Samenstelling
Lynparza XGVS AstraZeneca bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 100 mg, 150 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Anagrelide (als hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 0,5 mg
Xagrid (als hydrochloride) XGVS Aanvullende monitoring Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 0,5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Spectrila (E. coli-asparaginase = colaspase) XGVS Pharmanovia Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 10.000 IE
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Trabectedine XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
De concentratie na reconstitutie is 0,05 mg/ml.
Yondelis XGVS Pharma Mar S.A.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
De concentratie na reconstitutie is 0,05 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Farydak (als lactaat) XGVS Secura Bio Limited
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 10 mg, 15 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor adviezen van commissie BOM over olaparib bij de verschillende indicaties de website van nvmo.org/bom (onder olaparib).
Zie voor de behandeling van epitheliaal ovariumcarcinoom, borstkanker, pancreascarcinoom en prostaatcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Anagrelide heeft een beperkte plaats in de therapie van essentiële trombocytose met een groot risico van complicaties. Het komt pas in aanmerking indien met hydroxycarbamide en interferon-α onvoldoende resultaat wordt bereikt óf indien deze geneesmiddelen niet goed worden verdragen.
Advies
Zie voor de behandeling van acute lymfatische leukemie de behandelrichtlijn via hovon.
Advies
Voor de behandeling van weke-delensarcoom staat op esmo.org de geldende behandelrichtlijn.
Voor trabectidine in combinatie met liposomaal doxorubicine bij gerecidiveerd epitheliaal ovariumcarcinoom (2013) staat het advies van de commissie BOM op NVMO.org.
Voor de behandeling van epitheliaal ovariumcarcinoom staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) de geldende behandelrichtlijn via hovon.nl.
Indicaties
Ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom
- als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met platinagevoelig recidief van hooggradig sereus epitheliaal ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die een volledige of partiële respons vertoont op chemotherapie die platina bevat.
- als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met gevorderd (FIGO stadia III en IV), BRCA1/2-gemuteerd (kiembaan en/of somatisch) hooggradig epitheliaal ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die een volledige of partiële respons vertoont na voltooien van eerstelijns chemotherapie die platina bevat.
- als combinatietherapie met bevacizumab voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met gevorderd (FIGO stadia III en IV) hooggradig epitheliaal ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die een volledige of partiële respons vertoont na voltooien van eerstelijns chemotherapie die platina bevat én bij wie het carcinoom geassocieerd is met een positieve homologe recombinatiedeficiëntie (HRD)-status door een BRCA1/2-mutatie en/of genomische instabiliteit.
HER-negatief mammacarcinoom
- als monotherapie of in combinatie met endocriene therapie voor de adjuvante behandeling van volwassenen met kiembaan BRCA1/2-mutaties, met HER2-negatief, hoog-risico mammacarcinoom in een vroeg stadium en die eerder behandeld zijn met neoadjuvante of adjuvante chemotherapie.
- als monotherapie bij HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom bij volwassenen met kiembaan BRCA1/2-mutaties, die eerder zijn behandeld met een antracycline en een taxaan in de (neo)adjuvante of gemetastaseerde setting tenzij zij niet in aanmerking kwamen voor deze behandeling. Bij hormoonreceptor (HR)-positief mammacarcinoom moet eerst progressie vertoond zijn tijdens of na eerdere endocriene therapie, tenzij deze therapie niet in aanmerking kwam.
Adenocarcinoom van de pancreas
- onderhoudsbehandeling van gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas als monotherapie bij volwassenen met kiembaan BRCA1/2-mutaties, zonder vertoonde progressie na een minimale eerstelijns chemotherapie van 16 weken platinabevattende therapie binnen een eerstelijns chemotherapie regime.
Gemetastaseerd castratie-resistent prostaatcarcinoom (mCRPC)
- als monotherapie voor de behandeling van volwassenen met mCRPC en BRCA1/2-mutaties (kiembaan en/of somatisch) die progressie hebben vertoond na eerdere behandeling met een nieuw hormonaal middel
- in combinatie met abirateron en prednison of prednisolon voor volwassenen met mCRPC, bij wie chemotherapie niet klinisch geïndiceerd is.
Indicaties
- Verlaging van het aantal trombocyten bij essentiële trombocytose (ET) bij patiënten met een vergroot risico, die onvoldoende reageren op bestaande therapie of deze niet goed verdragen.
Van een vergroot risico is sprake bij leeftijd > 60 jaar, een trombocytenaantal > 1.000 × 109 en/of een voorgeschiedenis van trombose of bloedingen.
Indicaties
- acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen vanaf de geboorte en bij volwassenen, in combinatie met andere anti-neoplastische geneesmiddelen.
Indicaties
Weke-delensarcoom
- Gevorderd weke-delensarcoom bij volwassenen, na falen van antracyclinen en ifosfamide óf indien het gebruik van deze middelen ongeschikt is, als monotherapie. Gegevens over de werkzaamheid zijn voornamelijk gebaseerd op gebruik bij lipo- en leiomyosarcomen.
Ovariumcarcinoom
- Gerecidiveerd platinagevoelig ovariumcarcinoom bij volwassenen in combinatie met doxorubicine in gepegyleerde liposomen.
Indicaties
- In combinatie met bortezomib en dexamethason voor de behandeling van recidief en/of refractair multipel myeloom (ziekte van Kahler) bij volwassenen, die minimaal twee eerdere behandellijnen hebben gekregen, waaronder bortezomib en een immunomodulerend middel.
Doseringen
Indien gespecificeerd voor de betreffende indicatie, vóór aanvang van de behandeling de BRCA-mutatie (kiembaan of tumor) en/of genomische stabiliteit vaststellen op basis van een gevalideerde analysemethode in een ervaren laboratorium.
Ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, HER-negatief mammacarcinoom, adenocarcinoom van de pancreas, mCRPC
Volwassenen
Mono- of combinatietherapie: 300 mg 2×/dag.
Bij platinasensitief recidief hooggradig epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom met een volledige of partiële respons op platinabevattende chemotherapie, de behandeling niet later dan 8 weken na de laatste dosis platina-bevattende chemotherapie beginnen. In combinatie met bevacizumab is de dosis bevacizumab 15 mg/kg 1× per 3 weken. In combinatie met endocriene therapie, zie voor de doses de afzonderlijke geneesmiddelteksten. In combinatie met abirateron en prednis(ol)on, zie voor de doses abirateron.
Behandelduur: bij HER2-negatief hoog-risico mammacarcinoom in een vroeg stadium maximaal 1 jaar behandelen. Voor de overige indicaties de behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onacceptabele toxiciteit. Indien bij eerstelijns onderhoudsbehandeling van ovarium, tuba- of primair peritoneaal carcinoom (als mono- of combinatietherapie) na 2 jaar behandelen er géén radiologisch bewijs is van ziekte, dan de behandeling staken.
Ouderen (> 75 j.): er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.
Verminderde nierfunctie: bij een licht verminderde nierfunctie (creatinineklaring 51–80 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 31–50 ml/min) 200 mg 2×/dag. Gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie of bij eindstadium nierziekte (creatinineklaring ≤ 30 ml/min) wordt niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen/Onderzoeksgegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–9) is een dosisaanpassing niet nodig. Er kan geen doseringsadvies gegeven worden bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) vanwege onvoldoende gegevens.
Combineren met matige tot sterke CYP3A4-remmers wordt niet aanbevolen. Indien noodzakelijk: bij matig-sterke remmers: 150 mg 2×/dag; bij sterke remmers: 150 mg 2×/dagóf 100 mg 2×/dag.
Om hogere CTCAE-graad bijwerkingen zoals misselijkheid, braken, diarree en anemie onder controle te krijgen, overwegen om de behandeling te onderbreken en/of de dosis te verlagen. De dosis kan worden verlaagd tot 250 mg 2×/dag en zo nodig verder tot 200 mg 2×/dag.
Bij het missen van een dosis de volgende normale dosis op het geplande tijdstip innemen.
Toediening: de tabletten in hun geheel (zonder kauwen, fijnmalen of oplossen) innemen met wat water; er geen rekening gehouden te worden met de maaltijden.
Doseringen
Essentiële trombocytose
Volwassenen (incl. ouderen)
In het algemeen wordt gestart met 0,5 mg 2×/dag. Na een week de dosis stapsgewijs titreren naar de laagst effectieve dosering op geleide van het trombocytenaantal: < 600 × 10 9/l en idealiter 150 à 400 × 10 9/l. Een wekelijkse verhoging van de dosis mag niet groter zijn dan 0,5 mg/dag; de maximale enkelvoudige dosis is 2,5 mg. Bij de meeste patiënten wordt een voldoende therapeutische respons verkregen en gehandhaafd bij 1–3 mg/dag.
Bij een startdosering > 1 mg/dag gedurende één week om de 2 dagen het aantal trombocyten bepalen; daarna ten minste eenmaal wekelijks.
Kinderen tot 18 jaar
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen is niet vastgesteld. De ervaring bij hen is zeer beperkt. Er kan geen doseringsadvies worden gegeven. De behandeling mag alleen worden gestart bij ziekteprogressie of trombose. Indien na 3 maanden geen bevredigend resultaat is opgetreden, overwegen de behandeling te staken. Zie voor meer gegevens over het gebruik van anagrelide bij kinderen de officiële productinformatie CBG/EMA , zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Toediening: de capsules in zijn geheel doorslikken; de inhoud niet verpulveren of in vloeistof verdunnen.
Doseringen
Een intracutane test of kleine intraveneuze testdosis voor iedere behandeling is te overwegen; de test voorspelt echter niet nauwkeurig welke patiënt een (ernstige) allergische reactie zal krijgen. De kans op overgevoeligheid tijdens de behandeling neemt toe met het aantal doses.
Ter preventie van uraatnefropathie door massale tumorcellysis, o.a. voldoende vloeistof toedienen en allopurinol/rasburicase overwegen.
Het wordt aanbevolen om tijdens de behandeling de dalwaarde van asparaginaseactiviteit te controleren (zie ook de rubriek Eigenschappen).
Als onderdeel van combinatietherapie bij acute lymfatische leukemie:
Volwassenen en kinderen > 1 jaar:
i.v.-infusie: 5.000 IE/m² lichaamsoppervlak elke derde dag gegeven.
Kinderen 0 -12 maanden:
i.v.-infusie: op basis van beperkte gegevens is de aanbevolen dosis bij zuigelingen < 6 maanden: 6.700 IE/m² lichaamsoppervlak elke derde dag gegeven. Bij kinderen 6–12 maanden: 7.500 IE/m² lichaamsoppervlak elke derde dag gegeven.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig; ernstige leverfunctiestoornis is een contra-indicatie.
Toediening:in verband met de kans op ernstige overgevoeligheidsreacties alleen na verdunning toedienen via een i.v. infusie over een periode van ½–2 uur.
Doseringen
Vóór aanvang van de behandeling moet aan een aantal criteria worden voldaan ten aanzien van nierfunctie, leverfunctie, het bloedbeeld en de creatinefosfokinasespiegel; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Geef alle patiënten corticosteroïden (bv. 20 mg dexamethason i.v.) 30 min vóór toediening van trabectedine (monotherapie) of doxorubicine in gepegyleerde liposomen (combinatietherapie) als anti-emetische profylaxe én ter bescherming van de lever. Zonodig aanvullende anti-emetica toedienen.
Gevorderd weke-delensarcoom
Volwassenen (incl. ouderen)
De aanbevolen dosering is 1,5 mg/m² lichaamsoppervlak elke 3 weken via i.v.-infusie gedurende 24 uur. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Gerecidiveerd ovariumcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
De aanbevolen dosering is 1,1 mg/m² lichaamsoppervlak elke 3 weken via i.v.-infusie gedurende 3 uur, onmiddellijk ná 30 mg/m² doxorubicine in gepegyleerde liposomen. - De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (monotherapie) of licht verminderde nierfunctie (combinatietherapie) is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik bij een creatinineklaring < 30 ml/min (monotherapie) of < 60 ml/min (combinatietherapie) wordt ontraden vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: een dosisaanpassing kan nodig zijn, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen, achter Levertoxiciteit. Trabectedine niet toedienen als de serumbilirubineconcentratie is verhoogd.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (myelotoxiciteit, hepatotoxiciteit, elke andere CTCAE graad 3 of 4) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Als een dosis vanwege toxiciteit eenmaal is verlaagd, wordt dosisescalatie in volgende cycli niet aanbevolen.
Toediening: na reconstitutie en verdere verdunning (eindconcentratie ≤ 0,030 mg/ml) trabectedine via een centraal veneuze lijn toedienen, ter voorkóming van een potentieel ernstige reactie op de injectieplaats. Bij extravasatie kan weefselnecrose optreden, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Doseringen
Recidief en/of refractair multipel myeloom
Volwassenen
In combinatie met bortezomib en dexamethason: 20 mg 1 ×/dag op dag 1, 3, 5, 8, 10 en 12 van een cyclus van 21 dagen. Aanvankelijk gedurende 8 cycli behandelen. Bij klinisch voordeel van de behandeling daarna 8 aanvullende cycli geven. De totale behandelduur is max. 16 cycli (= 48 weken).
Zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 4.4)
- voor het doseerschema van bortezomib en dexamethason (systemisch);
- voor het doseerschema bij verminderde leverfunctie, bij ouderen (> 75 j.), bij comedicatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers;
- voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (trombocytopenie, neutropenie, gastro-intestinale toxiciteit en verlengd QT-interval).
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosis is niet nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen doseeradvies worden gegeven bij terminale nierinsufficiëntie (ESRD) of bij dialyse.
Bij braken géén extra dosis nemen en de eerstvolgende dosis volgens het geplande schema innemen.
Bij het missen van een dosis kan deze alsnog worden ingenomen tot 12 uur na de vastgestelde doseringstijd.
Toediening: de capsules in hun geheel innemen met water, op hetzelfde tijdstip van de aangegeven dagen. De capsules mogen niet worden geopend, fijngemaakt of gekauwd.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, braken, dyspepsie, diarree. Verminderde eetlust. Hoofdpijn, duizeligheid, dysgeusie. Hoest, dyspneu. Vermoeidheid (waaronder asthenie). Neutropenie, leukopenie, anemie.
Vaak (1-10%): stomatitis, bovenbuikpijn. Veneuze trombo-embolie. Huiduitslag (o.a. erythemateus, papuleus, maculopapuleus, exfoliatief). Lymfopenie, trombocytopenie. Stijging transaminasewaarden. Stijging serumcreatininespiegel.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid, dermatitis (allergisch, exfoliatief), geneesmiddelovergevoeligheid. Stijging gemiddeld corpusculair volume (MCV). Myelodysplastisch syndroom, acute myeloïde leukemie.
Zelden (0,01-0,1%): angio-oedeem, erythema nodosum.
Verder zijn gemeld: pneumonitis (in enkele gevallen fataal), m.n. bij predisponerende factoren (een onderliggende longziekte incl. maligniteit en/of metastasen in de longen, een voorgeschiedenis van roken en/of eerdere chemotherapie en radiotherapie). Geneesmiddelgeïnduceerde leverschade.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, diarree, flatulentie, buikpijn. Palpitaties, tachycardie. Vochtretentie. Duizeligheid, vermoeidheid. Huiduitslag. Anemie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie, bloedingen, ecchymose, pancytopenie. (Congestief) hartfalen, hypertensie, QT-verlenging, ritmestoornissen ((supra-)ventriculaire tachycardie, atriumfibrilleren), syncope. Pulmonale hypertensie. Bloedneus, dyspneu, pleura-effusie, pneumonie. Gewichtsverlies, oedeem. Anorexie. Droge mond, dyspepsie, obstipatie, gastro-intestinale bloedingen. Pancreatitis. Hypo- of paresthesie, slapeloosheid, depressie, verwardheid, nervositeit, amnesie. Alopecia, huidverkleuring, jeuk. Spierpijn, artralgie, rugpijn. Zwakte, rillingen, malaise, koorts, pijn op de borst. Impotentie. Stijging van leverenzymwaarden.
Zelden (0,01-0,1%): gewichtstoename. Slaperigheid, dysartrie, gestoorde coördinatie, migraine, visusstoornissen zoals diplopie, tinnitus. Angina pectoris, Prinzmetal-angina-pectoris, myocardinfarct, pericardiale effusie, cardiomegalie of -myopathie, vasodilatatie, orthostatische hypotensie. Pulmonale infiltraten. Colitis, gastritis, tandvleesbloeding. Nycturie, nierfalen, verhoogd creatinine. Droge huid. Asthenie, griepachtig syndroom.
Verder zijn gemeld: 'torsade de pointes', interstitiële longziekte (incl. pneumonitis en allergische alveolitis), hepatitis, tubulo-interstitiële nefritis, cerebraal infarct.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): overgevoeligheid zoals overmatig blozen, hypotensie, angio-oedeem, dyspneu, huiduitslag. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Oedeem, vermoeidheid. Hyperglykemie. Daling van antitrombine III, fibrinogeen, totaal eiwit, cholesterol, LDL. Stijging van leverenzymwaarden, bilirubine, cholesterol, triglyceriden, VLDL, lipoproteïnase-activiteit, ureum, ammoniak, LDH. Hypoalbuminemie.
Vaak (1–10%): gedissemineerde intravasculaire stolling (DIC), trombose (vooral diep-veneuze trombose en sinus-cavernosustrombose), hemorragie. Bronchospasme. Depressie, verwardheid, hallucinaties. Duizeligheid, slaperigheid, agitatie. Acute pancreatitis (mogelijk fataal). Rugpijn, gewrichtspijn. Verminderde eetlust, gewichtsverlies, hypoglykemie. Anemie, trombocytopenie, leukopenie. Stijging amylase, lipase. Abnormaal EEG: verminderde alfagolf-activiteit, verhoogde thèta- en deltagolf-activiteit.
Soms (0,1–1%): hoofdpijn. Hyperurikemie, hyperammoniëmie.
Zelden (0,01–0,1%): anafylactische shock. Herseninfarct, convulsies, daling van het bewustzijn, coma, posterieur reversibel leuko-encefalopathiesyndroom (PRES). Hemorragische of necrotiserende pancreatitis. Cholestase, icterus, leverfalen, levernecrose. Parotitis. Diabetische ketoacidose.
Zeer zelden (< 0,01%): tremor. Secundaire hypothyroïdie, hypoparathyreoïdie.
Verder zijn gemeld: infecties.
Bijwerkingen
Bij ovariumcarcinoom en wekedelensarcoom
Zeer vaak (> 10%): neutropenische infectie. Dyspneu, hoesten. Misselijkheid, braken, stomatitis, buikpijn, obstipatie, diarree. Artralgie, rugpijn, verhoogd creatininefosfokinase in het bloed. Verminderde eetlust. Hoofdpijn. Vermoeidheid, koorts, oedeem. Neutropenie, trombocytopenie, anemie, leukopenie. Verhoogde waarden van ALAT, ASAT, alkalische fosfatase (AF), bilirubine, creatinine in het bloed. Verlaagde waarde van albumine.
Vaak (1-10%): sepsis. Hypotensie, blozen. Perifere sensorische neuropathie, duizeligheid, dysgeusie,. Slapeloosheid. Dyspepsie. Myalgie, artralgie. Huiduitslag, alopecia. Overgevoeligheidsreactie. Reactie op de injectieplaats. Gewichtsverlies. Dehydratie, hypokaliëmie. Febriele neutropenie. Verhoogde waarde γ-GT.
Soms (0,1-1%): septische shock. Capillaire-leksyndroom (mogelijk fataal). Longoedeem. Rabdomyolyse. Extravasatie, necrose van weke delen.
Zelden (0,1-0,01%): leverfalen (mogelijk fataal).
Uitsluitend bij ovariumcarcinoom
Zeer vaak (> 10%): acraal erytheem. Mucositis.
Vaak (1-10%): linkerventrikeldisfunctie, hartkloppingen. Longembolie. Syncope. Hyperpigmentatie van de huid.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovenste luchtweginfectie, pneumonie, hoesten, dyspneu. Hypotensie. Vermoeidheid (18–47%), asthenie (22%), perifeer oedeem, koorts. Duizeligheid, hoofdpijn, slapeloosheid. Misselijkheid, braken, dyspepsie, diarree (21–47%), buikpijn. Verminderde eetlust, gewichtsvermindering. Hyponatriëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie. Leukopenie, neutropenie (75%), lymfopenie, (doorgaans ernstige, maar reversibele) trombocytopenie (60–91%), anemie (16-29%), pancytopenie.
Vaak (1–10%): sepsis, septische shock, virale infectie, candidiasis. Respiratoir falen, piepen, bloedneus. Bradycardie, atriumfibrilleren, (sinus)tachycardie, hartkloppingen, verlengd QT-interval. Hypertensie, hematoom, orthostatische hypotensie. Intracraniële bloeding, syncope, tremor, dysgeusie. Nierfalen, hematurie, urine-incontinentie. Gastro-intestinale bloeding, gastro-enteritis, Clostridioides difficile-colitis, abdominale distensie, flatulentie, gastritis, droge mond, orale herpes, cheilitis. Otitis media. Conjunctivabloeding. Huiduitslag, erytheem, huidlaesie. Cellulitis. Hypothyroïdie. Koude rillingen, malaise. Gewrichtszwelling. Febriele neutropenie. Hyperglykemie, hyperurikemie, verhoogd serumcreatinine, verhoogd bloedureum, dehydratie, vochtretentie, hypoalbuminemie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie. Afwijkende leverfunctie, verhoogd ALAT/ASAT/AF, hyperbilirubinemie.
Soms (0,1–1%): pneumonie door schimmel, aspergillose, hepatitis B. Myocardinfarct. Hemorragische shock. Longbloeding, haemoptysis. Petechiën.
Interacties
Combinatie met andere oncolytica, waaronder DNA-verstorende middelen, kan het myelosuppressieve effect versterken of verlengen; gelijktijdig gebruik is niet geïndiceerd. Wees voorzichtig bij combinatie met vaccins of immunosuppressiva.
Bij combinatie met tamoxifen daalt de blootstelling aan olaparib met ca. 27%; de klinische relevantie hiervan is nog onbekend. Er is geen klinisch relevante interactie met anastrozol of letrozol.
Olaparib wordt hoofdzakelijk door CYP3A4/5 gemetaboliseerd. Gelijktijdig gebruik met matige tot sterke CYP3A4/5-remmers (bv. sommige HIV-proteaseremmers, itraconazol (Cmax van olaparib stijgt met ca. 42%, de blootstelling met ca. 170%), claritromycine, grapefruit-/pompelmoessap) of -inductoren (bv. carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, nevirapine, rifampicine, rifabutine, sint–janskruid) wordt niet aanbevolen. Indien toch gelijktijdige toediening met een matige tot sterke CYP3A4/5-remmer noodzakelijk is, de dosering van olaparib aanpassen (zie de rubriek Dosering). Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4/5-inductor kan de werkzaamheid van olaparib substantieel verminderd zijn (zoals aangetoond is voor rifampicine, waarbij de Cmax van olaparib met ca. 71% en de blootstelling met ca. 87% daalt).
Het is niet duidelijk of olaparib zelf klinisch relevante remming van CYP3A4/5 veroorzaakt; houd vooralsnog rekening met eventuele interactie bij combinatie met CYP3A4/5 substraten (m.n. die met een smalle therapeutische breedte, zoals bv. fentanyl, ergotamine, simvastatine, pimozide, quetiapine, PDE-5-remmers, sommige calciumantagonisten, ciclosporine, sirolimus en tacrolimus). De werkzaamheid van hormonale anticonceptiva kan mogelijk worden verminderd. Hetzelfde geldt ook voor Pgp-substraten met een smalle therapeutische breedte (bv. simvastatine, pravastatine, digoxine, dabigatran, colchicine). Remming of inductie van andere CYP-enzymen of transporters door olaparib kan niet geheel worden uitgesloten.
Interacties
Anagrelide wordt uitgebreid gemetaboliseerd door CYP1A2. Bij gelijktijdig gebruik met sterke CYP1A2-remmende middelen, zoals fluvoxamine of ciprofloxacine, kan theoretisch de blootstelling aan anagrelide stijgen; bij combinatie met een inductor zoals omeprazol kan de blootstelling aan anagrelide afnemen.
Bij de combinatie met geneesmiddelen, die de trombocytenaggregatie remmen of modificeren zoals acetylsalicylzuur, kunnen ernstige bloedingen optreden.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT–interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, methadon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen, enkele antimycotica en selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
De effecten van andere remmers van fosfodi-esterase III (zoals milrinon en enoximon) kunnen door anagrelide versterkt worden.
Interacties
Ten vroegste 3 maanden na beëindigen van de behandelkuur een immunisatie met levende vaccins uitvoeren in verband met een grotere kans op ernstige infecties.
Gelijktijdig gebruik van glucocorticoïden (zoals prednison) vergroot de kans op trombose en op hyperglykemie. Voorts versterkt het de myelosuppressie met als gevolg meer kans op infecties; dit laatste is ook het geval wanneer asparaginase in combinatie met andere myelosuppressieve geneesmiddelen wordt gecombineerd.
De hepatotoxiciteit kan toenemen bij gelijktijdig gebruik met imatinib of bij combinatie met andere geneesmiddelen die zelf ook hepatotoxisch zijn; controleer de leverparameters zoals ASAT, ALAT en bilirubine.
Asparaginase kan hyperglykemie veroorzaken; houd hiermee rekening bij reeds ingestelde antidiabetische medicatie.
Asparaginase vermindert de effectiviteit/toxiciteit van methotrexaat, indien het vóór of tegelijkertijd met methotrexaat wordt toegediend. Als asparaginase 24 uur ná methotrexaat wordt gegeven, versterkt het echter de werkzaamheid van methotrexaat.
Asparaginase vermindert de werkzaamheid van een hoge dosis cytarabine, indien het vóór cytarabine wordt toegediend. Als asparaginase ná cytarabine wordt gegeven, versterkt het echter de werkzaamheid van cytarabine. Dit effect is het duidelijkst met een interval van ca. 120 uur tussen de behandelingen.
Toediening van asparaginase vlak vóór of gelijktijdig met vincristine kan gepaard gaan met een verhoging van de toxiciteit van asparaginase. Daarom vincristine 3–24 uur vóór asparaginase toedienen.
Houd bij de combinatie met andere geneesmiddelen rekening met het feit dat asparaginase de toxiciteit van andere geneesmiddelen kan versterken door zijn effect op de leverfunctie en door de eventuele hypoalbuminemie.
Interacties
Combinatie met een gelekoortsvaccin is gecontra–indiceerd; gelijktijdig gebruik met levend verzwakte vaccins wordt afgeraden.
Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-remmers (bv. ketoconazol, fluconazol, ritonavir, claritromycine) kan de blootstelling aan trabectedine verhogen. Combinatie met deze middelen vermijden; indien dit niet mogelijk is, de dosis van trabectedine aanpassen wanneer een toxiciteit zich voordoet. Gelijktijdige toediening met krachtige CYP3A4-inductoren (bv. rifampicine, fenobarbital, sint-janskruid) kan de blootstelling aan trabectedine verlagen en dient eveneens te worden vermeden.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van middelen die hepatotoxiciteit (bv. alcohol) of rabdomyolyse (bv. statinen, fibraten, ciclosporine, daptomycine) kunnen veroorzaken.
Combinatie met fenytoïne wordt eveneens afgeraden, omdat een exacerbatie van convulsies kan optreden door een verminderde absorptie van fenytoïne.
Omdat trabectedine een substraat is voor Pgp is voorzichtigheid geboden bij toediening van remmers van Pgp (bv. verapamil, ciclosporine), omdat de relevantie van deze interactie (bv. toxiciteit voor het CZS) niet is vastgesteld.
Interacties
Panobinostat is een substraat voor CYP3A4 en Pgp. Bij combinatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers (zoals itraconazol, voriconazol, posaconazol, sommige HIV-proteaseremmers, claritromycine, grapefruitsap) de dosering van panobinostat verlagen. Er zijn geen gegevens over deze combinatie wanneer tevens sprake is van een verminderde leverfunctie, de combinatie dan daarom vermijden. Een sterke CYP3A4-remmer mag niet worden gestart bij patiënten die al een verlaagde dosis panobinostat kregen vanwege bijwerkingen. Vermijd vanwege een verminderde werkzaamheid van panobinostat combinatie met sterke CYP3A-inductoren (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, rifabutine en sint-janskruid). Denk eraan dat het effect van de inductoren nog enkele weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden.
Panobinostat remt CYP2D6. Vermijd daarom combinatie met geneesmiddelen die voor hun klaring sterk afhankelijk zijn van CYP2D6 en tevens een nauwe therapeutische breedte hebben (zoals propafenon, flecaïnide, metoprolol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica). Indien toch wordt gekozen voor de combinatie, dan het CYP2D6-substraat voorzichtig titreren op basis van of het te verdragen is en regelmatig controleren op bijwerkingen.
Combinatie met QT-verlengende geneesmiddelen (zoals granisetron, ondansetron, tropisetron, amiodaron, methadon, kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen en enkele antimycotica) wordt niet aanbevolen.
Wees voorzichtig met de combinatie met antistollingsmiddelen.
Het is onduidelijk of panobinostat de effectiviteit van hormonale anticonceptie vermindert; aangeraden wordt tevens een barrièremiddel toe te passen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onbekend. Bij dieren, bij subtherapeutische doseringen, schadelijk gebleken (waaronder ernstige oogmisvormingen, vertebrale en ribmisvormingen, viscerale en skelet-afwijkingen). Gezien het werkingsmechanisme van olaparib wordt schade aan de foetus verwacht bij inname door een zwangere vrouw.
Advies: Niet gebruiken tijdens zwangerschap.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten bij alle pre-menopauzale vrouwen. Vruchtbare vrouwen en mannen dienen adequate anticonceptieve maatregelen (twee vormen) te nemen gedurende en tot ten minste 6 maanden (vrouw) en 3 maanden (man en vrouwelijke partner) na de behandeling. Als gevolg van de mogelijke interactie van olaparib met hormonale anticonceptiva, een niet-hormonale anticonceptiemethode toevoegen en overwegen om regelmatig een zwangerschapstest uit te voeren. Overweeg bij vrouwen met hormoon-afhankelijk mammacarcinoom om twee niet-hormonale anticonceptiemethoden toe te laten passen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren, alleen in zeer hoge doses of in voor het moederdier toxische doseringen, schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in klinisch relevante doseringen schadelijk gebleken (skeletmalformaties, spina bifida, exencefalie, abdominale expulsie, afwijkingen in longen en nieren).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en gedurende 7 maanden (vrouw) of 4 maanden (man) na de therapie. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat niet bekend is of asparaginase de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen.
Zwangerschap
Bij dieren passeert trabectedine de placenta.
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Op basis van het werkingsmechanisme is het echter waarschijnlijk dat ernstige aangeboren afwijkingen ontstaan.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Mannen wordt aangeraden voorafgaand aan de behandeling advies in te winnen over cryopreservatie van sperma omdat trabectedine tot (irreversibele) verminderde fertiliteit kan leiden. Overweeg genetische counseling bij het optreden van zwangerschap tijdens of een kinderwens na de behandeling.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en een vrouw tot drie en een man tot vijf maanden na de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: bij de mens onbekend. Bij dieren vanaf subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken: skeletafwijkingen (zoals extra sternebrae en/of ribben, vertraagde botvorming) en embryonale en foetale letaliteit. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is het mogelijke risico voor de foetus groot.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Bij mannelijke dieren is bij subtherapeutische spiegels niet geheel reversibele verminderde vruchtbaarheid waargenomen (met o.a. testikeldegeneratie, oligospermie, toegenomen epididymale débris).
Overig: Vanwege een mogelijke cytotoxische werking op het semen dienen een vruchtbare man en zijn vrouwelijke partner adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 6 maanden na de therapie. Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 3 maanden na de therapie. Bij gebruik van een hormonaal anticonceptivum tevens een barrièremiddel toepassen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: Gezien de goede orale absorptie en de farmacologische eigenschappen worden schadelijke effecten verwacht.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd gedurende en tot 1 maand na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, bij de mens. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd gedurende en tot 3 maanden na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is een nadelig effect op de zuigeling niet uit te sluiten.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Contra-indicaties
- matige tot ernstige leverinsufficiëntie (5× ULN);
- matige tot ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min).
Contra-indicaties
- pancreatitis;
- ernstig verminderde leverfunctie (bilirubine > 3 × ULN, transaminasen > 10 × ULN);
- reeds bestaande coagulopathie (bv. hemofilie)
- voorgeschiedenis van pancreatitis, ernstige bloedingen of ernstige trombose na behandeling met asparaginase.
Contra-indicaties
- ernstige of niet-behandelde infectie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Lactatie en Interacties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege de kans op hematologische toxiciteit bij aanvang van de behandeling én gedurende de eerste 12 maanden het volledige bloedbeeld maandelijks controleren en daarna periodiek. De behandeling alléén beginnen bij normale waarden voor hemoglobine-, trombocyten- en neutrofielenconcentratie of CTCAE-graad 1. Bij ontstaan van ernstige hematologische toxiciteit of bij afhankelijkheid van bloedtransfusies, de behandeling onderbreken en adequate hematologische monitoring starten. Indien na 4 weken onderbreking de bloedparameters nog steeds afwijkend zijn, wordt een beenmerganalyse en/of cytogenetische bloedanalyse aangeraden. Bij minder ernstige anemie kan ook de dosis worden verlaagd, zie ook de rubriek Dosering.
Vooral in aanwezigheid van risicofactoren kunnen myelodysplastisch syndroom (MDS)/acute myeloïde leukemie (AML) optreden. Bij het ontstaan van deze aandoeningen de behandeling met olaparib staken. Risicofactoren zijn dragerschap van een kiembaan borstkankergen 1 of 2 (gBRCA1/2-)mutatie, een voorgeschiedenis van een maligniteit of beenmergdysplasie, het gelijktijdig gebruik van andere DNA-verstorende middelen en/of radiotherapie en eerder gebruik van platinabevattende therapie. De incidentie is < 1,5%, maar deze is hoger (ca. 8%) bij BRCAm-patiënten met platinasensitief recidiverend ovariumcarcinoom die ten minste twee eerdere therapielijnen platinabevattende chemotherapie krijgen. De meeste gevallen verlopen fataal. De behandelduur van patiënten die MDS/AML ontwikkelden varieerde van < 6 maanden tot > 4 jaar.
Veneuze trombo-embolische voorvallen (VTE), met name longembolie, zijn gemeld. Controleer op klinische tekenen en symptomen van veneuze trombose en longembolie, in het bijzonder bij een voorgeschiedenis van VTE. VTE komt vaker voor bij patiënten met mCRPC in vergelijking met de andere geregistreerde indicaties.
Vanwege de kans op pneumonitis, de behandeling staken en pneumonitis uitsluiten bij het ontstaan van nieuwe of verergerende ademhalingssymptomen (dyspneu, hoest, koorts) of als een radiologische abnormaliteit optreedt. Predisponerende factoren voor longtoxiciteit zijn een onderliggende longziekte incl. maligniteit en/of metastasen in de longen, een voorgeschiedenis van roken en/of eerdere chemotherapie en radiotherapie.
Bij klinische symptomen of tekenen van hepatotoxiciteit de patiënt onmiddellijk klinisch beoordelen en een leverfunctietest uitvoeren. Bij vermoedelijke geneesmiddelgeïnduceerde leverschade ('DILI') de behandeling onderbreken. Bij ernstige DILI definitief staken overwegen.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen en/of vrouwen: zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de werkzaamheid of veiligheid bii herhaalde onderhoudsbehandeling na een eerste of opvolgend recidief bij ovariumcarcinoom, over herhaalde behandeling van mammacarcinoom of over herhaalde behandeling bij prostaatcarcinoom. Er zijn relatief weinig gegevens over het gebruik bij somatische BRCA-gemuteerde tumoren. Er zijn zeer weinig gegevens bij een ECOG-performancestatus van 2 tot 4. Er zijn weinig klinische gegevens bij ouderen (≥ 75 j.) en niet-blanke patiënten; er is echter geen aanpassing van de aanvangsdosis nodig. Gebruik bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) of ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≤ 30 ml/min) wordt ontraden, vanwege onvoldoende gegevens; olaparib alleen toedienen bij ernstige nierinsufficiëntie na zorgvuldige afweging en onder nauwgezette controle. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaar zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire toxiciteit: anagrelide is een remmer van fosfodi-esterase III is en heeft daardoor positief inotrope en chronotrope effecten. Ernstige cardiovasculaire bijwerkingen zijn gemeld, zowel bij patiënten met als zonder cardiale voorgeschiedenis en na normale eerdere cardiovasculaire onderzoeken. Verricht cardiovasculair onderzoek (incl. ECG en echocardiografie) vóór én op indicatie tijdens de behandeling. Monitor nauwlettend op effect op het QT-interval. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging. Informeer naar plots overlijden van familieleden op jonge leeftijd, omdat dit een indicatie kan zijn van een aangeboren verlengde QT-tijd.
Pulmonale hypertensie is gemeld; controleer op symptomen van een onderliggende cardiopulmonale aandoening voorafgaand aan en tijdens behandeling.
Monitoring: tijdens behandeling is tevens klinische controle noodzakelijk op leverenzymen (ASAT, ALAT), nierfunctie (serumcreatinine, -ureum) en het volledig bloedbeeld incl. tellingen van bloedcellen (hemoglobine, witte bloedcellen en trombocyten). Het trombocytenaantal zal binnen 4 dagen na staken van de behandeling toenemen en zal daarna in 10–14 dagen terugkeren naar waarden van vóór de behandeling. Controleer bovendien regelmatig de elektrolyten, vooral kalium, calcium en magnesium. Wees voorzichtig bij lever- of nierinsufficiëntie (zie ook Contra-indicaties); gebruik van anagrelide bij verhoogde transaminasewaarden (> 5× ULN) wordt afgeraden.
Trombotisch risico: vermijd abrupt staken van de behandeling vanwege de kans op het plotseling toenemen van het aantal trombocyten, wat kan leiden tot mogelijk fatale trombotische complicaties, zoals cerebraal infarct. Informeer de patiënt over vroege tekenen en symptomen van trombotische complicaties, zoals ernstige hoofdpijn, duizeligheid, wazig zien of doof of tintelend gevoel in de ledematen.
Pediatrische patiënten: wees voorzichtig bij toepassing bij kinderen < 18 jaar, omdat er weinig gegevens zijn over het gebruik bij deze leeftijdsgroep (zie Doseringen).
Waarschuwingen en voorzorgen
Overgevoeligheidsreacties of infusie- of injectiegerelateerde reacties, komen vaak voor en kunnen ernstig zijn, met tekenen van anafylaxie of koorts. De lokale of niet-lokale reacties treden vooral op na herhaaldelijke toediening van asparaginase en doorgaans binnen 24 uur na toediening. Bij ernstige overgevoeligheidsreacties de toediening onmiddellijk staken en een aangewezen behandeling geven, zoals corticosteroïden en antihistaminica.
Stollingsstoornissen: door het remmende effect van asparaginase op de eiwitsynthese (bv. verminderde synthese van factor II, V, VII, VIII en IX, antitrombine III (ATIII) en proteïne C en S) kunnen stollingsstoornissen optreden zoals trombose, gedissimineerde intravasculaire stolling of een bloeding. De kans op trombose lijkt groter te zijn dan de kans op een bloeding. Daarom voorafgaand aan en regelmatig tijdens de behandeling de stollingsparameters (PT, aPTT, ATIII en fibrinogeen) controleren; win deskundig advies in bij een daling in ATIII. De kans op trombose tijdens inductietherapie met asparaginase en prednison bij kinderen is groter bij een genetische protrombotische risicofactor (hyperhomocysteïnemie, verhoogd lipoproteïne A, factor VG1691A-mutaties, protrombine G20210A-variatie, methyleentetrahydrofolaatreductase [MTHFR] T677T-genotype). Onderbreek of staak de behandeling bij optreden van een ernstige stollingsstoornis.
Hepatotoxiciteit: voorafgaand aan en regelmatig tijdens de behandeling de leverparameters controleren. Onderbreek de behandeling bij de ontwikkeling van een ernstige leverfunctiestoornis (bilirubine > 3 × ULN; transaminasen > 10 × ULN).
Pancreatitis: tijdens de therapie kan pancreatitis ontstaan en in een enkel geval ook hemorragische of necrotiserende pancreatitis. Controleer regelmatig de serumamylase- en lipasespiegel, de glucosespiegel en of er glucose in de urine aanwezig is. Laat de patiënt zich onmiddellijk melden bij eerste tekenen van pancreatitis zoals vooral aanhoudende buikpijn die ernstig kan zijn en naar de rug kan uitstralen, en mogelijk ook misselijkheid, braken, diarree en koorts. Een ernstige hypertriglyceridemie is een risicofactor voor de ontwikkeling van acute pancreatitis. Staak de behandeling definitief indien ernstige pancreatitis optreedt.
Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES):symptomen als hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid, convulsies, acute visusstoornis (voornamelijk corticale blindheid of een homonieme hemianopsie), misselijkheid en braken kunnen passen bij de bijwerking posterieur reversibel (leuko-)encefalopathiesyndroom (PRES). Het is onduidelijk of asparaginase bijdraagt aan de ontwikkeling van dit syndroom. Bij vermoeden van PRES de behandeling onderbreken en een MRI laten uitvoeren. Bij bevestiging van de diagnose overwegen de behandeling definitief te staken.
Acitiviteit van asparaginase: bepaal van de mate van activiteit van asparaginase in serum of plasma, bij voorkeur drie dagen na de laatste toediening van asparaginase (d.w.z. doorgaans net voordat een nieuwe dosis wordt gegeven), om versnelde afname van de activiteit van asparaginase uit te sluiten. Lage activiteitsniveaus van asparaginase gaan vaak gepaard met het ontstaan van antilichamen tegen asparaginase. Overweeg in die gevallen overschakeling op een andere bereiding van asparaginase, nadat eerst deskundig advies is ingewonnen.
Hypoalbuminemie: als gevolg van een verstoorde eiwitsynthese daalt het eiwitgehalte (met name albumine) in serum zeer vaak bij patiënten die met asparaginase worden behandeld. Om die reden de eiwitspiegel in serum regelmatig controleren.
Hyperammoniëmie: bij alle patiënten met onverklaarbare neurologische symptomen of ernstig en aanhoudend braken, de plasma-ammoniakspiegels bepalen. In geval van hyperammoniëmie met ernstige symptomen, deze behandelen zoals klinisch aangewezen. De kans op hyperammoniëmie is groter bij bestaande leverfunctiestoornis.
Hyperglykemie kan optreden door o.a. een afgenomen insulineproductie en -afgifte door asparaginase. In zeldzame gevallen kan het leiden tot diabetische ketoacidose. Glucocorticosteroïden versterken dit effect. Controleer regelmatig de glucosespiegel en de aanwezigheid van glucose in de urine.
Onderzoeksgegevens: de werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij Philadelphia-chromosoompositieve patiënten. Er zijn weinig gegevens over het gebruik ouderen > 65 jaar), bij kinderen < 1 jaar en bij de toepassing tijdens de behandelfasen ná de inductie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Levertoxiciteit: controleer vóór aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie: tijdens de eerste twee cycli wekelijks en daarna ten minste eenmaal tussen de behandelingen door. Trabectidine niet starten indien sprake is van een verhoogde serumbilirubinewaarde; de waarden van ASAT, ALAT en alkalische fosfatase dienen ≤ 2,5 × ULN te zijn en de albumine < 25 g/l. Bij de meeste patiënten treden acute (reversibele) verhogingen van ASAT en ALAT op; de mediane tijd tot het bereiken van piekwaarden van de aminotransferasen is ca. 5 dagen, binnen 15 dagen dalen de waarden meestal tot graad 1 of naar de waarden voorafgaand aan de behandeling, soms is de hersteltijd echter > 25 dagen. Indien tussen de cycli verhogingen van ASAT, ALAT of alkalische fosfatase optreden, kan dosisaanpassing noodzakelijk zijn. De bilirubinewaarde bereikt na ca. één week de piek en is doorgaans binnen ca. twee weken weer genormaliseerd. Incidenteel kan echter ernstige levertoxiciteit optreden met icterus, hepatomegalie en leverpijn. Risicofactoren voor het optreden van leverfalen zijn te hoge doses (bv. ook door interactie met CYP3A4-remmers) of een gebrek aan dexamethasonprofylaxe. Wees ook voorzichtig met de combinatie met andere hepatotoxische geneesmiddelen. Een vermindering van de leverfunctie kan tevens resulteren in een klinisch relevante vermindering van de eliminatie van trabectedine met meer kans op toxiciteit, waaronder levertoxiciteit. Bij een matig verminderde leverfunctie (bilirubine 1,5–3 × ULN en ASAT of ALAT < 8 × ULN) is de blootstelling aan trabectedine verdubbeld. Daarom is nauwkeurige controle vooral nodig bij gebruik van trabectedine bij leverziekte zoals actieve chronische hepatitis en kan dosisaanpassing nodig zijn.
Myelotoxiciteit: in verband met het zeer vaak optreden van graad 3 of 4 neutropenie, vóór de start van de behandeling een volledig bloedbeeld bepalen (incl. leukocytendifferentiatie en trombocytentelling), alsmede gedurende de eerste 2 cycli elke week en daarna ten minste eenmaal tussen de cycli in. Trabectedine niet toepassen indien de ANC < 1,5 × 109/l is, het aantal trombocyten < 100 × 109/l en/of het Hb < 5.6 mmol/l. Laat de patiënt zich direct melden bij het optreden van koorts en start zo snel mogelijk ondersteunende therapie.
Spiertoxiciteit: trabectedine niet toepassen indien de CK-waarde > 2,5× ULN is. Rabdomyolyse is gemeld, meestal samenhangend met myelotoxiciteit, ernstige leverfunctieafwijkingen, nierfalen en/of multiorgaanfalen. Controleer zorgvuldig de CK-waarde: vóór aanvang van de behandeling, tijdens de eerste twee cycli wekelijks en daarna ten minste eenmaal tussen de behandelingen door, en verder bij eerste tekenen van deze toxiciteiten en/of van spiertoxiciteit. Staak de behandeling bij optreden van rabdomyolyse tot volledig herstel en neem direct ondersteunende maatregelen. Wees voorzichtig met de combinatie met andere geneesmiddelen die spiertoxiciteit kunnen geven, zie de rubriek Interacties.
Hartfalen: verricht voorafgaand aan en gedurende de behandeling elke 2-3 maanden onderzoek van het hart, waaronder een bepaling van de linkerventrikelejectiefractie (LVEF). Staak de behandeling bij cardiale bijwerkingen graad 3 of 4 die kenmerkend zijn voor cardiomyopathie of bij een LVEF < LLN ('lower limit of normal', vastgesteld als een absolute afname van LVEF van ≥ 15% óf < LLN met een absolute afname van ≥ 5%). Risicofactoren voor hartfalen zijn een LVEF < LLN, een eerdere cumulatieve dosis van een antracycline van > 300 mg/m2, leeftijd > 65 jaar of een voorgeschiedenis van cardiovasculaire ziekte (vooral bij gebruik van hartmedicatie).
Capillaire-leksyndroom (CLS) is gemeld (incl. fataal verloop). Bepaal opnieuw serumalbumine wanneer symptomen als onverklaard oedeem, met of zonder hypotensie optreden. Een snelle afname van serumalbumine kan op CLS duiden. Bij bevestiging van CLS de behandeling met trabectedine definitief staken.
Voorafgaand aan en tijdens behandeling de nierfunctie bewaken. Vanwege onvoldoende ervaring niet gebruiken bij een creatinineklaring < 30 ml/min (monotherapie) of < 60 ml/min (combinatietherapie).
Extravasatie bij i.v.-toediening kan leiden tot weefselnecrose; zie voor de te nemen maatregelen de NVZA Crashkaart oncolytica versie 7.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen: zie Zwangerschap.
Kinderen < 18 jaar: vanwege onvoldoende werkzaamheid mag trabectedine niet worden toegepast bij pediatrische sarcomen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: vóór starten van de behandeling een volledige bloedbeeldbepaling uitvoeren. De uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes moet ≥ 100 × 109/l zijn, en van het absolute aantal neutrofielen (ANC) ≥ 1,0 × 109/l. Het volledige bloedbeeld tijdens de behandeling frequent controleren en in het bijzonder voorafgaand aan iedere bortezomib-injectie, met als speciaal aandachtspunt het aantal trombocyten. Ook ouderen (> 65 j.) vaker controleren hierop. Vóór het starten van iedere behandelcyclus moet de bloedplaatjeswaarde ≥ 100 × 109/l zijn. Overweeg aanvullende bloedbeeldbepalingen tijdens de rustperiode, vooral bij een leeftijd ≥ 65 j. en bij een uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes < 150 × 109/l.
Infecties: niet starten met panobinostat indien sprake is van actieve infecties. Tijdens de behandeling regelmatig controleren op klachten en verschijnselen van infecties; bij vaststellen van een infectie een passende behandeling starten en onderbreken of staken van panobinostat overwegen. Bij een invasieve systemische schimmelinfectie panobinostat staken.
Vóór starten van de behandeling het QT-interval bepalen en periodiek herhalen vóór iedere behandelcyclus. De QTcF-waarde moet < 480 ms zijn. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging; bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten en ECG bepalen. Informeer naar plots overlijden van familieleden op jonge leeftijd, omdat dit een indicatie kan zijn van een aangeboren verlengde QT-tijd.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling elektrolyten in het bloed bepalen en zonodig corrigeren. Dit is vooral van belang bij het optreden van diarree en/of braken (dan vooral kalium, magnesium en fosfaat). Ouderen (> 65 j.) vaker hierop controleren, omdat zij gevoeliger zijn voor de gastro-intestinale bijwerkingen.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie controleren. Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis de dosering aanpassen; de werkzaamheid en veiligheid van het gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis zijn niet vastgesteld. Panobinostat is niet onderzocht bij terminale nierinsufficiëntie of bij dialysepatiënten.
Er is geen relevante toepassing van panobinostat bij kinderen < 18 j.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met anagrelide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Afgezien van acute allergische reacties, kan een overdosering asparaginase chronische intoxicatie, gekenmerkt door verminderde lever- en nierfunctie veroorzaken.
Therapie
Er is geen specifiek antidotum.
Neem voor informatie over een vergiftiging met asparaginase contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met trabectedine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Therapie
Het is niet bekend of panobinostat dialyseerbaar is.
Neem voor informatie over een vergiftiging met panobinostat contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Olaparib is een krachtige remmer van poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1, PARP-2 en PARP-3), enzymen die nodig zijn voor een efficiënt herstel van enkelstrengs DNA-breuken (ESBs). Remming van PARP leidt tot de ophoping van ESBs, die uiteindelijk dubbelstrengs DNA-breuken (DSBs) worden wanneer de cellen proberen te delen. Kankercellen zonder functionele genen BRCA1 of 2 zijn niet in staat om deze DSBs te repareren, aangezien ze geen functioneel homologe recombinatie reparatiemechanisme hebben. Dit leidt tot een verhoogde genomische instabiliteit, wat resulteert in celdood.
Kinetische gegevens
T max | ca. 1½ uur, ca. 4 uur bij inname met voedsel (zonder significante verhoging van de blootstelling). |
V d | 2,3–2,4 l/kg. |
Metabolisering | uitgebreid in de lever, vnl. via CYP3A4/5. |
Eliminatie | met de feces ca. 42%, met de urine ca. 44%; vnl. als metabolieten. |
T 1/2el | ca. 15 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anagrelide is een remmer van cyclisch AMP-fosfodi-esterase III. Het onderdrukt in vitro de expressie van transcriptiefactoren, zoals GATA-1 en FOG-1, die noodzakelijk zijn voor megakaryocytopoëse. Dit resulteert in een verminderde trombocytenproductie. Het remt in vitro de vorming van trombocyten door vertraging van de rijping van megakaryocyten door vermindering van hun grootte en ploïdie. Mogelijk is dit een gevolg van de specifieke remming van de c-MPL-receptor van trombopoëtine door anagrelide. Werking: na 14–21 dagen. Werkingsduur: < 4 dagen na staken van de behandeling zal het trombocytenaantal toenemen en daarna in 10–14 dagen terugkeren naar waarden van vóór de behandeling.
Kinetische gegevens
Resorptie | ≥ 70%. |
T max | ca. 1 uur. |
Metabolisering | uitgebreid, vnl. via CYP1A2 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | voornamelijk als metabolieten, deels met de urine; < 1% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | ca. 1,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Enzym met oncolytische werking, waarvan het werkzame bestanddeel is afgescheiden door of Escherichia coli (colaspase). L-asparaginase katalyseert de splitsing van L-asparagine, een voor bepaalde tumorcellen essentieel aminozuur, in L-asparaginezuur en ammoniak. Ook katalyseert het de afbraak van glutamine, dat een rol speelt bij de aanmaak van L-asparagine. Door aanhoudende depletie van exogeen asparagine wordt de eiwitsynthese verstoord en de groei van deze tumorcellen geremd. Eén eenheid L-asparaginase bevat de enzymactiviteit die onder gestandaardiseerde omstandigheden per minuut 1 micromol ammoniak uit L-asparagine afsplitst. Een minimale serumactiviteit van asparaginase ≥ 0,1 IE/ml is gecorreleerd aan complete asparaginedepletie in serum en cerebrospinaalvocht.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,04 l/kg. |
Overig | de distributie beperkt zich voornamelijk tot de intravasculaire ruimte. Er is een geringe passage van de bloed-hersenbarrière. |
Metabolisering | niet bekend, maar vermoedelijk via degradatie binnen het reticulo-histiocytaire systeem en door serumproteasen. |
T 1/2el | ca. 26 uur (spreiding 14–44 uur), bij kinderen ca. 17 uur (spreiding 13–23 uur). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Trabectedine bindt aan de kleine groef van DNA, waardoor de helix naar de grote groef wordt verbogen. Verscheidene transcriptiefactoren, aan DNA bindende eiwitten en DNA-herstelroutes worden hierdoor beïnvloed, met als gevolg een verstoring van de celcyclus. In vitro en in vivo is antiproliferatieve activiteit gezien in diverse tumorcellijnen.
Kinetische gegevens
V d | > 71,4 l/kg. |
Overig | Trabectedine bindt uitgebreid aan weefsels en plasma-eiwitten. |
Eiwitbinding | 94–98%. |
Metabolisering | m.n. door CYP3A4. |
Eliminatie | ca. 58% met de feces; ca. 6% met de urine (waarvan < 1% onveranderd). |
T 1/2el | ca. 180 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Histondeacetylase (HDAC)-remmer. Panobinostat veroorzaakt accumulatie van geacetyleerde histonen en andere eiwitten met als gevolg een stilstand van de celcyclus en/of apoptose van sommige getransformeerde cellen. Panobinostat vertoont een grotere cytotoxiciteit bij tumorcellen dan bij normale cellen. Daarnaast veroorzaakt panobinostat een verhoogde expressie van het tumorsuppressorgen p21CDKNIA (cycline-afhankelijke kinaseremmer 1/p21), een belangrijke mediator van G1-stilstand en -differentiatie.
Kinetische gegevens
F | ca. 21%. |
T max | ca. 2 uur, bij inname met voedsel 3–4,5 uur. |
V d | 14,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 90%. |
Metabolisering | in grote mate via verschillende routes tot niet actieve metabolieten. Bij de oxidatieve route speelt CYP3A4 de grootste rol (ca. 40% van de dosis). |
Eliminatie | voornamelijk als metaboliet: met de urine 29–51%, met de feces 44–77%. |
T 1/2el | ca. 37 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
olaparib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
anagrelide hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
asparaginase hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
trabectedine hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
panobinostat hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk