Samenstelling
Adcetris (vedotine) XGVS Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusie
- Sterkte
- 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Cyramza XGVS Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, 50 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Darzalex XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 15 ml
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml, 20 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van Hodgkinlymfoom staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn (2019).
Advies
Zie de commissie BOM (2015) voor het advies van ramucirumab als tweedelijnsbehandeling van gemetastaseerd maagcarcinoom.
Zie voor de behandeling van maagcarcinoom de geldende behandelrichtlijn via richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2016) voor het advies van ramucirumab in combinatie met FOLFIRI als tweedelijnsbehandeling van gemetastaseerd colorectaal carcinoom.
Zie voor de behandeling van colorectaal carcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2016) voor het advies van ramucirumab in combinatie met docetaxel als tweedelijnsbehandeling van niet-kleincellig longcarcinoom.
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2020) voor het advies van ramucirumab bij gevorderd of gemetastaseerd hepatocellulair carcinoom.
Zie voor de behandeling van hepatocellulair carcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Advies
Voor multipel myeloom staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn.
Indicaties
Hodgkinlymfoom (HL)
- Onbehandeld CD30-positief HL stadium III of IV bij volwassenen in combinatie met doxorubicine, vinblastine en dacarbazine (AVD-kuur).
- CD30-positief HL bij volwassenen met meer kans op een recidief of progressie na autologe stamceltransplantatie (ASCT);
- Gerecidiveerd of refractair CD30-positief HL bij volwassenen:
- na ASCT;
- na ten minste twee eerdere behandelingen, wanneer ASCT of combinatiechemotherapie geen optie is;
Systemisch anaplastisch grootcellig lymfoom (sALCL)
- Onbehandeld sALCL bij volwassenen in combinatie met cyclofosfamide, doxorubicine en prednison (CHP-kuur);
- Gerecidiveerd of refractair sALCL bij volwassenen.
Cutaan T-cellymfoom (CTCL)
- CD30-positief CTCL bij volwassenen na ten minste één eerdere systemische therapie.
Indicaties
Maagcarcinoom of adenocarcinoom van de gastro-oesofageale overgang bij volwassenen
- bij gevorderde ziekte met progressie na eerdere chemotherapie gebaseerd op platina en een fluoropyrimidine in combinatie met paclitaxel;
- bij gevorderde ziekte met progressie na eerdere chemotherapie gebaseerd op platina of een fluoropyrimidine als monotherapie indien combinatie met paclitaxel niet geschikt is.
Colorectaal carcinoom bij volwassenen
- bij gemetastaseerde ziekte (mCRC) waarbij progressie optreedt bij of na behandeling met bevacizumab, oxaliplatine en een fluoropyrimidine, in combinatie met FOLFIRI (folinezuur (calciumzout, systemisch), 5-fluoro-uracil en irinotecan).
Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen
- bij gemetastaseerde ziekte met epidermale groeifactor receptor (EGFR)-activerende mutaties, als eerstelijnsbehandeling in combinatie met erlotinib.
- bij lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte met progressie na chemotherapie gebaseerd op platina, in combinatie met docetaxel.
Hepatocellulair carcinoom (HCC) bij volwassenen
- bij gevorderde of inoperabele ziekte, met een serumconcentratie α-foetoproteïne (AFP) ≥ 400 ng/ml en na eerdere behandeling met sorafenib.
Indicaties
Multipel myeloom
- Nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom in combinatie met lenalidomide en dexamethason (systemisch) óf met bortezomib, melfalan en prednison bij volwassenen die níet in aanmerking komen voor een autologe stamceltransplantatie.
- Nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom in combinatie met bortezomib, thalidomide en dexamethason (systemisch) bij volwassenen die in aanmerking komen voor autologe stamceltransplantatie.
- Gerecidiveerd en refractair multipel myeloom als monotherapie bij volwassenen, bij wie de voorgaande behandeling bestond uit een proteasoomremmer en een immunomodulerend middel en die bij de laatste behandeling ziekteprogressie hebben vertoond.
- Multipel myeloom in combinatie met lenalidomide en dexamethason, óf bortezomib en dexamethason bij volwassenen die minstens één eerdere behandeling hebben gehad.
Doseringen
Bij een hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase. Dit vanwege het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom.
Primaire profylaxe met groeifactoren (G-CSF) wordt aanbevolen bij patiënten die brentuximab krijgen in combinatie met AVD of CHP.
Controleer de patiënt tijdens en na infusie op infusiegerelateerde reacties en onderbreek bij optreden hiervan de behandeling, tot de symptomen zijn verdwenen. Hervat de infusie in een langzamer tempo en geef bij iedere volgende infusie premedicatie (zoals paracetamol, antihistaminica of corticosteroïden).
Onbehandeld HL:
Volwassenen (incl. ouderen):
Aanbevolen dosering: 1,2 mg/kg lichaamsgewicht op dag 1 en 15 van elke 28-daagse cyclus, als i.v.-infusie gedurende 30 min, in combinatie met chemotherapie (AVD-kuur). Als de patiënt zwaarder is dan 100 kg, gebruik dan in de berekening een gewicht van 100 kg. Bij goed verdragen in totaal 6 cycli geven.
HL met meer kans op recidief of progressie na ASCT, al gerecidiveerd of refractair HL, onbehandeld of gerecidiveerd of refractair sALCL, CTCL:
Volwassenen (incl. ouderen):
Aanbevolen dosering: 1,8 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken als i.v.-infusie gedurende 30 min. Bij onbehandeld sALCL in combinatie met chemotherapie (CHP-kuur). Als de patiënt zwaarder is dan 100 kg in de berekening een gewicht van 100 kg gebruiken. Bij CD30-positief HL met meer kans op recidief of progressie na ASCT: de behandeling pas beginnen ná herstel van ASCT.
Verminderde nierfunctie: Monotherapie: bij een creatinineklaring ≥ 30 ml/min is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een creatinineklaring < 30 ml/min 1,2 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken als i.v.-infusie gedurende 30 min. Combinatietherapie: er zijn geen gegevens over het gebruik bij een verminderde nierfunctie (serumcreatininewaarde ≥ 177 micromol/l en/of creatinineklaring ≤ 40 ml/min); controleer de patiënt nauwlettend op bijwerkingen. Vermijd het gebruik van brentuximab in combinatietherapie bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min).
Verminderde leverfunctie: controleer patiënten met een leverfunctiestoornis nauwlettend op bijwerkingen. Monotherapie: 1,2 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken als i.v.-infusie gedurende 30 min. Combinatietherapie: in combinatie met AVD bij een lichte leverfunctiestoornis is de aanbevolen startdosering 0,9 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 2 weken als i.v.-infusie gedurende 30 min. In combinatie met CHP bij een lichte leverfunctiestoornis is de 1,2 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken als i.v.-infusie gedurende 30 min. Vermijd het gebruik van brentuximab in combinatietherapie bij matige tot ernstige leverfunctiestoornis.
Bij hoog lichaamsgewicht: als de patiënt zwaarder is dan 100 kg, in de berekening een gewicht van 100 kg gebruiken.
Behandelduur: Monotherapie: de behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Indien stabiele ziekte wordt bereikt bij gerecidiveerd of refractair CD30-positief HL en gerecidiveerd of refractair anaplastisch grootcellig lymfoom gedurende minimaal 8 en maximaal 16 cycli (= ca. 1 jaar) behandelen. Bij CD30-positief HL met meer kans op recidief of progressie na ASCT en bij CTCL maximaal 16 cycli (= ca. 1 jaar) behandelen. Combinatietherapie: 6 cycli (onbehandeld HL) of 6–8 cycli (onbehandeld sALCL).
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (neutropenie, perifere neuropathie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 t/m 4); zie hiervoor onder 'zie ook'.
Toediening: brentuximab via een aparte intraveneuze lijn toedienen als infusie (niet als 'push' of bolus) en niet mengen met andere geneesmiddelen.
Doseringen
Premedicatie met een i.v. H1-receptorantagonist vóór de infusie met ramucirumab wordt aanbevolen. Als een patiënt een infusiegerelateerde reactie (IGR) van NCI CTCAE graad 1–2 ondervindt, moet voor alle volgende infusies premedicatie worden gegeven. Bij een tweede IGR van graad 1–2 dexamethason (of een equivalent) toedienen. Daarna voor daaropvolgende infusies premedicatie bestaande uit een i.v. H1-receptorantagonist, paracetamol en dexamethason geven.
Bij combinatie met paclitaxel of met FOLFIRI moet vóór elke toediening worden voldaan aan een aantal criteria (ten aanzien van het bloedbeeld, de leverfunctie en/of gastro-intestinale toxiciteit). Zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie de link onder 'Zie ook'.
Bepaal bij combinatie met erlotinib voorafgaand aan de behandeling de EGFR-mutatiestatus van de patiënt.
Bepaal bij patiënten met HCC voorafgaand aan de behandeling de serumconcentratie AFP met een gevalideerde AFP-test. De serumconcentratie AFP dient ≥ 400 ng/ml te zijn.
Gevorderd maagcarcinoom en GEJ-adenocarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met paclitaxel: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus op dag 1 en 15 van een cyclus van 28 dagen, voorafgaand aan de paclitaxel-infusie. Paclitaxel: 80 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v.-infuus gedurende ca. 60 minuten op dag 1, 8 en 15 van een cyclus van 28 dagen. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of tot onacceptabele toxiciteit optreedt.
Monotherapie: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Gemetastaseerd colorectaal carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met FOLFIRI: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken, voorafgaand aan de FOLFIRI-toediening. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Niet-kleincellige longkanker (NSCLC)
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met erlotinib: 10 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Combinatietherapie met docetaxel: ramucirumab: 10 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus op dag 1 van een cyclus van 21 dagen, voorafgaand aan de docetaxel-infusie. Docetaxel: 75 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v.-infuus gedurende ca. 60 minuten op dag 1 van een cyclus van 21 dagen; overweeg bij Oost-Aziatische patiënten een gereduceerde startdosis docetaxel van 60 mg/m² lichaamsoppervlak. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Hepatocellulair carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Monotherapie: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Bij verminderde nier- of leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Bij kinderen < 18 jaar: kan geen dosisadvies worden gegeven, door een beperkt aantal gegevens.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals hypertensie, bloedingen, trombo-embolische complicaties, hematologische bijwerkingen, stomatitis/mucositis, gastro-intestinale bijwerkingen (waaronder perforatie, diarree, fistelvorming), hepatische encefalopathie/hepatorenaal syndroom, infusiegerelateerde bijwerkingen, proteïnurie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubrieken 4.2 en 4.4), zie de link onder 'Zie ook'. In rubriek 4.2 zijn ook de eventueel noodzakelijke dosisaanpassingen te vinden van paclitaxel, FOLFIRI en docetaxel bij hematologische toxiciteiten en bij FOLFIRI ook bij diarree en stomatitis/mucositis.
Toediening: ramucirumab na verdunning toedienen als een i.v.-infusie gedurende ca. 60 minuten. Niet toedienen als intraveneuze bolus of push. Om de vereiste infusieduur van ca. 60 minuten te bereiken mag de maximum infusiesnelheid van 25 mg/minuut niet overschreden worden, maar kan in plaats daarvan de infusieduur verlengd worden. Indien tijdens de toediening een infusiegerelateerde reactie van graad 1 of 2 optreedt, de infusiesnelheid met 50% verlagen gedurende de huidige én alle volgende infusies.
Doseringen
Vanwege de kans op infusiegerelateerde bijwerkingen premedicatie geven. Geef ca. 1–3 uur vóór elke toediening: bij monotherapie: i.v. methylprednisolon 100 mg (of de equivalente dosis van een middellang- of langwerkend corticosteroïd) + oraal een antipyreticum (paracetamol 650–1000 mg) + oraal of i.v.-antihistaminicum. Na de tweede toediening kan de dosis van het i.v.-corticosteroïd eventueel worden verlaagd (oraal of i.v. methylprednisolon 60 mg of equivalent). Combinatietherapie: i.v. dexamethason 20 mg (of een equivalent) + oraal antipyreticum (paracetamol 650–1000 mg) + oraal of i.v.-antihistaminicum. Na de eerste toediening kan de dosis dexamethason eventueel ook oraal worden gegeven. Aanvullende corticosteroïden in het kader van een achtergrondbehandeling (bv. prednison) niet gebruiken op de dagen van de infusie met daratumumab als dexamethason als premedicatie is gegeven.
Geef ter preventie van uitgestelde infusiegerelateerde bijwerkingen bij monotherapie op elk van de 2 dagen ná elke toediening (te beginnen op de eerste dag na de toediening) een oraal corticosteroïd (bv. methylprednisolon 20 mg); bij combinatietherapie overwegen om op de dag na de toediening een lage dosis oraal methylprednisolon (≤ 20 mg) of een equivalent te geven. Dit is wellicht niet nodig als voor de achtergrondbehandeling al een corticosteroïd (bv. dexamethason of prednison) gegeven wordt.
Overweeg bij een voorgeschiedenis van COPD na de toediening het gebruik van kort- en langwerkende bronchodilatantia en inhalatiecorticosteroïden (dit geldt vooral na de eerste 4 toedieningen).
Overweeg tevens een antivirale profylaxe ter preventie van reactivatie van het Herpes zoster-virus.
Nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom
Volwassenen (incl. ouderen)
In combinatie met lenalidomide en dexamethason (Rd-kuur): 16 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infusie óf 1800 mg via s.c.-injectie. Week 1 t/m 8: deze dosis wekelijks toedienen (= 8 doses); week 9 t/m 24: tweewekelijks toedienen (= 8 doses) en vanaf week 25 tot aan ziekteprogressie: vierwekelijks toedienen. Zie voor de dosering van lenalidomide en dexamethason: lenalidomide#doseringen.
In combinatie met bortezomib, melfalan en prednison (VMP-kuur): 16 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infusie óf 1800 mg via s.c.-injectie. Week 1 t/m 6: deze dosis wekelijks toedienen (= 6 doses); week 7 t/m 54: driewekelijks toedienen (= 16 doses) en vanaf week 55 tot aan ziekteprogressie: vierwekelijks toedienen. Dosering prednison: volwassenen 60 mg/m² lichaamsoppervlak op dag 1, 2, 3 en 4 bij een cyclusduur van 6 weken. Zie voor overige doseringen de betreffende geneesmiddelteksten bortezomib#doseringen, melfalan#doseringen.
In combinatie met bortezomib, thalidomide en dexamethason (VTd-kuur): 16 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infusie óf 1800 mg via s.c.-injectie. Inductiefase: week 1 t/m 8 de dosis wekelijks toedienen (= 8 doses); week 9 t/m 16 tweewekelijks toedienen (= 4 doses). Onderbreek de behandeling voor hoge dosis chemotherapie en autologe stamceltransplantatie. Consolidatiefase: week 1 t/m 8 de dosis tweewekelijks toedienen (= 4 doses). Dosering dexamethason 4-weekse cycli 1 en 2: 40 mg op dag 1, 2, 8, 9, 15, 16, 22 en 23; cycli 3 en 4: 40 mg op dag 1 en 2 en 20 mg op dag 8, 9, 15 en 16; cycli 5 en 6: 20 mg op dag 1, 2, 8, 9, 15, 16. Zie voor de overige doseringen de betreffende geneesmiddelteksten bortezomib#doseringen. thalidomide#doseringen.
Gerecidiveerd en refractair multipel myeloom
Volwassenen (incl. ouderen)
Monotherapie of in combinatie met lenalidomide en dexamethason (Rd-kuur): 16 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infusie óf 1800 mg via s.c.-injectie. Week 1 t/m 8: deze dosis wekelijks toedienen (= 8 doses); week 9 t/m 24: tweewekelijks toedienen (= 8 doses) en vanaf week 25 tot aan ziekteprogressie: vierwekelijks toedienen. Zie voor de dosering van lenalidomide en dexamethason: lenalidomide#doseringen.
In combinatie met bortezomib en dexamethason (Vd-kuur): 16 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infusie óf 1800 mg via s.c.-injectie. Week 1 t/m 9: deze dosis wekelijks toedienen (= 9 doses); week 10 t/m 24: driewekelijks toedienen (= 5 doses) en vanaf week 25 tot aan ziekteprogressie: vierwekelijks toedienen. Dosering dexamethason: 20 mg toegediend op dag 1, 2, 4, 5, 8, 9, 11 en 12 van de eerste 8 behandelcycli van 3 weken met bortezomib óf 20 mg/week bij een leeftijd ≥ 75 jaar, een BMI < 18,5, bij diabetes mellitus die slecht onder controle is of eerdere intolerantie voor steroïden. Zie voor de dosering van bortezomib bortezomib#doseringen.
Bij verminderde lever- of nierfunctie: de dosering hoeft niet te worden aangepast.
Bij overslaan van een geplande dosis: deze dosis zo snel mogelijk inhalen en het behandelschema in overeenstemming daarmee aanpassen, met behoud van het behandelinterval.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) infusiegerelateerde bijwerkingen de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Toediening: de injectievloeistof is alléén bestemd voor subcutane toediening. Het concentraat voor infusievloeistof is alléén bestemd voor i.v.-infusie; deze dient eerst te worden verdund met steriele fysiologische zoutoplossing (0,9 % NaCl). De s.c.-injectievloeistof in de buik toedienen in ca 3-5 min. Bij opeenvolgende injecties de toedieningsplaats afwisselen. Voor de i.v.-infusievloeistof zijn de infusiesnelheid en/of het verdunningsvolume verschillend voor de eerste, tweede en daaropvolgende infusies en verder afhankelijk van het wel of niet optreden van infusiegerelateerde reacties; zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): perifere sensorische en/of motorische neuropathie (bij ca. 59%), meestal reversibel. Bovenste luchtweginfectie, hoest, dyspneu. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Gewichtsverlies. Huiduitslag, jeuk. Myalgie, artralgie. Vermoeidheid, koorts, rillingen, infusiegerelateerde reactie (vaker en ernstiger bij antilichaamvorming tegen brentuximab). Neutropenie.
Vaak (1-10%): pneumonie (soms Pneumocystis jiroveci-pneumonie), herpes zoster, herpes simplex, orale candidiase. Rillingen. Duizeligheid. Alopecia. Rugpijn. Anemie, trombocytopenie. Hyperglykemie. Verhoging ALAT en/of ASAT.
Soms (0,1-1%): anafylactische reacties (o.a. angio-oedeem, hypotensie, bronchospasmen, urticaria). Bacteriëmie door stafylokokken, sepsis/septische shock (incl. met fatale afloop), infectie met of reactivatie van het cytomegalovirus (CMV). Febriele neutropenie. Acute pancreatitis (fatale afloop is gemeld). Tumorlysissyndroom. Demyeliniserende polyneuropathie. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse.
Verder zijn gemeld: gastro-intestinale complicaties zoals darmobstructie, ileus, enterocolitis, neutropenische colitis, perforatie en hemorragie (soms met dodelijke afloop). Extravasatie op de infusieplaats. Levertoxiciteit (soms met dodelijke afloop). Febriele neutropenie. Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Geneesmiddelreacties met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS).
Combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%: perifere sensorische en/of motorische neuropathie (bij ca. 67% in combinatie met AVD, bij ca. 52% in combinatie met CHP, meestal reversibel), duizeligheid. Slapeloosheid. Bovenste luchtweginfectie, hoest, dyspneu. Stomatitis, misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Verminderde eetlust, gewichtsverlies. Huiduitslag, alopecia. Myalgie, artralgie, rugpijn, botpijn. Vermoeidheid, koorts. Verhoging ALAT. Neutropenie (CTCAE-graad 3–4 bij ca. 65%), febriele neutropenie, anemie.
Vaak (1-10%): infusiegerelateerde reacties, rillingen. Sepsis/septische shock, herpes simplex-infectie, pneumonie, orale candidiase. Jeuk. Hyperglykemie. Verhoging ASAT. Trombocytopenie.
Soms (0,1-1%): anafylactische reacties (o.a. angio-oedeem, hypotensie, bronchospasmen, urticaria). Tumorlysissyndroom. Pneumocystis jiroveci-pneumonie, herpes simplex. Acute pancreatitis. Stevens-Johnsonsyndroom.
Ouderen (≥ 60 j.): bij monotherapie is het veiligheidsprofiel vergelijkbaar met dat van andere volwassenen. Bij combinatietherapie komen bij ouderen meer ernstige bijwerkingen voor en zijn vaker dosisaanpassingen (waaronder uitstel, verlaging en staken van de dosis) nodig. Er is meer kans op pneumonie en (febriele) neutropenie (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen, achter Ernstige en opportunistische infecties).
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Hoofdpijn. Buikpijn, diarree. Perifeer oedeem. Proteïnurie. Trombocytopenie.
Vaak (1-10%): arteriële trombo-embolische complicaties, waaronder myocardinfarct, hartstilstand, cerebrovasculaire accidenten, cerebrale ischemie. Hepatische encefalopathie (bij de indicatie HCC). Hemangioom. Epistaxis. Darmobstructie. Infusiegerelateerde reacties (zie de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen). Huiduitslag. Dysfonie. Hypothyroïdie. Neutropenie. Hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypoalbuminemie.
Soms (0,1-1%): maag-darmperforatie
Zelden (0,01-0,1%): trombotische microangiopathie. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie.
In combinatie met chemotherapie of erlotinib
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Infecties. Epistaxis. Alopecia. Stomatitis, diarree. Hoofdpijn. Vermoeidheid, mucositis, perifeer oedeem. Proteïnurie. Neutropenie, leukopenie, trombocytopenie, anemie.
Vaak (1-10%): sepsis. Maag-darmbloedingen (waaronder fataal verlopende), maag-darmperforatie. Pulmonale hemorragie. Hemangioom. Hand-voetsyndroom. Dysfonie. Bloedend tandvlees. Hypothyroïdie. Febriele neutropenie. Hypoalbuminemie, hyponatriëmie.
Soms (0,1-1%): hartfalen.
Zelden (0,01-0,1%): trombotische microangiopathie. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie.
Bijwerkingen
Als monotherapie of combinatietherapie (i.v. of s.c.)
Zeer vaak (> 10%): infusiegerelateerde reacties (bij ca. 10-40% tijdens eerste infusie; zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Pneumonie (vaker bij ouderen), bovensteluchtweginfectie (bij ca. 41%), bronchitis, dyspneu, hoesten. Hypertensie. Hoofdpijn, verminderde eetlust, slapeloosheid. Perifere sensorische neuropathie. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree. Vermoeidheid, koorts, perifeer oedeem, asthenie. Spierspasmen, rugpijn, artralgie. Neutropenie (bij ca. 44%; CTCAE-graad 3–4 ca. 39%), lymfopenie, trombocytopenie (bij ca. 31%; graad 3–4 ca. 19%), anemie, leukopenie.
Vaak (1-10%): atriumfibrilleren. Pancreatitis. Urineweginfectie. Paresthesie. Huiduitslag, jeuk. Bij de injectievloeistof: huidreacties of erytheem op de injectieplaats. Griep, koude rillingen, sepsis (vaker bij ouderen), cytomegalovirusinfectie, COVID-19. Longoedeem. Niet-cardiale pijn op de borst. Hyperglykemie, hypocalciëmie, dehydratie.
Soms (0,1-1%): reactivatie van een eerdere hepatitis B (HBV-)infectie, soms met fataal verloop.
Zelden (0,1-1%): anafylactische reactie.
Er is een theoretische kans op hemolyse, omdat CD38 ook voorkomt op het oppervlak van rode bloedcellen, zij het in geringere mate.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met bleomycine veroorzaakt pulmonale toxiciteit en is gecontra-indiceerd.
In vivo is MMAE een substraat voor Pgp. Gelijktijdig gebruik met krachtige remmers van zowel CYP3A4 als Pgp zoals azoolantimycotica (bv. itraconazol, voriconazol, posaconazol) en HIV-proteaseremmers kan de concentratie van MMAE verhogen; indien hierdoor neutropenie optreedt de dosering zonodig aanpassen.
Gelijktijdig gebruik met krachtige inductoren van CYP3A4 (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid) kan mogelijk de concentratie van MMAE verlagen. Denk eraan dat het effect van de inductoren nog enkele weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden.
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere hepatotoxische geneesmiddelen.
Brentuximab kan aanleiding geven tot hyperglykemie, pas zo nodig een antidiabetische behandeling aan.
Interacties
Er zijn van dit middel geen interacties bekend.
Interacties
Van daratumumab zijn geen geneesmiddelinteracties bekend. Doorgaans hebben monoklonale antilichamen geen groot potentieel voor geneesmiddelinteracties, omdat zij geen direct effect hebben op CYP-enzymen en geen substraten zijn van renale of hepatische transporters.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (embryofoetale sterfte).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Behandeling bij de man kan leiden tot gedeeltelijk reversibele testiculaire toxiciteit (atrofie en degeneratie van de testes) en verminderde vruchtbaarheid. Raad een vruchtbare man voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient twee adequate anticonceptiemethoden te gebruiken gedurende én tot 6 maanden na de therapie. Een vruchtbare man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste zes maanden na de therapie.
Zwangerschap
Humaan IgG1 passeert in toenemende mate tijdens het 2e en 3e trimester de placenta.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Remming van de angiogenese kan schadelijke effecten op de placenta-ontwikkeling, foetale en postnatale ontwikkeling tot gevolg hebben.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Gebaseerd op dierstudies is het waarschijnlijk dat de vrouwelijke vruchtbaarheid tijdens de behandeling met ramucirumab negatief wordt beïnvloed.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Zwangerschap
Humaan IgG1 passeert geleidelijk in toenemende mate tijdens het 2e en 3e trimester de placenta.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren onbekend. Monoklonale antilichamen hebben een relatief lange eliminatiehalfwaardetijd en kunnen nog enkele maanden aanwezig zijn in het bloed van het kind. Nadelige effecten zijn niet uitgesloten.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Vanwege de molecuulgrootte wordt geen passieve overgang van brentuximab vedotine in de moedermelk verwacht. Het is onbekend of een actieve overgang plaatsvindt. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Vanwege de molecuulgrootte is geen passieve overgang van ramucirumab in de moedermelk te verwachten. Het is onbekend of een actieve overgang plaatsvindt.
Farmacologisch effect: Negatieve effecten op de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding staken tijdens én tot ten minste 3 maanden ná de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- Bij de indicatie NSCLC: holtevorming in de tumor of als er grote vaten betrokken zijn bij de tumor.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige en opportunistische infecties: controleer vóór iedere toediening en zonodig vaker het volledige bloedbeeld in verband met beenmergremming en controleer bij neutropenie tevens op koorts en pas zonodig de dosering aan. Bij combinatietherapie met AVD of CHP wordt profylaxe met G-CSF aanbevolen. Bij combinatietherapie met AVD of CHP is een gevorderde leeftijd een risicofactor voor het ontstaan van febriele neutropenie. Controleer op het ontstaan van mogelijk ernstige en opportunistische infecties. Reactivatie van het JC-virus kan leiden tot progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML); controleer op tekenen van PML zoals ontwikkeling of toename van neurologische, cognitieve of gedragsmatige afwijkingen. Als de diagnose PML wordt bevestigd de behandeling definitief staken.
Ernstige gevallen van hepatotoxiciteit hebben zich voorgedaan. Vóór aanvang en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie controleren. Wees voorzichtig bij bestaande leveraandoeningen en bij gelijktijdig gebruik van andere hepatotoxische geneesmiddelen. Bij optreden van hepatotoxiciteit de dosis uitstellen, wijzigen of de behandeling staken.
Ernstige gastro-intestinale complicaties zijn gemeld; bij nieuwe of verergerende gastro-intestinale symptomen onmiddellijk diagnostiek verrichten.
Pancreatitis: bij nieuwe of verergerende ernstige pijn in de bovenbuik, de volgende behandeling uitstellen en een acute pancreatitis uitsluiten; bij vaststelling hiervan de behandeling definitief staken.
De perifere neuropathie is een kenmerkend effect van de cumulatieve blootstelling aan brentuximab en is doorgaans reversibel. De mediane tijd tot het ontstaan van perifere neuropathie is bij monotherapie ca. 12 weken en bij combinatietherapie ca. 8–9 weken. Controleer op symptomen van neuropathie zoals hypo-esthesie, paresthesie, neuropathische pijn of zwakte en pas zonodig de dosering aan, stel de behandeling uit of staak de behandeling. In klinische onderzoeken was de mediane tijd tussen het ontstaan en het verminderen of verdwijnen van de perifere neuropathie bij monotherapie 16–23 weken (mediaan), bij combinatietherapie met AVD 0–139 weken (mediaan ca. 10 weken) en bij combinatietherapie met CHP 0–205 weken (mediaan ca. 19 weken).
Gevallen van ernstig cutane bijwerkingen, waaronder het Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse en geneesmiddelreacties met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS) zijn gemeld en kunnen fataal verlopen. Bij optreden van deze bijwerkingen de behandeling onmiddellijk staken.
Bij nieuwe of verergering van pulmonale symptomen pulmonale toxiciteit zoals pneumonitis, interstitiële longziekte en ARDS uitsluiten; zo nodig de behandeling onderbreken.
Controleer serumglucosewaarde bij doorgemaakte hyperglykemie.
Controleer vanwege de kans op extravasatie gedurende de toediening de infusieplaats nauwlettend op infiltratie.
Onderzoeksgegevens: bij monotherapie zijn er relatief weinig gegevens over het gebruik bij een nierfunctiestoornis; bij combinatietherapie zijn er geen gegevens over het gebruik bij een serumcreatininewaarde ≥ 177 micromol/l en/of creatinineklaring ≤ 40 ml/min. De klaring van MMAE is ca. 2× lager bij een lage serumalbumineconcentratie (< 30 g/l) of creatinineklaring < 30 ml/min. Bij nierfunctiestoornissen zorgvuldig controleren op bijwerkingen. Bij monotherapie zijn er relatief weinig gegevens over het gebruik bij een leverfunctiestoornis; bij combinatietherapie zijn er geen gegevens over het gebruik bij een totale bilirubine > 1,5 × ULN (tenzij door Gilbert-syndroom), of ASAT of ALAT > 3 × ULN óf > 5 × ULN als de verhoging redelijkerwijs kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van Hodgkinlymfoom in de lever. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld. De effectiviteit bij andere subtypen van CD30-positief cutaan T-cellymfoom (CTCL) dan mycosis fungoides (MF) en primair cutaan anaplastisch grootcellig lymfoom (pcALCL) is nog onduidelijk. In éénarmige fase 2-studies is werkzaamheid waargenomen bij de subtypen Sézary-syndroom (SS), lymfomatoïde papulose (LyP) en gecombineerde CTCL-histologie.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege de kans op hypertensie voorafgaand aan elke toediening de bloeddruk controleren en behandelen indien klinisch geïndiceerd. Bij ernstige hypertensie de toediening tijdelijk staken totdat deze met medische maatregelen onder controle is.
Bloedingen: screenpatiënten met HCC met bewezen portale hypertensie of die bekend zijn met oesofageale varicesbloedingen vóór start van de behandeling op oesofageale varices en behandel deze eerst indien klinisch geïndiceerd. Voer bij alle indicaties tijdens de behandeling bloedtellingen uit en controleer de stollingsparameters bij risicofactoren voor het ontstaan van bloedingen (zoals bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia). Ernstige maag-darmbloedingen zijn vooral gemeld bij de combinatietherapie met paclitaxel en met FOLFIRI. Bij optreden van een ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4) de behandeling definitief staken.
Vanwege meer kans op aneurysma en arteriële dissectie bij toepassing van remmers van de VEGF-route, voor aanvang van de behandeling afwegen of bij aanwezigheid van risicofactoren (bv. hypertensie, een voorgeschiedenis van aneurysma) een behandeling met ramucirumab is geïndiceerd.
Patiënten met plaveiselcelcarcinoom hebben meer kans op het ontwikkelen van een ernstige pulmonale bloeding. Patiënten met de volgende risicofactoren voor een pulmonale bloeding werden uitgesloten van klinische studies met ramicurumab:
- recente pulmonale bloeding (> 2,5 ml of helder rood bloed);
- holtevorming in tumor;
- bewijs voor invasie van de tumor of groei rond de grote bloedvaten;
- comedicatie met anticoagulantia (deels uitgesloten) of chronische behandeling met NSAID's of plaatjesaggregatieremmers (o.a. aspirine ≥ 325 mg/dag).
Gevallen van het posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES), waaronder met dodelijke afloop, zijn gemeld. Staak de behandeling bij ontwikkeling van PRES. Het is niet bekend of ramucirumab veilig kan worden herstart bij patiënten die herstellen van PRES. Symptomen die kunnen wijzen op PRES zijn consulten, hoofdpijn, misselijkheid, braken, blindheid of veranderd bewustzijn, met of zonder hypertensie.
De meeste infusiegerelateerde bijwerkingen treden op tijdens de eerste of tweede infusie van ramucirumab. Controleer vooral tijdens deze toedieningen op symptomen zoals dyspneu, paresthesie, rillingen, blozen en in ernstige gevallen o.a. bronchospasme, supraventriculaire tachycardie en hypotensie. Staak definitief de behandeling bij optreden van CTCAE-graad 3–4 reacties. Bij graad 1–2 reacties de infusiesnelheid bij de huidige toediening en alle toedieningen daarna verlagen met 50%.
Vanwege een grotere kans op hartfalen de patiënt nauwlettend controleren op klinische verschijnselen en symptomen van hartfalen. Bij optreden van dergelijke symptomen overwegen de behandeling te staken.
De behandeling definitief staken bij ontstaan van ernstige arteriële trombo-embolische complicaties, maag- en darmperforaties, ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4), spontane ontwikkeling van fistels, hepatische encefalopathie of hepatorenaal syndroom, ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4), infusiegerelateerde reactie van graad 3 of 4, hypertensie die niet veilig met antihypertensiva onder controle gebracht kan worden en bij een proteïnespiegel in de urine van > 3 g/24 uur of nefrotisch syndroom.
Controleer tijdens de behandeling op de ontwikkeling of het erger worden van proteïnurie. Als het urineproteïne op een teststrip ≥ 2+ is, gedurende 24 uur urine verzamelen. Onderbreek de behandeling bij een proteïnespiegel in de urine ≥2 g/24 uur. Hervat de behandeling met een lagere dosis zodra de proteïnespiegel in de urine weer is gedaald tot < 2 g/24 uur. Als de proteïnespiegel in de urine vervolgens opnieuw stijgt de dosis verder verlagen. Raadpleeg voor de aanbevolen dosisreducties de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie de link onder 'Zie ook'. Staak definitief de behandeling bij een proteïnespiegel in de urine van > 3 g/24 uur of nefrotisch syndroom.
In verband met een mogelijk negatief effect op de wondgenezing de behandeling ten minste 4 weken (tijdelijk) staken voordat electieve chirurgie plaatsvindt. In geval van complicaties bij wondgenezing de behandelingtijdelijk staken, totdat de wond volledig genezen is.
Mogelijk hebben ouderen (≥ 65 j.) meer kans op bijwerkingen. Bij de indicatie NSCLC in combinatie met erlotinib werden bijwerkingen ≥graad ≥ 3 en alle graden ernstige bijwerkingen vaker gemeld bij ouderen ≥ 70 jaar. De werkzaamheid bij de indicatie NSCLC in combinatie met docetaxel is mogelijk minder bij hogere leeftijd (≥ 65 j.). Comorbiditeit, geassocieerd met gevorderde leeftijd, performance status (ECOG) en de waarschijnlijke tolerantie voor chemotherapie grondig evalueren vóór aanvang van de behandeling bij ouderen.
Onderzoeksgegevens: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15–29 ml/min) en geen gegevens over het gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis. Bij levercirrose met Child-Pughscore 7–15, cirrose met hepatische encefalopathie, klinisch significante ascites als gevolg van cirrose of hepatorenaal syndroom alleen na zorgvuldige overweging toepassen vanwege het zeer beperkt voorhanden zijn van gegevens over werkzaamheid en veiligheid. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld, vanwege een relatief weinig gegevens.
Waarschuwingen en voorzorgen
Hepatitis B-reactivatie is gemeld. Screen daarom iedere patiënt vóór het begin van de behandeling op HBsAg en HBcAg. Ook patiënten die al behandeld worden met daratumumab en van wie de HBV-serologie onbekend is, moeten worden getest. Bij positieve hepatitis B-serologie voorafgaande aan de behandeling zonodig een leverspecialist raadplegen. Bij een aangetoonde eerdere HBV-infectie nauwgezet monitoren tijdens de behandeling en gedurende ten minste 6 maanden na de laatste infusie met daratumumab. Bij patiënten die tijdens de behandeling virale hepatitis ontwikkelen, de behandeling onmiddellijk onderbreken en een leverspecialist raadplegen; in overleg kan op een later tijdstip eventueel de behandeling met daratumumab worden hervat.
Infusiegerelateerde reacties (IRR's): deze reacties komen bij de eerste infusie bij ca. 37% van de patiënten voor en bij de eerste injectie bij ca. 11%. Bij de volgende infusies kwamen IRR's bij 2–6% van de patiënten voor en bij volgende injecties bij < 1 %. Na onderbreken van de therapie (gedurende een mediaan van 3,75 maanden) vanwege allogene stamceltransplantatie, komen deze reacties na hervatten van de therapie bij 11% van de patiënten voor bij de eerste infusie na de stamceltransplantatie. De mediane tijd tot optreden na infusie is ca. 1,5 uur en na injectie ca 3,7 uur, maar ook uitgestelde reacties komen voor (tot 2 dagen na toediening). De meest voorkómende symptomen zijn misselijkheid, braken, koude rillingen, hoesten, keelirritatie en neusverstopping en minder vaak piepende ademhaling, koorts, jeuk, ongemak op de borst en hypotensie. Er hebben zich echter ook ernstige reacties voorgedaan zoals anafylactische reactie met symptomen als bronchospasme, dyspneu, hypoxie, hypertensie, larynxoedeem, longoedeem en bijwerkingen met betrekking tot het oog, zoals choroïdale vochtophoping, acute myopie en acuut gesloten-hoekglaucoom. Deze ernstige reacties kunnen levensbedreigend zijn en mogelijk fataal. Monitor de patiënt daarom tijdens de gehele toediening en in de periode na de toediening. Zie voor preventieve medicatie voor deze reacties de rubriek Dosering. Bij optreden van lichte tot matige reacties de infusie onderbreken en bij herstarten van de infusie de infusiesnelheid verlagen. Bij levensbedreigende infusiereacties de behandeling definitief staken.
Controleer tijdens de behandeling regelmatig het volledige bloedbeeld. Volg bij combinatietherapie hierbij de voorschriften van de betreffende fabrikant. Het wordt afgeraden de dosis van daratumumab te verlagen; overweeg een ondersteunende behandeling, bv. met bloedtransfusies of groeifactoren. Controleer bij neutropenie op tekenen van infectie; het kan nodig zijn de behandeling op te schorten tot herstel van het bloedbeeld.
Invloed op klinische testen: daratumumab is een humaan IgGκ-antilichaam en kan interfereren met de klinische monitoring van endogeen M-proteïne (middels serumproteïne-elektroforese (SPE) of immunofixatie (IFE)) en kan daardoor bij patiënten met IgGκ-myeloomproteïne invloed hebben op de bepaling van de complete respons en van de ziekteprogressie. Verder komt CD38 in geringe mate tot expressie op rode bloedcellen; daratumumab kan daardoor aanleiding geven tot fout-positieve serologische testen, zoals de indirecte Coombs-test, tot ca. 6 maanden na de laatste infusie. Typeer en screen patiënten voorafgaand aan de behandeling. Informeer het bloedtransfusiecentrum over deze interferentie met serologische testen als een bloedtransfusie is gepland.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.) en relatief weinig gegevens bij een verminderde nier- en/of leverfunctie. In farmacokinetische analyse werd echter geen klinisch significant verschil gezien in de blootstelling aan daratumumab tussen patiënten met lever- of nierinsufficiëntie en een normale lever- of nierfunctie. De werkzaamheid van de subcutane injectie bij een lichaamsgewicht > 120 kg is niet vastgesteld.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met brentuximab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met ramucirumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met daratumumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Brentuximab vedotine is een antilichaam-geneesmiddelconjugaat geproduceerd door middel van recombinante DNA–technologie in ovariumcellen van de Chinese hamster. Bindt aan CD30 op CD30-positieve tumorcellen. Het vormt hiermee een complex, waarna het intracellulair omgezet wordt in het monomethyl-auristatine E (MMAE). MMAE bindt aan tubuline, waardoor het tubulinenetwerk ontregeld raakt, de celcyclus tot stilstand komt en apoptose van de cel plaatsvindt.
Kinetische gegevens
F | de biologische beschikbaarheid van MMAE daalt met ca. 50–80% na toediening van meerdere doses. |
T max | ca. 2 dagen (MMAE). |
V d | ca. 0,1–0,14 l/kg (brentuximab vedotine), 0,1–0,5 l/kg (MMAE). |
Metabolisering | in geringe mate, in de lever, door CYP3A4 en mogelijk ook door CYP2D6 (MMAE). |
Eliminatie | met de feces ca. 72% en met de urine ca. 28% (MMAE en metabolieten). |
T 1/2el | ca. 4–6 dagen (brentuximab vedotine); 3–4 dagen (MMAE). Langer bij een lage serumalbumineconcentratie (< 30 g/l) of een ernstige nierfunctiestoornis (MMAE; bij een creatinineklaring < 30 ml/min). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Recombinant humaan IgG1 monoklonaal antilichaam, dat wordt geproduceerd in muriene (NS0)cellen. Ramucirumab bindt specifiek aan vasculaire endotheliale groeifactorreceptor (VEGF- receptor) 2, de voornaamste mediator van door VEGF geïnduceerde angiogenese. Het blokkeert de binding van VEGF-A, VEGF-C en VEGF-D. Ramucirumab verhindert hiermee de ligand-gestimuleerde activering van VEGF-receptor 2 en zijn in een later stadium signalerende componenten, waaronder p44/p42 mitogeen-geactiveerde proteïnekinasen, waarbij het de ligand-geïnduceerde proliferatie en migratie van humane endotheelcellen neutraliseert.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
Metabolisering | zoals andere antilichamen, vnl. via katabolisme. |
T 1/2el | ca. 14 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Humaan immunoglobuline G1 (IgG1κ) monoklonaal antilichaam, geproduceerd in ovariumcellen van de Chinese hamster met behulp van recombinant-DNA-techniek. Daratumumab bindt zich aan het CD38-eiwit, dat in hoge mate tot expressie komt op het oppervlak van multipel myeloom-tumorcellen. Daarnaast komt het CD38-eiwit in variërende mate voor op het oppervlak van andere celtypen (bv. rode bloedcellen) en weefsels. In in vitro-studies met daratumumab is immunologisch gemedieerde tumorceldoding gezien, waarschijnlijk door complementafhankelijke cytotoxiciteit, antilichaamafhankelijke celgemedieerde cytotoxiciteit en antilichaamafhankelijke cellulaire fagocytose. In vivo liet het gebruik van daratumumab groeiremming zien van tumorcellen die CD38 tot expressie brengen.
Kinetische gegevens
F | 69% na s.c.-toediening. |
T max | 70–72 uur na s.c.-toediening. |
V d | ca. 0,057 l/kg. |
Metabolisering | (waarschijnlijk) op dezelfde wijze als endogeen IgG via katabolische routes tot kleine peptiden en aminozuren. |
Eliminatie | de 'steady-state'-concentratie wordt na ca. 5 maanden bereikt. |
T 1/2el | ca. 9 dagen (begin van de behandeling); oplopend tot ca. 18 dagen (monotherapie) en 22–23 dagen (combinatietherapie) bij volledige verzadiging van de doelgemedieerde klaring bij herhaalde toediening. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
brentuximab vedotine hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- ramucirumab (L01FG02) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk
Groepsinformatie
ramucirumab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk
Groepsinformatie
daratumumab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- ramucirumab (L01FG02) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk