute afname van ≥ 5%). Risicofactoren voor hartfalen zijn een LVEF < LLN, een eerdere cumulatieve dosis van een antracycline van > 300 mg/m2, leeftijd > 65 jaar of een voorgeschiedenis van cardiovasculaire ziekte (vooral bij gebruik van hartmedicatie).
Capillaire-leksyndroom (CLS) is gemeld (incl. fataal verloop). Bepaal opnieuw serumalbumine wanneer symptomen als onverklaard oedeem, met of zonder hypotensie optreden. Een snelle afname van serumalbumine kan op CLS duiden. Bij bevestiging van CLS de behandeling met trabectedine definitief staken.
Voorafgaand aan en tijdens behandeling de nierfunctie bewaken. Vanwege onvoldoende ervaring niet gebruiken bij een creatinineklaring < 30 ml/min (monotherapie) of < 60 ml/min (combinatietherapie).
Extravasatie bij i.v.-toediening kan leiden tot weefselnecrose; zie voor de te nemen maatregelen de NVZA Crashkaart oncolytica versie 7.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen: zie Zwangerschap.
Kinderen < 18 jaar: vanwege onvoldoende werkzaamheid mag trabectedine niet worden toegepast bij pediatrische sarcomen.
Overdosering
Symptomen
Symptomen van het tumorlysissyndroom (onregelmatige hartslag, dyspneu, convulsies, koorts, rillingen, misselijkheid, braken, spier- of gewrichtspijn, ongebruikelijke moeheid, donkere of troebele urine) en andere toxiciteiten.
Therapie
Door grote verdelingsvolume en hoge eiwitbinding is dialyse waarschijnlijk niet zinvol.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met venetoclax contact op met Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Therapie
Het is niet bekend of panobinostat dialyseerbaar is.
Neem voor informatie over een vergiftiging met panobinostat contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met trabectedine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Venetoclax is een krachtige, selectieve remmer van B-cellymfoom (BCL)-2, een anti-apoptotisch eiwit. Hierdoor worden permeabilisatie van de mitochondriale buitenmembraan (MOMP), caspase-activatie en geprogrammeerde celdood in gang gezet. Venetoclax is daardoor werkzaam bij tumorcellen met overexpressie van BCL-2, waaronder CLL-cellen.
Kinetische gegevens
Resorptie | verhoogd met een factor 3,4 bij toediening met een vetarme maaltijd en met een factor 5,1–5,3 met een vetrijke maaltijd. |
T max | 5–8 uur. |
V d | 3,7–4,6 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | gedeeltelijk, door CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (> 99,9%), ca. 21% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 26 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Histondeacetylase (HDAC)-remmer. Panobinostat veroorzaakt accumulatie van geacetyleerde histonen en andere eiwitten met als gevolg een stilstand van de celcyclus en/of apoptose van sommige getransformeerde cellen. Panobinostat vertoont een grotere cytotoxiciteit bij tumorcellen dan bij normale cellen. Daarnaast veroorzaakt panobinostat een verhoogde expressie van het tumorsuppressorgen p21CDKNIA (cycline-afhankelijke kinaseremmer 1/p21), een belangrijke mediator van G1-stilstand en -differentiatie.
Kinetische gegevens
F | ca. 21%. |
T max | ca. 2 uur, bij inname met voedsel 3–4,5 uur. |
V d | 14,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 90%. |
Metabolisering | in grote mate via verschillende routes tot niet actieve metabolieten. Bij de oxidatieve route speelt CYP3A4 de grootste rol (ca. 40% van de dosis). |
Eliminatie | voornamelijk als metaboliet: met de urine 29–51%, met de feces 44–77%. |
T 1/2el | ca. 37 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Trabectedine bindt aan de kleine groef van DNA, waardoor de helix naar de grote groef wordt verbogen. Verscheidene transcriptiefactoren, aan DNA bindende eiwitten en DNA-herstelroutes worden hierdoor beïnvloed, met als gevolg een verstoring van de celcyclus. In vitro en in vivo is antiproliferatieve activiteit gezien in diverse tumorcellijnen.
Kinetische gegevens
V d | > 71,4 l/kg. |
Overig | Trabectedine bindt uitgebreid aan weefsels en plasma-eiwitten. |
Eiwitbinding | 94–98%. |
Metabolisering | m.n. door CYP3A4. |
Eliminatie | ca. 58% met de feces; ca. 6% met de urine (waarvan < 1% onveranderd). |
T 1/2el | ca. 180 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
venetoclax hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
panobinostat hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
trabectedine hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk