Samenstelling
Bortezomib (als mannitolboronaatester) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 2,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1,4 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Velcade (als mannitolboronaatester) XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Anagrelide (als hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 0,5 mg
Xagrid (als hydrochloride) XGVS Aanvullende monitoring Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 0,5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Venclyxto XGVS Abbvie bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 10 mg, 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Ninlaro (als citraat) XGVS Aanvullende monitoring Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 2,3 mg, 3 mg, 4 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) en mantelcellymfoom (MCL) de geldende behandelrichtlijnen op hovon.nl.
Advies
Anagrelide heeft een beperkte plaats in de therapie van essentiële trombocytose met een groot risico van complicaties. Het komt pas in aanmerking indien met hydroxycarbamide en interferon-α onvoldoende resultaat wordt bereikt óf indien deze geneesmiddelen niet goed worden verdragen.
Advies
Zie voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie en acute myeloïde leukemie de geldende behandelrichtlijnen (2020) op hovon.nl.
- ZIN-rapport 2019 venetoclax Venclyxto® icm rituximab bij volwassen patiënten met CLL die ten minste één andere therapie hebben gehad
- ZIN-rapport 2020 venetoclax Venclyxto® icm obinutuzumab bij de behandeling van niet eerder behandelde CLL
- ZIN-rapport 2021 venetoclax Venclyxto® icm een hypomethylerend middel bij volwassenen met nieuw gediagnosticeerde AML die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie
Advies
Voor de behandeling van multipel myeloom staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn (concept, 2021).
Indicaties
Reeds eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- Progressief multipel myeloom, waarbij minstens één eerdere behandeling heeft plaatsgehad én waarbij reeds een stamceltransplantatie heeft plaatsgevonden óf waarbij een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt: als monotherapie of in combinatie met doxorubicine in gepegyleerde liposomen of dexamethason (systemisch).
Niet eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- In combinatie met melfalan en prednison, indien een hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
- In combinatie met dexamethason (systemisch), of met dexamethason én thalidomide, als inductiebehandeling, indien hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie aangewezen is.
Niet eerder behandeld mantelcellymfoom bij volwassenen:
- In combinatie met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine en prednison indien een hematopoëtische stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
Indicaties
- Verlaging van het aantal trombocyten bij essentiële trombocytose (ET) bij patiënten met een vergroot risico, die onvoldoende reageren op bestaande therapie of deze niet goed verdragen.
Van een vergroot risico is sprake bij leeftijd > 60 jaar, een trombocytenaantal > 1.000 × 109 en/of een voorgeschiedenis van trombose of bloedingen.
Indicaties
Voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie (CLL)
-
Als monotherapie
- in aanwezigheid van een 17 p-depletie óf TP53-mutatie bij volwassenen die ongeschikt zijn voor een B-celreceptorremmer, óf bij wie deze heeft gefaald;
- in afwezigheid van een 17 p-depletie óf TP53-mutatie bij volwassenen bij wie zowel chemo-immunotherapie als een B-celreceptorremmer heeft gefaald.
-
Als combinatietherapie
- in combinatie met obinutuzumab bij volwassenen met eerder onbehandelde CLL;
- in combinatie met rituximab bij volwassenen die minstens één andere therapie hebben gehad.
Voor de behandeling van acute myeloïde leukemie (AML)
- in combinatie met een hypomethylerend middel (azacitidine/decitabine) bij volwassenen met nieuw gediagnosticeerde ziekte die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie.
Indicaties
Multipel myeloom bij volwassenen die ten minste één eerdere therapie toegediend hebben gekregen, in combinatie met lenalidomide en dexamethason (syst).
Doseringen
Ter preventie van uraatnefropathie bij hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase.
Multipel myeloom, Mantelcellymfoom:
Volwassenen:
1,3 mg/m² lichaamsoppervlak gedurende een aantal dagen van een cyclus. Welke dagen, hoe lang een cyclus duurt, hoeveel cycli moeten worden gegeven en op welke dagen eventuele bijkomende oncolytica en/of prednison/dexamethason moeten worden gegeven, hangt af van de indicatie. Zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Ouderen (> 65 jaar): Er zijn geen aanwijzingen dat aanpassen van de startdosis in deze populatie noodzakelijk is. Er zijn echter geen gegevens over het gebruik bij ouderen met niet eerder behandeld multipel myeloom, die in aanmerking komen voor hooggedoseerde chemotherapie met een hematopoëtische stamceltransplantatie; er kan geen doseeraanbeveling worden gedaan. In een studie bij patiënten met mantelcellymfoom werden de regimes BoR-CAP en R-CHOP bij ouderen ≥ 75 jaar wel minder goed verdragen; dit kan op zichzelf aanleiding geven tot een dosisaanpassing, zie hieronder bij 'Ernstige bijwerkingen'.
Verminderde nierfunctie: Bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (gedefinieerd als creatinineklaring ≥ 20 ml/min/1,73 m²) is geen dosisaanpassing nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen dosisaanbeveling worden gedaan bij een ernstig verminderde nierfunctie zonder toepassing van dialyse (creatinineklaring < 20 ml/min/1,73m²). Bij dialyse bortezomib toedienen na afloop van de dialyse.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverinsufficiëntie is geen dosisaanpassing noodzakelijk. Bij een matige of ernstige leverinsufficiëntie (gedefinieerd als bilirubine waarde > 1,5× ULN en elke ASAT-waarde) tijdens de eerste behandelcyclus starten met 0,7 mg/m² lichaamsgewicht gedurende een aantal dagen van deze cyclus. Vervolgens afhankelijk van de tolerantie van de patiënt bij de volgende cycli de dosis verhogen (tot 1,0 mg/m²) of verlagen (tot 0,5 mg/m²).
Ernstige bijwerkingen: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals neuropathie, hematologische toxiciteit, overige niet-hematologische toxiciteiten) eveneens de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Toediening: voor i.v.-toediening is een concentratie van 1 mg/l nodig en voor de subcutane toediening 2,5 mg/ml. Bortezomib oplossing toedienen als intraveneuze bolusinjectie in 3–5 seconden via een perifere of centrale intraveneuze katheter, gevolgd door spoeling met 0,9% NaCl-oplossing óf subcutaan in de dij of de buik, waarbij injectieplaatsen afgewisseld worden. Bij optreden van lokale reactie op de injectieplaats na subcutane toediening, een minder geconcentreerde oplossing subcutaan toedienen (1 mg/ml) of overgaan op intraveneuze injectie. Niet intrathecaal toedienen in verband met de kans op een fataal verloop.
Let op: het tijdsinterval tussen 2 doses bortezomib moet minstens 72 uur zijn.
Doseringen
Essentiële trombocytose
Volwassenen (incl. ouderen)
In het algemeen wordt gestart met 0,5 mg 2×/dag. Na een week de dosis stapsgewijs titreren naar de laagst effectieve dosering op geleide van het trombocytenaantal: < 600 × 10 9/l en idealiter 150 à 400 × 10 9/l. Een wekelijkse verhoging van de dosis mag niet groter zijn dan 0,5 mg/dag; de maximale enkelvoudige dosis is 2,5 mg. Bij de meeste patiënten wordt een voldoende therapeutische respons verkregen en gehandhaafd bij 1–3 mg/dag.
Bij een startdosering > 1 mg/dag gedurende één week om de 2 dagen het aantal trombocyten bepalen; daarna ten minste eenmaal wekelijks.
Kinderen tot 18 jaar
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen is niet vastgesteld. De ervaring bij hen is zeer beperkt. Er kan geen doseringsadvies worden gegeven. De behandeling mag alleen worden gestart bij ziekteprogressie of trombose. Indien na 3 maanden geen bevredigend resultaat is opgetreden, overwegen de behandeling te staken. Zie voor meer gegevens over het gebruik van anagrelide bij kinderen de officiële productinformatie CBG/EMA , zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Toediening: de capsules in zijn geheel doorslikken; de inhoud niet verpulveren of in vloeistof verdunnen.
Doseringen
Zie voor alle maatregelen om het tumorlysissyndroom te voorkomen, de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Zie voor de noodzakelijke bloedcontroles na de eerste dosis en na elke dosisverhoging tijdens de begin- en titratiefase de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Chronische lymfatische leukemie (CLL)
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 20 mg 1×/dag gedurende 7 dagen (= week 1). Daarna in verband met de kans op het tumorlysissyndroom de dosis gedurende 5 weken geleidelijk verhogen: week 2: 50 mg 1×/dag, week 3: 100 mg 1×/dag, week 4: 200 mg 1×/dag en week 5 en daarna: 400 mg 1×/dag.
Monotherapie: De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Bij combinatie met obinutuzumab: geef venetoclax gedurende in totaal 12 cycli van 28 dagen; 6 cycli in combinatie met obinutuzumab, gevolgd door 6 cycli als monotherapie. Geef obinutuzumab op dag 1, (eventueel dag 2), 8 en 15 van elke cyclus gedurende 6 cycli. Start het 5-weekse opbouwschema (zie hierboven) voor venetoclax op dag 22 van cyclus 1 en continueer tot en met dag 28 van cyclus 2. Hierna is de aanbevolen dosis venetoclax 400 mg 1×/dag; tot aan het einde van cyclus 12 of tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Zie voor dosisaanwijzingen voor obinutuzumab de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 5.1).
Bij combinatie met rituximab: rituximab toevoegen nadat de dosering venetoclax is opgebouwd tot 400 mg 1× per dag én de patiënt dit gedurende 7 dagen heeft ontvangen, de behandelduur met venetoclax is vervolgens 24 maanden vanaf cyclus 1 dag 1 van rituximab of tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Zie voor dosisaanwijzingen voor rituximab de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 5.1).
Acute myeloïde leukemie
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 100 mg 1×/dag op dag 1 van een cyclus van 28 dagen. Vervolgens 200 mg 1×/dag op dag 2 en 400 mg 1×/dag op dag 3 en verder. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Zie voor de dosering van het hypomethylerend middel: azacitidine#doseringen of decitabine#doseringen.
Bij combinatie met een matige CYP3A4-remmer: indien vermijden niet mogelijk is de begin-, titratie- en onderhoudsdosis ten minste met 50% verminderen en de patiënt goed controleren op tekenen van toxiciteit. De combinatie alleen toepassen indien het niet anders kan.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer is venetoclax bij CLL tijdens de begin- en titratiefase gecontra-indiceerd. Bij AML is tijdens de begin- en titratiefase de aanbevolen dosis venetoclax 10 mg op dag 1, 20 mg op dag 2, 50 mg op dag 3 en 100 mg of minder op dag 4. Tijdens de onderhoudsbehandeling van CLL en AML kan eventueel wel worden gecombineerd, maar dan is de aanbevolen dosis venetoclax 100 mg of minder of dient de dosis met minimaal 75% te worden verminderd als om andere redenen de dosis al is aangepast. Bij staken van de CYP3A4-remmer, de dosis venetoclax na 2–3 dagen (of langer, afhankelijk van de eliminatiehalfwaardetijd van de CYP3A4-remmer) verhogen.
Bij (ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (tumorlysissyndroom, niet-hematologische toxiciteiten CTCAE graad 3–4, neutropenie graad 3–4 met koorts of infectie, hematologische toxiciteiten graad 4) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 4 en 5 bij CLL; tabel 6 bij AML).
Verminderde nierfunctie: bij lichte, matige of ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≥ 15–89 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15-29 ml/min) alleen toedienen indien het voordeel opweegt tegen het risico; vanwege de extra toegenomen kans op TLS de patiënt nauwlettend controleren op toxiciteit. Bij een creatinineklaring <15 ml/min en bij nierdialyse zijn de werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 5–9) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) de dosis ten minste halveren. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bij het uitbraken van een ingenomen dosis geen nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Een vergeten dosis binnen 8 uur alsnog innemen, als het langer dan 8 uur geleden is de dosis overslaan en de volgende dosis op het normale tijdstip innemen.
Toediening: de tablet 's morgens in zijn geheel (zonder kauwen, breken, fijnmalen) met water (en in verband met de biologische beschikbaarheid tijdens de maaltijd) innemen. Tijdens de behandeling grapefruitproducten, Sevilla-sinaasappelen en stervrucht (carambola) vermijden vanwege CYP3A4-remming (zie de rubriek Interacties).
Doseringen
Tromboseprofylaxe wordt aanbevolen (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Overweeg antivirale profylaxe om de kans op reactivering van herpes zoster te verkleinen.
Alvorens een nieuwe behandelcyclus te starten moeten de absolute neutrofielentelling (ANC) ≥ 1,0 × 109/l, het aantal trombocyten ≥ 75 × 109/l en de niet-hematologische toxiciteiten zijn hersteld tot de begintoestand of ≤ CTCAE graad 1.
Multipel myeloom
Volwassenen (incl. ouderen)
4 mg 1×/week op dag 1, 8 en 15 van een 28-daagse cyclus. Lenalidomide 25 mg 1×/dag op dag 1 tot en met 21 van een 28-daagse cyclus en dexamethason 40 mg op dag 1, 8, 15 en 22. De behandeling voortzetten tot aan progressie van ziekte of onaanvaardbare toxiciteit. Er zijn slechts weinig gegevens over de toepassing gedurende meer dan 24 cycli.
Verminderde nierfunctie: bij een ernstige stoornis (creatinineklaring < 30 ml/min) en bij terminale nierinsufficiëntie met dialyse de dosis verlagen naar 3 mg 1×/week. Omdat ixazomib niet dialyseerbaar is, hoeft geen rekening gehouden te worden met het tijdstip van de dialyse. Bij lichte tot matige nierfunctiestoornissen (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is géén dosisaanpassing vereist.
Verminderde leverfunctie: bij matige (totaal bilirubine > 1,5–3× ULN) en ernstige (totaal bilirubine > 3× ULN) leverfunctiestoornissen de dosis verlagen naar 3 mg 1×/week. Bij lichte leverfunctiestoornissen (totaal bilirubine ≤ bovengrens van normaal (ULN) en ASAT > ULN óf totaal bilirubine > 1–1,5× ULN en elke ASAT-waarde) is geen dosisaanpassing vereist.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de verschillende middelen bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische toxiciteit, perifere neuropathie, huiduitslag, overige niet-hematologische toxiciteit (o.a. huiduitslag en perifere neuropathie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 en 2).
Bij het uitbraken van een dosis ixazomib deze niet inhalen en de volgende dosis op het normale geplande tijdstip innemen.
Een overgeslagen dosis niet binnen 72 uur van de volgende geplande dosis innemen. Geen dubbele dosis ter compensatie van een overgeslagen dosis innemen.
Toediening: de capsules ongeveer op hetzelfde tijdstip in zijn geheel (zonder openen, fijnmaken of kauwen) innemen, ten minste 1 uur vóór of ten minste 2 uur na de inname van voedsel.
Bijwerkingen
Mono- of combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, (febriele) neutropenie, (hemolytische) anemie. Verminderde eetlust. Perifere neuropathie, gevoelsstoornis (o.a. paresthesie, hypo-esthesie). Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Spierpijn. Vermoeidheid, koorts, asthenie.
Vaak (1-10%): infectie met herpes zoster, bovensteluchtweginfectie, bronchitis, pneumonie, (interstitiële) longontsteking, infectie met herpes simplex, schimmelinfectie. Leukopenie, lymfopenie. Dehydratie, elektrolytstoornissen (van o.a. Na+, K+, Ca2+, Mg2+, PO4 3-), hyperurikemie, hypo- of hyperglykemie. Stemmingsstoornis, slaapstoornis, angststoornis. Bewustzijnsverlies (incl. syncope), duizeligheid, smaakstoornis, lethargie, hoofdpijn. Oogzwelling, conjunctivitis, visusstoornis. Vertigo. Hypertensie, (orthostatische) hypotensie. Dyspneu, keelpijn, hoesten, bloedneus. Stomatitis, gastro-intestinale bloeding, dyspepsie, buikpijn, flatulentie. Afwijkende leverenzymwaarden. Huiduitslag, jeuk, erytheem, droge huid. Spierspasmen, spierzwakte, pijn in de ledematen. Verminderde nierfunctie. Oedeem, koude rillingen, malaise, gewichtsafname.
Soms (0,1-1%): sepsis, virale infecties, herpes-meningo-encefalitis, hordeolum, cellulitis, oorinfectie, tandinfectie. Pancytopenie, leukocytose, coagulopathie, lymfadenopathie. Overgevoeligheidsreactie (zoals angio-oedeem). Hyperthyroïdie, inadequate ADH-secretie, Cushingsyndroom. Tumorlysissyndroom, hypoproteïnemie, diabetes mellitus, vochtretentie. Psychische of psychotische stoornis, hallucinaties, verwardheid, onrust. Tremor, ataxie, dyskinesie, posterieur encefalopathiesyndroom, coördinatie- of evenwichtsstoornis, insult, postherpetische neuralgie, spraakstoornis, rustelozebenen-syndroom, migraine, ischias, afwijkende reflexen, parosmie. Oogbloeding, blefaritis, chalazion, oogontsteking, dubbelzien, droge ogen, verhoogde traanproductie. Gehoorbeschadiging (incl. doofheid), dysacusis (incl. tinnitus). Hartstilstand, harttamponade, atrium- of ventrikelfibrilleren, palpitaties, tachy- of bradycardie, hartfalen, angina pectoris, pericarditis, cardiomyopathie. Diepveneuze trombose, tromboflebitis, hematoom, overmatig blozen, opvliegers, vasculitis. Alveolaire bloeding, longembolie, pleurale effusie, longoedeem, bronchospasme, hypoxie, pleuritis, hik, rinorroe, dysfonie. Pancreatitis, hematemese, mondulceratie of -blaarvorming, beslagen tong, gastro-enteritis, (ischemische) colitis, gastro-oesofageale refluxziekte, dysfagie, ileus, prikkelbaredarmsyndroom. Hepatitis, cholestase. Erythema multiforme, urticaria, dermatitis, acute febriele neutrofiele dermatose, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, petechiën, purpura, psoriasis, hyperhidrose, acne, pigmentatiestoornis. Gewrichtszwelling of -stijfheid, artritis, myopathie. Nierfalen, urineweginfectie, hematurie, urineretentie, oligurie, pollakisurie, dysurie, proteïnurie, uremie. Vaginale bloeding, erectiestoornis. Reactie op de injectieplaats, gezichtsoedeem, borstkaspijn, het koud hebben, dorst. Hyperbilirubinemie, gewichtstoename.
Zelden (0,01-0,1%): meningitis (incl. bacterieel), erysipelas, tonsillitis, mastoïditis. Maligne of benigne neoplasma. Diffuse intravasculaire stolling, trombocytose, hyperviscositeitssyndroom, trombotische microangiopathie (incl. trombocytopenische purpura). Anafylactische shock, type III immuuncomplex-gemedieerde reactie, amyloïdose. Hypothyroïdie, acidose, hypo- of hyperchloremie, hyperproteïnemie, hypovolemie, vitamine B-deficiëntie (incl. B12), jicht, toegenomen eetlust, intolerantie voor alcohol. Suïcidaal gedrag, aanpassingsstoornis, delier, verminderd libido. Hersenoedeem, hersenbloeding, TIA, autonome neuropathie, coma, paralyse, parese, hersenstamsyndroom, ruggenmergcompressie (o.a. door hernia), radiculitis, psychomotorische hyperactiviteit, kwijlen, hypotonie, Guillan-Barrésyndroom, demyeliniserende polyneuropathie. Cornealetsel, exoftalmie, retinitis, scotoom, dacryoadenitis, fotofobie, fotopsie, optische neuropathie, verminderde visus (incl. blindheid). Oorbloeding, vestibulaire neuronitis. Atriumflutter, myocardinfarct, AV-blok, 'torsade de pointes', linkerventrikelfalen, mitralisklepinsufficiëntie, sinusarrest. Lymfoedeem, erytromelalgie, vasodilatatie, bleekheid. Pulmonale hypertensie, ademhalingsinsufficiëntie, apneu, pneumothorax, atelectase, hemoptoë, hyperventilatie, orthopneu, pneumonitis, longfibrose, respiratoire alkalose, tachypneu, hypocapnie, longinfiltraat, bovensteluchtweg-hoestsyndroom. Tongoedeem, cheilitis, periodontitis, gingivale hypertrofie, oesofagitis, maag-darmulceratie en -perforatie, peritonitis, ascites, fecaloom, megacolon, proctalgie, anale fissuur, fecale incontinentie. Leverfalen, Budd-Chiarisyndroom, cytomegalovirushepatitis, cholelithiase. Lymfocyteninfiltratie in de huid, hand-voetsyndroom, huidulcus, huidverharding, papels, fotosensibilisatie, seborroe, nagelaandoening. Rabdomyolyse, fistel, dactylitis, synoviumcyste. Nierkoliek. Prostatitis, epididymitis, vulva-ulceratie, bekkenpijn. Multi-orgaanfalen. Afwijkend ECG, afwijkende INR.
In de fase III studie is er bij subcutane toediening van bortezomib als monotherapie een lagere totale incidentie van bijwerkingen met een toxiciteit van graad 3 (CTCAE) of hoger waargenomen dan bij intraveneuze toediening. Daarentegen was er in deze studie een lagere incidentie van overlijden door 'progressieve ziekte' bij de intraveneuze groep (9%) dan bij de subcutane groep (18%). De volgende bijwerkingen werden minder frequent waargenomen bij subcutane toediening: diarree, buikpijn, asthenie, bovensteluchtweginfectie (incidentie van deze bijwerkingen 12–15% lager) en perifere neuropathie (incidentie 10% lager).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, diarree, flatulentie, buikpijn. Palpitaties, tachycardie. Vochtretentie. Duizeligheid, vermoeidheid. Huiduitslag. Anemie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie, bloedingen, ecchymose, pancytopenie. (Congestief) hartfalen, hypertensie, QT-verlenging, ritmestoornissen ((supra-)ventriculaire tachycardie, atriumfibrilleren), syncope. Pulmonale hypertensie. Bloedneus, dyspneu, pleura-effusie, pneumonie. Gewichtsverlies, oedeem. Anorexie. Droge mond, dyspepsie, obstipatie, gastro-intestinale bloedingen. Pancreatitis. Hypo- of paresthesie, slapeloosheid, depressie, verwardheid, nervositeit, amnesie. Alopecia, huidverkleuring, jeuk. Spierpijn, artralgie, rugpijn. Zwakte, rillingen, malaise, koorts, pijn op de borst. Impotentie. Stijging van leverenzymwaarden.
Zelden (0,01-0,1%): gewichtstoename. Slaperigheid, dysartrie, gestoorde coördinatie, migraine, visusstoornissen zoals diplopie, tinnitus. Angina pectoris, Prinzmetal-angina-pectoris, myocardinfarct, pericardiale effusie, cardiomegalie of -myopathie, vasodilatatie, orthostatische hypotensie. Pulmonale infiltraten. Colitis, gastritis, tandvleesbloeding. Nycturie, nierfalen, verhoogd creatinine. Droge huid. Asthenie, griepachtig syndroom.
Verder zijn gemeld: 'torsade de pointes', interstitiële longziekte (incl. pneumonitis en allergische alveolitis), hepatitis, tubulo-interstitiële nefritis, cerebraal infarct.
Bijwerkingen
Bij toepassing voor CLL
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie, pneumonie. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Vermoeidheid. Neutropenie, anemie, lymfopenie. Hyperkaliëmie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie.
Vaak (1–10%): tumorlysissyndroom (waaronder met fataal verloop). Sepsis, urineweginfectie. Febriele neutropenie. Hyperurikemie. Stijging creatininespiegel in bloed.
Bij toepassing voor AML
Zeer vaak (> 10%): pneumonie, sepsis, urineweginfectie. Duizeligheid, syncope, hoofdpijn. Hypotensie, bloeding. Dyspneu. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn, stomatitis. Artralgie. Vermoeidheid, asthenie. Gewichtsverlies, stijging bilirubine in het bloed. Hypokaliëmie, verminderde eetlust. Neutropenie, febriele neutropenie, anemie, trombocytopenie.
Vaak (1-10%): tumorlysissyndroom (waaronder met fataal verloop). Cholecystitis, cholelithiase.
Algemeen: Wanneer bijwerkingen optreden zijn deze relatief vaak van CTCAE graad 3 of hoger en dus ernstig. In de klinische studies werden bij de combinatie met obinutuzumab, rituximab, azacitidine of dectabine de therapie zeer frequent (> 65%) onderbroken vanwege bijwerkingen, meestal neutropenie. Als monotherapie werd in 40% van de gevallen de therapie onderbroken vanwege bijwerkingen (in 5% van de gevallen vanwege neutropenie).
Bijwerkingen
In combinatie met lenalidomide en dexamethason: Zeer vaak (> 10%): perifere neuropathie (vooral perifeer sensorisch). Bovensteluchtweginfectie, bronchitis. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Huiduitslag (vooral maculeus en maculopapuleus). Perifeer oedeem. Rugpijn. Neutropenie, trombocytopenie.
Vaak (1-10%): herpes zoster. Wazig zien, droge ogen, conjunctivitis. Hypokaliëmie (CTCAE graad 3 en 4: ca. 7%).
Zelden (0,01-0,1%:): schimmel- en viruspneumonie met fatale afloop. Trombotische microangiopathie (incl. trombotische trombocytopenische purpura). Tumorlysissyndroom. Anafylactische reactie, angio-oedeem. Acute febriele neutrofiele dermatose (Sweet-syndroom), Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, myelitis transversa, posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom (PRES).
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik met orale bloedglucoseverlagende middelen kunnen veranderingen in de bloedglucosespiegel optreden; een aanpassing van antidiabetische medicatie kan nodig zijn.
Wees voorzichtig met de combinatie met neuro- en hepatotoxische geneesmiddelen.
Gelijktijdige toediening van bortezomib met krachtige remmers van CYP3A4 (zoals claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, ritonavir, grapefruit-/pompelmoessap) kan de concentratie van bortezomib verhogen. Gelijktijdig gebruik met krachtige inductoren van CYP3A4 (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid) kan de concentratie van bortezomib verlagen en kan daardoor de werkzaamheid van bortezomib verlagen, de combinatie wordt niet aanbevolen.
Interacties
Anagrelide wordt uitgebreid gemetaboliseerd door CYP1A2. Bij gelijktijdig gebruik met sterke CYP1A2-remmende middelen, zoals fluvoxamine of ciprofloxacine, kan theoretisch de blootstelling aan anagrelide stijgen; bij combinatie met een inductor zoals omeprazol kan de blootstelling aan anagrelide afnemen.
Bij de combinatie met geneesmiddelen, die de trombocytenaggregatie remmen of modificeren zoals acetylsalicylzuur, kunnen ernstige bloedingen optreden.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, methadon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen, enkele antimycotica en selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
De effecten van andere remmers van fosfodi-esterase III (zoals milrinon en enoximon) kunnen door anagrelide versterkt worden.
Interacties
Combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals claritromycine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, ritonavir, saquinavir, en grapefruit-/pompelmoessap) tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van CLL is gecontra-indiceerd vanwege meer kans op het tumorlysissyndroom. Tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van AML wordt een dosisverlaging van venetoclax geadviseerd, zie de rubriek Dosering. Combinatie met matig-sterke CYP3A4-remmers (zoals erytromycine, ciprofloxacine, fluconazol, diltiazem, verapamil) tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van zowel CLL als AML vermijden. Indien vermijden niet mogelijk is, dan de dosering venetoclax halveren en de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit. Tijdens de onderhoudsfase de dosis venetoclax altijd aanpassen bij de combinatie met een matig-sterke tot sterke CYP3A4-remmer, zie de rubriek Dosering.
Combinatie met sint-janskruid (een sterke CYP3A4-inductor) is gecontra-indiceerd. Combinatie met andere sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine) en matig-sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifabutine, bosentan, efavirenz, etravirine, modafinil) vermijden.
Venetoclax is een substraat voor Pgp en BCRP. Combinatie met Pgp-remmers of BCRP-remmers vermijden; indien toch wordt gekozen voor de combinatie met zo'n remmer de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit.
Combinatie met een galzuurbindend hars vermijden. Bij gelijktijdig gebruik venetoclax ten minste 4–6 uur ná de bindende hars innemen. Zie ook de productinformatie (SmPC) van het bindende hars voor informatie hierover.
Venetoclax is in vitro een remmer van Pgp, BCRP en OATP1B1. Vermijd daarom combinatie met substraten voor deze transporters die tevens een smalle therapeutische breedte hebben (zoals digoxine, colchicine, paclitaxel, vincristine, dabigatran, pravastatine, rosuvastatine, methotrexaat, sulfasalazine). Indien toch gekozen wordt voor een combinatie, dan de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit van het substraat.
De werkzaamheid en veiligheid van immunisatie met levende verzwakte vaccins tijdens of na de behandeling met venetoclax zijn niet onderzocht. Daarom geen levende vaccins toedienen tijdens de behandeling, en daarna niet tot de B-cellen zich hebben hersteld.
Interacties
Sterke CYP3A4-inductoren (bv. fenytoïne, fenobarbital, carbamazepine, rifampicine, sint-janskruid) kunnen de blootstelling aan ixazomib klinisch relevant verlagen. Vermijd deze combinatie. Combinatie met sterke CYP3A4-remmers heeft géén grote invloed op de blootstelling aan ixazomib.
Uit in vitro onderzoeken wordt niet verwacht dat er verder nog klinisch relevante interacties kunnen optreden op CYP-niveau of door beïnvloeding van de diverse transporters.
De werkzaamheid van gecombineerde orale anticonceptiva is door de combinatie met lenalidomide en dexamethason mogelijk verminderd, daarnaast wordt deze combinatie afgeraden vanwege meer kans op veneuze trombo-embolie (tot 6 weken na staken van gecombineerde orale anticonceptiva).
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is alleen in doses die toxisch zijn voor het moederdier embryoletaliteit aangetoond.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij combinatie met thalidomide: gebruik van thalidomide tijdens de zwangerschap is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste drie mnd. na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren, alleen in zeer hoge doses of in voor het moederdier toxische doseringen, schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Onbekend. Bij dieren bij therapeutische blootstellingen schadelijk gebleken (verhoogd postimplantatieverlies, verlaagd foetaal gewicht).
Advies: Gebruik bij vruchtbare vrouwen zonder adequate anticonceptie ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 30 dagen na de therapie. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat niet bekend is of venetoclax de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren bij verschillende blootstellingen schadelijk gebleken. Ixazomib wordt toegepast in combinatie met lenalidomide en dexamethason. Vooral bij het gebruik van lenalidomide bij vruchtbare vrouwen zijn er strikte regels geformuleerd, zie link.
Advies: De combinatie met lenalidomide (en dexamethason) is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen vanaf 4 weken vóór tot 90 dagen na de therapie en moet iedere 4 weken een zwangerschapstest herhalen. Bij hormonale anticonceptie tevens een barrièremiddel gebruiken.
Aanvullende informatie:
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, bij de mens. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect (van de combinatie) bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- acute diffuse infiltratieve pulmonale en pericardiale aandoening;
- overgevoeligheid voor borium.
Contra-indicaties
- matige tot ernstige leverinsufficiëntie (5× ULN);
- matige tot ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min).
Contra-indicaties
Zie voor de contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire en pulmonale bijwerkingen: wees voorzichtig bij syncope in de voorgeschiedenis of comedicatie met een hypotensief effect in verband met (houdingsafhankelijke) hypotensie en instrueer de patiënt om zich te melden bij klachten passend bij hypotensie. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van of risicofactoren voor een hartaandoening in verband met cardiale bijwerkingen. Vochtretentie kan een teken zijn van het ontstaan van hartfalen. Maak vóór beginnen van de behandeling een röntgenfoto van de thorax en herhaal dit tijdens de behandeling op indicatie, in verband met mogelijke (soms fataal verlopende) bijwerkingen in de longen.
Neurologische bijwerkingen: controleer op tekenen van (perifere) neuropathie en verricht zo nodig neurologisch onderzoek. De incidentie van perifere neuropathie stijgt in het begin van de behandeling en is het hoogst tijdens cyclus 5. De incidentie is hoger bij intraveneuze toediening en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die samenhangen met neuropathie (zoals thalidomide). Bij nieuwe of verergerde neuropathie overwegen het toedieningsschema te veranderen of de toedieningsweg te veranderen in subcutaan. Als onderdeel van de differentiaaldiagnose van problemen met het centrale zenuwstelsel de patiënt regelmatig controleren op nieuwe of verergerende neurologische symptomen die kunnen wijzen op progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Bij het vaststellen van de diagnose PML de behandeling staken. Symptomen als convulsies, hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid en blindheid kunnen passen bij de bijwerking reversibele posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS, ofwel PRES). Staak de behandeling als de diagnose RPLS wordt bevestigd. Wees verder voorzichtig bij een voorgeschiedenis van epileptische aanvallen of bij aanwezigheid van risicofactoren hiervoor.
Bloedbeeldafwijkingen en (reactivatie van) infecties: controleer vóór iedere toediening van bortezomib (en zo nodig vaker) het bloedbeeld (met differentiële telling) in verband met beenmergremming, waarbij trombocytopenie het vaakst voorkomt. Trombocytopenie heeft een nadir op dag 11 en deze waarde is gerelateerd aan de uitgangswaarde van het aantal trombocyten. Doorgaans herstelt het aantal zich tot de uitgangswaarde vóór de volgende cyclus. Er zijn geen aanwijzingen voor een cumulatieve trombocytopenie. Een bloedplaatjestransfusie kan echter nodig zijn. Neutropenie is reversibel en heeft eveneens een nadir op dag 11. Controleer op klachten en symptomen van infectie. Overweeg antivirale profylaxe ter preventie van reactivatie van het herpes zoster-virus. In combinatie met rituximab is er meer kans op reactivatie van HBV-infectie; screen vóór starten van de behandeling op HBV en controleer patiënten tijdens de therapie nauwgezet wanneer er risicofactoren zijn voor een HBV-infectie. Overweeg een antivirale profylaxe.
Wees voorzichtig bij een hoge tumorlast in verband met meer kans op tumorlysissyndroom.
Staak de behandeling bij ernstige, mogelijk immuuncomplex-gemedieerde reacties, zoals serumziekteachtige reactie, polyartritis met huiduitslag, en proliferatieve glomerulonefritis.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet onderzocht.
Zie voor bijvoorbeeld Waarschuwingen en voorzorgen over geneesmiddelen waarmee gecombineerd wordt:
- cyclofosfamide
- doxorubicine
- doxorubicine in gepegyleerde liposomen
- dexamethason (systemisch)
- melfalan
- prednison
- rituximab
- thalidomide
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire toxiciteit: anagrelide is een remmer van fosfodi-esterase III is en heeft daardoor positief inotrope en chronotrope effecten. Ernstige cardiovasculaire bijwerkingen zijn gemeld, zowel bij patiënten met als zonder cardiale voorgeschiedenis en na normale eerdere cardiovasculaire onderzoeken. Verricht cardiovasculair onderzoek (incl. ECG en echocardiografie) vóór én op indicatie tijdens de behandeling. Monitor nauwlettend op effect op het QT-interval. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging. Informeer naar plots overlijden van familieleden op jonge leeftijd, omdat dit een indicatie kan zijn van een aangeboren verlengde QT-tijd.
Pulmonale hypertensie is gemeld; controleer op symptomen van een onderliggende cardiopulmonale aandoening voorafgaand aan en tijdens behandeling.
Monitoring: tijdens behandeling is tevens klinische controle noodzakelijk op leverenzymen (ASAT, ALAT), nierfunctie (serumcreatinine, -ureum) en het volledig bloedbeeld incl. tellingen van bloedcellen (hemoglobine, witte bloedcellen en trombocyten). Het trombocytenaantal zal binnen 4 dagen na staken van de behandeling toenemen en zal daarna in 10–14 dagen terugkeren naar waarden van vóór de behandeling. Controleer bovendien regelmatig de elektrolyten, vooral kalium, calcium en magnesium. Wees voorzichtig bij lever- of nierinsufficiëntie (zie ook Contra-indicaties); gebruik van anagrelide bij verhoogde transaminasewaarden (> 5× ULN) wordt afgeraden.
Trombotisch risico: vermijd abrupt staken van de behandeling vanwege de kans op het plotseling toenemen van het aantal trombocyten, wat kan leiden tot mogelijk fatale trombotische complicaties, zoals cerebraal infarct. Informeer de patiënt over vroege tekenen en symptomen van trombotische complicaties, zoals ernstige hoofdpijn, duizeligheid, wazig zien of doof of tintelend gevoel in de ledematen.
Pediatrische patiënten: wees voorzichtig bij toepassing bij kinderen < 18 jaar, omdat er weinig gegevens zijn over het gebruik bij deze leeftijdsgroep (zie Doseringen).
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles vóór en tijdens de behandeling: vóór aanvang van de behandeling en tijdens de behandeling de nier- en leverfunctie controleren en het volledig bloedbeeld. Tijdens de behandeling vooral monitoren op het ontstaan van het tumorlysissyndroom en van bloedbeeldafwijkingen, waaronder neutropenie. Zie verder de betreffende subkopjes hieronder.
Tumorlysissyndroom: door lysis van een grote hoeveelheid maligne cellen kan het (mogelijk fatale) tumorlysissyndroom optreden met kans op nierfalen met een verminderde diurese en verhoging van ureum en creatinine, hyperkaliëmie, hyperurikemie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie (met als gevolg convulsies), verhoging LDH, hypo-/hypertensie en ritmestoornissen. Risicofactoren voor het optreden van het syndroom zijn hoge tumorlast (bv. groot tumorvolume, hoge concentraties circulerende maligne cellen), hypovolemie (bv. dehydratie), gestoorde nierfunctie, splenomegalie bij CLL en een verhoogde serumfosfaat, urinezuurspiegel en/of lactaatdehydrogenasespiegel voorafgaand aan de behandeling. Venetoclax kan een snelle afname van de tumormassa veroorzaken, waardoor er vooral tijdens de eerste 5 weken van de behandeling een kans is op het tumorlysissyndroom. De kans op het tumorlysissyndroom blijkt groter bij een hoge tumorlast (bv. lymfeklier met een diameter ≥ 5 cm of hoge absolute lymfocytentelling (ALC) ≥ 25 × 109/l) en neemt verder toe bij een verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 80 ml/min). Daarom voorafgaand aan de behandeling de nierfunctie controleren en daarna vóór elke dosisverhoging. Tevens voor de beoordeling van een eventueel op te treden tumorlysissyndroom 6–8 uur en 24 uur na de eerste dosis venetoclax de bloedwaarden controleren. Afwijkingen in de elektrolyten (kalium en calciumfosfaat) direct corrigeren. Het aantal witte bloedcellen dient bij alle patiënten met AML < 25 × 109 te zijn voordat wordt gestart met venetoclax; cytoreductie voorafgaand aan de behandeling kan nodig zijn. De volgende dosis pas toedienen als de 24-uurswaarden voor de bloedchemie beoordeeld zijn. Overweeg bij veel kans op tumorlysissyndroom een ziekenhuisopname bij de toediening van de eerste dosis. Dezelfde procedure tevens toepassen bij elke dosisverhoging. Vanwege de kans op het tumorlysissyndroom, voorafgaand aan de behandeling de patiënt tijdens de begin- en titratiefase voldoende hydrateren. Laat de patiënt 1,5–2 liter water per dag drinken, vooral 2 dagen vóór de behandeling en bij iedere dosisverhoging; indien dit niet haalbaar is of bij een gemiddelde of hoge tumorlast zonodig i.v.-vocht toedienen. Verder 2–3 dagen vóór de behandeling en gedurende de gehele titratiefase zonodig aanvullende maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie, zoals het toedienen van allopurinol of rasburicase. De behandeling zo nodig onderbreken en hervatten met een lagere dosis.
Neutropenie en infecties: tijdens de gehele behandeling regelmatig volledige bloedtellingen uitvoeren. Bij optreden van ernstige neutropenie de behandeling onderbreken of de dosis verlagen. In klinisch onderzoek bij CLL kwam ernstige neutropenie, waarvoor dosisonderbreking nodig was, frequent voor; in combinatie met obinutuzumab in ca. 41% van de gevallen, in combinatie met rituximab in ca. 43% van de gevallen en als monotherapie in ca. 5% van de gevallen. Bij AML kwam neutropenie graad 3 of 4 vóór aanvang van de behandeling vaak voor. Neutropenie kan verergeren in combinatie met een hypomethylerend middel en terugkeren bij volgende behandelcycli. Ernstige infecties, waaronder gevallen van sepsis met fatale afloop, zijn gemeld. Controleer patiënten op tekenen van een infectie en behandel een vermoedelijke infectie met antimicrobiële middelen. Onderbreek daarnaast de therapie of verlaag de dosering.
Verminderde nierfunctie: bij lichte tot matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≥ 30–89 ml/min) hoeft de dosis niet te worden aangepast. Wel kan tijdens de begin- en titratiefase een intensievere profylaxe en monitoring op het tumorlysissyndroom nodig zijn. De werkzaamheid en veiligheid bij een creatinineklaring < 15 ml/min en bij nierdialyse zijn niet vastgesteld; alleen op strikte indicatie en onder zorgvuldige controle toedienen.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 5–9) hoeft de dosis niet te worden aangepast. Bij matige leverinsufficiëntie kunnen wel meer bijwerkingen optreden; bij instellen van de behandeling en bij dosisverhoging de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit. Bij een ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) kan de blootstelling aan venetoclax aanzienlijk verhoogd zijn; pas de dosis aan en dien toe onder zorgvuldige controle van de toxiciteit, zie de rubriek Dosering.
De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bloedbeeld: vóór aanvang van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling controle op cytopenieën verrichten door middel van volledig bloedbeeld (hemoglobine- en hematocrietbepaling, trombocytentelling en incl. differentiële telling van leukocyten). Bij trombocytopenie treedt de nadir meestal op tussen dag 14–21 van elke 28-daagse cyclus met herstel tot het uitgangsniveau aan het begin van de volgende cyclus. Het trombocytenaantal ten minste maandelijks controleren, tijdens de eerste drie cycli frequenter (de eerste acht weken wekelijks). Trombocytopenie kan onder controle worden gehouden met dosisaanpassingen en trombocytentransfusies. Zie voor aanvullende informatie over de voorzorgen ten aanzien van het bloedbeeld lenalidomide#waarschuwingen.
Reactivatie van HBV en herpes zoster is mogelijk. Overweeg antivirale profylaxe tegen herpes zoster reactivatie.
Door gebruik van lenalidomide neemt de kans op trombo-embolische aandoeningen toe. Daarom wordt profylaxe met antitrombotica geadviseerd bij bekende risicofactoren voor trombo-embolieën; houdt hierbij rekening met de kans op bloedingen door trombocytopenie.
Maag-darmtoxiciteit maakt het gebruik van anti-emetica, antidiarreemiddelen en ondersteunende zorg soms noodzakelijk. Bij ernstige gastro-intestinale bijwerkingen de behandeling onderbreken en daarna de dosis aanpassen; controleer daarnaast nauwgezet het kaliumgehalte in het serum.
Trombotische microangiopathie (TMA), incl. trombotische trombocytopenische purpura, soms met fatale afloop, is gemeld. Controleer op tekenen en symptomen hiervan. Staak de behandeling als de diagnose van TMA wordt vermoed, als TMA is uitgesloten kan de behandeling worden hervat. De veiligheid van hervatten van de behandeling bij een eerdere TMA is niet bekend.
Bewaak de leverfunctie, omdat hepatotoxiciteit (toxische/cytolytische/cholestatische hepatitis en leverfalen (zelden fataal) is gemeld; het mechanisme hierachter is onbekend, maar een bestaande virale leverziekte (zoals hepatitis B), verhoogde leverenzymwaarden op baseline en behandeling met andere hepatotoxische middelen of antibiotica zijn risicofactoren. Controleer regelmatig de leverenzymwaarden. Reactivatie van HBV is mogelijk.
Symptomen als convulsies, hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid en blindheid kunnen passen bij de bijwerking reversibele posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS=PRES). Bij vermoeden van PRES de behandeling onderbreken en een MRI laten uitvoeren. Bij bevestiging van de diagnose de behandeling definitief staken.
Vanwege de kans op ernstige huidreacties de patiënt onmiddellijk contact laten opnemen bij eerste tekenen van ernstige overgevoeligheidsreacties zoals progressieve huiduitslag, vaak met blaas-, blaar- en schilfervorming. Bij ernstige overgevoeligheidsreacties de behandeling onderbreken. Bij bevestiging van de diagnose Stevens-Johnsonsyndroom of toxische epidermale necrolyse de behandeling niet meer hervatten.
Gebruik van lenalidomide wordt ontraden bij patiënten die eerder ernstige huiduitslag of een allergische reactie kregen bij gebruik van thalidomide, vanwege een kruisreactie tussen thalidomide en lenalidomide.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Bij een overdosis (> 2× de aanbevolen dosis) is acute symptomatische hypotensie en trombocytopenie, met fatale afloop, waargenomen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met bortezomib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met anagrelide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Symptomen van het tumorlysissyndroom (onregelmatige hartslag, dyspneu, convulsies, koorts, rillingen, misselijkheid, braken, spier- of gewrichtspijn, ongebruikelijke moeheid, donkere of troebele urine) en andere toxiciteiten.
Therapie
Door grote verdelingsvolume en hoge eiwitbinding is dialyse waarschijnlijk niet zinvol.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met venetoclax contact op met Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Er zijn gevallen van overdosering van 12 mg (ineens ingenomen) bekend, dit resulteerde in ernstige bijwerkingen als ernstige misselijkheid, aspiratiepneumonie, multiorgaandisfunctiesyndroom en de dood. Overdosering is het vaakst gemeld bij patiënten die net zijn gestart met ixazomib. Instrueer een patiënt die start met de behandeling over het belang van het zorgvuldig volgen van de dosisinstructies.
Voor meer informatie over een vergiftiging met ixazomib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteasoomremmer. Bortezomib remt reversibel de activiteit van het 26S-proteasoom eiwitcomplex (ubiquitine-proteasoom systeem) dat overbodige of beschadigde eiwitten in de cel afbreekt. Het ubiquitine-proteasoom-systeem speelt een essentiële rol in de regulatie van de ombouw van specifieke eiwitten, waarbij de homeostase in de cellen gehandhaafd blijft. Remming van het 26S-proteasoom voorkómt deze gerichte eiwitafbraak en leidt tot celdood (apoptose). Kankercellen zijn gevoeliger voor de pro-apoptotische effecten van proteasoomremming dan normale cellen.
Kinetische gegevens
V d | 23,7–47,1 l/kg. |
Overig | uitgebreide distributie naar perifere weefsels. |
Metabolisering | in de lever door voornamelijk CYP3A4, CYP2C19 en CYP1A2 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | slechts een klein deel van de onveranderde actieve stof wordt met de urine uitgescheiden, terwijl in de feces geen onveranderde stof wordt aangetoond. |
T 1/2el | 40–193 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anagrelide is een remmer van cyclisch AMP-fosfodi-esterase III. Het onderdrukt in vitro de expressie van transcriptiefactoren, zoals GATA-1 en FOG-1, die noodzakelijk zijn voor megakaryocytopoëse. Dit resulteert in een verminderde trombocytenproductie. Het remt in vitro de vorming van trombocyten door vertraging van de rijping van megakaryocyten door vermindering van hun grootte en ploïdie. Mogelijk is dit een gevolg van de specifieke remming van de c-MPL-receptor van trombopoëtine door anagrelide. Werking: na 14–21 dagen. Werkingsduur: < 4 dagen na staken van de behandeling zal het trombocytenaantal toenemen en daarna in 10–14 dagen terugkeren naar waarden van vóór de behandeling.
Kinetische gegevens
Resorptie | ≥ 70%. |
T max | ca. 1 uur. |
Metabolisering | uitgebreid, vnl. via CYP1A2 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | voornamelijk als metabolieten, deels met de urine; < 1% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | ca. 1,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Venetoclax is een krachtige, selectieve remmer van B-cellymfoom (BCL)-2, een anti-apoptotisch eiwit. Hierdoor worden permeabilisatie van de mitochondriale buitenmembraan (MOMP), caspase-activatie en geprogrammeerde celdood in gang gezet. Venetoclax is daardoor werkzaam bij tumorcellen met overexpressie van BCL-2, waaronder CLL-cellen.
Kinetische gegevens
Resorptie | verhoogd met een factor 3,4 bij toediening met een vetarme maaltijd en met een factor 5,1–5,3 met een vetrijke maaltijd. |
T max | 5–8 uur. |
V d | 3,7–4,6 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | gedeeltelijk, door CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (> 99,9%), ca. 21% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 26 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Selectieve en reversibele proteasoomremmer. Ixazomib bindt zich bij voorkeur aan de β5-subeenheid van het 20S-proteasoom. In vitro induceert ixazomib apoptose van verschillende tumorceltypen en tevens cytotoxiciteit tegen myeloomcellen van patiënten die gerecidiveerd waren na verscheidene eerdere behandelingen, waaronder bortezomib, lenalidomide en dexamethason. De combinatie van ixazomib met lenalidomide vertoonde synergistische cytotoxische effecten in verschillende myeloomcellijnen.
Kinetische gegevens
F | ca. 58%. |
T max | ca. 1 uur. |
V d | ca. 7,8 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 99%. |
Metabolisering | door veel verschillende CYP-enzymen en tevens door non-CYP-enzymen. Er is geen specifiek CYP-enzym dat hoofdzakelijk bijdraagt aan het metabolisme. |
Eliminatie | hoofdzakelijk als metaboliet; met de urine ca. 62%, met de feces ca. 22%. Ixazomib is niet dialyseerbaar. |
T 1/2el | ca. 9,5 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
bortezomib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
anagrelide hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
venetoclax hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
ixazomib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk