Samenstelling
Fycompa Aanvullende monitoring Eisai
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 2 mg, 4 mg, 6 mg, 8 mg, 10 mg, 12 mg
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor oraal gebruik
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 340 ml (met 2 doseerspuiten voor orale toediening)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Taloxa Organon Pharma BV
- Toedieningsvorm
- Suspensie
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 230 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Tabs'
- Sterkte
- 600 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Diphantoïne (Na-zout) Aurobindo Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 5 ml
Diphantoïne Z (zuur) Aurobindo Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 23 mg, 46 mg, 69 mg, 92 mg
Overeenkomend met resp. 25 mg, 50 mg, 75 mg en 100 mg fenytoïnenatrium.
Epanutin (Na-zout) Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
Fenytoïne suspensie FNA (als zuur) Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Suspensie
- Sterkte
- 15 mg/ml
Overeenkomend met met 16,5 mg/ml fenytoïnenatrium.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Oxcarbazepine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 300 mg, 600 mg
Trileptal Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Orale suspensie
- Sterkte
- 60 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 250 ml met 10 ml doseerspuit
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 300 mg, 600 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lamictal GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Dispers'
- Sterkte
- 2 mg, 5 mg, 25 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg
Lamotrigine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Dispers'
- Sterkte
- 5 mg, 25 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Advies
Felbamaat is bij Lennox-Gastautsyndroom één van de laatste therapeutische opties, omdat het minder veilig is en minder goed wordt verdragen dan andere anti-epileptica.
Felbamaat is bij andere vormen van epilepsie niet geïndiceerd.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme Fenytoïne is bij focale epilepsie geen alternatief voor de eerstekeusmiddelen, omdat het lastig is een constante therapeutische spiegel te verkrijgen.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproinezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Fenytoïne niet gebruiken bij aanvallen met een gegeneraliseerd begin, omdat het myoklone of absence-aanvallen kan verergeren.
(dreigende) Status epilepticus: Geef bij een epileptisch insult dat langer dan vijf minuten duurt offlabel midazolam nasaal, oromucosaal of intramusculair. Herhaal dit wanneer er vijf minuten na toediening nog symptomen zijn en verwijs met spoed naar de tweedelijnszorg. Diazepam rectiole is tweede keus bij volwassenen en een gelijkwaardig alternatief bij kinderen, en kan voor beide groepen in de thuissituatie soms eerste keus zijn als noodmedicatie. Overweeg in de tweede lijn bij voortdurende convulsieve status epilepticus indien deze niet met een benzodiazepine is onderdrukt: fenytoïne, offlabel valproïnezuur of offlabel levetiracetam (alle intraveneus).
De behandeling van ritmestoornissen is afhankelijk van de soort ritmestoornis, de prognose en het bestaan van objectieve klachten. Behandeling vindt voornamelijk plaats in de tweede- of derdelijnszorg. Deze is meestal medicamenteus met antiaritmica. Soms komen niet-medicamenteuze behandelopties in aanmerking, zoals elektrische cardioversie, katheterablatie, pacemaker of ICD. Zie voor meer informatie over de behandeling van een ventriculaire ritmestoornis de ESC-richtlijn: Ventricular arrhythmias and the prevention of sudden cardiac death en over de behandeling van een supraventriculaire stoornis de ESC-richtlijn: Supraventricular tachycardia.
Bij het voorschrijven van dit geneesmiddel dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Offlabel: De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Start bij patiënten met aanvallen met een onbekend begin met lamotrigine, levetiracetam of valproïnezuur. Kies in tweede instantie voor clobazam of topiramaat. Overweeg verwijzing naar de derde lijn voor een juiste classificatie na falen van twee anti-epileptica.
Bij juveniele myoclonus epilepsie bij jongens is een lage dosis valproïnezuur het middel van eerste keus als onderhoudsbehandeling. Combineer bij onvoldoende effect valproïnezuur met levetiracetam. Bij meisjes heeft monotherapie met lamotrigine, levetiracetam of topiramaat de voorkeur. Combineer bij onvoldoende effect het middel van eerste keus met levetiracetam.
Wees voorzichtig met lamotrigine bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin met myoklonieën, omdat het kan zorgen voor een toename van myoklonieën. Indien bij absences bij kinderen ethosuximide en valproïnezuur niet worden verdragen, heeft lamotrigine monotherapie de voorkeur.
Lamotrigine kan gebruikt worden als adjuvans bij het Lennox-Gastautsyndroom.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium behalve de kans op recidieven van manie en depressie, ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Lamotrigine is alleen effectief bevonden ter preventie van depressieve episoden bij een bipolaire stoornis en is minder geschikt wanneer snel resultaat gewenst is.
Indicaties
- Adjuvans bij focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundaire generalisatie bij patiënten ≥ 4 jaar;
- Adjuvans bij primaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij patiënten ≥ 7 jaar met idiopathische gegeneraliseerde epilepsie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvante behandeling bij het syndroom van Lennox-Gastaut bij falen van alle beschikbare anti-epileptica bij kinderen van 4 jaar of ouder.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Oraal
- Complexe focale (voorheen partiële) epilepsie;
- Tonisch-klonische aanvallen van gegeneraliseerde epilepsie;
- Ventriculaire aritmieën, in het bijzonder indien geïnduceerd door een overdosering met digitalis.
Parenteraal
- Controle van status epilepticus na inleidende medicatie met benzodiazepinen;
- Aritmieën als gevolg van overdosering met digitalis, die niet reageerden op andere anti-aritmische behandelingen of als alternatieve middelen niet worden verdragen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.
- Offlabel: trigeminusneuralgie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Epilepsie: Volwassenen en kinderen > 12 jaar: Adjuvans of monotherapie bij focale (voorheen partiële) en gegeneraliseerde epilepsie waaronder tonisch-klonische epilepsie; adjuvans of initiële therapie bij Lennox-Gastautsyndroom. Kinderen 2–12 jaar: Adjuvans bij focale en gegeneraliseerde epilepsie waaronder tonisch-klonische epilepsie; adjuvans bij Lennox-Gastautsyndroom; monotherapie bij absence epilepsie.
- Bipolaire stoornis: Volwassenen: Preventie van depressieve episode bij bipolaire-I-stoornis met voornamelijk depressieve episoden.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Focale aanvallen
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (incl. ouderen > 65 j.)
Begindosering: 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van de klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag; indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken ophogen. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren. Effectieve dosis: 4–12 mg (= 8–24 ml suspensie)/dag.
Patiënten 4–11 jaar
Met een gewicht ≥ 30 kg: begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van de klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag (= 8–16 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot max. 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten, met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht van 20 -30 kg: Begindosering: 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen in stappen van 1 mg/dag met tussenpozen van ten minste 1-2 weken titreren tot een onderhoudsdosis van 4–6 mg/dag (= 8–12 ml suspensie/dag); indien nodig in stappen van 1 mg met tussenpozen van ten minste 1-2 weken verder verhogen tot max. 8 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht < 20 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 2–4 mg/dag (= 4–8 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 0,5 mg verder verhogen tot max. 6 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (incl. ouderen > 65 j.)
Begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van max. 8 mg/dag; indien nodig in tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken ophogen. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren. Effectieve dosis: max. 8 mg (= 16 ml suspensie)/dag.
Patiënten 7–11 jaar
Met een gewicht ≥ 30 kg: begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag (= 8–16 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot max. 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht van 20–30 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–6 mg/dag (= 8–12 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg verder verhogen tot max. 8 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht < 20 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 2–4 mg/dag (= 4–8 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 0,5 mg verder verhogen tot max. 6 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Eén gemiste dosis hoeft men niet in te halen; bij meer dan één gemiste dosis gedurende een doorlopende periode van minder dan 5 halfwaardetijden (3 weken voor patiënten die geen perampanelmetabolisatie-inducerende anti-epileptica innemen, 1 week voor patiënten die perampanelmetabolisatie-inducerende anti-epileptica innemen) overwegen de behandeling opnieuw te beginnen vanaf het laatste dosisniveau. Indien langer dan 5 halfwaardetijden is gestopt, opnieuw vanaf de startdosering titreren.
Bij staken indien mogelijk geleidelijk afbouwen; als het absoluut nodig is kan men ook abrupt stoppen in verband met de lange halfwaarde tijd van perampanel.
Verminderde nierfunctie: Bij een lichte nierfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een matige of ernstige nierfunctiestoornis, of bij hemodialyse wordt gebruik afgeraden.
Verminderde leverfunctie: Bij een lichte of matige leverfunctiestoornis niet sneller dan elke 2 weken titreren met doses van 2 mg en is de max. dosering 8 mg (=16 ml suspensie)/dag. Bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt gebruik afgeraden.
Toediening: Eenmaal per dag innemen vóór het naar bed gaan, al dan niet met voedsel. De tablet niet kauwen of breken, maar heel doorslikken. De suspensie voor oraal gebruik vóór gebruik ten minste 5 seconden schudden.
Doseringen
Bij gelijktijdig gebruik met carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital of valproïnezuur moet de dosering van die stof met 20–30% worden verlaagd bij aanvang van de behandeling met felbamaat.
Adjuvante behandeling bij het syndroom van Lennox-Gastaut:
Kinderen: 4–14 jaar:
Begindosering 7,5 mg/kg lichaamsgewicht per dag tot 15 mg/kg per dag in 2–3 giften.
De dagdosering kan met intervallen van ten minste 1 week met 7,5–15 mg/kg worden verhoogd tot max. 45 mg/kg per dag; max. 3600 mg per dag. De onderhoudsdosering moet worden verdeeld in 3–4 giften.
Ouder dan 14 jaar:
Begindosering 600–1200 mg (= 5–10 ml suspensie) per dag in 2–3 giften; met intervallen van ongeveer 1 week kan deze met 600–1200 mg worden verhoogd tot max. 3600 mg per dag in 3–4 giften.
Bij verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 50 ml/min): begindosis halveren en vervolgens voorzichtig de dosis aanpassen.
Toediening: De suspensie goed schudden voor gebruik en doseren met de meegeleverde doseerspuit met maatverdeling van 0,1 ml; het streepje van 0,1 ml is geschikt voor het afmeten van 12 mg, het streepje van 0,5 ml voor 60 mg en het streepje van 5,0 ml voor 600 mg felbamaat.
De breukstreep is alleen bedoeld voor breken om het inslikken makkelijker te maken en niet om in gelijke doses te verdelen.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Fenytoïne van tdm-monografie.org.
NB: De dosering is aangegeven als fenytoïnenatrium.
Epilepsie
Volwassenen
Oraal: begindosering 75 mg 2×/dag en op geleide van de bloedspiegel geleidelijk (met intervallen van ten minste 7–10 dagen) verhogen met 50 mg.
Gebruikelijke onderhoudsdosering: 200–400 mg/dag in 1 dosis.
Kinderen
Oraal: begindosering 5 mg/kg/dag in 2 giften;
Onderhoudsdosering: 5–10 mg/kg/dag afhankelijk van de leeftijd.
Status epilepticus
Volwassenen
I.v.: 10–15 mg/kg lichaamsgewicht als eenmalige toediening met een max. snelheid van 50 mg/min (ca. 20 min voor een patiënt van 70 kg). Vervolgens overgaan op een lagere onderhoudsdosering van 100 mg elke 6–8 uur.
Ouderen
Vanwege de iets verminderde klaring kan een lagere of minder frequente dosering nodig zijn. Langzamere toediening (30 mg/min) is te prefereren.
Kinderen
I.v.: 10–15 mg/kg per dag, verdeeld over meerdere giften, toegediend met een snelheid van 0,5–1,5 mg/kg/min of 50 mg/min (kies hierbij de langzamere dosering) ; eventueel herhaaldosis van 1,5 mg/kg 30 minuten na de vorige dosis.
Neonaten
I.v.: 10–15 mg/kg per dag, toegediend met een snelheid van 0,5 mg/kg/min; de herhaal- of onderhoudsdosis is 5 mg/kg/dag.
Ventriculaire aritmie, m.n. bij intoxicatie door digoxine
Volwassenen
I.v.: begindosering 3,5–5 mg/kg, zo nodig 1× herhalen; een totale eenmalige startdosering van 700–1000 mg is gewoonlijk voldoende. Als aritmie niet reageert bij een plasmaconcentratie van 20 microg/ml dan is het onwaarschijnlijk dat een hogere concentratie wel effect zal sorteren. Langzame i.v.-toediening met een constante snelheid van 30–50 mg/min heeft de voorkeur.
Vervolgens oraal: eerste dag 1 g in 3 doses, de tweede en derde dag 300–600 mg per dag; daarna onderhoudsdosering van 200–400 mg in 1–4 doses.
Ouderen
Vanwege de iets verminderde klaring kan een lagere of minder frequente dosering nodig zijn. Langzamere toediening (30 mg/min) is te prefereren.
Kinderen
Begindosering: 10–15 mg/kg per dag in 2–3 doses.
Onderhoudsdosering: 5–10 mg/kg per dag in 2–3 doses.
Verminderde nierfunctie: Bij ernstige nierinsufficiëntie voorzichtig i.v. titreren.
Verminderde leverfunctie: Bij ernstige leverinsufficiëntie voorzichtig i.v. titreren.
Bij CYP2C9-polymorfisme: pas zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Toediening
- De tabletten met voldoende water innemen. Bij maagproblemen de tabletten innemen tijdens of direct na de maaltijd.
- Vanwege de hoge pH en de kans op lokale toxiciteit de injectievloeistof bij voorkeur toedienen via een veneuze katheter met een grote diameter in een grote perifere of centrale ader. I.v.-toediening kan via een langzame i.v.-bolus (toedieningssnelheid max. 50 mg/min) of via i.v.-infusie; snelle infusie kan cardiovasculaire bijwerkingen geven. Vanwege de lokale en cardiale toxiciteit de i.v.-toediening – indien mogelijk – zo snel als kan vervangen door orale toediening. Vóór iedere i.v.-injectie de doorgang van de i.v.-katheter testen met een steriele zoutoplossing. Om lokale irritatie te voorkomen vóór en na iedere i.v.-injectie de katheter spoelen met fysiologisch zout. Vóór toediening per infuus de injectievloeistof verdunnen in 50–100 ml fysiologisch zoutoplossing tot een eindconcentratie van ≤ 10 mg/ml; de toediening binnen één uur voltooien. I.v.-toediening is een noodprocedure en wordt bij voorkeur uitgevoerd onder continue ECG-registratie.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie op Oxcarbazepine van tdm-monografie.org.
Controle van de plasmaspiegel is niet routinematig nodig. Overweeg controle van de plasmaspiegel bij een verwachte verandering van de MHD-klaring, zoals bij verandering van nierfunctie, zwangerschap, interactie met leverenzym-inducerende middelen. Pas in die situaties de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel (2–4 uur na dosisinname gemeten) om de MHD-piekplasmaspiegel < 35 mg/l te houden.
De tabletten en orale suspensie zijn uitwisselbaar bij eenzelfde dosering.
De tabletten bevatten een breukstreep om het inslikken makkelijker te maken, en niet om de tablet in gelijke doses te verdelen.
Focale (voorheen partiële) epilepsie
Volwassenen
Begindosis: 300 mg 2×/dag (8–10 mg/kg/dag); geleidelijk wekelijks met max. 600 mg/dag verhogen tot een optimaal effect wordt verkregen, gewoonlijk bij 600–2400 mg per dag. Doses hoger dan 2400 mg per dag zijn niet systematisch onderzocht in klinisch onderzoek.
Kinderen > 6 jaar
8–10 mg/kg lichaamsgewicht per dag verdeeld over 2 doses. Indien nodig in stappen van max. 10 mg/kg per dag met tussenpozen van 1 week verhogen tot max. 46 mg/kg per dag. Therapeutische effecten zijn gezien bij een mediane onderhoudsdosis van ca. 30 mg/kg/dag.
Offlabel: Trigeminusneuralgie
Volwassenen
in onderzoek zijn toegepast 300-1800 mg/dag verdeeld over 2-3 doses, gewoonlijk 800 mg/dag.
Bij een nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min) de begindosis halveren.
Bij een milde tot matige leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Oxcarbazepine is niet onderzocht bij een ernstige leverfunctiestoornis.
HLA-B*1502-polymorfisme: pas zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Toediening: De tabletten kunnen met vloeistof, met of zonder voedsel worden ingenomen. De suspensie gedurende 10 seconden vóór inname krachtig schudden en vervolgens met de doseerspuit uit de fles halen; inname kan direct uit de spuit of na mengen in een klein glas water. De tabletten hebben een breukgleuf, die bedoeld is om de inname makkelijker te maken en niet om de tabletten in gelijke doses te verdelen.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Lamotrigine van tdm-monografie.org.
Bij herstarten van de behandeling ter vermindering van het risico op ernstige huiduitslag, opnieuw titreren volgens het aanbevolen insluipschema als het tijdsinterval sinds het stoppen groter is dan vijf halfwaardetijden. Als de berekende hoeveelheid niet uitkomt in hele tabletten het lagere aantal hele tabletten innemen; zie ook Toediening.
Epilepsie
Volwassenen en kinderen > 12 jaar
Monotherapie of als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: begindosering 25 mg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 50 mg 1×/dag gedurende 2 weken. Verder per 1–2 weken met max. 50–100 mg verhogen tot een onderhoudsdosering van 100–200 mg per dag in 1 of 2 giften, zo nodig tot 500 mg per dag.
In combinatie met valproïnezuur: begindosering 25 mg om de dag gedurende 2 weken, daarna 25 mg 1×/dag gedurende 2 weken. Vervolgens per 1–2 weken met max. 25–50 mg verhogen tot een onderhoudsdosering van 100–200 mg per dag in 1–2 giften.
Combinatietherapie zonder valproïnezuur en mét fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine of lopinavir/ritonavir: begindosering 50 mg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 50 mg 2×/dag gedurende 2 weken. Verder per 1–2 weken met max. 100 mg verhogen tot een onderhoudsdosering van 200–400 mg per dag in 2 giften; zo nodig tot 700 mg per dag. Bij onbekende interactie doseerschema gebruiken zoals met valproïnezuur.
Kinderen 2–12 jaar
Monotherapie bij typische absence epilepsie; of als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: 0,3 mg/kg per dag in 1–2 giften gedurende 2 weken, daarna 0,6 mg/kg per dag in 1–2 giften gedurende 2 weken. Vervolgens iedere 1–2 weken opbouwen met max. 0,6 mg/kg per dag tot optimale respons: gebruikelijke onderhoudsdosering als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: 1–15 mg/kg per dag in 1–2 giften; onderhoudsdosering als monotherapie bij typische absence epilepsie: 1–15 mg/kg per dag in 1–2 giften; (ook als adjuvans) max. 200 mg per dag.
Combinatie therapie met valproïnezuur: 0,15 mg/kg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 0,3 mg/kg 1×/dag gedurende 2 weken. Daarna iedere 1–2 weken opbouwen met max. 0,3 mg/kg tot optimale respons. Gebruikelijke onderhoudsdosering: 1–5 mg/kg per dag in 1 gift of verdeeld over 2 giften; max. 200 mg per dag.
Combinatietherapie zonder valproïnezuur en mét fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine of lopinavir/ritonavir: 0,6 mg/kg lichaamsgewicht per dag in 2 giften gedurende 2 weken, daarna 1,2 mg/kg per dag in 2 giften gedurende 2 weken. Daarna iedere 1–2 weken opbouwen met max. 1,2 mg/kg tot optimale respons; gebruikelijke onderhoudsdosering: 5–15 mg/kg in 1–2 giften; max. 400 mg per dag. Bij onbekende interactie doseerschema gebruiken zoals met valproïnezuur.
Bipolaire-I-stoornis, ter preventie van depressieve episode
Volwassenen ≥ 18 jaar
Monotherapie of als adjuvans zonder combinatie met valproïnezuur en zonder lamotrigine-glucuronideringsinduceerders: week 1–2: 25 mg 1×/dag; week 3–4: 50 mg/dag in 1–2 giften; week 5: 100 mg per dag in 1–2 giften; vanaf week 6: 200 mg/dag in 1–2 giften; dosisbereik 100–400 mg per dag. Indien vervolgens valproïnezuur wordt toegevoegd de lamotriginedosering halveren vanaf week 1. Indien een lamotrigine-glucuronideringsinduceerder en geen valproïnezuur wordt toegevoegd: afhankelijk van de dosering over een periode van 3 weken de lamotriginedosis geleidelijk verdubbelen tot max. 400 mg/dag.
In combinatie met valproïnezuur: week 1–2: 25 mg om de dag; week 3–4: 25 mg 1×/dag; week 5: 50 mg per dag in 1–2 giften; vanaf week 6: 100 mg/dag in 1–2 giften; max. 200 mg per dag. Indien vervolgens met valproïnezuur wordt gestopt, de lamotriginedosering verhogen naar 100 mg 2×/dag; als vóór het stoppen van valproïnezuur de lamotriginedosis al 200 mg per dag bedroeg, de dosering in week 1 verhogen naar 300 mg per dag en in week 2 verder naar 400 mg per dag.
Combinatietherapie zonder valproïnezuur en mét fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine of lopinavir/ritonavir: week 1–2: 50 mg 1×/dag; week 3–4: 50 mg 2×/dag; week 5: 100 mg 2×/dag; week 6: 150 mg 2×/dag; week 7 en verder: 200 mg 2×/dag. Indien vervolgens met de lamotrigine-glucuronideringsinduceerder wordt gestopt, de lamotriginedosering verlagen naar 300 mg per dag in week 2 en naar 200 mg per dag in week 3 en verder. Bij een lamotriginedosis voor staken van 300 mg per dag: de dosis verlagen naar 225 mg per dag in week 2 en 150 mg /dag in week 3 en verder. Bij een lamotriginedosering vóór staken van 200 mg per dag: de dosering verlagen naar 150 mg per dag in week 2 en 100 mg per dag in week 3 en verder.
Bij ouderen: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde nierfunctie: lagere onderhoudsdoseringen kunnen effectief zijn. Bij eindstadium van nierfalen, de startdosering lamotrigine afstemmen op de comedicatie.
Verminderde leverfunctie: bij een matige leverfunctie (Child-Pughscore 7-9), de start-, titreer- en onderhoudsdoseringen met circa 50% verlagen; bij een ernstige leverfunctie (Child-Pughscore graad 10-15) met 75%. Het titreren van de (onderhouds)dosering aanpassen op geleide van de klinische respons.
HLA-B*1502-polymorfisme: pas zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Gebruik van hormonale anticonceptie: Tijdens onderhoudsdosering zonder gebruik van additionele induceerders van de lamotrigine glucuronidering: bij starten met orale anticonceptie (continu anticonceptivum) zal op geleide van plasmaspiegels en/of klinische respons de onderhoudsdosering van lamotrigine meestal moeten verdubbelen; de dagdosis geleidelijk verhogen met 50–100 mg per week. Bij stoppen met orale anticonceptie de onderhoudsdosering halveren; de dagdosis geleidelijk verlagen met 50–100 mg per week over een periode van 3 weken. Monsters voor de bepaling van het lamotriginegehalte niet nemen tijdens de eerste week na het definitief staken met de anticonceptiepil.
Toediening: Disperstabletten mag men kauwen of innemen met water of oplossen in water. De tabletten niet delen om een gedeeltelijke dosering in te nemen. Als een berekende (kinder)dosering niet uitkomt in hele tabletten, een lagere dosering innemen die wel overeenkomt met hele tabletten. Indien een berekende dagdosis tussen de 1 en 2 mg ligt, een 2 mg tablet om de dag innemen. Een berekende dagdosering < 1 mg/dag kan niet worden toegediend.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): duizeligheid en slaperigheid.
Vaak (1-10%): veranderde eetlust, agressie, boosheid, angst, verwarde toestand, ataxie, dysartrie, evenwichtsstoornis, prikkelbaarheid, dubbelzien, wazig zien, vertigo, misselijkheid, rugpijn, gestoorde gang, vermoeidheid, gewichtstoename, vallen.
Soms (0,1-1%): hallucinaties, suïcide en suïcidaal gedrag.
Verder: Ernstige ongewenste huidreacties, waaronder geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS) en Stevens-Johnson-syndroom (mogelijk met fataal verloop).
Bij kinderen zijn slaperigheid, prikkelbaarheid, agressie en agitatie vaker waargenomen dan bij adolescenten en volwassenen.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): infecties van de bovenste luchtwegen bij kinderen, misselijkheid, braken, abdominale pijn, dyspepsie, gewichtsverlies, anorexia, slapeloosheid/slaperigheid, ataxie, duizeligheid, hoofdpijn, dubbelzien, visusstoornissen, vermoeidheid.
Soms (0,1-1%): hypofosfatemie, spraakstoornissen, depressie, angst, huiduitslag, abnormale gang.
(Zeer) zelden (< 0,1%): bloeddyscrasieën (aplastische anemie, trombocytopenie, leukopenie, pancytopenie), hepatotoxiciteit; (voor beide afwijkingen in 30% van de gevallen met fatale afloop), ernstige overgevoeligheidsreacties (toxische epidermale necrolyse, bulleuze eruptie, Stevens-Johnsonsyndroom), anafylactische shock, toename van de epilepsie-aanvallen.
Bijwerkingen
Maag-darmklachten zoals misselijkheid, braken, obstipatie, anorexie. Centrale en andere effecten op het zenuwstelsel: duizeligheid, ataxie, nystagmus, verwardheid, spraakstoornissen, tremor van de handen, slaperigheid, apathie, nervositeit, hallucinaties, visusstoornissen, neuropathie. Verder: tandvleeshyperplasie (vooral bij kinderen) vergroving van het gelaat, vergroting van lippen, hypertrichose. Anti-epileptica overgevoeligheidssyndroom (AHS, 'Antiepileptic Hypersensitivity Syndrome' (waaronder kunnen vallen verschijnselen zoals artralgie, eosinofilie, koorts, lymfadenopathie, huiderupties en gestoorde leverfunctie), periarteriitis nodosa, toxicodermie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS), allergische verschijnselen, waaronder lupus erythematodes, toxische epidermale necrolyse (TEN), exfoliatieve dermatitis en Stevens-Johnson-syndroom (SJS). (Ernstige) leverafwijkingen, hepatitis, acuut leverfalen. Beenmergdepressie, agranulocytose, neonatale hemorragische diathese, trombocytopenie, aplastische anemie, megaloblastaire anemie, leukocytose, erytrocytaire aplasie, splenomegalie. Vitamine D-deficiëntie met hypocalciëmie en osteomalacie; foliumzuurdeficiëntie, remming ADH-afgifte, hyperglykemie. Melding van verminderde minerale botdichtheid, osteomalacie, osteopenie, osteoporose en botbreuken. Interstitiële nefritis. Ernstige cardiotoxische reacties, verlengde AV-geleidingstijd, ventriculaire fibrillatie, moeilijke ademhaling. Abnormaal immunoglobuline, abnormale schildklierfunctie, afwijkende schildklierfunctietest, verhoogd γ-GT, ASAT, ALAT.
Na i.v.-toediening tevens: hypotensie (m.n. bij te snelle toediening) en asystolie/hartstilstand, collaps (SA/AV-blok, ventrikelfibrilleren) en/of centrale depressie; vertigo, smaakveranderingen, paresthesie, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP); in incidentele gevallen dyskinesie. Op de injectieplaats: lokale irritatie, ontsteking, weefselnecrose en huiderosie. Oedeem, verkleuring en pijn distaal van de injectieplaats ('purple glove syndrome').
Zwelling van het tandvlees komt vaker voor bij kinderen en bij een slechte mondhygiëne.
Hulpstoffen: Bij hoge doses of langdurig gebruik van propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, tevens: hyperosmolaliteit, melkzuuracidose, gestoorde nierfunctie, acuut nierfalen, cardiotoxiciteit, stoornissen van het centrale zenuwstelsel, ademhalingsdepressie, dyspneu, gestoorde leverfunctie, hemolytische reactie, hemoglobinurie, multiorgaanfalen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): vermoeidheid, duizeligheid, hoofdpijn, slaperigheid, maag-darmstoornissen, dubbelzien.
Vaak (1-10%): toenemend gewicht, hyponatriëmie, opwinding, emotionele labiliteit, verwardheid, depressie, apathie, geheugenverlies, ataxie, concentratiestoornissen, nystagmus, tremor, huiduitslag, alopecia, visusstoornissen, vertigo, asthenie. Spraakstoornissen.
Soms (0,1-1%): leukopenie, hypothyroïdie, hypertensie, urticaria, toename transaminasen en/of alkalische fosfatase. Vallen.
Zelden (0,01-0,1%): Beenmergdepressie, aplastische anemie, agranulocytose, pancytopenie, neutropenie, anafylactische reacties. Symptomen die lijken op het syndroom van inadequate secretie van ADH (met klachten als lethargie, misselijkheid, duizeligheid, vermindering van serumosmolaliteit, braken, hoofdpijn, verwardheid of andere neurologische klachten). Geneesmiddel-geïnduceerde huiduitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP). Vermindering van T4. Na langdurige behandeling: verminderde minerale botdichtheid, osteopenie, osteoporose en botbreuken.
Zeer zelden (< 0,01%): overgevoeligheid, waaronder stoornissen door multi-orgaanovergevoeligheid (met aantasting van bloed- en lymfestelsel, lever, spieren en gewrichten, zenuwstelsel, nieren, longen), aritmie, AV-blok, pancreatitis en/of verhoging van lipase en/of amylase, klinisch relevante hyponatriëmie met (met klachten als aanvallen, encefalopathie, bewustzijnsdaling, verwardheid, visusstoornissen, hypothyroïdie, braken, misselijkheid), trombocytopenie, hepatitis, angio-oedeem, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (Lyell-syndroom), erythema multiforme, SLE.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): huiduitslag, hoofdpijn.
Vaak (1-10%): irritatie, agressie, slaperigheid, slapeloosheid, agitatie, duizeligheid, tremor, misselijkheid, maag-darmklachten (incl. braken en diarree), droge mond, artralgie, (rug)pijn, vermoeidheid.
Soms (0,1-1%): ataxie, dubbelzien, wazig zien, alopecia, fotosensibilisatie.
Zelden (0,01-0,1%): Stevens-Johnsonsyndroom, onvaste gang, nystagmus, aseptische meningitis, conjunctivitis.
Zeer zelden (< 0,01%): bloedafwijkingen waaronder neutropenie, leukopenie, anemie, trombocytopenie, pancytopenie, aplastische anemie, agranulocytose. Hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH). Overgevoeligheidsreacties (waaronder koorts, lymfadenopathie, gezichtsoedeem, bloed- en leverafwijkingen, intravasculaire stolling en multipel orgaanfalen); ook huiduitslag is gemeld als onderdeel van een overgevoeligheidssyndroom. Toxische epidermale necrolyse, DRESS (Drug Reaction with Eosinophilia and Systemic Symptoms). Tics (motorisch en/of fonetisch), hallucinaties, verwarring, extrapiramidale symptomen, choreoathetose, toegenomen aanvalsfrequentie, verhoogde waarden op leverfunctietest, leverfalen, lupus-achtige reacties.
Verder is gemeld: pseudolymfoom, hypogammaglobulinemie, verergering van parkinsonisme. Na langdurige behandeling: afgenomen botmineraaldichtheid, osteopenie, osteoporose en botfracturen. Ernstige convulsies, soms leidend tot rabdomyolyse zijn in samenhang met lamotrigine voorgekomen.
Interacties
Invloed van andere anti-epileptica op perampanel
- Met CYP3A4-induceerder carbamazepine is een drievoudige verlaging gemeld, met oxcarbazepine en fenytoïne een tweevoudige verlaging. Bij toevoegen of stoppen met deze anti-epileptica dient men hiermee rekening te houden;
- Topiramaat verlaagt de plasmaconcentratie van perampanel met 20%.
Geen klinisch relevante invloed op de klaring hebben: clonazepam, levetiracetam, fenobarbital, topiramaat, zonisamide, clobazam, lamotrigine en valproïnezuur.
Invloed van perampanel op andere anti-epileptica
- Perampanel kan de concentratie oxcarbazepine met 35% verhogen.
Invloed van andere werkzame stoffen op perampanel
- Gelijktijdig gebruik met CYP3A-inducerende middelen (rifampicine, Hypericum) kan de plasmaconcentratie van perampanel verlagen;
- Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-remmers (ketoconazol) kan de AUC van perampanel verhogen met 20%.
Invloed van perampanel op andere werkzame stoffen
- In een dosering van 12 mg/dag kan perampanel het effect van orale progestageenbevattende geneesmiddelen verminderen en is aanvullende niet-hormonale anticonceptie (spiraaltje, condoom) aangewezen.
Hulpstoffen: Sorbitol in de suspensie (175 mg/ml) kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Felbamaat verhoogt door remming van de eliminatie de plasmaconcentratie van fenytoïne (20–60%) en valproïnezuur (> 18%) en verlaagt die van carbamazepine met ca. 25%, terwijl die van de actieve metaboliet carbamazepine-epoxide met 50% stijgt. Felbamaat verhoogt de beschikbaarheid van fenobarbital met 25%. Andersom kunnen carbamazepine en fenytoïne een plasmaconcentratiedaling van felbamaat veroorzaken tot 20%, fenobarbital doet dit met 35%. De bijwerkingen van carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne of valproïnezuur kunnen worden versterkt.
De werkzaamheid van orale anticonceptiva (gestodeen, ethinylestradiol) kan verminderen.
Hulpstof: Sorbitol in de suspensie kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Fenytoïne is een krachtige inductor van leverenzymen, zoals CYP3A4. Het enzyminducerende effect is na enkele dagen merkbaar. Na staken van fenytoïne kan het enzyminducerende effect tot enkele weken aanhouden. Verder is het een inductor en substraat van CYP2C19 en CYP2C9.
Fenytoïne en fenobarbital kunnen door enzyminductie elkaars spiegels doen dalen, maar bij gebruik van hoge doses ook doen stijgen. Carbamazepine kan de spiegel van fenytoïne verlagen. Combinatie met valproïnezuur en salicylaten hangt zowel samen met een lagere totaalspiegel van fenytoïne in plasma als met een hogere niet-plasma-eiwitgebonden fenytoïnespiegel, waardoor bij een gemeten lage plasmaspiegel toch een intoxicatie kan optreden. Daarnaast is er bij gelijktijdig gebruik van valproïnezuur risico op met valproaat-geassocieerde hyperammoniëmie, waardoor controle op verschijnselen en symptomen van hyperammoniëmie nodig is.
Verder is een groot aantal interacties met andere geneesmiddelen mogelijk. We noemen hier alleen de meest voorkomende geneesmiddelinteracties. De serumspiegel van fenytoïne kan stijgen door alcohol, antimycotica (itraconazol, fluconazol, voriconazol), (es)omeprazol, (prodrugs van) 5-fluoro-uracil (capecitabine, tegafur), erlotinib, amiodaron, nifedipine, diltiazem, fluoxetine, fluvoxamine, diazepam, cimetidine, tolbutamide, isoniazide, chlooramfenicol, trimethoprim, cotrimoxazol, felbamaat, oxcarbazepine, stiripentol, disulfiram, dexamethason, fenylbutazon, vitamine K-antagonisten en sulfadiazine.
De serumspiegel kan dalen door ciprofloxacine, rifampicine, ritonavir, vigabatrine, foliumzuur, diazoxide, sint-janskruid en chronisch alcoholgebruik (kortstondig alcoholgebruik kan het tegenovergestelde effect hebben). Ook diverse cytostatica kunnen de plasmaspiegel verlagen: bleomycine, cisplatine, carmustine, cyclofosfamide, cytarabine, dacarbazine, daunorubicine, doxorubicine, etoposide, hydroxycarbamide, mercaptopurine, methotrexaat in hoge dosering, tamoxifen, tioguanine, vinblastine, vincristine.
Door inductie kan de werking verminderen van o.a.: vitamine K-antagonisten, anticonceptiva, ulipristal (ook als noodanticonceptie), (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica (aripiprazol, broomperidol, haloperidol, risperidon, sertindol), corticosteroïden, andere anti-epileptica (als topiramaat, lamotrigine, lacosamide, perampanel, zonisamide), theofylline, verapamil, ivabradine, propafenon, disopyramide, HCV-middelen, HIV-middelen, immunosuppressiva (ciclosporine, tacrolimus, everolimus), direct werkende orale anticoagulantia (apixaban, edoxaban, dabigatran, rivaroxaban), caspofungine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, tyrosinekinaseremmers (als erlotinib, imatinib), irinotecan, alprazolam, midazolam, zolpidem, ticagrelor, atorvastatine, simvastatine, doxycycline, methadon en kinidine. Het gebruik van fenytoïne (in de afgelopen 4 weken) vermindert ook de werkzaamheid van de morning-afterpil met levonorgestrel; een verdubbeling van het aantal tabletten van de morning-afterpil met levonorgestrel kan dit effect tegen gaan; plaatsen van een koperspiraaltje door een arts heeft echter de voorkeur. De halfwaardetijd van kinidine daalt met 50% als fenytoïne gelijktijdig wordt gegeven.
De thyroxinespiegel kan toenemen door verdringing ervan uit de plasma-eiwitbinding.
Het effect van antihypertensiva, diuretica, digitalisglycosiden en kinidine kan worden versterkt door fenytoïne.
Het gebruik kan bepaalde laboratoriumbepalingen beïnvloeden.
De inname van calciumbevattende preparaten en fenytoïne over de dag verspreiden om absorptieproblemen te voorkomen.
Interacties
Oxcarbazepine en de actieve metaboliet zijn zwakke inductoren van CYP3A4, CYP3A5 en UDP-glucuronyltransferase; verder remmen ze CYP2C19. De plasmaconcentraties van middelen die worden gemetaboliseerd via CYP3A (immunosuppressiva als ciclosporine en tacrolimus, oestrogenen en progestagenen en sommige andere anti-epileptica als carbamazepine) kunnen verlaagd zijn bij gelijktijdig gebruik met oxcarbazepine. Hierdoor kan hormonale anticonceptie ineffectief worden en moet een andere betrouwbare anticonceptieve methode worden gebruikt. Bij gelijktijdig gebruik met middelen die door conjugatie via UDP-glucuronyltransferase worden uitgescheiden, duurt het bij wijzigingen in de dosering van oxcarbazepine 2–3 weken voordat het nieuwe niveau van inductie is bereikt. Voor middelen die voornamelijk via CYP2C19 worden omgezet (fenytoïne) kan bij gelijktijdig gebruik van hoge doses oxcarbazepine (> 1200 mg/dag) dosisverlaging nodig zijn.
Oxcarbazepine heeft minder vermogen tot interacties dan andere enzyminducerende anti-epileptica zoals carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital. Bij gelijktijdig gebruik van lamotrigine is er meer kans op bijwerkingen. De bij gelijktijdig gebruik verlaagde lamotrigineconcentratie, is mogelijk van betekenis bij kinderen. Interactie met MAO-remmers is theoretisch mogelijk.
Interacties
De glucuronidering (via UGTs) van lamotrigine wordt significant geïnduceerd door fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, primidon, rifampicine, atazanavir/ritonavir, lopinavir/ritonavir; zie de aangepaste dosering bij combinatie onder de rubriek Dosering. Bij toevoeging van resp. staken van atazanavir/ritonavir of lopinavir/ritonavir is eerst controle van de lamotrigine plasmaspiegel aangewezen om na te gaan of verhoging resp. verlaging van de lamotrigine dosering nodig is.
De glucuronidering van lamotrigine wordt significant geremd door valproïnezuur; deze vertraagt het metabolisme en verdubbelt bijna de halfwaardetijd.
Lamotrigine kan in enkele gevallen plasmaconcentraties van andere anti-epileptica verhogen (oxcarbazepine, topiramaat).
Gebruik van orale anticonceptiva kan de plasmaspiegel met 50% verlagen (door inductie van glucuronyltransferase); daarom is dosisaanpassing nodig en komt als orale anticonceptie alleen een continu anticonceptivum (zonder pilvrije week) in aanmerking. Ook gebruik van hormoonvervangende therapie bij overgangsklachten kan de plasmaspiegel verlagen, waardoor dosisaanpassing van lamotrigine nodig kan zijn.
Omdat lamotrigine een remmer is van Organic Transporter 2 (OCT2), kan het de plasmaspiegel verhogen van renaal geklaarde middelen die een substraat zijn van OCT2 (zoals metformine, gabapentine en varenicline).
Gelijktijdig gebruik met andere natriumkanaalblokkers kan het risico op cardiale voorvallen verhogen.
Zwangerschap
Teratogenese: Geen teratogene effecten bij dieren waargenomen.
Farmacologisch effect: Bij ratten teratogeniteit bij maternale toxische doses.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate niet-hormonale anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Felbamaat passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden, vanwege het risico van beenmergdepressie bij de foetus. Vermijd plotseling stoppen van de behandeling met anti-epileptica.
Overige: Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten gedurende behandeling en tot 1 maand erna een effectief anticonceptivum gebruiken; zie ook de rubriek Interacties. Heroverweeg de noodzaak van behandeling met anti-epileptica als de vrouw zwanger wil worden. Indien mogelijk heeft monotherapie met de kleinste effectieve dosis, de voorkeur.
Zwangerschap
Teratogenese: Gebruik van fenytoïne tijdens de zwangerschap is teratogeen. Er is twee- à driemaal meer kans op congenitale misvormingen (bekend als het foetaal hydantoïnesyndroom: gespleten verhemelte/lip, hartafwijkingen, prenatale groeideficiëntie, microcefalie, mentale retardatie, hypoplasie van nagels en vingers). De mate van risico voor de foetus door kortdurend gebruik in noodsituaties is niet bekend.
Farmacologisch effect: Pasgeborenen van moeders die fenytoïne gebruiken, hebben mogelijk meer kans op ontwikkelingsstoornissen; onderzoeken spreken elkaar tegen. Fenytoïne kan vitamine K-deficiëntie geven waardoor stollingsstoornissen bij de pasgeborene kunnen optreden. Verder kunnen voorkomen: hypocalciëmie en tetanie.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken in uitzonderingsgevallen bij epilepsie, als een veiliger alternatief niet mogelijke is en onder extra controles: bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosering; controleer de bloedspiegel. Door veranderingen van de farmacokinetiek van fenytoïne tijdens de zwangerschap daalt de plasmaconcentratie en is periodieke spiegelbepaling aanbevolen. Kinderen, geboren kort nadat de moeder fenytoïne heeft gebruikt, onderzoeken op tekenen van hemorragische diathese (en zo nodig vitamine K geven). Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is. Propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij voorkeur niet gebruiken.
Overig: Fenytoïne niet gebruiken bij vrouwen die zwanger kunnen worden, tenzij er geen alternatieve behandelopties zijn en het voordeel zwaarder weegt dan de risico's. Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten tijdens de behandeling en gedurende 1 maand na de laatste dosis effectieve niet-hormonale anticonceptie gebruiken: ten minste één effectieve methode (zoals een spiraaltje) of twee complementaire vormen van anticonceptie, waaronder een barrièremiddel. Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens; tot nu toe is bij monotherapie geen toename in de incidentie van misvormingen gezien; bij polytherapie (met name met valproïnezuur) is een toename van misvormingen gezien. Men kan een matig teratogeen risico niet uitsluiten. Bij dieren is de stof schadelijk gebleken (toegenomen embryonale sterfte, vertraagde groei en misvormingen).
Farmacologisch effect: Oxcarbazepine kan vitamine K-deficiëntie veroorzaken waardoor stollingsstoornissen bij de pasgeborene kunnen optreden. Kans op neurologische ontwikkelingsstoornissen kan niet worden uitgesloten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken: bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosering; controleer de bloedspiegel. Tijdens de zwangerschap verandert de farmacokinetiek. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels in de loop van de zwangerschap dalen. Dit kan leiden tot verminderde aanvalscontrole. Pas de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel van de actieve 10-monohydroxymetaboliet (MHD). Stel de dosering na de geboorte tijdig bij. Zorg voor foliumzuursuppletie: net als voor elke zwangere vrouw 0,4 mg/dag; alleen bij zwangeren met een bewezen foliumzuurtekort of met eerder een kind met een neuralebuisdefect (spina bifida) 5 mg/dag. Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten tijdens gebruik, effectieve anticonceptie toepassen, bij voorkeur niet-hormonaal, bijvoorbeeld intra-uteriene implantaten. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat oxcarbazepine de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen. Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een middel waarvan meer bekend is over de veiligheid.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn er geen aanwijzingen voor een substantiële toename in de kans op aangeboren afwijkingen. In combinatie met valproïnezuur is de kans op aangeboren afwijkingen wel verhoogd, tot meer dan 10%. Er zijn, op basis van beperkte informatie, geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op langetermijngevolgen van lamotrigine.
Farmacologisch effect: Bij dieren is ontwikkelingstoxiciteit gebleken. Lamotrigine heeft zwakke foliumzuurantagonerende eigenschappen. Gedurende de zwangerschap variëren de plasmaspiegels van lamotrigine aanzienlijk; na de geboorte kan een snelle stijging optreden.
Advies: Kan worden gebruikt: bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosis; controleer de bloedspiegel. Tijdens de zwangerschap verandert de farmacokinetiek. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels in de loop van de zwangerschap dalen. Dit kan leiden tot verminderde aanvalscontrole. Pas de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel. Stel de dosering na de geboorte tijdig bij. Zorg voor foliumzuursuppletie: net als voor elke zwangere vrouw 0,4 mg/dag; alleen bij zwangeren met een bewezen foliumzuurtekort of met eerder een kind met een neuralebuisdefect (spina bifida) 5 mg/dag.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend (bij de mens). Ja (bij dieren).
Farmacologisch effect: Risico voor zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden, vanwege het risico van beenmergdepressie en levertoxiciteit bij de zuigeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof); in kleine hoeveelheid (fenytoïne).
Farmacologisch effect: In normale therapeutische dosering waarschijnlijk geen effect.
Advies: Borstvoeding tijdens gebruik is mogelijk, mits onder controle op eventuele bijwerkingen bij de zuigeling. Propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij voorkeur niet gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, oxcarbazepine en de actieve metaboliet (MHD).
Farmacologisch effect: Bij de mens, relatief weinig ervaring, er zijn geen schadelijke effecten waargenomen.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding. Indien borstvoeding wordt gegeven de zuigeling controleren op bijwerkingen zoals slaperigheid en geringere gewichtstoename.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; meldingen van een lamotrigineconcentratie bij de zuigeling van max. 50% van die van de moeder. De relatieve kinddoseringen variëren sterk.
Farmacologisch effect: Mogelijk. Tijdelijke stijging van de leverenzymwaarden of milde trombocytose zijn gemeld.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af. Zuigeling controleren op bijwerkingen (leverfunctie, huiduitslag, sufheid en slecht drinken).
Contra-indicaties
In de voorgeschiedenis:
- bloeddyscrasie;
- verstoorde leverfunctie.
Contra-indicaties
- bloeddyscrasieën;
- acute intermitterende porfyrie.
Bij parenteraal gebruik tevens:
- sinusbradycardie;
- sinoatriaal blok;
- tweede- en derdegraads AV-blok;
- Adams-Stokessyndroom.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor eslicarbazepine.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controle op verschijnselen van suïcidaal gedrag wordt aanbevolen.
Overweeg bij agressieve symptomen dosisverlaging. Raadt patiënten aan om bij gedachten aan veroorzaken aan letsel bij anderen, veranderingen in stemming of gedragspatronen of dreigend gedrag de arts te waarschuwen; overweeg bij ernstige symptomen de behandeling te staken.
Ernstige huidreacties: Informeer de patiënt over de klachten en symptomen van de mogelijke ernstige ongewenste huidreacties waaronder DRESS (met o.a. koorts, huiduitslag met betrokkenheid van andere orgaanstelsels, lymfadenopathie, abnormale leverfunctietest en eosinofilie) en Stevens-Johnson-syndroom (met o.a. loslating van de huid (< 10%), erytheem (confluerend, snelle progressie, pijnlijke en atypische schietschijfachtige laesies en/of breed verspreide paars-rode maculae, bulleuze/erosieve verschijnselen in > 2 slijmvliezen); indien deze zich voordoen het gebruik onmiddellijk staken en een behandelalternatief overwegen. Na een ernstige reactie als DRESS of SJS op perampanel, bij deze patiënt perampanel nooit meer opnieuw inzetten.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van misbruik.
Patiënten met myoklonische aanvallen of absence-aanvallen monitoren tijdens gebruik.
Perampanel niet toepassen bij ernstig gestoorde leverfunctie, matig of ernstig gestoorde nierfunctie of hemodialyse. Overweeg de leverfunctie te bewaken bij stijging van leverenzymwaarden.
Bij overschakelen van comedicatie met niet-inducerende anti-epileptica naar enzyminducerende geneesmiddelen en vice versa de respons monitoren.
Bij staken van de behandeling, indien mogelijk de dagdosis geleidelijk afbouwen om de kans op rebound-aanvallen te beperken.
Met name bij ouderen is er meer kans op vallen.
Hulpstoffen: Benzoëzuur en natriumbenzoaat in de suspensie kan geelzucht bij pasgeborenen < 4 weken verergeren.
Onderzoeksgegevens: Bij ouderen is voorzichtigheid geboden, omdat maar weinig patiënten > 65 jaar zijn onderzocht. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen jonger dan 4 jaar bij partiële aanvallen en ook niet bij kinderen jonger dan 7 jaar bij primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Waarschuwingen en voorzorgen
De patiënt voor de behandeling op de hoogtestellen van de zeer ernstige bijwerkingen, als aplastische anemie en leverinsufficiëntie, die fataal kunnen zijn.
Hematologisch bloedbeeld en leverfunctietesten (ASAT, ALAT, bilirubine) vóór het begin en gedurende de behandeling elke 2 weken bepalen. Bij verschijnselen zoals ecchymose, petechiën, bloedingen of verschijnselen van infectie en/of anemie onmiddellijk het bloedbeeld controleren; bij icterus, anorexia, misselijkheid, braken en bij abdominale pijn de leverfunctie. Bij neutropenie (neutrofielen < 1500/mm³) en/of trombocytopenie (trombocyten < 150.000/mm³) of bij klinisch significante leverfunctiestoornissen de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij bewezen overgevoeligheidsreacties op andere carbamaten. Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de behandeling onmiddellijk staken.
De dosering niet abrupt staken, tenzij noodzakelijk en onder nauwgezet medisch toezicht.
Zorg voor een goede hydratie van de patiënt om het risico van kristalurie te verkleinen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Voor vrouwen die zwanger kunnen worden, zie de rubriek Zwangerschap.
De veiligheid en werkzaamheid is niet vastgesteld bij kinderen < 4 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een CYP2C9-polymorfisme. Het bepalen van serumspiegels is een belangrijk onderdeel van de behandeling in verband met individuele verschillen in metabolisme en de geringe therapeutische breedte. Bij situaties waarin het evenwicht tussen de totale en de vrije fractie is verstoord, zoals bij nier- of leverziekte of hypoalbuminemie en bij interacties met geneesmiddelen die fenytoïne uit de eiwitbinding kunnen verdringen, ook de bepaling van de concentratie vrij fenytoïne overwegen. Bloedafname dient op standaard tijdstippen plaats te vinden. Bij omschakeling van of naar een ander product dat fenytoïne bevat (m.n. bij omschakeling van Na-zout naar zuur en v.v.) de serumspiegel nauwkeurig vervolgen; zelfs geringe verschillen in biologische beschikbaarheid kunnen relatief grote verschuivingen in de plasmaspiegels veroorzaken.
Fenytoïne kan absences en myoklonische aanvallen versnellen of verergeren.
Tijdens behandeling is controle op suïcidaal gedrag aangewezen.
Bij huiduitslag en het anti-epileptica overgevoeligheidssyndroom (AHS/HHS/DRESS) het gebruik stopzetten. Het hoogste risico op ernstige huiduitslag als Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN) is in de eerste behandelweken. Anti-epileptica overgevoeligheidssyndroom (AHS, HSS) en geneesmiddelreactie met eosinofilie en systemische verschijnselen (DRESS) kunnen fataal of levensbedreigend zijn en treden gewoonlijk 2-4 weken na eerste blootstelling op, maar kunnen ook na 3 maanden of later optreden. Er is meer kans op AHS bij mensen met een zeer donkere huidskleur, met een onderdrukt immuunsysteem of bij een voor- of familiegeschiedenis van AHS. Combinatie van fenytoïne met craniale bestraling en reductie van corticosteroïden is in verband gebracht met erythema multiforme en/of Stevens-Johnsonsyndroom. Als de huiduitslag exfoliatief, paarsachtig of bolvormig is of bij een vermoeden van lupus erythematodes, SJS of TEN: nooit meer behandeling met fenytoïne hervatten. Opnieuw herstarten na het optreden van milde huiduitslag mag nadat de uitslag volledig is verdwenen. Als de huiduitslag weer terugkeert, is gebruik van fenytoïne gecontra-indiceerd.
Bij HLA-B*1502-positieve polymorfismen neemt de kans op levensbedreigende cutane bijwerkingen toe. Patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling screenen op HLA-B*1502 in verband met meer kans op SJS/TEN; bij een positieve testuitslag middelen als fenytoïne die SJS/TEN als bijwerking hebben, vermijden.
Bij dragers van het CYP2C9*2- of CYP2C9*3-allel met verminderde functie (poor metabolizers van CYP2C9-substraten) zijn de plasmaconcentraties fenytoïne verhoogd; bewaking van de klinische respons is aanbevolen en eventueel ook van de plasmaconcentraties fenytoïne. Aziatische patiënten hebben een verhoogd risico op ernstige huidreacties (vastgesteld bij dragers van het CYP2C9*3-allel met verminderde functie).
Bij symptomen van angio-oedeem zoals zwelling van het gelaat of van de periorale of bovenste luchtwegen, direct de behandeling staken.
Bij acute levertoxiciteit (kan verband houden met AHS/DRESS) de behandeling direct staken en fenytoïne niet opnieuw toedienen. De kans op hepatotoxiciteit en andere overgevoeligheidsreacties is groter bij patiënten met een zwarte huidskleur.
Bij craniale bestraling en geleidelijke reductie van corticosteroïden is voorzichtigheid geboden met fenytoïne(-achtige stoffen) omdat mogelijk een verband bestaat met het ontstaan van de bovengenoemde ernstige huidafwijkingen.
Hyperglykemie is gemeld. Bij diabetes-mellituspatiënten kan het glucoseconcentraties verhogen.
Bij nierinsufficiëntie, acute hepatitis en hypalbuminemie kan het nodig zijn de dosis te verminderen.
In verband met mogelijk uitlokken van status epilepticus dient orale toediening geleidelijk te worden gestaakt.
Overweeg om bij vrouwen die zwanger kunnen worden vóór aanvang van de behandeling een zwangerschapstest uit te voeren. Informeer de vrouw over de risico's van zwangerschap en wijs op het belang van effectieve niet-hormonale anticonceptie; zie verder onder de rubriek Zwangerschap.
Het intraveneus toedienen van fenytoïne (bij voorkeur via een veneuze katheter) is een noodprocedure; continue ECG-registratie en bewaking van de ademhaling wordt aangeraden. Cardiotoxische reacties zijn gemeld, ook bij patiënten zonder onderliggende hartaandoening en bij gebruik van de aanbevolen i.v.-dosis en infusiesnelheid. Verlaging van de infusiesnelheid of staken van de toediening kan nodig zijn. Oude en ernstig zieke patiënten hebben meer kans op cardiotoxische reacties. Wees voorzichtig bij patiënten met hypotensie en/of ernstige hartinsufficiëntie. Subcutane, perivasculaire en intramusculaire toediening dient te worden vermeden vanwege het hoge alkalische karakter van de oplossing.
Hulpstoffen
- Wees voorzichtig met ethanol, in de Epanutin injectievloeistof, bij alcoholisme, zwangerschap, lactatie en jonge kinderen. Ethanol kan een effect op andere medicatie hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals ethanol of propyleenglycol, bevatten.
- Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij kinderen < 5 jaar, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten. Propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken met extra controle op achteruitgang. Bij hoge doses of langdurig gebruik zijn van propyleenglycol, in de Epanutin injectievloeistof, diverse bijwerkingen gemeld.
Dit middel heeft een grote invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij geleidingsstoornissen van het hart, ernstige hart- en vaatziekten, nierfunctiestoornissen (creatinineklaring < 30 ml/min; met name bij de startdosis en bij optitreren), ernstige leverfunctiestoornissen en bij ouderen. Controleer plasmaspiegels (MHD) bij mensen met een gestoorde nierfunctie. Controleer tijdens gebruik bij kinderen de schildklier.
De correlatie tussen plasmaspiegel met de klinische werkzaamheid/verdraaglijkheid en dosering is tamelijk zwak; toch kan controle van de plasmaspiegel nuttig zijn: om uit te sluiten of de behandeling mogelijk niet wordt nageleefd en bij een verwachte verandering van de MHD-klaring (bij verandering van nierfunctie, zwangerschap, interactie met leverenzym-inducerende middelen).
Bij tekenen en symptomen van overgevoeligheidsreacties waaronder multi-orgaan overgevoeligheidsreacties, toxische epidermale necrolyse (Lyell-syndroom), erythema multiforme en Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), de behandeling staken en vervangen door een andere anti-epileptische behandeling. Oxcarbazepine niet opnieuw inzetten bij patiënten die zijn gestopt vanwege overgevoeligheidsreacties. Bij circa 25–30% van de patiënten die overgevoelig zijn voor carbamazepine treedt kruisallergie voor oxcarbazepine op.
Screen patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling op HLA-B*1502 (met hoge resolutie 'HLA-B*1502 genotyping') vanwege een groter risico van ernstige levensbedreigende huidreacties (toxische epidermale necrolyse(TEN)/Stevens-Johnsonsyndroom); de prevalentie dragers van het HLA-B*1502-allel onder Han-Chinezen en Thai is circa 10%; bij Europeanen, Japanners en Koreanen is deze verwaarloosbaar (< 1%). Overweeg bij andere Aziatische populaties (in Maleisië en op de Filipijnen is er een hoge prevalentie van dit allel ( > 15%)) ook om te testen op HLA-B*1502.
Bij Europese en Japanse populaties en enkele etnische groepen elders in de wereld (o.a. Navajo en Sioux in VS) positief voor het HLA-A*3101-allel is er ook meer kans op het ontwikkelen van SJS, TEN, DRESS en AGEP, overgevoeligheidssyndroom (incl. maculopapuleuze huiduitslag); de gegevens zijn echter onvoldoende om een screening vooraf op HLA-A*3101 te onderbouwen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Bij verergering van de aanvallen en bij enig bewijs voor het ontwikkelen van een significante beenmergdepressie, de behandeling staken.
Bepaal het natriumgehalte in het serum bij patiënten met nierafwijkingen met een lage natriumwaarde, bij gebruik van diuretica (bevordering uitscheiding natrium) en bij gebruik van NSAID's, vóór aanvang van de behandeling en daarna met regelmatige tussenpozen gedurende de eerste drie maanden.
Indien mogelijk het gebruik niet plotseling staken, maar geleidelijk verminderen vanwege mogelijke rebound-convulsies.
Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten tijdens gebruik, effectieve anticonceptie toepassen, bij voorkeur niet-hormonaal, bijvoorbeeld intra-uteriene implantaten; zie ook de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: Bij kinderen jonger dan zes jaar wordt gebruik niet aanbevolen omdat in de gerandomiseerde gecontroleerde studies bij deze kinderen de veiligheid en werkzaamheid niet voldoende en eenduidig is aangetoond.
Hulpstoffen: De orale suspensie bevat sorbitol, dat maag-darmklachten kan geven en een licht laxerende werking heeft.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
(Ernstige) huiduitslag treedt vaker op bij gelijktijdig gebruik van valproïnezuur, bij allergie of huiduitslag in reactie op andere anti-epileptica in de voorgeschiedenis, bij hoge begindoseringen en bij overschrijding van het aanbevolen insluipschema. De huiduitslag kan een onderdeel zijn van een overgevoeligheidssyndroom, met als vroege symptomen koorts en lymfadenopathie en later oedeem in het gelaat, bloed- en leverafwijkingen en aseptische meningitis. In zeldzame gevallen leidt het tot uitgebreide intravasculaire stolling (DIC) en multipel orgaanfalen. Bij kinderen kunnen de eerste tekenen van huiduitslag worden aangezien voor een infectie. Indien binnen acht weken na begin van de behandeling koorts of huidreacties optreden, kan die worden veroorzaakt door lamotrigine. Bij huiduitslag de patiënt direct evalueren en de behandeling onmiddellijk staken en later niet opnieuw starten. Bij staken van de behandeling door optreden van Stevens-Johnsonsyndroom, DRESS, toxische epidermale necrolyse of aseptische meningitis, de behandeling nooit opnieuw beginnen.
Bij HLA-B*1502-positieve polymorfismen het gebruik zorgvuldig overwegen, omdat deze meer risico geven op levensbedreigende cutane bijwerkingen. Dit komt vooral voor bij personen van Aziatische (Han-Chinese en Thaise) afkomst.
Overweeg bij vermoeden en tekenen van met lamotrigine geassocieerde fotosensibilisatie (als overmatige verbranding door de zon) de behandeling te staken. Adviseer de patiënt zonlicht en UV-stralen te vermijden en beschermende maatregelen te treffen als de behandeling wordt voortgezet.
Bij optreden van Hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH) de behandeling direct staken; HLH kan levensbedreigend zijn. Patiënten moeten bij symptomen van HLH ( koorts, uitslag, neurologische symptomen, hepatosplenomegalie, lymfadenopathie, cytopenie, hoge serum-ferritine, hypertriglyceridemie en afwijkingen van leverfunctie en coagulatie), die meestal binnen 4 weken na start van de behandeling optreden, direct medische hulp zoeken.
Myoklonische epilepsie kan verergeren.
Tijdens behandeling is controle op tekenen van suïcidale gedachten en gedrag aangewezen.
Houdt bij een bipolaire stoornis rekening met een verergering van depressieve symptomen en zelfmoordneiging, met name bij een voorgeschiedenis van suïcidale gedachten of gedrag en bij jong volwassenen.
Wees voorzichtig bij nierstoornissen en bij hartziekten zoals het Brugada-syndroom, hartfalen, ischemische hartziekte, hartblok of ventriculaire aritmieën. Lamotrigine gedraagt zich als een zwak klasse 1B-antiaritmicum; aritmogene ST-T-afwijkingen en Brugada-ECG zijn bij behandelde patiënten gemeld. Overweeg overleg met een cardioloog vóór de start van lamotrigine bij patiënten met hartziekten.
Bij epilepsie kan abrupt staken van lamotrigine leiden tot onttrekkingsinsulten; daarom de dosering in twee weken stapsgewijs verlagen.
Onderzoeksgegevens: Het effect op de ontwikkeling van kinderen is onbekend. Vanwege onvoldoende gegevens niet toepassen bij kinderen jonger dan 2 jaar bij epilepsie. Bij een bipolaire stoornis niet toepassen bij kinderen jonger dan 18 jaar, omdat in een RCT lamotrigine niet werkzaam was en er een toegenomen aantal zelfmoordneigingen te zien was.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Veranderde mentale status, agitatie, agressief gedrag, coma, verminderd bewustzijn.
Neem voor informatie over een vergiftiging met perampanel contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Voor symptomen en behandeling zie vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
De gemiddelde letale dosis voor volwassenen ligt tussen 2–5 g. Bij serumspiegels > 20 microg/ml treden toxische verschijnselen op, zoals nystagmus, ataxie en dysartrie; verder tremor, hyperreflexie, slaperigheid, lethargie, wazig zien, misselijkheid en braken. Vervolgens coma, lichtstijve pupillen, hypotensie, ademhalingsdepressie en apneu.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op toxicologie.org/fenytoïne.
Overdosering
Zie voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met oxcarbazepine vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Verminderd bewustzijn, status epilepticus, coma. Verbreding van de QRS-piek (vertraagde intraventriculaire geleiding) en QT-verlenging is gemeld. Inname van 10–20× de maximale therapeutische dosering heeft fatale gevolgen gehad. Verbreding van de QRS-piek tot meer dan 100 ms is in verband gebracht met ernstigere toxiciteit.
Zie verder voor symptomen en behandeling op vergiftigingen.info bij lamotrigine.
Eigenschappen
Anti–epilepticum. Selectieve, niet-competitieve antagonist van de ionotropische α-amino-3-hydroxy-5-methyl-4-isoxazoolproprionzuur (AMPA)-glutamaatreceptor op postsynaptische neuronen. In vitro remt het de door AMPA geïnduceerde verhoging van intracellulair calcium. In vivo verlengt het de tijd tussen de aanvallen in een door AMPA geïnduceerd aanvalsmodel. Het exacte mechanisme is niet volledig bekend.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed; inname met voedsel verlaagt de piekplasmaconcentratie en vertraagt deze met 2 uur. |
Eiwitbinding | ca. 95%. |
Metabolisering | via oxidatie (gemedieerd door CYP3A4) en vervolgens glucuronidering. De klaring bij vrouwen is 18% lager dan bij mannen. |
Eliminatie | 70% in de feces en 30% in de urine, voornamelijk als metabolieten. |
T 1/2el | gem. 105 uur; in combinatie met de sterke CYP3A4-inductor carbamazepine 25 uur; bij licht gestoorde leverfunctie 306 uur; bij matig gestoorde leverfunctie 295 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
T max | 2–6 uur. |
Overig | therapeutische plasmaconcentratie: 32–82 microg/ml, 18 microg/ml bij atonale aanvallen bij syndroom van Lennox-Gastaut. |
T 1/2el | 15–23 uur. |
Metabolisering | 15% via CYP3A4 en CYP2E1, 10% wordt geglucuronideerd. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine waarvan 50% onveranderd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Verhindert het optreden van epileptische aanvallen en verbetert de atrioventriculaire geleiding, indien deze door hartglycosiden, zoals digoxine, is verlengd. Het werkingsmechanisme bij epilepsie is nog niet geheel duidelijk. De werking als anti-aritmicum berust op het onderdrukken van spontane depolarisatie in atrium- en ventrikelweefsel.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal langzaam en soms incompleet. |
F | ca. 90% (oraal). De biologische beschikbaarheid van het zuur is hoger dan van het natriumzout. |
V d | ca. 0,65 l/kg. |
Overig | door autoinductie kan het enige weken duren voordat een steady-state-concentratie is bereikt. Het enzymsysteem in de lever is net in het therapeutische concentratiegebied verzadigbaar, waardoor een kleine dosisverhoging kan leiden tot onevenredige stijging van de plasmaspiegel. |
Eiwitbinding | ca. 90%. Bij nier- of leverziekte en bij hypoalbuminemie is er een toegenomen fractie ongebonden fenytoïne. |
Metabolisering | tot inactieve metaboliet (HPPH) in de lever; circa 90% via CYP2C9 en CYP2C19 . |
Overig | fenytoïne ondergaat een enterohepatische kringloop. |
Eliminatie | met de urine, vnl. als metaboliet HPPH-glucuronide; 2% wordt renaal en 5% fecaal onveranderd uitgescheiden. |
T 1/2el | ca. 24 uur, met een spreiding van 7–42 uur. Bij een toxische plasmaconcentratie is de halfwaardetijd verlengd. De klaring neemt af met de leeftijd en is > 70 jaar ca. 20% kleiner dan bij 20-39-jarigen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Oxcarbazepine en de 10-monohydroxymetaboliet hebben een anticonvulsieve werking, die waarschijnlijk berust op vermindering van de spanningsafhankelijke stroom van natriumionen.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel > 95%. |
T max | binnen 4 uur (actieve metaboliet). |
Metabolisering | snel in de lever tot actief monohydroxy-derivaat (MHD), onafhankelijk van CYP450. |
Eliminatie | vnl. met de urine als metabolieten en 0,3% als onveranderde stof. |
T 1/2el | 8–11 uur (metaboliet). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum dat door blokkade van spanningsgevoelige natriumkanalen de neuronale membranen stabiliseert en zo met name vrijzetting van glutamaat verhindert. Ook bij bipolaire stoornis speelt beïnvloeding van spanningsgevoelige natriumkanalen waarschijnlijk een belangrijke rol.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en volledig. |
T max | 2½ uur, met voedsel langer. |
V d | 1 l/kg. |
Metabolisering | in de lever 65% via glucuronidering. |
Eliminatie | via de nieren; < 10% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 33 (14–103) uur, korter bij oudere kinderen; 14 uur (gem. 7 uur bij kinderen) in combinatie met enzyminducerende middelen zoals carbamazepine en fenytoïne, 70 uur (gem. 45–50 uur bij kinderen) met valproïnezuur. Bij jonge kinderen van 2–26 mnd. is de halfwaardetijd gem. langer namelijk 38 uur, deze is 23 uur in combinatie met enzyminducerende middelen zoals carbamazepine en fenytoïne, 136 uur met valproïnezuur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
perampanel hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
felbamaat hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
fenytoïne hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
oxcarbazepine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
lamotrigine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk