Farmacotherapeutisch Kompas

U bevindt zich hier:

Farmacotherapeutisch Kompas Geneesmiddelen
Wis invoer

Uitbreiden…

Open/sluiten

Welke geneesmiddelen wilt u aan de vergelijking toevoegen?

buprenorfine

opioïden N02AE01

Sluiten

fentanyl (parenteraal)

opioïden N01AH01

Sluiten

Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Buprenorfine Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
Sterkte
35 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
Sterkte
52,5 microg/uur
Verpakkingsvorm
37,5 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
Sterkte
70 microg/uur
Verpakkingsvorm
50 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
5 microg/uur
Verpakkingsvorm
6,25 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
10 microg/uur
Verpakkingsvorm
12,5 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
15 microg/uur
Verpakkingsvorm
18,75 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
20 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²

BuTrans Mundipharma Pharmaceuticals bv

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
5 microg/uur
Verpakkingsvorm
6,25 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
10 microg/uur
Verpakkingsvorm
12,5 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
20 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²

Temgesic (als hydrochloride) Eumedica nv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof
Sterkte
0,3 mg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 1 ml
Toedieningsvorm
Oromucosale tablet 'SL'
Sterkte
0,2 mg

Transtec Grünenthal bv

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
Sterkte
35 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
Sterkte
52,5 microg/uur
Verpakkingsvorm
37,5 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
Sterkte
70 microg/uur
Verpakkingsvorm
50 cm²

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Fentanyl injectie (als citraat) Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Injectievloeistof
Sterkte
0,05 mg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 2 ml, 10 ml, flacon 50 ml

Fentanyl Piramal (als citraat) Piramal critical care

Toedieningsvorm
Injectievloeistof
Sterkte
0,05 mg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 2 ml, 10 ml

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

Buprenorfine heeft alleen een plaats in specifieke situaties in de tweedelijnszorg, bv. bij post-operatieve patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen.

Bij acute nociceptieve pijn

Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.

Bij acute hevige nociceptieve pijn

(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.

Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn

Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.

Bij chronische kanker-gerelateerde pijn

Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.

Advies

Bij acute nociceptieve pijn

Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.

Bij acute hevige nociceptieve pijn

(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.

Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn

Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.

Bij chronische kanker-gerelateerde pijn

Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.

Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.

Offlabel: Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.

Indicaties

  • Injectie en oromucosale tablet: postoperatieve pijn bij niet-ambulante patiënten;
  • Offlabel: Oromucosale tablet: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
  • 3-daagse pleister: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
  • 3-daagse en 4-daagse pleister: ernstige chronische pijn die niet reageert op behandeling met een niet-opioïd;
  • 7-daagse pleister: matige chronische niet-maligne pijn als een opioïd vereist is, om adequate pijnstilling te bereiken.

Gerelateerde informatie

  • pijn

Indicaties

  • Als opioïde analgetisch supplement bij plaatselijke of algehele anesthesie.
  • Neuroleptanalgesie, neuroleptanesthesie.
  • Voor analgetische behandeling van patiënten op de intensivecare-afdeling, die kunstmatig worden beademd.
  • Offlabel: acuut coronair syndroom.
  • Offlabel: ernstige acute pijn in spoedeisende situaties.

Gerelateerde informatie

  • Behandeling van acuut coronair syndroom in de acute fase
  • pijn

Doseringen

Klap alles open Klap alles dicht

Postoperatieve pijn

Volwassenen

Begindosering 0,3–0,6 mg parenteraal (i.m. of langzaam i.v.) of 4 microg/kg lichaamsgewicht.

Zo nodig iedere 6–8 uur herhalen óf de behandeling voortzetten met 0,4 mg oromucosaal iedere 6 uur, indien mogelijk verlagen tot 0,2 mg iedere 6 uur.

Ouderen

Oromucosaal: 0,2 mg 1–4×/dag. Voor i.m. of i.v.-toediening is meestal geen dosisaanpassing nodig bij een leeftijd > 65 jaar; wees wel voorzichtiger naarmate de leeftijd stijgt.

Verminderde leverfunctie: Verlaag de startdosering bij een lichte tot matige leverfunctiestoornis (bv. oromucosaal: 0,2 mg) en titreer zorgvuldig; buprenorfine (met uitzondering van pleisters) is gecontra-indiceerd bij een ernstige leverfunctiestoornis.

Verminderde nierfunctie: Bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis is dosisaanpassing in het algemeen niet nodig; wees voorzichtig bij een ernstige nierinsufficiëntie (GFR < 15 ml/min).

Matige tot ernstige pijn bij kanker

Volwassenen

Transdermaal: 3-daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt optitratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3-daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52,5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling (transdermale uitgezonderd) gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.

Offlabel: oromucosaal: 0,2–0,4 mg 3–4×/dag.

Matige niet-acute, niet-maligne pijn

Volwassenen (incl. ouderen)

Transdermaal: 7-daagse pleister: begindosering 5 microg/uur; de eerste 3 dagen de dosering niet verhogen omdat na 3 dagen het maximale effect wordt bereikt. Daarna titreren op basis van analgetische respons en behoefte aan aanvullende pijnmedicatie; tijdens titratie kan de dosering elke 3 dagen (72 uur) worden aangepast. De dosis kan worden verhoogd door de pleister te vervangen door een grotere pleister of een combinatie van twee pleisters, tot een maximum van 40 microg/uur (2 pleisters van 20 microg/uur). Tijdens start en titratie zo nodig aanvullende kortwerkende pijnmedicatie gebruiken totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na de titratiefase iedere zevende dag vervangen.

Ernstige niet-acute pijn

Volwassenen (incl. ouderen)

Transdermaal: 4-daagse pleister: individueel. Begindosering bij nog niet met opioïden behandelde patiënten: 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij patiënten die al opioïden ontvingen voor omrekening eerst de analgetische behoefte per 24 uur berekenen. Voor omrekening geldt bv. dat 30–60 mg oraal morfine/24 uur overeenkomt met ongeveer 1 pleister buprenorfine 35 microg/uur; 90 mg morfine met 52,5 microg/uur; 120 mg morfine met 70 microg/uur; en 240 mg morfine met 2 pleisters van 70 microg/uur; uit klinische ervaring blijkt dat bij overschakeling van orale of parenterale opioïden in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag of hoger kan worden gestart met buprenorfine 52,5 microg/uur of hoger. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 96 uur vervangen, bv. 2× per week op een vast tijdstip.

3-daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt up-titratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3-daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52.5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.

Afbouwen: voor de Handreiking afbouw opioïden, zie afbouwschema's.

Toediening

  • Tablet: onder de tong laten oplossen, dit kan 5–10 min duren.
  • Pleister: aanbrengen op droge, niet-behaarde, niet-geïrriteerde en niet-bestraalde huid van het bovenlichaam, elke keer op een andere plek: bij de 3- en 4-daagse pleister de plek minstens een week overslaan; bij de 7-daagse pleister minstens 3–4 weken. Bij herhaalde toediening op dezelfde plek neemt de blootstelling aan buprenorfine aanzienlijk toe, bovendien is de kans op huidreacties groter. De pleisters niet blootstellen aan overmatige warmte (bv. elektrische deken, verwarmd waterbed, warmwaterkruik, sauna). De pleisters niet doorknippen of splitsen. De pleister direct na openen van de sachet aanbrengen en met de handpalm 30 seconden aandrukken. Als de randen van de pleister voortijdig loskomen, kunnen ze worden vastgezet met voor de huid geschikt tape. De pleister na gebruik dubbelvouwen met het plakgedeelte naar binnen. Bij switchen naar een ander opioïde, na verwijdering van een buprenorfinepleister het nieuwe opioïde pas na 24 uur toedienen.
  • Injectievloeistof: toedienen als i.m injectie of trage i.v.-injectie.

Doseringen

Let op! Doses > 200 microg alleen onder beademing toedienen. Langzaam gedurende 1–2 min i.v. toedienen, dit om de incidentie van spierrigiditeit te verlagen.

Let op! Bij ouderen (> 65 jaar), bij verminderde nierfunctie en bij verzwakte patiënten lager doseren en zorgvuldig observeren op tekenen van toxiciteit. Bij een BMI > 30 kg/m2 doseren op basis van het geschatte vetvrije lichaamsgewicht om (relatieve) overdosering te voorkomen; voorzichtig verder titreren op basis van het effect.

Klap alles open Klap alles dicht

Spontane ademhaling, algemene dosering

Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar

Als i.v.-injectie: Begindosering: 50-200 microg, met zo nodig aanvullende dosering van 50 microg. Als i.v.-infusie: Infusiesnelheid 0,05-0,08 microg/kg lichaamsgewicht/minuut.

Kinderen 2-11 jaar

Begindosering: 1–3 microg/kg lichaamsgewicht, zo nodig gevolgd door aanvullende doses van 1–1,25 microg/kg.

Ondersteunende beademing, algemene dosering

Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar

Als i.v.-injectie: Begindosering: 300-3500 microg (max. 50 microg/kg lichaamsgewicht), met zo nodig aanvullende dosering van 100-200 microg.

Als i.v.-infusie: Een oplaaddosis van 1 microg/kg/min in de eerste 10 minuten, die wordt gevolgd door infusie van ca. 0,1 microg/kg/minuut. Als alternatief kan de oplaaddosis als een bolusinjectie gegeven worden. Titreer de infusiesnelheid op de respons; bij hartchirurgie max. 3 microg/kg/min. Staak de infusie ca. 40 min voor het einde van de operatieve ingreep, tenzij de kunstmatige beademing na de ingreep wordt voortgezet.

Kinderen 2-11 jaar

Begindosering: 1–3 microg/kg lichaamsgewicht, zo nodig gevolgd door aanvullende doses van 1–1,25 microg/kg.

Analgesie bij algehele anesthesie

Volwassenen < 65 jaar en kinderen ≥ 12 jaar

Inductie: begindosering 70–600 microg (1,0–8,4 microg/kg lichaamsgewicht). Zo nodig na 30-45 min een aanvullende dosis van 25–200 microg (0,35–2,8 microg/kg) op geleide van verloop van de operatie.

Neuroleptanalgesie en neuroleptanesthesie

Volwassenen < 65 jaar en kinderen ≥ 12 jaar

Begindosering: doorgaans 50–100 microg (0,7–1,4 microg/kg) langzaam (1-2 min) i.v. in combinatie met een antipsychoticum zoals droperidol. Zo nodig herhalen na 30–45 min. Voor neuroleptanesthesie onder kunstmatige beademing is de begindosering in het algemeen 200–600 microg (2,8–8,4 microg/kg) langzaam i.v. in combinatie met een antipsychoticum zoals droperidol. Voor het onderhouden van de anesthesie zo nodig aanvullend bv. 50–200 microg (0,7–2,8 microg/kg) om de 30–45 min toedienen.

Analgesie bij kunstmatig beademde intensivecare-patiënten

Volwassenen < 65 jaar en kinderen ≥ 12 jaar

Individueel, begindosering: gewoonlijk 50–100 microg (0,7–1,4 microg/kg lichaamsgewicht) i.v., zo nodig hoger titreren. Dosering individueel aanpassen, afhankelijk van comedicatie en verloop van de pijn. Zo nodig gevolgd door maximaal 25–125 microg/uur (0,35–1,8 microg/kg/uur).

Offlabel: acuut coronair syndroom

Volwassenen

Volgens de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties (2025): 50-100 microg (1 microg/kg lichaamsgewicht) i.v. in 2 minuten.

Offlabel: ernstige acute pijn in spoedeisende situaties

Volwassenen

Volgens de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties (2025): 1 microg/kg lichaamsgewicht i.v. in 2 minuten.

Toediening: bij contact met de huid, spoelen met water.

Bijwerkingen

De frequentie en aard van de bijwerkingen kan verschillen per toedieningsvorm.

Zeer vaak (> 10%): met de injectievloeistof treden slaperigheid (bij ca. twee derde) en apathie (waardoor de postoperatieve herstelperiode kan zijn verlengd) het meest frequent op; met de pleisters misselijkheid, erytheem, huiduitslag, oedeem en jeuk (vooral op toedieningsplaats). Met de sublinguale tablet: sedatie, vertigo, misselijkheid.

Vaak (1-10%): dyspneu. Braken, obstipatie, diarree, buikpijn, dyspepsie, anorexie, droge mond. Duizeligheid, hoofdpijn, nervositeit, angst, tremor. Exantheem, hyperhidrose. Vermoeidheid, spierzwakte, asthenie, sufheid.

Soms (0,1-1%): hypo- of hypertensie, syncope, blozen. Hoest, hypoxie. Urineretentie, urine-incontinentie, mictiestoornissen. Libidoverlies. Flatulentie. Verwardheid, depressie, slaapstoornissen, rusteloosheid, eufore stemming, emotionele labiliteit, agressie, geheugenverlies, migraine. Spierpijn, spierspasmen, dysartrie, hypo-esthesie, paresthesie. Tinnitus, vertigo. Koorts, malaise, uitputting. Coma. Tremor. Wazig zien, diplopie, conjunctivitis. Vertraagde overgevoeligheidsreacties met ontstekingsverschijnselen (bv. contacteczeem). Gewichtsverlies. Verhoogde ALAT-waarden.

Zelden (0,01-0,1%): opvliegers, dehydratie, vasodilatatie, orthostatische hypotensie, circulatoire collaps, angina pectoris. Zuurbranden, anorexie, dysgeusie, dysfagie, ileus, diverticulitis. Psychotomimetische effecten (hallucinaties, angst, nachtmerries), concentratiestoornissen, spraakstoornissen, gevoelloosheid, evenwichtsstoornissen. Erectiestoornis. Droge huid, urticaria. Rinitis, hyperventilatie, verergering van astma. Visusstoornissen, droge ogen, ooglid- en gezichtsoedeem. Griepachtige verschijnselen.

Zeer zelden (< 0,01%): tachycardie, palpitaties. Hikken, kokhalzen. Ademhalingsdepressie kan optreden (vooral peri- en onmiddellijk postoperatief). Stemmingsveranderingen, fasciculaties, smaaksstoornissen, miose. Oorpijn. Puisten, blaasjes. Thoracale pijn.

Verder zijn gemeld: anafylactische shock, angio-oedeem. Convulsies. Galkoliek, hepatitis. Bronchospasme. Hyperalgesie. Ontwenningsverschijnselen. Neonataal abstinentiesyndroom. Depersonalisatie. Slaapapneu-syndroom. Contactdermatitis, verkleuring van de toedieningsplaats (alleen bij de pleister).

  • Informatie van Lareb over dit middel
  • Meldformulier bijwerkingen

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, braken. Spierrigiditeit incl. borstkasspieren.

Vaak (1-10%): bradycardie, tachycardie, aritmie, hypotensie, hypertensie. Laryngospasme, bronchospasme, apneu. Dyskinesie, sedatie, duizeligheid, postoperatieve verwardheid. Visusstoornis. Allergische dermatitis.

Soms (0,1-1%): dysfagie.

Zelden (0,01-0,1%): rillingen, hypothermie. Hyperventilatie, hik, luchtwegcomplicatie door anesthesie. Euforie, postoperatieve agitatie, hoofdpijn. Flebitis.

Verder zijn gemeld: overgevoeligheid (anafylactische shock, anafylactische reactie, urticaria). Hartstilstand. Ademhalingsdepressie, longoedeem. Convulsies, bewustzijnsverlies, myoclonus, vertigo, Horner-syndroom, verlies van braakreflex en slikvermogen. Delirium, gewenning/verslaving, ontwenningsverschijnselen na opiaatgebruik. Verminderde gastro-intestinale motiliteit, spasme van de sphincter Oddii. Verhoogde spiertonus van de ureter, urineretentie. Pruritus, hyperhidrose. Methemoglobinemie.

  • Informatie van Lareb over dit middel
  • Meldformulier bijwerkingen

Interacties

Gelijktijdig gebruik van alcoholische dranken, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hoestprikkeldempende middelen, hypnotica en sedativa) en cimetidine kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering, verwardheid, duizeligheid). Pas de dosis van beide middelen aan en vermijd alcoholgebruik.

Het gelijktijdige gebruik van buprenorfine en gabapentinoïden (gabapentine en pregabaline) kan resulteren in ademhalingsdepressie, hypotensie, diepe sedatie, coma of overlijden.

Combinatie van opioïden met benzodiazepinen kan leiden tot diepe sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. De combinatie alleen voorschrijven als er geen andere behandelmogelijkheid is, en dan in de laagst nog effectieve dosering en zo kort mogelijk. Monitor de patiënt zorgvuldig op tekenen van ademhalingsdepressie en sedatie. Vermijd de combinatie als er kans is op misbruik.

Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.

Combinatie met andere serotonerge middelen, zoals MAO-remmers, SSRI's, SNRI's of tricyclische antidepressiva kan leiden tot het serotoninesyndroom. Symptomen kunnen zijn: veranderingen in de mentale toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire afwijkingen en/of gastro-intestinale symptomen. Volg de patiënt nauwlettend, met name aan het begin van de behandeling en bij dosisverhoging. Bij vermoed serotoninesyndroom de dosering verlagen of behandeling staken.

Gelijktijdige toediening van buprenorfine met anticholinergica of medicijnen met anticholinergische activiteit (bv. tricyclische antidepressiva, antihistaminica, antipsychotica, spierverslappers, anti-Parkinson-geneesmiddelen) kan resulteren in verhoogde anticholinergische bijwerkingen.

Buprenorfine wordt voor ca. 30% gemetaboliseerd door CYP3A4; krachtige remmers van CYP3A4 zoals ketoconazol en HIV-proteaseremmers als indinavir en ritonavir, en ook erytromycine en gestodeen kunnen de plasmaspiegel van buprenorfine significant verhogen; dosisverlaging kan nodig zijn; titreer voorzichtig. Ook bij inductoren van CYP3A4 (bv. fenobarbital, fenytoïne, carbamazepine, oxcarbazepine, efavirenz, nevirapine, rifampicine, rifabutine, sint-janskruid) is voorzichtigheid geboden; het effect van buprenorfine kan afnemen.

Vermindering van de hepatische doorbloeding, bijvoorbeeld door halothaan, kan de eliminatie van buprenorfine door de lever vertragen. Verlaag de startdosering van buprenorfine en titreer zorgvuldig.

Het effect van opiaatagonisten kan door buprenorfine als partiële agonist worden verminderd. Toedoening van buprenorfine aan iemand die fysiek afhankelijk is van volledige μ-opioïde-agonisten kan een onthoudingssyndroom veroorzaken. Verder mag in het algemeen een volgend opioïd pas 24 uur na verwijdering van een buprenorfinepleister worden toegediend.

De opiaatantagonist naltrexon kan het farmacologisch effect van buprenorfine blokkeren. Bij patiënten die lichamelijke afhankelijkheid hebben ontwikkeld voor buprenorfine, kunnen hevige ontwenningsverschijnselen optreden.

Interacties

Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie. Bij combinatie met midazolam, de dosis hiervan zo nodig verlagen.

Gelijktijdig gebruik van centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hypnotica, sedativa, gabapentine, pregabaline en alcohol) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). De benodigde dosis fentanyl kan lager zijn dan normaal.

Gelijktijdig gebruik met SSRI's of SNRI's kan leiden tot het serotoninesyndroom (symptomen: spontane clonus, induceerbare clonus met agitatie of diaforese, tremor, hyperreflexie, hypertonie, koorts, tachycardie, labiele bloeddruk, misselijkheid, braken, diarree).

Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.

Bij combinatie met droperidol kunnen hypo-/hypertensie, daling van de druk in de longslagader, rillen, rusteloosheid en postoperatieve hallucinaties optreden. Als extrapiramidale symptomen optreden, deze eventueel onder controle houden met middelen tegen Parkinson.

Combinatie met clonidine kan het effect van fentanyl versterken en de ademhalingsdepressie verlengen.

Combinatie met baclofen kan het effect van fentanyl versterken en verlengen.

Remmers van CYP3A4 zoals ritonavir en itraconazol kunnen de fentanylklaring vertragen; met name bij continue toediening kan verlaging van de dosering noodzakelijk zijn. Voorafgaande toediening van cimetidine kan de fentanylspiegel verhogen.

Door gelijktijdig gebruik van CYP3A4-inductoren zoals barbituraten, carbamazepine, fenytoïne, primidon, efavirenz, nevirapine en rifampicine kan de behoefte aan fentanyl toenemen.

Zwangerschap

Buprenorfine passeert de placenta.

Teratogenese: Er zijn relatief weinig gegevens over gebruik van buprenorfine tijdens de zwangerschap bij de mens; deze laten geen toegenomen kans op congenitale afwijkingen zien. Bij dieren is reproductietoxiciteit aangetoond: foetale groeiachterstand, toegenomen postimplantatieverlies en verminderde postnatale overleving zijn waargenomen.

Farmacologisch effect: Toediening vlak voor de partus aan de moeder kan ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Langdurig gebruik van buprenorfine kan leiden tot het neonataal geneesmiddelenonthoudingssyndroom.

Advies: Gebruik ontraden, tijdens de zwangerschap en bij vruchtbare vrouwen die geen adequate anticonceptie toepassen.

  • Informatie van Lareb over dit middel bij zwangerschap

Zwangerschap

Fentanyl passeert de placenta.

Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld.

Farmacologisch effect:Gebruik van opioïden in het 3e trimester tot aan de partus kan bij de neonaat onthoudingsverschijnselen veroorzaken, zoals hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie. De kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Door verminderde uterusmobiliteit kan de partusduur worden verlengd. Toediening van fentanyl aan de moeder vlak vóór of tijdens de partus , kande variatie van de foetale hartfrequentie verminderen en (vooral bij prematuren) depressie van de ademhaling bij de pasgeborene veroorzaken. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.

Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis. Gebruik tijdens de partus ontraden. Wanneer het toch tijdens de bevalling of keizersnede aan de moeder wordt toegediend, ondersteunende beademingsapparatuur voor moeder en kind en een opiaatantagonist voor het kind bij de hand houden.

Vruchtbaarheid: Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid, in doses toxisch voor het moederdier zijn verminderde vruchtbaarheid en embryoletaliteit aangetoond.

Overig: Neonaten kunnen na behandeling van > 5 dagen of een totale dosis > 1,6 mg/kg een ontwenningssyndroom ontwikkelen.

  • Informatie van Lareb over dit middel bij zwangerschap

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja.

Farmacologisch effect: Kan ademhalingsdepressie veroorzaken en vermindering van gewichtstoename bij de zuigeling.

Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.

  • Informatie van Lareb over dit middel bij lactatie

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.

Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.

Advies: Binnen 24 uur na toediening van fentanyl geen borstvoeding geven.

  • Informatie van Lareb over dit middel bij lactatie

Contra-indicaties

  • acute ademhalingsdepressie, ernstige ademhalingsinsufficiëntie;
  • hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
  • delirium tremens;
  • myasthenia gravis;
  • opioïdverslaving;
  • injectievloeistof en oromucosale tablet bij ernstige respiratoire en leverinsufficiëntie;
  • 3-daagse pleister: overgevoeligheid voor soja of pinda's.

Contra-indicaties

  • verminderde ademhaling (bv. door acute ademhalingsdepressie of astma en chronisch obstructieve longziekten) in afwezigheid van kunstmatige beademing;
  • hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
  • myasthenia gravis;
  • overgevoeligheid voor opioïden.

Waarschuwingen en voorzorgen

Tolerantie, fysieke en psychologische afhankelijkheid en opioïdengebruiksstoornis (OUD) kunnen zich ontwikkelen bij herhaalde toediening van opioïden. Het risico op het ontwikkelen van OUD is verhoogd bij patiënten met een persoonlijke of familiaire voorgeschiedenis (ouders of broers en zussen) van middelenmisbruiksstoornissen (incl. alcohol), bij huidige tabaksgebruikers of bij patiënten met een voorgeschiedenis van andere psychische stoornissen (bv. ernstige depressie, angst en persoonlijkheidsstoornissen). Controleer de patiënt op drugszoekend gedrag, bv. te vroeg vragen om een herhaalrecept.

Stel vooraf behandeldoelen, behandelduur en het stopzettingsplan vast met de patiënt. Beoordeel de noodzaak van voortgezette behandeling regelmatig opnieuw bij niet-maligne pijn (bv. pijn door chronische osteoartritis of tussenwervelschijfaandoeningen). Met name bij chronische niet-maligne pijn geeft voortzetting van de behandeling waarschijnljk geen verbetering van de pijnklachten meer.

Na langdurig gebruik kunnen ontwenningsverschijnselen optreden (agitatie, angst, nervositeit, slapeloosheid, hyperkinesie, tremor en maag-darmstoornissen). Deze doen zich voor vanaf 2 dagen tot 2 weken na het staken.

Wees zeer voorzichtig (overweeg bv. dosisverlaging en volg de patïent nauwkeurig) bij:

  • verzwakte patiënten;
  • patiënten met cardiovasculaire aandoeningen;
  • hypotensie/shock; omdat de bloeddruk (verder) kan dalen;
  • hoofdletsel en andere omstandigheden met een mogelijk verhoogde cerebrospinale druk, depressie van het centrale zenuwstelsel of coma;
  • convulsieve aandoeningen (buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen);
  • patiënten met een verstoorde ademhalingsfunctie, zoals bij COPD, astma, cor pulmonale, verminderde ademhalingsreserve, hypoxie, hypercapnie, slaapapneu of bestaande ademhalingsdepressie;
  • verminderde longfunctie en/of overmatige slijmvorming in de luchtwegen;
  • cholelithiase;
  • andere aandoeningen aan de galwegen; de intracholedochale druk kan toenemen;
  • pancreatitis;
  • lichte tot matig gestoorde leverfunctie (ernstige leverfunctiestoornis is een contra-indicatie voor de toepassing van oromucosale tablet of injectievloeistof);
  • obstipatie;
  • prostaathypertrofie, urethrastrictuur;
  • hypothyroïdie;
  • onbehandeld myxoedeem;
  • bijnierschorsinsufficiëntie;
  • verslaving, voorgeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol);
  • toxische psychose;
  • kyfoscoliose.

De pleisters en de oromucosale tablet zijn niet geschikt voor bestrijding van acute pijn of een snel variërende analgetische behoefte.

Buprenorfine kan ademhalingsdepressie veroorzaken, met name na intraveneuze toediening. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie naloxon i.v. worden toegediend.

Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, bijvoorbeeld centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij CSA een verlaagde opioïddosering.

Buprenorfine kan de cerebrospinale druk verhogen.

Buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen bij patiënten met een voorgeschiedenis van convulsies.

Vermijd de pleisters onmiddellijk na een operatieve ingreep of in andere situaties waarbij sprake is van smalle therapeutische breedte of een snel variërende behoefte aan analgetica.

Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnieras of -gonadenas beïnvloeden, waardoor het serumprolactine kan stijgen en de cortisol- en testosteron-plasmaspiegels kunnen dalen.

Bij verminderde leverfunctie zorgvuldig controleren; buprenorfine wordt via de lever afgebroken. Bij een ernstig verminderde leverfunctie nam in onderzoek de blootstelling in het plasma toe met een factor 3.

Vanwege het analgetische effect van opioïden kunnen ernstige intra-abdominale complicaties, zoals darmperforatie, gemaskeerd worden.

Houd bij inadequate pijnstilling rekening met hyperalgesie, tolerantie of progressie van de onderliggende ziekte. Dosisverlaging of staken kan nodig zijn.

Controleer patiënten die met opioïden worden behandeld op verschijnselen die wijzen op misbruik, zoals vroegtijdig aanvragen van een receptherhaling. Overleg zo nodig met een verslavingsdeskundige.

Toediening van buprenorfine aan een patiënt die afhankelijk is van een volledige μ-opioïde-agonist, kan een onthoudingssyndroom veroorzaken.

De applicatieplaats van de pleisters niet blootstellen aan externe warmtebronnen. Bij koorts en verhoogde lichaamstemperatuur kan bij gebruik van de pleister de plasmaconcentratie toenemen. De pleisters niet herhaaldelijk op dezelfde plaats aanbrengen (zie ook rubriek Dosering).

Irritatief contacteczeem als gevolg van de pleister gaat vanzelf over na verwijdering van de pleister. Bij een vermoeden van allergisch contacteczeem is nader diagnostische onderzoek aangewezen.

De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaar (voor de oromucosale tablet: 12 jaar) zijn niet vastgesteld.

Hulpstoffen: sommige pleisters bevatten sojaolie.

Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.

  • Rij Veilig met Medicijnen

Waarschuwingen en voorzorgen

Bij herhaalde toediening van opioïden kunnen tolerantie, lichamelijke en psychische afhankelijkheid ontstaan. De kans op een opioïdengebruiksstoornis (OUD) is groter bij een persoonlijke of familiaire voorgeschiedenis van middelenmisbruik (incl. drugs en alcohol), bij rokers of bij patiënten met een persoonlijke geschiedenis van andere psychische stoornissen, zoals ernstige depressie, angst en persoonlijkheidsstoornis. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl.

Herhaalde toediening met korte tussenpozen gedurende een langere periode kan leiden tot een abstinentiesyndroom na staken van de behandeling. Symptomen zijn misselijkheid, braken, diarree, angst, koude rillingen, tremor en zweten.

Dosisaanpassing: verlaag de dosering bij lever- en nierfunctiestoornissen, niet-gecontroleerde hypothyroïdie, longaandoeningen, ouderen, verzwakte patiënten, bijnierschorsinsufficiëntie, prostaathypertrofie, porfyrie of bradyaritmie. Bij obesitas het geschatte vetvrije gewicht als uitgangsgewicht nemen voor de dosering. Bij alcoholisme zo nodig de dosering verhogen of verlagen. Bij chronisch gebruik van (andere) opioïden eventueel hoger doseren. Houd bij onvoldoende pijnbestrijding na dosisverhoging rekening met hyperalgesie; verlaag de dosis of staak de behandeling.

Opioïden kunnen hypotensie veroorzaken, met name bij hypovolemische patiënten.

Het optreden van ademhalingsdepressie en spierrigiditeit maakt gebruik van kunstmatige ademhaling en spierrelaxantia noodzakelijk. De incidentie en ernst van de ademhalingsdepressie neemt toe met de dosering fentanyl; een significante ademhalingsdepressie zal optreden bij doses boven 200 microg. Bij kinderen < 2 jaar kan bij lage dosis fentanyl thoraxrigiditeit optreden; gebruik van fentanyl wordt bij deze leeftijdsgroep ontraden. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie naloxon i.v. worden toegediend.

Wees voorzichtig bij verhoogde intracraniële druk of hersentrauma. Een snelle bolusinjectie vermijden bij aangetaste intracerebrale compliantie wegens kans op daling van de cerebrale perfusiedruk.

Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Wacht ten minste 24 uur na toediening van een fentanyl-injectie met verkeersdeelname of het bedienen van een machine. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.

  • Rij Veilig met Medicijnen

Overdosering

Symptomen

Ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), duidelijk zichtbare miose, misselijkheid en braken, hypothermie, bradycardie, hypotensie, shock en dood.

Therapie

Het specifieke antidotum, de opioïd-antagonist naloxon, is slechts gedeeltelijk werkzaam; start met de gebruikelijke dosering maar een hogere dosering (bv. 2 mg) kan nodig zijn. Herhaal om de 2–3 minuten tot een bevredigende respons optreedt. Een continu infuus kan nodig zijn. Het intreden van het effect van naloxon kan met 30 min of meer vertraagd zijn. Overweeg geactiveerde kool alleen als de patiënt goed bij bewustzijn is en als er een goede peristaltiek is.

Voor symptomen en behandeling zie ook: toxicologie.org/opioïden.

Overdosering

Symptomen

Bradypneu, apneu, bradycardie, asystolie, hypotensie, falen van de bloedsomloop, coma, epilepsie-achtige aanval, longoedeem, spierrigiditeit van de borstwand, romp en extremiteiten.

Therapie

Bij coma en ademhalingsdepressie: naloxon 0,4–2 mg i.v., eventueel i.m., zo nodig om de 2–3 minuten herhalen. Bij spierrigiditeit: i.v. neuromusculaire antagonist.

Voor symptomen en behandeling zie ook toxicologie.org of vergiftigingen.info.

Eigenschappen

Buprenorfine is een semisynthetische partiële opiaatagonist die zich aan μ- en κ-receptoren in de hersenen bindt, met agonistische werking op de μ-receptor (volledig agonistisch ten aanzien van pijnstilling en partiëel met betrekking tot ademhalingsdepressie) en antagonistische op de κ-receptor. Werkt sterk analgetisch. Uit de pleisters komt buprenorfine gedurende de applicatieduur met een relatief constante snelheid vrij, die bepaald wordt door de polymeergebaseerde matrix en door diffusie van buprenorfine door de huidlagen. Werking: i.v. na 15–30 min, i.m./oromucosaal na 30–60 min. Werkingsduur: 6 uur. Bij transdermale toediening kan de werking pas na 24 uur worden beoordeeld. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.

Kinetische gegevens

Overig uit de tablet wordt alleen na oromucosale opname een therapeutische bloedspiegel van buprenorfine gevonden en niet na gastro-intestinale opname, vanwege een groot first-passmetabolisme.
Resorptie i.m. snel voor 40–90%; oromucosaal traag. De absorptie uit de pleisters neemt toe bij herhaald aanbrengen op dezelfde plaats en bij gebruik van externe warmtebronnen direct op de pleister.
F 50–70% (oromucosaal).
T max oromucosaal: 2,5 (1–3) uur; pleister: gem. 30–80 uur.
V d 6 l/kg (na i.v.-toediening).
Eiwitbinding 96%.
Metabolisering in de lever door glucuronidering en ca. 30% door CYP3A4 tot norbuprenorfine, een μ-agonist. Als de oromucosale tablet (per ongeluk of in geval van misbruik) wordt doorgeslikt, vindt snelle metabolisering plaats in de darm en de lever wat de beschikbaarheid van de werkzame stof vermindert.
Eliminatie twee derde onveranderd met de feces en een derde als conjugaat met de urine.
T 1/2el oromucosale tablet 3–4 uur; 7-daagse pleister ca. 12 (10–24) uur, 4-daagse pleister ca. 30 (22–36) uur, 3-daagse pleister ca. 25 (24–27) uur (na verwijderen van de pleister door continue absorptie vanuit de huid). De eliminatie verloopt bi- of tri-exponentieel en buprenorfine heeft een terminale halfwaardetijd in het plasma van 32–35 uur.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd

Eigenschappen

Fentanyl is een opiaatagonist met sterk analgetische werking. Agonist van de μ-receptor. Een dosis van 100 microg heeft een analgetisch effect dat vergelijkbaar is met 10 mg morfine. De diepte van de analgesie is dosis-afhankelijk en kan aan het pijnniveau van de operatieve ingreep worden aangepast.

Werking: max. binnen 2–3 min na i.v. toediening. Werkingsduur: ½–1 uur.

Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.

Kinetische gegevens

V d 5,7 l/kg.
Metabolisering snel in de lever via CYP3A4 tot inactieve metabolieten.
Eliminatie 75% binnen 24 uur, vnl. met de urine, als metabolieten en ca. 10% onveranderd. Bij verhoogd lichaamsgewicht (overgewicht) neemt de klaring toe.
T 1/2el ca. 6–8 uur (volwassenen).
Overig cumulatie bij herhaalde toediening.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd

Groepsinformatie

buprenorfine hoort bij de groep opioïden.

  • alfentanil (N01AH02) Vergelijk
  • fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
  • fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
  • fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
  • hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
  • morfine (N02AA01) Vergelijk
  • morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
  • nalbufine (N02AF02) Vergelijk
  • oxycodon (N02AA05) Vergelijk
  • oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
  • pethidine (N02AB02) Vergelijk
  • piritramide (N02AC03) Vergelijk
  • remifentanil (N01AH06) Vergelijk
  • sufentanil (N01AH03) Vergelijk
  • tapentadol (N02AX06) Vergelijk
  • tramadol (N02AX02) Vergelijk

Groepsinformatie

fentanyl (parenteraal) hoort bij de groep opioïden.

  • alfentanil (N01AH02) Vergelijk
  • buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
  • fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
  • fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
  • hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
  • morfine (N02AA01) Vergelijk
  • morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
  • nalbufine (N02AF02) Vergelijk
  • oxycodon (N02AA05) Vergelijk
  • oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
  • pethidine (N02AB02) Vergelijk
  • piritramide (N02AC03) Vergelijk
  • remifentanil (N01AH06) Vergelijk
  • sufentanil (N01AH03) Vergelijk
  • tapentadol (N02AX06) Vergelijk
  • tramadol (N02AX02) Vergelijk

Kosten

Kosten laden…

Kosten

Kosten laden…

Zie ook

Geneesmiddelgroep

  • opioïden

Indicaties

  • pijn

Externe links

  • Officiële productinformatie CBG/EMA
  • Medicijnkosten.nl
  • GIPdatabank
  • Geneesmiddelinformatie voor patiënten
  • Kinderformularium (NKFK)
  • Geneesmiddelen bij ouderen

Zie ook

Geneesmiddelgroep

  • opioïden

Indicaties

  • Behandeling van acuut coronair syndroom in de acute fase
  • pijn

Externe links

  • Officiële productinformatie CBG/EMA
  • Medicijnkosten.nl
  • GIPdatabank
  • Geneesmiddelinformatie voor patiënten
  • Kinderformularium (NKFK)
???naar.zoeken???
Zorginstituut Nederland
Onafhankelijke geneesmiddelinformatie
voor zorgprofessionals

Service

  • Contact
  • E-learning cursus FK
  • Mobiele apps
  • Help

Over

  • Over deze site
  • Verantwoording
  • Veelgestelde vragen
  • Proclaimer
  • Copyright
  • Cookies
  • Toegankelijkheid
Het Farmacotherapeutisch Kompas gebruikt analytische cookies om het gebruik van de website te analyseren en daarmee de website te kunnen verbeteren.
Lees meer over cookies en hoe u cookies kunt uitschakelen

Web-App

Installeer deze Web-App op je iPhone: Tap het deel-icoon en daarna "Zet op beginscherm".