Samenstelling
Zejula (als tosylaat) XGVS GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 100 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lynparza XGVS AstraZeneca bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 100 mg, 150 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Anagrelide (als hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 0,5 mg
Xagrid (als hydrochloride) XGVS Aanvullende monitoring Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 0,5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Amsidine XGVS EuroCept bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1,5 ml met solvens 13,5 ml
De concentratie na verdunning met het solvens is 5 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Talzenna (als tosilaat) XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- capsule, hard
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de adviezen van de commissie BOM over niraparib nvmo.org (onder Niraparib).
Voor de behandeling vanepitheliaal ovariumcarcinoom staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Advies
Zie voor adviezen van commissie BOM over olaparib bij de verschillende indicaties de website van nvmo.org/bom (onder olaparib).
Zie voor de behandeling van epitheliaal ovariumcarcinoom, borstkanker, pancreascarcinoom en prostaatcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Anagrelide heeft een beperkte plaats in de therapie van essentiële trombocytose met een groot risico van complicaties. Het komt pas in aanmerking indien met hydroxycarbamide en interferon-α onvoldoende resultaat wordt bereikt óf indien deze geneesmiddelen niet goed worden verdragen.
Advies
Zie voor de behandeling van acute myeloïde leukemie de richtlijn op hovon.nl.
Advies
Zie voor het advies: Talazoparib bij een lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2-negatief mammacarcinoom met een BRCA-kiembaanmutatie van de commissie BOM (2019).
Zie voor de behandeling van borstkanker (mammacarcinoom) de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl .
Indicaties
- Gevorderd epitheliaal hooggradig ovarium-, tuba of primair peritoneumcarcinoom (FIGO-stadia III en IV), als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen die een (volledige of partiële) respons vertonen na afronding van een eerstelijnsbehandeling met chemotherapie die platina bevat.
- Gerecidiveerd, platinagevoelig, hooggradig sereus ovarium-, tuba of primair peritoneumcarcinoom, als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen die een (volledige of partiële) respons vertonen op chemotherapie die platina bevat.
Indicaties
Ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom
- als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met platinagevoelig recidief van hooggradig sereus epitheliaal ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die een volledige of partiële respons vertoont op chemotherapie die platina bevat.
- als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met gevorderd (FIGO stadia III en IV), BRCA1/2-gemuteerd (kiembaan en/of somatisch) hooggradig epitheliaal ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die een volledige of partiële respons vertoont na voltooien van eerstelijns chemotherapie die platina bevat.
- als combinatietherapie met bevacizumab voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met gevorderd (FIGO stadia III en IV) hooggradig epitheliaal ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die een volledige of partiële respons vertoont na voltooien van eerstelijns chemotherapie die platina bevat én bij wie het carcinoom geassocieerd is met een positieve homologe recombinatiedeficiëntie (HRD)-status door een BRCA1/2-mutatie en/of genomische instabiliteit.
HER-negatief mammacarcinoom
- als monotherapie of in combinatie met endocriene therapie voor de adjuvante behandeling van volwassenen met kiembaan BRCA1/2-mutaties, met HER2-negatief, hoog-risico mammacarcinoom in een vroeg stadium en die eerder behandeld zijn met neoadjuvante of adjuvante chemotherapie.
- als monotherapie bij HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom bij volwassenen met kiembaan BRCA1/2-mutaties, die eerder zijn behandeld met een antracycline en een taxaan in de (neo)adjuvante of gemetastaseerde setting tenzij zij niet in aanmerking kwamen voor deze behandeling. Bij hormoonreceptor (HR)-positief mammacarcinoom moet eerst progressie vertoond zijn tijdens of na eerdere endocriene therapie, tenzij deze therapie niet in aanmerking kwam.
Adenocarcinoom van de pancreas
- onderhoudsbehandeling van gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas als monotherapie bij volwassenen met kiembaan BRCA1/2-mutaties, zonder vertoonde progressie na een minimale eerstelijns chemotherapie van 16 weken platinabevattende therapie binnen een eerstelijns chemotherapie regime.
Gemetastaseerd castratie-resistent prostaatcarcinoom (mCRPC)
- als monotherapie voor de behandeling van volwassenen met mCRPC en BRCA1/2-mutaties (kiembaan en/of somatisch) die progressie hebben vertoond na eerdere behandeling met een nieuw hormonaal middel
- in combinatie met abirateron en prednison of prednisolon voor volwassenen met mCRPC, bij wie chemotherapie niet klinisch geïndiceerd is.
Indicaties
- Verlaging van het aantal trombocyten bij essentiële trombocytose (ET) bij patiënten met een vergroot risico, die onvoldoende reageren op bestaande therapie of deze niet goed verdragen.
Van een vergroot risico is sprake bij leeftijd > 60 jaar, een trombocytenaantal > 1.000 × 109 en/of een voorgeschiedenis van trombose of bloedingen.
Indicaties
- Acute niet-lymfatische leukemie die niet heeft gereageerd op andere behandelingen.
Indicaties
- HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom, als monotherapie bij volwassenen met BRCAI/2-kiembaanmutaties die indien mogelijk eerder zijn behandeld met een antracycline en/of een taxaan in de (neo)adjuvante of gemetastaseerde setting. Bij hormoonreceptor (HR)-positief mammacarcinoom moet eerst progressie vertoond zijn tijdens of na eerdere endocriene therapie, tenzij deze therapie niet in aanmerking kwam.
- Gemetastaseerde castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) bij volwassenen bij wie chemotherapie niet geïndiceerd is. Geef in combinatie met enzalutamide.
Doseringen
Gevorderd epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 jaar)
200 mg 1×/dag. Bij een lichaamsgewicht ≥ 77 kg of baseline aantal bloedplaatjes ≥ 150 × 10 9/l is de aanvangsdosis 300 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Gerecidiveerd epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 jaar)
300 mg 1×/dag. Overweeg bij een lichaamsgewicht < 58 kg een aanvangsdosis van 200 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Ouderen: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd ≥ 75 jaar.
Verminderde nierfunctie: bij een licht of matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde nierfunctie of bij hemodialyse, vanwege een gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (ASAT > ULN en totaal bilirubine ≤ ULN of elke ASAT en totaal bilirubine > 1-1,5 × ULN) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig verminderde leverfunctie (elke ASAT en totaal bilirubine 1,5-3 × ULN) is de aanbevolen dosering 200 mg 1×/dag. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie (elke ASAT en totaal bilirubine > 3 × ULN), vanwege een gebrek aan gegevens. .
(Ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische en niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1, 2 en 3), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Gemiste dosis: een gemiste dosis niet meer inhalen, maar doorgaan met de volgende dosis volgens het doseerschema.
Toediening: de capsules in hun geheel (zonder kauwen of openmaken) met water innemen. Instrueer de patiënt de dosis elke dag ongeveer op hetzelfde tijdstip in te nemen. Bij misselijkheid kan inname vlak vóór het naar bed gaan mogelijk uitkomst bieden.
Doseringen
Indien gespecificeerd voor de betreffende indicatie, vóór aanvang van de behandeling de BRCA-mutatie (kiembaan of tumor) en/of genomische stabiliteit vaststellen op basis van een gevalideerde analysemethode in een ervaren laboratorium.
Ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, HER-negatief mammacarcinoom, adenocarcinoom van de pancreas, mCRPC
Volwassenen
Mono- of combinatietherapie: 300 mg 2×/dag.
Bij platinasensitief recidief hooggradig epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom met een volledige of partiële respons op platinabevattende chemotherapie, de behandeling niet later dan 8 weken na de laatste dosis platina-bevattende chemotherapie beginnen. In combinatie met bevacizumab is de dosis bevacizumab 15 mg/kg 1× per 3 weken. In combinatie met endocriene therapie, zie voor de doses de afzonderlijke geneesmiddelteksten. In combinatie met abirateron en prednis(ol)on, zie voor de doses abirateron.
Behandelduur: bij HER2-negatief hoog-risico mammacarcinoom in een vroeg stadium maximaal 1 jaar behandelen. Voor de overige indicaties de behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onacceptabele toxiciteit. Indien bij eerstelijns onderhoudsbehandeling van ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom (als mono- of combinatietherapie) na 2 jaar behandelen er géén radiologisch bewijs is van ziekte, dan de behandeling staken.
Ouderen (> 75 j.): er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.
Verminderde nierfunctie: bij een licht verminderde nierfunctie (creatinineklaring 51–80 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 31–50 ml/min) 200 mg 2×/dag. Gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie of bij eindstadium nierziekte (creatinineklaring ≤ 30 ml/min) wordt niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen/Onderzoeksgegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–9) is een dosisaanpassing niet nodig. Er kan geen doseringsadvies gegeven worden bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) vanwege onvoldoende gegevens.
Combineren met matige tot sterke CYP3A4-remmers wordt niet aanbevolen. Indien noodzakelijk: bij matig-sterke remmers: 150 mg 2×/dag; bij sterke remmers: 150 mg 2×/dagóf 100 mg 2×/dag.
Om hogere CTCAE-graad bijwerkingen zoals misselijkheid, braken, diarree en anemie onder controle te krijgen, overwegen om de behandeling te onderbreken en/of de dosis te verlagen. De dosis kan worden verlaagd tot 250 mg 2×/dag en zo nodig verder tot 200 mg 2×/dag.
Bij het missen van een dosis de volgende normale dosis op het geplande tijdstip innemen.
Toediening: de tabletten in hun geheel (zonder kauwen, fijnmalen of oplossen) innemen met wat water; er geen rekening gehouden te worden met de maaltijden.
Doseringen
Essentiële trombocytose
Volwassenen (incl. ouderen)
In het algemeen wordt gestart met 0,5 mg 2×/dag. Na een week de dosis stapsgewijs titreren naar de laagst effectieve dosering op geleide van het trombocytenaantal: < 600 × 10 9/l en idealiter 150 à 400 × 10 9/l. Een wekelijkse verhoging van de dosis mag niet groter zijn dan 0,5 mg/dag; de maximale enkelvoudige dosis is 2,5 mg. Bij de meeste patiënten wordt een voldoende therapeutische respons verkregen en gehandhaafd bij 1–3 mg/dag.
Bij een startdosering > 1 mg/dag gedurende één week om de 2 dagen het aantal trombocyten bepalen; daarna ten minste eenmaal wekelijks.
Kinderen tot 18 jaar
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen is niet vastgesteld. De ervaring bij hen is zeer beperkt. Er kan geen doseringsadvies worden gegeven. De behandeling mag alleen worden gestart bij ziekteprogressie of trombose. Indien na 3 maanden geen bevredigend resultaat is opgetreden, overwegen de behandeling te staken. Zie voor meer gegevens over het gebruik van anagrelide bij kinderen de officiële productinformatie CBG/EMA , zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Toediening: de capsules in zijn geheel doorslikken; de inhoud niet verpulveren of in vloeistof verdunnen.
Doseringen
Acute niet-lymfatische leukemie:
Volwassenen:
Gebruikelijke inductiedosering: 90 mg/m² lichaamsoppervlak per dag via i.v. infusie in 30–90 min gedurende 5 opeenvolgende dagen. De totale dosis voor de inductiekuur is 450 mg/m².
Vervolgdosering: start een tweede kuur na 4 weken als de eerste kuur effect had en na 2 weken als deze onvoldoende effect had. Verhoog de dagdosering tot 120 mg/m² indien na de eerste kuur geen hypocellulair beenmerg is ontstaan. De max. totale dosis is 720 mg/m² per kuur.
Lever- of nierfunctiestoornis: bij een duidelijk gestoorde lever- of nierfunctie de dosering verlagen met 20-30%.
Toedieningsinformatie: voorkom lokale weefselirritatie door amsacrine te verdunnen met 5%-glucoseoplossing en verleng de toedieningsduur tot 1 uur. Het is onverenigbaar met een fysiologische zoutoplossing. Amsacrine is opgelost in dimethylacetamide, dat interacties kan geven met plastic en rubber; daarom glazen injectiespuiten gebruiken.
Doseringen
Bij mammacarcinoom vóór aanvang van de behandeling de BRCA-kiembaanmutatie vaststellen op basis van een gevalideerde analysemethode.
HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
1 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
gemetastaseerde castratieresistent prostaatcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
0.5 mg 1×/dag, in combinatie met enzalutamide#doseringen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Verminderde nierfunctie bij een licht verminderde nierfunctie (creatinineklaring 60–90 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min) is de startdosering bij mammacarcinoom 0,75 mg 1×/dag, en bij prostaatcarcinoom 0,35 mg 1×/dag. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min) is de startdosering bij mammacarcinoom 0,5 mg 1×/dag en bij prostaatcarcinoom 0,25 mg 1×/dag. Gebruik bij een creatinineklaring < 15 ml/min of bij hemodialyse ontraden vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik ontraden in combinatie met enzalutamide bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10), vanwege een gebrek aan gegevens.
In combinatie met een sterke Pgp-remmer:
- Mammacarcinoom: 0,75 mg 1×/dag, zie ook de rubriek Interacties. Bij staken van de Pgp-remmer de dosis talazoparib verhogen (na 3,5 halfwaardetijden van de Pgp-remmer) tot de dosis die voor het instellen van de Pgp-remmer werd gebruikt.
- Prostaatcarcinoom: gelijktijdig gebruik met Pgp-remmer vermijden, vanwege gebrek aan gegevens.
Bij ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (myelosuppressie of niet-hematologische toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1 t/m 3), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bij braken of een gemiste dosis: de volgende normale dosis op het gebruikelijke tijdstip innemen; géén extra dosis innemen.
Toediening: de capsule geheel doorslikken (zonder openmaken of oplossen). Met of zonder voedsel innemen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Hartkloppingen. Dyspneu, hoesten, nasofaryngitis. Misselijkheid, braken, dyspepsie, diarree, obstipatie, buikpijn. Verminderde eetlust. Hoofdpijn, duizeligheid. Slapeloosheid. Vermoeidheid, asthenie. Gewrichtspijn, rugpijn. Urineweginfectie. Neutropenie (bij ca. 30%; CTCAE graad 3–4 bij ca. 20 en 21%), trombocytopenie (bij ca. 60%; graad 3–4 bij ca. 34 en 39%) , anemie (bij ca. 50%; graad 3–4 bij ca. 25 en 31%).
Vaak (1-10%): tachycardie. Bronchitis, bloedneus. Droge mond, mucositis, stomatitis, opgezette buik. Conjunctivitis. Angst, depressie. Smaakstoornis. Overgevoeligheid (waaronder anafylactoïde reactie, urticaria, angio-oedeem). Fotosensibilisatie, huiduitslag. Perifeer oedeem. Myalgie. Urineweginfectie. Myelodysplastisch syndroom (MDS), acute myeloïde leukemie (AML). Gewichtsverlies. Leukopenie. Hypokaliëmie. Stijging van leverenzymwaarden (ASAT, ALAT, γ-GT, alkalische fosfatase).
Soms (0,1-1%): febriele neutropenie, pancytopenie. Pneumonitis. Verwardheid.
Zelden (0,01-0,1%): hypertensieve crisis. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, braken, dyspepsie, diarree. Verminderde eetlust. Hoofdpijn, duizeligheid, dysgeusie. Hoest, dyspneu. Vermoeidheid (waaronder asthenie). Neutropenie, leukopenie, anemie.
Vaak (1-10%): stomatitis, bovenbuikpijn. Veneuze trombo-embolie. Huiduitslag (o.a. erythemateus, papuleus, maculopapuleus, exfoliatief). Lymfopenie, trombocytopenie. Stijging transaminasewaarden. Stijging serumcreatininespiegel.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid, dermatitis (allergisch, exfoliatief), geneesmiddelovergevoeligheid. Stijging gemiddeld corpusculair volume (MCV). Myelodysplastisch syndroom, acute myeloïde leukemie.
Zelden (0,01-0,1%): angio-oedeem, erythema nodosum.
Verder zijn gemeld: pneumonitis (in enkele gevallen fataal), m.n. bij predisponerende factoren (een onderliggende longziekte incl. maligniteit en/of metastasen in de longen, een voorgeschiedenis van roken en/of eerdere chemotherapie en radiotherapie). Geneesmiddelgeïnduceerde leverschade.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, diarree, flatulentie, buikpijn. Palpitaties, tachycardie. Vochtretentie. Duizeligheid, vermoeidheid. Huiduitslag. Anemie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie, bloedingen, ecchymose, pancytopenie. (Congestief) hartfalen, hypertensie, QT-verlenging, ritmestoornissen ((supra-)ventriculaire tachycardie, atriumfibrilleren), syncope. Pulmonale hypertensie. Bloedneus, dyspneu, pleura-effusie, pneumonie. Gewichtsverlies, oedeem. Anorexie. Droge mond, dyspepsie, obstipatie, gastro-intestinale bloedingen. Pancreatitis. Hypo- of paresthesie, slapeloosheid, depressie, verwardheid, nervositeit, amnesie. Alopecia, huidverkleuring, jeuk. Spierpijn, artralgie, rugpijn. Zwakte, rillingen, malaise, koorts, pijn op de borst. Impotentie. Stijging van leverenzymwaarden.
Zelden (0,01-0,1%): gewichtstoename. Slaperigheid, dysartrie, gestoorde coördinatie, migraine, visusstoornissen zoals diplopie, tinnitus. Angina pectoris, Prinzmetal-angina-pectoris, myocardinfarct, pericardiale effusie, cardiomegalie of -myopathie, vasodilatatie, orthostatische hypotensie. Pulmonale infiltraten. Colitis, gastritis, tandvleesbloeding. Nycturie, nierfalen, verhoogd creatinine. Droge huid. Asthenie, griepachtig syndroom.
Verder zijn gemeld: 'torsade de pointes', interstitiële longziekte (incl. pneumonitis en allergische alveolitis), hepatitis, tubulo-interstitiële nefritis, cerebraal infarct.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): stomatitis, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree. Purpura. Flebitis op de injectieplaats. Hypotensie. Stijging van leverenzymwaarden.
Vaak (1-10%): infecties. Trombocytopenie, bloeding, pancytopenie. Emotionele labiliteit. Hartfalen, cardiale aritmie. Dyspneu. Hepatitis, geelzucht, leverinsufficiëntie. Alopecia, huiduitslag, urticaria. Hematurie. Tonisch-klonisch insult. Hypokaliëmie. Koorts, reactie op de injectieplaats (ontsteking, necrose).
Zelden (0,01-0,1%): anemie, granulocytopenie, leukopenie. Overgevoeligheid, anafylaxie, oedeem. Lethargie, verwardheid. Hoofdpijn, hypo-esthesie, duizeligheid, perifere neuropathie. Visusstoornissen. Cardiomyopathie, atriumfibrilleren, sinus tachycardie, ventrikelfibrilleren, bradycardie, afname van de ejectiefractie, afwijkend ECG. Proteïnurie, acute nierinsufficiëntie, anurie. Gewichtsverandering. Verhoogde waarden bilirubine, ureum, creatinine, alkalische fosfatase in bloed.
Verder zijn gemeld: hyperurikemie. Reversibele azoöspermie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): alopecia. Duizeligheid, hoofdpijn. Vermoeidheid (waaronder asthenie). Misselijkheid, braken, buikpijn, diarree. Verminderde eetlust. Trombocytopenie (ca. 30%, waarvan ca. 13% CTCAE graad 3 en 4% graad 4), anemie (ca. 50%, waarvan ca. 35% CTCAE graad 3), neutropenie (ca. 30%, waarvan ca. 16% CTCAE graad 3 en ca. 2% graad 4), leukopenie (ca. 16%, waarvan ca. 5% CTCAE graad 3).
Vaak (1-10%): dysgeusie. Stomatitis, dyspepsie. Lymfopenie.
Soms (0,1-1%): myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie.
Interacties
De combinatie met immunosuppressiva of vaccins is niet onderzocht. Verder zijn er weinig gegevens over de combinatie met andere cytotoxische geneesmiddelen. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met al deze middelen.
Wees vanwege de bijwerking trombocytopenie voorzichtig met de combinatie met anticoagulantia en met andere geneesmiddelen waarvan bekend is dat zij het aantal trombocyten kunnen verlagen.
Het is niet onderzocht of niraparib het CYP3A4 in de darmwand kan remmen; wees daarom uit voorzorg alert bij de combinatie met (vooral oraal toegediende) geneesmiddelen die voor een belangrijk gedeelte via CYP3A4 worden omgezet en tevens een nauwe therapeutische breedte hebben zoals alfuzosine, domperidon, kinidine, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, everolimus, sommige statinen, fentanyl, methadon, carbamazepine, alprazolam, oraal midazolam, pimozide, quetiapine, ergotamine, PDE5-remmers, sommige calciumantagonisten en sommige hiv–proteaseremmers. Remming van CYP3A4 in de lever door niraparib wordt niet verwacht.
Niraparib is een remmer van MATE1 en 2; een stijging van de plasmaconcentratie van geneesmiddelen die substraat zijn voor deze efflux-transporteiwitten (bv. metformine) kan niet worden uitgesloten. Verder is niraparib in vitro een zwakke inductor van CYP1A2 en een zwakke remmer van Pgp, BCRP en OCT1; de klinische relevantie van deze effecten ten aanzien van mogelijke interacties is onduidelijk.
Interacties
Combinatie met andere oncolytica, waaronder DNA-verstorende middelen, kan het myelosuppressieve effect versterken of verlengen; gelijktijdig gebruik is niet geïndiceerd. Wees voorzichtig bij combinatie met vaccins of immunosuppressiva.
Bij combinatie met tamoxifen daalt de blootstelling aan olaparib met ca. 27%; de klinische relevantie hiervan is nog onbekend. Er is geen klinisch relevante interactie met anastrozol of letrozol.
Olaparib wordt hoofdzakelijk door CYP3A4/5 gemetaboliseerd. Gelijktijdig gebruik met matige tot sterke CYP3A4/5-remmers (bv. sommige HIV-proteaseremmers, itraconazol (Cmax van olaparib stijgt met ca. 42%, de blootstelling met ca. 170%), claritromycine, grapefruit-/pompelmoessap) of -inductoren (bv. carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, nevirapine, rifampicine, rifabutine, sint–janskruid) wordt niet aanbevolen. Indien toch gelijktijdige toediening met een matige tot sterke CYP3A4/5-remmer noodzakelijk is, de dosering van olaparib aanpassen (zie de rubriek Dosering). Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4/5-inductor kan de werkzaamheid van olaparib substantieel verminderd zijn (zoals aangetoond is voor rifampicine, waarbij de Cmax van olaparib met ca. 71% en de blootstelling met ca. 87% daalt).
Het is niet duidelijk of olaparib zelf klinisch relevante remming van CYP3A4/5 veroorzaakt; houd vooralsnog rekening met eventuele interactie bij combinatie met CYP3A4/5 substraten (m.n. die met een smalle therapeutische breedte, zoals bv. fentanyl, ergotamine, simvastatine, pimozide, quetiapine, PDE-5-remmers, sommige calciumantagonisten, ciclosporine, sirolimus en tacrolimus). De werkzaamheid van hormonale anticonceptiva kan mogelijk worden verminderd. Hetzelfde geldt ook voor Pgp-substraten met een smalle therapeutische breedte (bv. simvastatine, pravastatine, digoxine, dabigatran, colchicine). Remming of inductie van andere CYP-enzymen of transporters door olaparib kan niet geheel worden uitgesloten.
Interacties
Anagrelide wordt uitgebreid gemetaboliseerd door CYP1A2. Bij gelijktijdig gebruik met sterke CYP1A2-remmende middelen, zoals fluvoxamine of ciprofloxacine, kan theoretisch de blootstelling aan anagrelide stijgen; bij combinatie met een inductor zoals omeprazol kan de blootstelling aan anagrelide afnemen.
Bij de combinatie met geneesmiddelen, die de trombocytenaggregatie remmen of modificeren zoals acetylsalicylzuur, kunnen ernstige bloedingen optreden.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, methadon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen, enkele antimycotica en selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
De effecten van andere remmers van fosfodi-esterase III (zoals milrinon en enoximon) kunnen door anagrelide versterkt worden.
Interacties
Gelijktijdige toediening met een vaccin wordt afgeraden, omdat door het immunosuppressieve effect van amsacrine de werking van het vaccin kan verminderen.
Interacties
Talazoparib is een substraat voor de geneesmiddeltransporteiwitten P-glycoproteïne (Pgp) en 'breast cancer resistance protein' (BCRP).
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke Pgp-remmers, zoals amiodaron, carvedilol, claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, lapatinib en verapamil; In combinatie met een sterke Pgp-remmer nam de blootstelling aan talazoparib met 45% toe in vergelijking met talazoparib alleen. Wanneer vermijden niet mogelijk is de dosis aanpassen, zie de rubriek Dosering.
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke BCRP-remmers, zoals ciclosporine. Wanneer vermijden niet mogelijk is de patiënt extra controleren op bijwerkingen.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens. Op grond van het werkingsmechanisme is het mogelijk dat niraparib schade toebrengt aan de vrucht.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Bij een vruchtbare vrouw vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten en tevens tijdens de behandeling en gedurende 6 maanden na de behandeling adequate anticonceptieve maatregelen nemen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onbekend. Bij dieren, bij subtherapeutische doseringen, schadelijk gebleken (waaronder ernstige oogmisvormingen, vertebrale en ribmisvormingen, viscerale en skelet-afwijkingen). Gezien het werkingsmechanisme van olaparib wordt schade aan de foetus verwacht bij inname door een zwangere vrouw.
Advies: Niet gebruiken tijdens zwangerschap.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten bij alle pre-menopauzale vrouwen. Vruchtbare vrouwen en mannen dienen adequate anticonceptieve maatregelen (twee vormen) te nemen gedurende en tot ten minste 6 maanden (vrouw) en 3 maanden (man en vrouwelijke partner) na de behandeling. Als gevolg van de mogelijke interactie van olaparib met hormonale anticonceptiva, een niet-hormonale anticonceptiemethode toevoegen en overwegen om regelmatig een zwangerschapstest uit te voeren. Overweeg bij vrouwen met hormoon-afhankelijk mammacarcinoom om twee niet-hormonale anticonceptiemethoden toe te laten passen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren, alleen in zeer hoge doses of in voor het moederdier toxische doseringen, schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Farmacologisch effect: Op theoretische gronden is vanwege het werkingsmechanisme schadelijkheid te verwachten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie en daarnaast tot ten minste 3 maanden (vrouwen) of tot ten minste 6 maanden (mannen) ná de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren bij subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken (waaronder embryofoetale dood, ernstige oogmisvormingen, gespleten borstbeen, vergroeide cervicale wervelkolom). Gezien het werkingsmechanisme van talazoparib wordt schade aan de foetus verwacht bij inname door een zwangere vrouw.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Uit dieronderzoek is een deels reversibele verminderde mannelijke vruchtbaarheid gebleken.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten bij alle pre-menopauzale vrouwen. Vrouwen en mannen (ook na een vasectomie) dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 7 maanden (vrouw) of 4 maanden (man) na de behandeling. Overweeg bij vrouwen met hormoon-afhankelijk mammacarcinoom om twee niet-hormonale anticonceptiemethoden toe te laten passen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens en gedurende één maand na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: Gezien de goede orale absorptie en de farmacologische eigenschappen worden schadelijke effecten verwacht.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd gedurende en tot 1 maand na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, bij de mens. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens en gedurende ten minste 1 maand na de behandeling.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
- matige tot ernstige leverinsufficiëntie (5× ULN);
- matige tot ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min).
Contra-indicaties
- duidelijke beenmergdepressie als gevolg van een behandeling met oncolytica of radiotherapie;
- overgevoeligheid voor acridinederivaten.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer vóór aanvang van de behandeling het volledige bloedbeeld en tijdens de behandeling in de eerste maand wekelijks, vervolgens gedurende 10 maanden maandelijks en daarna periodiek en op klinische indicatie. In klinisch onderzoek waren de waarden vlak vóor de behandeling: absoluut aantal neutrofielen ≥ 1,5 × 109/l, aantal bloedplaatjes ≥ 100 × 109/l en Hb ≥ 5,6 mmol/l of ≥ 6,2 mmol/l. Hematologische toxiciteit treedt doorgaans vroeg in de behandeling op; de mediane tijd tot het optreden van neutropenie is ca. 27 dagen, trombocytopenie ca. 22 dagen en anemie ca. 42 dagen. Bij een lichaamsgewicht < 58 kg of baseline aantal bloedplaatjes < 180 × 109 is er sprake van een toegenomen kans op het optreden van trombocytopenie gedurende de behandeling, waaronder ook een kanstoename op graad 3/4 (CTCAE) toxiciteit (hogere kans dan beschreven in rubriek Bijwerkingen). Bij hematologische toxiciteit kan dosisverlaging, onderbreking of staken van de behandeling nodig zijn. Staak de behandeling indien een ernstige hematologische toxiciteit, waaronder pancytopenie, aanhoudt en niet binnen 28 dagen na onderbreking van de therapie verdwijnt.
Hypertensie (incl. hypertensieve crisis) komt vaak voor bij gebruik van niraparib. De behandeling alleen beginnen als de bloeddruk goed onder controle is. De bloeddruk in de eerste twee maanden wekelijks, en daarna in het eerste jaar maandelijks (bv. op dag 1 van iedere cyclus) en daarna periodiek controleren. Behandel hypertensie met hypertensiva en pas zo nodig de dosering van niraparib aan. De behandeling staken indien de bloeddruk niet adequaat onder controle kan worden gehouden.
Myelodysplastisch syndroom (MDS) en acute myeloïde leukemie (AML) zijn in de klinische onderzoeken en na het op de markt brengen gemeld en waren kenmerkend voor secundaire, aan de kankertherapie gerelateerde MDS/AML. De duur van behandeling met niraparib voordat een patiënt MDS/AML ontwikkelde, varieerde van 0,5 maanden tot > 4,9 jaar. Alle patiënten hadden platinabevattende chemotherapieregimes gekregen en vele anderen ook andere DNA-beschadigende middelen en radiotherapie. Bij bevestiging van de diagnose secundair MDS of AML de behandeling definitief stopzetten.
Gevallen van het posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES) zijn gemeld. PRES is een zeldzame, reversibele neurologische aandoening, die zich uit met snel ontwikkelende klachten als convulsies, hoofdpijn, veranderde psychische toestand, visuele stoornis of corticale blindheid en hypertensie. In geval van PRES de behandeling staken. Het is niet bekend of de behandeling veilig kan worden herstart bij patiënten die PRES hebben doorgemaakt.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen klinische gegevens beschikbaar over het gebruik bij:
- patiënten met een ECOG-prestatiestatus 2 tot 4;
- een ernstige leverfunctiestoornis;
- een ernstige nierfunctiestoornis (incl. toepassing van hemodialyse);
- kinderen (< 18 jaar).
Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen ≥ 75 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege de kans op hematologische toxiciteit bij aanvang van de behandeling én gedurende de eerste 12 maanden het volledige bloedbeeld maandelijks controleren en daarna periodiek. De behandeling alléén beginnen bij normale waarden voor hemoglobine-, trombocyten- en neutrofielenconcentratie of CTCAE-graad 1. Bij ontstaan van ernstige hematologische toxiciteit of bij afhankelijkheid van bloedtransfusies, de behandeling onderbreken en adequate hematologische monitoring starten. Indien na 4 weken onderbreking de bloedparameters nog steeds afwijkend zijn, wordt een beenmerganalyse en/of cytogenetische bloedanalyse aangeraden. Bij minder ernstige anemie kan ook de dosis worden verlaagd, zie ook de rubriek Dosering.
Vooral in aanwezigheid van risicofactoren kunnen myelodysplastisch syndroom (MDS)/acute myeloïde leukemie (AML) optreden. Bij het ontstaan van deze aandoeningen de behandeling met olaparib staken. Risicofactoren zijn dragerschap van een kiembaan borstkankergen 1 of 2 (gBRCA1/2-)mutatie, een voorgeschiedenis van een maligniteit of beenmergdysplasie, het gelijktijdig gebruik van andere DNA-verstorende middelen en/of radiotherapie en eerder gebruik van platinabevattende therapie. De incidentie is < 1,5%, maar deze is hoger (ca. 8%) bij BRCAm-patiënten met platinasensitief recidiverend ovariumcarcinoom die ten minste twee eerdere therapielijnen platinabevattende chemotherapie krijgen. De meeste gevallen verlopen fataal. De behandelduur van patiënten die MDS/AML ontwikkelden varieerde van < 6 maanden tot > 4 jaar.
Veneuze trombo-embolische voorvallen (VTE), met name longembolie, zijn gemeld. Controleer op klinische tekenen en symptomen van veneuze trombose en longembolie, in het bijzonder bij een voorgeschiedenis van VTE. VTE komt vaker voor bij patiënten met mCRPC in vergelijking met de andere geregistreerde indicaties.
Vanwege de kans op pneumonitis, de behandeling staken en pneumonitis uitsluiten bij het ontstaan van nieuwe of verergerende ademhalingssymptomen (dyspneu, hoest, koorts) of als een radiologische abnormaliteit optreedt. Predisponerende factoren voor longtoxiciteit zijn een onderliggende longziekte incl. maligniteit en/of metastasen in de longen, een voorgeschiedenis van roken en/of eerdere chemotherapie en radiotherapie.
Bij klinische symptomen of tekenen van hepatotoxiciteit de patiënt onmiddellijk klinisch beoordelen en een leverfunctietest uitvoeren. Bij vermoedelijke geneesmiddelgeïnduceerde leverschade ('DILI') de behandeling onderbreken. Bij ernstige DILI definitief staken overwegen.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen en/of vrouwen: zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de werkzaamheid of veiligheid bii herhaalde onderhoudsbehandeling na een eerste of opvolgend recidief bij ovariumcarcinoom, over herhaalde behandeling van mammacarcinoom of over herhaalde behandeling bij prostaatcarcinoom. Er zijn relatief weinig gegevens over het gebruik bij somatische BRCA-gemuteerde tumoren. Er zijn zeer weinig gegevens bij een ECOG-performancestatus van 2 tot 4. Er zijn weinig klinische gegevens bij ouderen (≥ 75 j.) en niet-blanke patiënten; er is echter geen aanpassing van de aanvangsdosis nodig. Gebruik bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) of ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≤ 30 ml/min) wordt ontraden, vanwege onvoldoende gegevens; olaparib alleen toedienen bij ernstige nierinsufficiëntie na zorgvuldige afweging en onder nauwgezette controle. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaar zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire toxiciteit: anagrelide is een remmer van fosfodi-esterase III is en heeft daardoor positief inotrope en chronotrope effecten. Ernstige cardiovasculaire bijwerkingen zijn gemeld, zowel bij patiënten met als zonder cardiale voorgeschiedenis en na normale eerdere cardiovasculaire onderzoeken. Verricht cardiovasculair onderzoek (incl. ECG en echocardiografie) vóór én op indicatie tijdens de behandeling. Monitor nauwlettend op effect op het QT-interval. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging. Informeer naar plots overlijden van familieleden op jonge leeftijd, omdat dit een indicatie kan zijn van een aangeboren verlengde QT-tijd.
Pulmonale hypertensie is gemeld; controleer op symptomen van een onderliggende cardiopulmonale aandoening voorafgaand aan en tijdens behandeling.
Monitoring: tijdens behandeling is tevens klinische controle noodzakelijk op leverenzymen (ASAT, ALAT), nierfunctie (serumcreatinine, -ureum) en het volledig bloedbeeld incl. tellingen van bloedcellen (hemoglobine, witte bloedcellen en trombocyten). Het trombocytenaantal zal binnen 4 dagen na staken van de behandeling toenemen en zal daarna in 10–14 dagen terugkeren naar waarden van vóór de behandeling. Controleer bovendien regelmatig de elektrolyten, vooral kalium, calcium en magnesium. Wees voorzichtig bij lever- of nierinsufficiëntie (zie ook Contra-indicaties); gebruik van anagrelide bij verhoogde transaminasewaarden (> 5× ULN) wordt afgeraden.
Trombotisch risico: vermijd abrupt staken van de behandeling vanwege de kans op het plotseling toenemen van het aantal trombocyten, wat kan leiden tot mogelijk fatale trombotische complicaties, zoals cerebraal infarct. Informeer de patiënt over vroege tekenen en symptomen van trombotische complicaties, zoals ernstige hoofdpijn, duizeligheid, wazig zien of doof of tintelend gevoel in de ledematen.
Pediatrische patiënten: wees voorzichtig bij toepassing bij kinderen < 18 jaar, omdat er weinig gegevens zijn over het gebruik bij deze leeftijdsgroep (zie Doseringen).
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer regelmatig het volledige bloedbeeld in verband met beenmergremming, die ook na staken van de therapie nog kan optreden. Op grond hiervan kan onderbreking van de behandeling, dosisaanpassing of verlenging van het therapie-vrije interval nodig zijn. Leukocyten en trombocyten hebben een nadir tussen dag 5–12 en een volledig herstel op dag 25.
Controleer regelmatig de leverfunctie en nierfunctie vóór en tijdens de behandeling, overweeg een dosisverlaging bij duidelijke afwijkingen.
Controleer in verband met cardiale toxiciteit regelmatig het hartritme en voor iedere toediening de kaliumspiegel; corrigeer hypokaliëmie voor starten van de toediening.
Evalueer de elektrolytenbalans voor iedere toediening.
Ter preventie van hyperurikemie door tumorlysissyndroom maatregelen nemen ter preventie van stijging van de urinezuurspiegel (profylaxe met allopurinol, hydratie en alkaliseren van de urine).
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer het volledige bloedbeeld bij aanvang van én gedurende de behandeling maandelijks en op klinische indicatie, het volledige bloedbeeld. Start de behandeling alléén bij normale waarden voor hemoglobine-, trombocyten- en neutrofielenconcentratie of CTCAE-graad 1. Bij ontstaan van hematologische toxiciteit de behandeling onderbreken en na herstellen van de bloedwaarden de behandeling voortzetten met een lagere dosis.
De incidentie van myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie in klinische onderzoeken met talazoparib was < 1%. Mogelijke risicofactoren voor de ontwikkeling van myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie zijn o.a. eerdere behandeling met platinabevattende chemotherapie, andere DNA-verstorende middelen en/of radiotherapie. Bij ontstaan van deze aandoeningen de behandeling met talazoparib staken.
Bij de combinatie met enzalutamide bij prostaatcarcinoom werd meer kans op veneuze trombo-embolische voorvallen gemeld. Controleer de patiënt op symptomen en klachten van veneuze trombo-embolie of longembolie en behandel indien klinisch aangewezen.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: de effectiviteit en veiligheid zijn niet onderzocht bij kinderen < 18 jaar, bij een patiënten met een creatinineklaring < 15 ml/min of die hemodialyse ondergaan, en bij de indicatie prostaatcarcinoom bij patiënten met een verminderde leverfunctie.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met niraparib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met anagrelide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met amsacrine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergifitiging met talazoparib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Niraparib is een remmer van poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1 en PARP-2), enzymen die nodig zijn voor een efficiënt herstel van enkelstrengs DNA-breuken (ESBs). Remming van PARP leidt tot de ophoping van ESBs die uiteindelijk dubbelstrengs DNA-breuken (DSBs) worden wanneer de cellen proberen te delen. Dit leidt tot DNA-schade, apoptose en celdood. De werking van niraparib is aangetoond in tumorcellijnen met óf zonder deficiënties in de BRCA1 of BRCA2 tumorsuppressorgenen.
Kinetische gegevens
F | ca. 73%. |
T max | ca. 3 uur. |
Overig | Er is een extensieve distributie van niraparib over de weefsels; het Vd/F bij kankerpatiënten is 1311 liter. |
Metabolisering | in de lever door carboxylesterase en vervolgens glucuronidase tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | met de urine ca. 48% (vnl. als metabolieten), met de feces ca. 39% (onveranderd). |
T 1/2el | 48–51 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Olaparib is een krachtige remmer van poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1, PARP-2 en PARP-3), enzymen die nodig zijn voor een efficiënt herstel van enkelstrengs DNA-breuken (ESBs). Remming van PARP leidt tot de ophoping van ESBs, die uiteindelijk dubbelstrengs DNA-breuken (DSBs) worden wanneer de cellen proberen te delen. Kankercellen zonder functionele genen BRCA1 of 2 zijn niet in staat om deze DSBs te repareren, aangezien ze geen functioneel homologe recombinatie reparatiemechanisme hebben. Dit leidt tot een verhoogde genomische instabiliteit, wat resulteert in celdood.
Kinetische gegevens
T max | ca. 1½ uur, ca. 4 uur bij inname met voedsel (zonder significante verhoging van de blootstelling). |
V d | 2,3–2,4 l/kg. |
Metabolisering | uitgebreid in de lever, vnl. via CYP3A4/5. |
Eliminatie | met de feces ca. 42%, met de urine ca. 44%; vnl. als metabolieten. |
T 1/2el | ca. 15 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anagrelide is een remmer van cyclisch AMP-fosfodi-esterase III. Het onderdrukt in vitro de expressie van transcriptiefactoren, zoals GATA-1 en FOG-1, die noodzakelijk zijn voor megakaryocytopoëse. Dit resulteert in een verminderde trombocytenproductie. Het remt in vitro de vorming van trombocyten door vertraging van de rijping van megakaryocyten door vermindering van hun grootte en ploïdie. Mogelijk is dit een gevolg van de specifieke remming van de c-MPL-receptor van trombopoëtine door anagrelide. Werking: na 14–21 dagen. Werkingsduur: < 4 dagen na staken van de behandeling zal het trombocytenaantal toenemen en daarna in 10–14 dagen terugkeren naar waarden van vóór de behandeling.
Kinetische gegevens
Resorptie | ≥ 70%. |
T max | ca. 1 uur. |
Metabolisering | uitgebreid, vnl. via CYP1A2 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | voornamelijk als metabolieten, deels met de urine; < 1% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | ca. 1,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Synthetisch acridinederivaat. Amsacrine verhindert de synthese van DNA, terwijl de RNA-synthese niet wordt aangetast. Er treden DNA–fragmentatie en chromosomale veranderingen op.
Kinetische gegevens
V d | 1,5–2 l/kg. |
Overig | bij dieren dringt het door in het centrale zenuwstelsel. |
Eiwitbinding | ca. 98%. |
Metabolisering | vnl. in de lever tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | via de gal (inactieve metabolieten). |
T 1/2el | 6–9 uur; tot meer dan 17 uur bij leverinsufficiëntie. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Talazoparib is een remmer van poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1, PARP-2). Deze enzymen zijn nodig voor een efficiënt herstel van enkelstrengs DNA-breuken (ESBs). Remming van PARP leidt tot de ophoping van ESBs, die uiteindelijk dubbelstrengs DNA-breuken (DSBs) worden wanneer de cellen proberen te delen. Kankercellen zonder functionele genen BRCA1 of 2 zijn niet in staat om deze DSBs te repareren, aangezien ze geen functioneel homoloog recombinatie-reparatiemechanisme hebben. Dit leidt tot een verhoogde genomische instabiliteit, wat resulteert in celdood.
Bij de behandeling van prostaatcarcinoom in combinatie met enzalutamide (androgeenreceptor (AR)-blokker) onderdrukt remming van AR-signalering de expressie van homologe recombinatie reparatie (HRR)-genen, waaronder BRCA1. Dit leidt tot een verhoogde gevoeligheid van de kankercel voor PARP-remming. PARP1-activiteit is nodig voor een maximale werking van de AR. Remming van PARP door talazoparib vermindert de AR-signalering en verhoogt de gevoeligheid voor AR-blokkers. Klinische resistentie tegen AR-blokkade gaat soms gepaard met co-deletie van RB1 en BRCA2, wat gepaard gaat met een verhoogde gevoeligheid voor PARP-remming.
Kinetische gegevens
F | minimaal 41%. |
T max | 1–2 uur, 4 uur bij gelijktijdige inname van een vetrijke, calorierijke maaltijd (mate van blootstelling ongewijzigd). |
V d | 6 l/kg. |
Metabolisering | in zeer geringe mate in de lever. |
Eliminatie | ca. 69% met de urine (waarvan 55% onveranderd) en ca. 20% met de feces (waarvan 14% onveranderd). Talazoparib is substraat voor Pgp en BCRP. |
T 1/2el | gem. 90 uur (32–148). |
Overig | De 'steady state'-plasmaconcentratie wordt bij monotherapie bereikt binnen 2–3 weken, en in combinatie met enzalutamide binnen ca. 9 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
niraparib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
olaparib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
anagrelide hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
amsacrine hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
talazoparib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk