Samenstelling
Ultomiris XGVS Aanvullende monitoring Alexion Pharma Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 3 ml, 11 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Xeljanz (als citraat) XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 240 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 11 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) vermindert eculizumab de intravasculaire hemolyse en de transfusiebehoefte bij transfusie-afhankelijke patiënten. Er zijn aanwijzingen dat eculizumab daarnaast een positief effect heeft op overleving, de nierfunctie en het risico op trombo-embolische episoden bij (erytrocyten-) transfusie-afhankelijke patiënten met PNH. Behandeling met ravulizumab is niet inferieur aan eculizumab met betrekking tot transfusie onafhankelijkheid en mate van hemolyse, bij zowel complementremmer-naïeve patiënten als patiënten die klinisch stabiel zijn op behandeling met eculizumab. Er zijn beperkt gegevens beschikbaar over de baten/risico-balans van gebruik bij kinderen en tijdens de zwangerschap.
Bij atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS) kent eculizumab een therapeutische meerwaarde ten opzichte van de standaardbehandeling bij patiënten waarbij plasmatherapie niet (voldoende) effectief is gebleken (plasmaresistente aHUS-patiënten). Voor ravulizumab kan geen therapeutische gelijke waarde met eculizumab worden geconcludeerd bij de behandeling van complementremmer-naïeve patiënten en patiënten die bewijs van respons hebben na behandeling met eculizumab. Vanwege beperkingen in de studieopzet (niet-vergelijkend en een zeer beperkt aantal patiënten) bestaat er grote onzekerheid over de grootte van het effect.
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling van gegeneraliseerde myasthenia gravis (gMG).
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor tofacitinib is nog geen advies vastgesteld.
Voor de behandeling van polyarticulaire juveniele idiopatische artritis (JIA), zie de richtlijn Juveniele idiopatische artritis (JIA) op richtlijnendatabase.nl. Voor tofacitinib is geen advies opgesteld.
Voor de behandeling van artritis psoriatica zie de richtlijn Psoriasis op richtlijnendatabase.nl. Voor tofacitinib is geen advies opgesteld.
Voor de toepassing bij juveniele artritis psoriatica (PsA) en spondylitis ankylopoetica (SA) is geen advies vastgesteld.
Indicaties
- Paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) bij volwassenen en kinderen met een lichaamsgewicht van ≥ 10 kg:
- patiënten met hemolyse met klinische symptomen die wijzen op een hoge ziekteactiviteit;
- patiënten die klinisch stabiel zijn nadat ze ten minste de afgelopen 6 maanden behandeld zijn met eculizumab.
- Atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS) bij patiënten met een lichaamsgewicht van ≥ 10 kg die complementremmer-naïef zijn of eculizumab hebben ontvangen gedurende ten minste 3 maanden en bewijs hebben van respons op eculizumab.
- Gegeneraliseerde myasthenia gravis (gMG) bij volwassenen die positief zijn voor het anti-acetylcholinereceptor (AChR)-antilichaam, als aanvullende standaardtherapie.
Indicaties
- Matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen die onvoldoende reageerden op of intolerant zijn voor DMARD's. In combinatie met methotrexaat, of als dat niet verdragen wordt of niet geschikt is, ook als monotherapie;
- Actieve artritis psoriatica (PsA) bij volwassenen die onvoldoende reageerden op of intolerant zijn voor DMARD's, in combinatie met methotrexaat;
- Colitis ulcerosa bij volwassenen die onvoldoende reageerden op, of intolerant zijn voor DMARD's, in combinatie met methotrexaat;
- Actieve polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (JIA) (reumafactor-positieve [RF+] of -negatieve [RF-] polyartritis en uitgebreide oligoartritis) en juveniele artritis psoriatica (PsA) bij kinderen ≥ 2 jaar, die onvoldoende reageerden op eerdere behandeling met DMARD’s. In combinatie met methotrexaat, of als dat niet verdragen wordt of niet geschikt is, als monotherapie.
- Actieve spondylitis ankylopoetica (SA) bij volwassenen die onvoldoende reageerden op conventionele behandeling.
Gerelateerde informatie
Doseringen
PNH, aHUS
Volwassenen (incl. ouderen) en kinderen ≥ 40 kg
Via intraveneuze infusie: lichaamsgewicht ≥ 100 kg: oplaaddosis 3000 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3600 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: oplaaddosis 2700 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3300 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: oplaaddosis 2400 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3000 mg 1×/8 weken.
Het toedieningsschema mag af en toe met ± 7 dagen afwijken van de geplande infusiedag (met uitzondering van de eerste onderhoudsdosis; de volgende dosis weer volgens het oorspronkelijke schema toedienen).
Bij overschakelen van eculizumab naar ravulizumab: oplaaddosis ravulizumab 2 weken ná laatste infusie eculizumab toedienen; onderhoudsdoses vervolgens eenmaal per 8 weken toedienen, te beginnen 2 weken na toediening van de oplaaddosis.
Na plasmawisseling (PE) of plasmaferese (PP): geef een aanvullende dosis binnen 4 uur na elke interventie met PE of PP: bij lichaamsgewicht ≥ 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3600 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 2700 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3300 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: 1200 mg na recentste dosis van 2400 mg of 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg.
Na een IVIg cyclus: geef aanvullende dosis van 600 mg binnen 4 uur na voltooiing IVIg-cyclus.
Kinderen ≥ 10 kg tot < 40 kg
Via intraveneuze infusie: lichaamsgewicht ≥ 30 kg tot < 40 kg: oplaaddosis 1200 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 2700 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 20 kg tot < 30 kg: oplaaddosis 900 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 2100 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 10 kg tot < 20 kg: oplaaddosis 600 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 600 mg 1×/4 weken.
Bij overschakelen van eculizumab naar ravulizumab: oplaaddosis ravulizumab 2 weken ná laatste infusie eculizumab toedienen; onderhoudsdoses vervolgens volgens het gewichtsafhankelijk doseerschema, te beginnen 2 weken na toediening van de oplaaddosis.
gMG
Volwassenen (incl. ouderen)
Via intraveneuze infusie: lichaamsgewicht ≥ 100 kg: oplaaddosis 3000 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3600 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: oplaaddosis 2700 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3300 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: oplaaddosis 2400 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3000 mg 1×/8 weken.
Het toedieningsschema mag af en toe met ± 7 dagen afwijken van de geplande infusiedag (met uitzondering van de eerste onderhoudsdosis; de volgende dosis weer volgens het oorspronkelijke schema toedienen).
Bij overschakelen van eculizumab naar ravulizumab: oplaaddosis ravulizumab 2 weken ná laatste infusie eculizumab toedienen; onderhoudsdoses vervolgens eenmaal per 8 weken toedienen, te beginnen 2 weken na toediening van de oplaaddosis.
Na plasmawisseling (PE) of plasmaferese (PP): geef een aanvullende dosis binnen 4 uur na elke interventie met PE of PP: bij lichaamsgewicht ≥ 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3600 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 2700 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3300 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: 1200 mg na recentste dosis van 2400 mg of 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg.
Na een IVIg cyclus: geef aanvullende dosis van 600 mg binnen 4 uur na voltooiing IVIg-cyclus.
De vermelde dosering voor kinderen < 30 kg met PNH is gebaseerd op de dosering die wordt gebruikt voor pediatrische patiënten met aHUS, op basis van de farmacokinetische/farmacodynamische gegevens die beschikbaar zijn voor aHUS- en PNH-patiënten behandeld met ravulizumab.
Behandelduur: bij PNH in principe levenslang. Bij aHUS ten minste 6 maanden voor manifestaties van trombotische microangiopathie (TMA); vervolgens individueel vaststellen. Bij een verhoogd risico op recidief van TMA kan chronische therapie noodzakelijk zijn. Bij gMG is behandeling alleen onderzocht bij chronische toediening.
Verminderde nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde leverfunctie: op basis van een populatie-farmacokinetische analyse is een aanpassing van de dosis niet nodig.
Toediening
- Concentraat van 100 mg/ml (injectieflacons van 3 ml en 11 ml) verdunnen tot een eindconcentratie van 50 mg/ml.
- Toedienen door een filter van 0,2 microm.
- Toediening door middel van intraveneuze infusie met behulp van een spuitpomp of een infuuspomp gedurende ten minste 0,17 tot 1,3 uur (10–75 minuten) afhankelijk van het lichaamsgewicht, zie tabellen 4 en 5 in de productinformatie onder Zie ook.
- Niet toedienen als intraveneuze push- of bolusinjectie.
Doseringen
Reumatoïde artritis, artritis psoriatica
Volwassenen (incl. ouderen)
Gewone tablet: 5 mg 2×/dag.
Tablet met gereguleerde afgifte (mga): 11 mg 1×/dag.
Overstappen: Er kan onderling worden gewisseld tussen behandeling met de gewone tablet (5 mg 2×/dag) en de tablet mga (11 mg 1×/dag) op de dag ná de laatste dosis van een van beide tabletten.
Colitis ulcerosa
Volwassenen (incl. ouderen)
Gewone tablet: 10 mg 2×/dag gedurende 8 weken als inductie en vervolgens 5 mg 2×/dag als onderhoud. Bij respons kan het gebruik van corticosteroïden worden verminderd of gestaakt. Bij onvoldoende respons na week 8 kan de inductiefase met 8 weken worden verlengd (16 weken in totaal), gevolgd door 5mg 2×/dag als onderhoud. Bij onvoldoende respons na 16 weken, behandeling staken. Bij afname respons op 5 mg 2×/dag als onderhoudsbehandeling, geen respons op eerdere alternatieve behandelopties (zoals een TNF-remmer) én geen verhoogd risico op VTE, overweeg verhoging naar 10 mg 2×/dag. Deze dosering als onderhoud zo kort mogelijk gebruiken. Overweeg bij onderbreking behandeling van maximaal 1 jaar herinductie met 10 mg 2×/dag. Zie ook Waarschuwing en voorzorgen; bij colitis ulcerosa en meer kans op VTE niet hoger doseren dan 5 mg 2×/dag.
Polyarticulaire JIA en juveniele PsA
Kinderen ≥ 2 jaar
Bij ≥ 40 kg lichaamsgewicht: gewone tablet of drank: 5 mg 2×/dag. Bij 20-39 kg lichaamsgewicht: drank: 4 mg 2×/dag. Bij 10-19 kg lichaamsgewicht: drank 3,2 mg 2×/dag. Overweeg de behandeling te staken bij geen respons binnen 18 weken.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer óf een matig-sterke CYP3A4-remmer met ook sterke CYP2C19-remmende eigenschappen (bv. fluconazol): 5 mg 1×/dag.
Spondylitis ankylopoetica
Volwassenen (incl. ouderen)
Gewone tablet 5 mg 2×/dag óf tablet met gereguleerde afgifte (mga) 11 mg 1×/dag. Overweeg de behandeling te staken bij geen respons binnen 16 weken.
Overstappen: Er kan onderling worden gewisseld tussen behandeling met de gewone tablet en de tablet mga op de dag ná de laatste dosis van een van beide tabletten.
Zie voor richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij bijwerkingen (anemie, neutropenie, lymfocytopenie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 3, 4 en 5).
Bij verminderde nierfunctie: bij creatinineklaring < 30 ml/min (incl. hemodialyse): 10 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 2×/dag en 5 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 1×/dag.
Bij verminderde leverfunctie: bij Child-Pughscore 7–9: 10 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 2×/dag en 5 mg 2×/dag (normale functie) verlagen naar 5 mg 1×/dag; toepassing bij Child-Pughscore 10–15 is gecontra-indiceerd.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4 remmer óf een matig-sterke CYP3A4 remmer met ook sterke CYP2C19 remmende eigenschappen (bv. fluconazol): bij 10 mg 2×/dag verlagen naar 5 mg 2×/dag en bij 5 mg 2×/dag verlagen naar 5 mg 1×/dag.
Toediening
- Innemen met of zonder voedsel.
- Bij slikproblemen mogen de gewone tabletten worden geplet en dan ingenomen met water.
- De tablet met gereguleerde afgifte heel innemen; niet op kauwen, pletten of breken.
- De drank toedienen met behulp van de bijgesloten 'press-in bottle adapter' en de doseerspuit voor orale toediening.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie, nasofaryngitis. Hoofdpijn. Diarree, misselijkheid. Vermoeidheid.
Vaak (1-10%): duizeligheid. Buikpijn, braken, dyspepsie. Uitslag, jeuk, urticaria. Artralgie, rugpijn, myalgie, spierspasmen. Influenza-achtige ziekte, asthenie, koorts. Infusie-gerelateerde reactie.
Soms (0,1-1%): meningokokkeninfectie/-sepsis. Koude rillingen. Anafylactische reactie, overgevoeligheid.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): pneumonie, griep, herpes zoster, urineweginfectie, sinusitis, bronchitis, (naso)faryngitis. Anemie, lymfopenie. Hoofdpijn. Hypertensie. Hoesten. Buikpijn, braken, diarree, misselijkheid, gastritis, dyspepsie. Huiduitslag. Artralgie. Perifeer oedeem. Stijging creatinekinase.
Soms (0,1-1%): tuberculose, diverticulitis, pyelonefritis, cellulitis, herpes simplex, virale gastro-enteritis, virale infectie. Niet-melanome huidkanker, longkanker. Leukopenie, neutropenie. Dyslipidemie, hyperlipidemie, dehydratie. Slapeloosheid. Paresthesie. Veneuze trombo-embolie (PE, DVT en retinale veneuze trombose). Myocardinfarct. Dyspneu, bijholteverstopping. Hepatische steatose. Erytheem, jeuk. Spierpijn, gewrichtszwelling, tendinitis. Koorts, vermoeidheid. Stijging van leverenzymwaarden (transaminasen, γ-GT), creatinine, cholesterol, LDL. Gewichtstoename. Ligamentverstuiking, spierverrekking.
Zelden (0,01-0,1%): (uro)sepsis, uitgezaaide tuberculose, necrotiserende fasciitis, (stafylokokken-)bacteriëmie. Pneumocystis jiroveci-pneumonie, bacteriële pneumonie (o.a. pneumokokken), encefalitis, atypische mycobacteriële infectie, cytomegalovirusinfectie, bacteriële artritis. Lymfoom. Leverfunctietest abnormaal. Skeletspierstelselpijn.
Zeer zelden (< 0,01%): tuberculose van het centrale zenuwstelsel, cryptokokkenhersenvliesontsteking, Mycobacterium avium complex-infectie.
Verder zijn gemeld: angio-oedeem, urticaria, overgevoeligheidsreactie.
Interacties
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Plasmawisseling (PE), plasmaferese (PP) en intraveneus immunoglobuline (IVIg) kunnen de serumconcentratie van ravulizumab verlagen. Daarom is een aanvullende dosis ravulizumab nodig, zie rubriek Dosering.
Interacties
Tofacitinib wordt gemetaboliseerd door CYP3A4. Combinatie met krachtige CYP3A4-remmers (ketoconazol) of wanneer gelijktijdige toediening van één of meer geneesmiddelen leidt tot zowel matige remming van CYP3A4 als krachtige remming van CYP2C19 (bv. fluconazol) verhoogt de blootstelling aan tofacitinib; verlaag de dosering (zie rubriek Doseringen). De blootstelling wordt verlaagd bij combinatie met een krachtige CYP-inductor (rifampicine). Gelijktijdige toediening wordt niet aanbevolen.
Vermijd de combinatie met biologische DMARD's zoals TNF-α-antagonisten en interleukine-antagonisten, en met krachtige immunosuppressiva zoals azathioprine, ciclosporine en tacrolimus, vanwege de kans op verhoogde immunosuppressie en een toegenomen kans op infectie.
Niet combineren met levende vaccins, bv. varicella zostervaccin. Vaccinatie met levende vaccins ten minste 2, bij voorkeur 4 weken vóór aanvang van de behandeling met tofacitinib afronden.
Zwangerschap
Humaan IgG passeert de placenta.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Ravulizumab kan aanleiding geven tot remming van het terminale complement in de bloedsomloop van de foetus.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, dienen adequate anticonceptie te gebruiken gedurende én tot 8 maanden na de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren teratogeen gebleken.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient effectieve anticonceptieve maatregelen te treffen tijdens en gedurende ten minste 4 weken na de laatste dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend; risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Borstvoeding staken gedurende én tot 8 maanden na behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Contra-indicaties
- een aanhoudende Neisseria meningitidis-infectie op het moment dat de behandeling wordt ingezet.
- geen vaccinatie tegen Neisseria meningitidis bij inzet behandeling, tenzij profylactische behandeling met geschikte antibiotica tot 2 weken na vaccinatie.
Contra-indicaties
- actieve tuberculose (TBC);
- ernstige infecties zoals sepsis, of opportunistische infecties;
- ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15).
Zie ook de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige meningokokkeninfectie: ravulizumab verhoogt de gevoeligheid van de patiënt voor meningokokkeninfectie/-sepsis (Neisseria meningitidis). (Re)vaccineer alle patiënten tegen meningokokkeninfecties ten minste twee weken vóór start van de behandeling om het risico op infectie te verkleinen, tenzij het risico van uitstel van behandeling hoger is dan het risico van het ontwikkelen van een meningokokkeninfectie. Bij start van de behandeling binnen 2 weken na vaccinatie, patiënt tot 2 weken na de vaccinatie behandelen met geschikte profylactische antibiotica. Vaccinatie verkleint de kans op meningokokkeninfecties, maar sluit het risico niet geheel uit; gevallen van ernstige meningokokkeninfectie/-sepsis zijn gemeld, ook fatale gevallen bij behandeling met andere remmers van het terminale complement. Controleer alle patiënten op vroege tekenen van meningokokkeninfectie en -sepsis. Instrueer patiënt om bij tekenen en symptomen onmiddellijke medische hulp in te roepen.
Immunisatie: voorafgaand aan behandeling vaccinaties toedienen conform de huidige vaccinatierichtlijnen. Controleer op ziektesymptomen na aanbevolen vaccinatie; vaccinatie kan complement activeren en daardoor versterkte tekenen en symptomen geven van de onderliggende ziekte. Patiënten jonger dan 18 jaar vaccineren tegen Haemophilus influenzae en pneumokokkeninfecties.
Voorzichtig zijn bij een actieve systemische infectie. Ravulizumab blokkeert de activering van het terminale complement-systeem; vatbaarheid voor infecties veroorzaakt door Neisseria-soorten en kapseldragende bacteriën kan verhoogd zijn. Ernstige infecties met Neisseria-soorten (anders dan Neisseria meningitidis), waaronder gedissemineerde gonokokkeninfecties, zijn gemeld. Informeer patiënten over potentieel ernstige infecties en de bijhorende tekenen en symptomen. Adviseer patiënten over preventie van gonorroe.
Toediening van ravulizumab kan leiden tot infusiereacties; meestal lichte tot matig ernstige reacties en van voorbijgaande aard, zoals lage rugpijn, allergische reacties, ledematenongemak, dysgeusie en suf voelen. Onderbreek infusie bij een infusiereactie en neem geschikte ondersteunende maatregelen indien er tekenen van cardiovasculaire instabiliteit of ademhalingsproblemen optreden.
Staken van behandeling voor PNH: volg patiënt nauwlettend, ten minste gedurende 16 weken op tekenen en symptomen van ernstige intravasculaire hemolyse, te herkennen aan een verhoogde lactaatdehydrogenase (LDH)-spiegel in combinatie met een plotselinge afname van de grootte van de PNH-kloon of een daling van het hemoglobinegehalte. Let hierbij ook op terugkeer van symptomen zoals vermoeidheid, hemoglobinurie, buikpijn, kortademigheid (dyspneu), ernstige vasculaire voorvallen (waaronder trombose), dysfagie, of erectiestoornis. Indien er na staking van de behandeling tekenen en symptomen van hemolyse optreden, waaronder een verhoogd LDH-gehalte, overweeg dan de behandeling te hervatten.
Staken van behandeling voor aHUS: controleer voortdurend nauwlettend op tekenen en symptomen van trombotische micro-angiopathie (TMA). Monitoring is mogelijk echter niet voldoende om ernstige complicaties als gevolg van TMA te voorspellen of te voorkomen. Indien er na staking van de behandeling met ravulizumab complicaties als gevolg van TMA optreden, dient een hervatting van de behandeling met ravulizumab te worden overwogen, te beginnen met de oplaaddosis en de onderhoudsdosis. TMA-complicaties na het staken van de behandeling vaststellen bij constatering van één van de volgende bevindingen:
- Waarneming van gelijktijdig optreden van ten minste twee van de volgende laboratoriumresultaten:
- een afname van het trombocytenaantal van 25% of meer ten opzichte van baseline of ten opzichte van de piekwaarde voor het trombocytenaantal tijdens de behandeling met ravulizumab;
- een toename van het serumcreatinine van 25% of meer ten opzichte van baseline of ten opzichte van de laagst gemeten waarde tijdens de behandeling met ravulizumab;
- een toename van de LDH-serumspiegel van 25% of meer ten opzichte van baseline of ten opzichte van de laagst gemeten waarde tijdens de behandeling met ravulizumab (de resultaten dienen te worden bevestigd door een tweede meting)
- Eén van de volgende symptomen van TMA: een verandering in de mentale status of insulten of andere extrarenale manifestaties van TMA waaronder cardiovasculaire afwijkingen, pericarditis, gastro-intestinale symptomen/diarree; of trombose.
Staken van behandeling bij gMG: controleer op symptomen van onderliggende ziekte. Overweeg behandeling te hervatten bij optreden van symptomen.
Bij gMG patiënten die niet reageren op eculizumab, behandeling met ravulizumab ontraden.
Onderzoeksgegevens: Er zijn weinig gegevens over de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen met een lichaamsgewicht < 10 kg bij PNS en aHUS; er kan geen doseringsadvies worden gegeven. Er zijn geen gegevens bij kinderen met PNH met lichaamsgewicht < 30 kg of gMG en bij patiënten met gMG met klasse MGFA klasse V. De veiligheid en werkzaamheid zijn niet onderzocht bij patiënten met een leverfunctiestoornis.
Waarschuwingen en voorzorgen
Behandeling niet beginnen bij actieve infecties, ook niet bij lokale infecties. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met meer kans op infecties, bv. op basis van voorgeschiedenis, blootstelling aan TBC, reisverleden (er is meer kans op opportunistische infecties in Azië), verhoogde vatbaarheid (diabetes mellitus, ouderen, lymfopenie, chronische longziekte). Monitor op tekenen van infectie; onderbreek de behandeling als een opportunistische of een ernstige infectie (bv. sepsis) optreedt. Test vooraf en tijdens de behandeling op de aanwezigheid van een actieve of latente TBC, en vooraf op hepatitis B of C.
Behandeling niet beginnen bij een hemoglobinewaarde < 5,6 mmol/l of ANC < 1000 cellen/mm³. Bij kinderen niet starten bij een hemoglobinewaarde < 6,1 mmol/l of ANC < 1200 cellen/mm3. Controleer deze waarden bij aanvang, na 4–8 weken en dan iedere 3 maanden. Onderbreek of verlaag zonodig tijdelijk de toediening indien de waarde van twee individuele testen hieronder valt.
Behandeling niet beginnen bij een lymfocytenaantal < 750 cellen/mm³. Controleer voor aanvang en dan iedere 3 maanden.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie (VTE), ongeacht indicatie en dosering. Er is onder patiënten met RA ≥ 50 jaar met ten minste 1 bijkomende cardiovasculaire risicofactor een dosisafhankelijk verhoogd risico op VTE waargenomen waaronder gevallen van longembolie (PE) sommige fataal, en diepveneuze trombose (DVT). Risicofactoren voor VTE zijn o.a. eerdere VTE, geplande zware operatie, beperking in mobiliteit, myocardinfarct (in de afgelopen drie maanden), hartfalen, gebruik van een gecombineerd hormonaal anticonceptivum of hormonale substitutietherapie, erfelijke stollingsziekte, maligniteit. Overweeg hierbij ook zwaarlijvigheid, roken, hoge leeftijd, diabetes en hypertensie als additionele risicofactoren. Mogelijk komen voorvallen van VTE vaker voor bij een D-dimeerspiegel ≥ 2× ULN na 12 maanden behandeling. Overweeg om bij RA en bekende risicofactoren voor VTE de D-dimeerspiegel te testen na ca. 12 maanden. Indien het D-dimeertestresultaat ≥ 2× ULN is, weeg de klinische voordelen af tegen de risico’s vóór het continueren van de behandeling. Bij colitis ulcerosa en een verhoogd risico op VTE wordt een onderhoudsdosering van 2×/dag 10 mg niet aanbevolen tenzij er geen alternatieve behandeling is. Bij reumatoïde artritis en arthritis psoriatica niet hoger doseren dan de aanbevolen dosering van 2×/dag 5 mg. Adviseer patiënten om direct medische hulp in te roepen als zij symptomen van VTE ervaren tijdens de behandeling. Monitor alle patiënten op verschijnselen en symptomen van diepveneuze trombose en longembolie.
Het risico op ernstige cardiovasculaire voorvallen (inclusief myocardinfarct) is verhoogd. Bij patiënten met RA ≥ 50 jaar met één bijkomende cardiovasculaire risicofactor, zijn meer voorvallen van myocardinfarct gezien bij gebruik van tofacitinib dan bij gebruik van TNF–α–remmers. Bij patiënten > 65 jaar, (ex-)rokers of met andere cardiovasculaire risicofactoren, tofacitinib alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven beschikbaar zijn.
Voorzichtig zijn bij gebruik van 11 mg tablet met gereguleerde afgifte bij bestaande ernstige vernauwing van het maag-darmkanaal. Er zijn zeldzame meldingen van obstructieve symptomen bij inname van niet-vervormbare formulering met gereguleerde afgifte.
Retinale venuze trombose (RVT) is gemeld. Informeer patiënt om direct medische hulp in te roepen bij symptomen die wijzen op RVT.
Behandeling kan incidentie van herpes zoster verhogen bij patiënten van Japanse of Koreaanse afkomst, patiënten met een lang bestaande RA die eerder zijn behandeld met twee of meer biologische DMARD's, patiënten met een ALC < 1000 cellen/mm³ of patiënten die worden behandeld met 2×/dag 10 mg tofacitinib.
Behandeling direct staken bij ernstige overgevoeligheid of anafylactische reactie; er zijn ernstige reacties gemeld met angio-oedeem en urticaria.
Niet combineren met levende vaccins; houd bij de eventuele toediening van levende vaccins voorafgaand aan de behandeling met tofacitinib rekening met de mate van immuuncompetentie van de patiënt. Vaccinatie met levende vaccins in principe toepassen ten minste 2 weken, maar beter 4 weken, vóór aanvang van de behandeling.
Controleer na 8 weken behandelen de lipidenparameters; bij afwijkingen behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Maligniteiten: overweeg de risico's en voordelen van het starten of voortzetten van tofacitinib bij patiënten met een huidige of een voorgeschiedenis van maligniteit (anders dan een met succes behandelde niet-maligne huidkanker (NMSC)). Er is meer kans op maligniteiten, in het bijzonder longkanker en lymfoom (uitgezonderd NMSC) bij gebruik van tofacitinib in vergelijking met TNF–α–remmers, op basis van gegevens van veiligheidsonderzoek bij patiënten ≥ 50 jaar met RA en ten minste 1 bijkomende cardiovasculaire risicofactor. Ook andere maligniteiten zijn waargenomen waaronder, maar niet beperkt tot borstkanker, melanoom, prostaatkanker en pancreaskanker. Leeftijd ≥ 65 jaar en roken kunnen dit risico nog verder vergroten. Bij deze en andere risicofactoren voor maligniteiten alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven beschikbaar zijn.
Gevallen van gastro-intestinale perforaties zijn gemeld. Wees voorzichtig bij een verhoogd risico (bv. bij voorgeschiedenis van diverticulitis, gelijktijdig gebruik van corticosteroïden en/of NSAID's). Evalueer bij nieuw ontstane abdominale verschijnselen.
Bij optreden hypoglykemie eventueel de dosis antidiabetesmedicatie aanpassen. Hypoglykemie is gemeld bij patiënten die antidiabetesmedicatie gebruiken.
Fracturen zijn gemeld. Wees voorzichtig bij bekende risicofactoren voor fracturen zoals hogere leeftijd, vrouwelijk geslacht en gebruik van corticosteroïden, ongeacht de indicatie of de dosering.
Mogelijk meer kans op niet-maligne huidkanker (NMSC) bij een dosering van 2×/dag 10 mg dan bij een dosering van 2×/dag 5 mg. Periodiek onderzoek wordt aanbevolen bij patiënten die meer kans hebben op huidcarcinoom.
Ouderen: overweeg een patiënt > 65 jaar alleen te behandelen wanneer er geen geschikte alternatieve behandeling mogelijk is; er is namelijk meer kans op ernstige infecties vergeleken met bij een jongere patiënt. Er is weinig ervaring bij ouderen > 75 jaar.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 2 j. met polyarticulaire JIA en juveniele PsA zijn niet vastgesteld. Voor de overige indicaties zijn deze niet vastgesteld voor < 18 j.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ravulizumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Voor meer informatie over een vergiftiging met tofacitinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Ravulizumab is een monoklonaal IgG2/4K-antilichaam dat specifiek bindt aan complementeiwit C5, waardoor het de splitsing van dit eiwit tot C5a (het pro-inflammatoire anafylatoxine) en C5b (de initiërende subeenheid van het terminale complementcomplex [C5b-9]) remt en de vorming van C5b-9 voorkomt. Ravulizumab beschermt de vroege componenten van de complementactivatie die essentieel zijn voor opsonisatie van micro-organismen en voor de klaring van immuuncomplexen. Het remt bij PNH de intravasculaire hemolyse en bij aHUS de complement gemedieerde trombotische microangiopathie die via het terminale complement worden gemedieerd. Bij gMG leidt activering van het terminale complementsysteem tot depositie van C5b-9 op de neuromusculaire verbinding en tot verminderde neuromusculaire transmissie.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
Metabolisering | via intracellulaire degradatie tot kleine peptiden en aminozuren via katabole routes. |
T 1/2el | ca. 50 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Remt selectief Januskinase (JAK)1 en JAK3. Januskinasen zijn enzymen die intracellulaire signalen van celoppervlaktereceptoren omzetten voor een aantal cytokinen en groeifactoren die een rol spelen bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Door JAK1 en JAK3 te remmen zwakt de signaaltransductie van interleukinen (IL-2, -4, -6, -7, -9, -15, -21) en interferon type I en II af en moduleert tofacitinib de immuun- en ontstekingsreactie.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | 74%. |
T max | 0,5–1 uur (gewone tablet), 4 uur (tablet met gereguleerde afgifte). |
V d | 1,24 l/kg |
Metabolisering | grotendeels via de lever, vooral door CYP3A4 en enigszins door CYP2C19. |
Eliminatie | 70% via de lever, 30% onveranderd via de nieren. |
T 1/2el | ca. 3 uur (gewone tablet), 6 uur (tablet met gereguleerde afgifte). |
Overig | de 11 mg tablet met gereguleerde afgifte is farmacokinetisch gelijkwaardig (AUC, Cmax) aan 2×/dag 5 mg tabletten. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ravulizumab hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AA51) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AA59) Vergelijk
- baricitinib (L04AA37) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AA26) Vergelijk
- eculizumab (L04AA25) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AA18) Vergelijk
- filgotinib (L04AA45) Vergelijk
- leflunomide (L04AA13) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- sirolimus (L04AA10) Vergelijk
- sutimlimab (L04AA55) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AA29) Vergelijk
- upadacitinib (L04AA44) Vergelijk
- vedolizumab (L04AA33) Vergelijk
Groepsinformatie
tofacitinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AA51) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AA59) Vergelijk
- baricitinib (L04AA37) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AA26) Vergelijk
- eculizumab (L04AA25) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AA18) Vergelijk
- filgotinib (L04AA45) Vergelijk
- leflunomide (L04AA13) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- ravulizumab (L04AA43) Vergelijk
- sirolimus (L04AA10) Vergelijk
- sutimlimab (L04AA55) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- upadacitinib (L04AA44) Vergelijk
- vedolizumab (L04AA33) Vergelijk