Advies

Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).

Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.

Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.

Behandelplan

  1. Bespreek niet-medicamenteus beleid

    • zorg voor eigen veiligheid, veiligheid van de patiënt en omstanders;
    • pas bij agitatie de-escalerende technieken toe door gecontroleerd en kalm aan te spreken en de patiënt in zijn waarde te laten;
    • vraag naar bezit van een crisiskaart;
    • geef uitleg over het ziektebeeld aan patiënt en diens naasten;
    • maak een individueel zorgplan;
    • geef altijd psycho-educatie;
    • bied altijd cognitieve gedragstherapie en eventueel gerichte (familie-)interventies aan, zoals o.a. cognitieve remediatietrainingen, psychomotorische therapie, EMDR;
    • behandel eventueel onderliggende oorzakelijke factoren;
    • besteed aandacht aan leefstijlproblemen, relaties, zelfbeschadiging en suïcidaliteit en maatschappelijk herstel.

    Toelichting

    Psychologische interventies zijn het meest effectief in combinatie met antipsychotica 1.

    De belangrijkste eerste interventie bij een patiënt met een psychose, is het winnen van het vertrouwen dat nodig is voor het opbouwen van een behandelrelatie. Gebrek aan ziekte-inzicht maakt dit moeilijk. Kom bij agitatie niet ongevraagd te dicht in de buurt van de patiënt. Psychiatrische patiënten kunnen een crisiskaart op zak hebben waarop staat hoe diegene bij een terugval behandeld wil worden.

    Betrek naasten van de patiënt actief bij de behandeling. Psycho-educatie dient geïndividualiseerd te zijn. Afhankelijk van de oorzaak van de psychotische stoornis (schizofrenie, bipolaire stoornis, drugs, somatisch ziek zijn) kunnen verschillende niet-medicamenteuze interventies worden ingezet. Zie hiervoor de GGZ Zorgstandaard Psychose 2.

    Cognitieve gedragstherapie (CGT) leidt tot vermindering van psychiatrische symptomen tot 12 maanden na de behandeling 3. Het is aangetoond dat CGT in vergelijking met standaardzorg ook hallucinaties vermindert, en daarnaast leidt tot afname van negatieve en depressieve symptomen tot 12 maanden na de behandeling. CGT heeft geen of inconsistente effecten op zelfwaardering, sociaal functioneren en ziekte-inzicht 3.

  2. Start zo snel mogelijk een antipsychoticum (klassiek of atypisch)

    • olanzapine oraal of i.m. (voorkeur bij schizofreniespectrum)

    Zie voor meer informatie over de keuze voor een antipsychoticum de Toelichting.

    Evalueer na 2, 4, en 6 weken effectiviteit en bijwerkingen en beoordeel therapietrouw (eventueel m.b.v. spiegelbepaling).

    Overweeg het antipsychoticum af te bouwen als psychotische symptomen minimaal 6 maanden weg zijn. Bij patiënten die meerdere psychosen hebben gehad, is er veel kans dat de symptomen terugkeren na het afbouwen van de medicatie 2. Bij de keuze voor een langdurige behandeling, is het belangrijk de dosis te verlagen naar een onderhoudsdosering.

    Als agitatie de overhand heeft:

    • Geef kortdurend een benzodiazepine-agonist:
    • Als orale toediening niet mogelijk is of als snellere werking noodzakelijk is:
    • Als noodmedicatie, bij onvoldoende effect van een benzodiazepine: haloperidol en promethazine (offlabel) oraal of i.m.

    Ga naar de volgende stap bij onvoldoende effect na 6 weken of onacceptabele bijwerkingen van antipsychoticum.

    Let op

    Geef geen haloperidol bij gelijktijdig cocaïnegebruik 5 7. De toepassing van haloperidol bij cocaïnegebruik kan epileptische insulten, hyperthermie en rabdomyolyse uitlokken 7.

    Toelichting

    Antipsychotica werken doorgaans goed tegen psychotische symptomen. De keuze wordt bepaald op basis van effectiviteit, bijwerkingen, contra-indicaties en de toedieningsvorm van het geneesmiddel 2. T.a.v. de effectiviteit bij psychotische symptomen is clozapine effectiever dan andere antipsychotica, maar wordt het niet als eerste keuze voorgeschreven, vanwege meer kans op agranulocytose, levensbedreigende paralytische ileus, colonperforatie en intoxicatie 2 3. Olanzapine en amisulpride zijn, volgens de GGZ-zorgstandaard (2017) na clozapine, relatief effectieve antipsychotica, in vergelijking met middelen zoals risperidon, quetiapine, haloperidol en aripiprazol 2. Clozapine en olanzapine zijn volgens de NVvP-richtlijn Schizofrenie (2012) werkzamer dan andere antipsychotica, met name bij de behandeling van positieve symptomen. De andere antipsychotica verschillen niet veel van elkaar wat betreft de effectiviteit op positieve symptomen 3.

    Volgens het boek Acute psychiatrie (2017) hebben amisulpride en olanzapine de voorkeur bij het schizofreniespectrum. Risperidon en clozapine zijn de volgende keuzen op basis van effectiviteit en bijwerkingen 4.

    Voor voorkeuren bij gebruik van antipsychotica bij dementie, zie Dementie.

    De bijwerkingen van antipsychotica kunnen sterk verschillen. Ga na welke bijwerkingen voor de patiënt aanvaardbaar zijn en kies voor een toedieningsweg die bij de patiënt past; dagelijkse inname of depot. Als dagelijkse inname niet lukt en injecties niet wenselijk zijn, kan penfluridol oraal éénmaal per week gegeven worden; penfluridol heeft een lange halfwaardetijd en zeer lipofiele eigenschappen. Houd rekening met het risicoprofiel van de patiënt zoals hart- en vaatziekten, leverfunctie, etniciteit, roken en zwangerschap 2, zie voor meer informatie ook de groepsteksten klassieke antipsychotica en atypische antipsychotica.

    De GGZ Zorgstandaard raadt aan om bij een eerste psychose met een zo laag mogelijke dosering te starten en dit zo nodig langzaam op te hogen. Bij recidiverende psychosen kan de dosering hoger liggen dan de eerste 2. Bij uitblijven van enig effect is het advies om de dosering na 1 tot 2 weken te verhogen, tenzij bijwerkingen dit onwenselijk maken 2.

    Benzodiazepinen: Als orale medicatie mogelijk is, heeft dat de voorkeur. Dan is diazepam, lorazepam of oxazepam een goede keus 5. In de eerstelijnszorg is midazolam i.m., i.v. of eventueel nasaal of buccaal het middel van eerste keus, als oraal niet mogelijk is of indien een snelle werking (sneller dan oraal) vereist is. In de acute psychiatrie (tweedelijnszorg) wordt orale of intramusculaire behandeling met lorazepam aanbevolen bij geagiteerde patiënten 5. Nadelen van lorazepam i.m. ten opzichte van midazolam zijn de dat de injectievloeistof gekoeld bewaard moet blijven, regelmatig slecht verkrijgbaar is en een lange werkingsduur heeft, wat de diagnostiek kan bemoeilijken 5. Dit zijn de redenen dat het NHG een voorkeur heeft voor midazolam, als parenterale toediening geïndiceerd is. Het boek Acute psychiatrie geeft bij agitatie ook de voorkeur aan lorazepam oraal of i.m. 4. Ephor geeft bij kwetsbare ouderen de voorkeur aan lorazepam (geen verlengde eliminatiehalfwaardetijd bij ouderen) 6.

    In sommige gevallen is toediening van midazolam met behulp van een intranasaal mucosal atomization device (MAD) een optie. Zie voor meer details de NHG-Behandelrichtlijn.

    Als noodmedicatie bij een psychose met acute agitatie wordt de combinatie haloperidol met promethazine oraal of i.m. aanbevolen 2 4. Het is aangetoond, dat de toevoeging van promethazine aan haloperidol, de kans op een mogelijk levensbedreigende acute dystonie verlaagt 3. Tweede keus bij deze indicatie volgens het leerboek Acute psychiatrie (2017) is olanzapine oraal of i.m. 4.

  3. Schakel over naar ander antipsychoticum (klassiek of atypisch)

    Raadpleeg de switchtabel van Psychiatrienet.

    Evalueer na 2, 4, en 6 weken effectiviteit en bijwerkingen en beoordeel therapietrouw (eventueel m.b.v. spiegelbepaling). Overweeg een depotpreparaat.

    Overweeg het antipsychoticum af te bouwen als psychotische symptomen minimaal 6 maanden weg zijn. Bij patiënten die meerdere psychosen hebben gehad, is er veel kans dat de symptomen terugkeren na het afbouwen van de medicatie 2. Bij keuze voor langdurige behandeling is het belangrijk de dosis te verlagen naar een onderhoudsdosering.

    Ga naar de volgende stap bij onvoldoende effect na 6–12 weken of onacceptabele bijwerkingen.

  4. Schakel over naar clozapine

    Raadpleeg ook de Clozapinepluswerkgroep en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken bij het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie.

    Evalueer na 2, 4, en 8 weken en na 4 maanden effectiviteit en bijwerkingen.

    Controleer bloedbeeld en bepaal zo nodig spiegel.

    Overweeg het antipsychoticum af te bouwen als psychotische symptomen minimaal 6 maanden weg zijn. Bij patiënten die meerdere psychosen hebben gehad, is er veel kans dat de symptomen terugkeren na afbouwen van de medicatie 2. Bij de keuze voor een langdurige behandeling, is het belangrijk de dosis te verlagen naar een onderhoudsdosering.

    Ga naar de volgende stap bij onvoldoende effect na 4 maanden of onacceptabele bijwerkingen.

    Let op

    Intensieve leukocytencontrole is geïndiceerd bij gebruik van clozapine vanwege het risico op agranulocytose.

    Onopgemerkte obstipatie kan leiden tot levensbedreigende paralytische ileus en colonperforatie (mortaliteit rond de 25%).

    De plasmaspiegel van clozapine kan 2–14× toenemen (in de eerste week van) 'stoppen met roken', bij een relevante toename van coffeïnegebruik (koffie, energiedrank, pijnstillers) en bij sterke toename van interleukinen als gevolg van infecties. Beginnende intoxicatieverschijnselen zijn: extreme speekselvloed, gestoorde slikreflex, dysartrie, evenwichtsstoornissen, ataxie, sufheid, aandachtsstoornis en tachycardie. Verwijs wanneer deze symptomen optreden met spoed naar de psychiater.

    Het is onwenselijk om clozapine te combineren met een benzodiazepine wegens het risico op ademhalingsdepressie 2.

    Toelichting

    Zowel de NVvP multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie (2012), de GGZ Zorgstandaard (2017) als het boek Acute psychiatrie (2017) bevelen clozapine aan, als twee antipsychotica, die na elkaar gebruikt zijn, onvoldoende effect hebben gehad 2 3 4. Verwijs de patiënt en diens naasten eventueel naar de Clozapinepluswerkgroep. Door de clozapinewerkgroep zijn aandachtspunten geschreven die als bijlage 11.8 te vinden zijn in de GGZ Zorgstandaard 2.

  5. Pas voorzichtig het beleid aan

    Overweeg de volgende (minder onderbouwde) opties:

    • Voeg een middel toe:
      • ander antipsychoticum
      • SSRI
      • anti-epilepticum

    Evalueer na 2, 4, en 10 weken op effectiviteit en bijwerkingen. Stop bij onvoldoende effect.

    • Specifieke behandelingen zoals:
      • repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS) bij auditieve hallucinaties die niet verdwijnen door antipsychotica;
      • elektroconvulsietherapie (ECT) bij aanhoudende katatonie en ernstige symptomen ondanks gebruik van minimaal twee antipsychotica en daarna clozapine (zie stappenplan). Katatonie die onvoldoende reageert op benzodiazepinen kan een (acute) indicatie zijn voor ECT (in combinatie met een antipsychoticum).

    Toelichting

    Er is geen goede onderbouwing voor een behandeling wanneer ook clozapine onvoldoende effect heeft op psychotische symptomen. Wees terughoudend met toevoegen van medicatie. De Multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie (2012) heeft als aanbeveling om bij onvoldoende effect van clozapine een ander, tweede antipsychoticum toe te voegen of om de toevoeging van lamotrigine, memantine of lithium te overwegen. Bij negatieve restsymptomen adviseert de richtlijn om mirtazapine aan het antipsychoticum toe te voegen of lamotrigine aan clozapine toe te voegen 3. Wees bedacht op onnodige polyfarmacie.

    Repetitieve transcraniële magnetische stimulatie heeft geen duidelijk effect op wanen, waardoor de behandeling geen vervanging kan zijn voor antipsychotica 2. RTMS heeft weinig bijwerkingen. Een psychotische stoornis is in het algemeen geen indicatie voor elektroconvulsietherapie omdat het een ingrijpende methode is en minder effectief is dan antipsychotica. Een (acute) indicatie voor ECT kan het optreden van katatonie zijn, die onvoldoende reageert op benzodiazepinen; ook wanneer antipsychotica onvoldoende effect hebben en klinische verbetering op korte termijn nodig is 2. Zie voor meer informatie de GGZ Zorgstandaard Psychose 2.

Met cariprazine is de ervaring relatief beperkt, waardoor eventueel aanwezige ernstige zeldzame bijwerkingen nog niet naar voren zijn gekomen. Op de voorgrond staan met name acathisie en gewichtstoename.

Achtergrond

Definitie

Bij een psychose is er sprake van een psychiatrische toestand waarbij het ‘normale’ contact met de werkelijkheid verloren is; hierbij zijn zowel de waarneming, het denken, als de emoties verstoord 2 3.

Een psychose kan voorkomen als onderdeel van een psychotische stoornis zoals bij schizofrenie (schizofreniespectrum), of bij een depressie of een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken. Bij deze ziekten is er geen specifieke of direct causale oorzaak van de psychose, de psychose is onderdeel van de ziekte 2 8.

Een psychose kan ook uitgelokt worden, zoals bij het gebruik (overdosering) of onthouding van alcohol, cannabis, cocaïne en amfetaminen en bij gebruik van geneesmiddelen zoals anticonvulsiva, anesthetica en anticholinerge middelen. Medische ziekten zoals neurologische neoplasma’s, MS, hypo-/hyper(para)thyreoïdie, metabole aandoeningen en elektrolytenstoornissen kunnen eveneens een psychose veroorzaken 3 8. Differentieer tussen een psychose en een delier.

Deze indicatietekst gaat in op de behandeling van een psychose door een psychiatrische aandoening.

De GGZ Zorgstandaard geeft een globale klinische stagering van psychose 2:

  • Stadium I - ‘ultra high risk’ (UHR): patiënten hebben een ultra-hoog risico op psychose, met subklinische psychotische kenmerken en/of een zeer kortdurende psychose achter de rug en/of een familiair risico. In alle gevallen moet er sprake zijn van recente achteruitgang van sociaal-maatschappelijk functioneren.
  • Stadium II - Eerste psychose: patiënten maken voor het eerst een psychose door, met minimaal één week psychotische symptomen die gepaard gaan met lijdensdruk en verminderd functioneren.
  • Stadium III - Episodisch verloop: onvolledige remissie (patiënt houdt last van de symptomen), relaps/terugval (psychose komt terug na aanvankelijk volledige remissie) of recidief (patiënt maakt na een periode van remissie opnieuw een psychose door). Er is sprake van een terugkerend patroon van psychotische episoden in combinatie met een terugval in functioneren.
  • Stadium IV - Aanhoudende ernstige problematiek: chronische symptomen en beperkingen. Er zijn meerdere recidieven doorgemaakt of de psychose is chronisch geworden. Patiënten hebben te maken met langdurige achteruitgang in functioneren of ernstige aanhoudende ziekte met chronische symptomen en functionele handicaps.

Een psychotische stoornis kan zich in de loop der tijd gunstig ontwikkelen, waardoor er bijvoorbeeld van stadium IV naar III kan worden gegaan. Zie ook de GGZ Zorgstandaard Psychose 2.

Symptomen

Kenmerkende symptomen van een psychose zijn 2 3 8:

  • hallucinaties;
  • wanen;
  • gedesorganiseerd denken en spreken (formele denkstoornissen);
  • ernstig gedesorganiseerde of abnormalepsychomotoriek (onder andere katatonie);
  • negatieve symptomen (zoals verminderde emotionele expressie of initiatiefverlies);
  • cognitieve beperkingen;
  • depressiviteit;
  • manie.

Het begin van een psychose kan sluipend zijn, of acuut – na een belangrijke gebeurtenis. Het ziektebeeld is veranderlijk en het is niet ongebruikelijk dat de diagnose in een later stadium wordt gewijzigd van bijvoorbeeld drugspsychose naar schizofrenie 3.

Behandeldoel

Doel van de behandeling is symptoombestrijding en persoonlijk en maatschappelijk herstel van de patiënt, waarbij zelfmanagement zoveel mogelijk wordt bevorderd 2.

Uitgangspunten

Een eerste psychose ontstaat vaak in de adolescentie of jongvolwassenheid, een periode waarin identiteit, onafhankelijkheid en relaties zich ontwikkelen. Een psychose bedreigt dit ontwikkelingsproces, met sociale en maatschappelijke gevolgen. Het herstel van een psychose gaat moeizamer naarmate het langer duurt voordat de behandeling begint. Vroege herkenning, diagnose en behandeling zijn daarom van belang voor de patiënt en ook diens naasten. Hoe eerder de behandeling wordt begonnen, hoe beter de prognose en hoe minder kans op een chronisch beloop (stadium IV) 2 3. Onderliggende schade aan het centrale zenuwstelsel kan de uitkomst van een psychose verslechteren. Sluit de diagnosen delier en dementie uit 3.

Voor uitgebreide informatie over psychose, oorzaken en risicofactoren op het ontwikkelen van een psychose en informatie over (preventie van) terugval, zie de GGZ Zorgstandaard Psychose 2.

Behandeling bestaat uit niet-medicamenteuze handelingen en medicatie. Psychologische interventies zijn het meest effectief in combinatie met antipsychotica 1. Bij psychotische symptomen dient cognitieve gedragstherapie altijd te worden aangeboden. Zie voor meer informatie hierover de GGZ Zorgstandaard Psychose 2 en de NVvP multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie 3.

Bij een acute psychose waarbij opwinding en onrust de bovenhand hebben, wordt vaak gestart met een benzodiazepine om de patiënt te kalmeren. Bij onvoldoende effect kan haloperidol met promethazine gegeven worden. De toevoeging van promethazine verlaagt het risico op een mogelijk levensbedreigende acute dystonie 3.

Antipsychotica zijn de hoeksteen van medicamenteuze behandeling van psychosen in de minder acute setting. Het effect van antipsychotica op positieve symptomen zoals hallucinaties, wanen en denkstoornissen berust op blokkering van de centrale dopamine D2-receptoren. Antipsychotica zijn het meest effectief in het verbeteren van psychotische symptomen zoals hallucinaties en wanen maar hebben minder effect op de negatieve en cognitieve symptomen 2. Bij onvoldoende effect van antipsychotica heeft een deel van de patiënten nog baat bij gebruik van clozapine waardoor het, ondanks de toegenomen kans op bijvoorbeeld agranulocytose, levensbedreigende paralytische ileus, colonperforatie en intoxicatie, een belangrijke plaats heeft in de behandeling van therapieresistente psychosen.

De keuze wordt bepaald op basis van effectiviteit, bijwerkingen, contra-indicaties, eerdere ervaring met een antipsychoticum en de toedieningsvorm van het geneesmiddel 2.

Bijwerkingen

Binnen de antipsychotica zijn er grote verschillen in bijwerkingen. De belangrijkste bijwerkingen zijn onder andere extrapiramidale verschijnselen, (waaronder Parkinsonisme en tardieve dyskinesie), sedatie, gewichtstoename, seksuele functiestoornissen en bijwerkingen door α1-blokkade (waaronder hypotensie, tachycardie en palpitaties). Let daarom bij het maken van een keuze voor een specifiek antipsychoticum ook goed op het bijwerkingenprofiel 3. Een overzicht met rangorden van antipsychotica per bijwerking is te vinden op de GGZ zorgstandaard Psychose 2.

Probeer zo laag mogelijk te doseren, monitor de patiënt, voeg eventueel medicatie toe om de bijwerkingen te bestrijden en wissel zo nodig van antipsychoticum met gebruik van de switchtabel van Psychiatrienet. Betrekking van familie/naasten kan het medicatiegebruik ten goede komen.

Toedieningsvorm

Doordat cognitieve stoornissen, gebrek aan structuur, verminderd ziekte-inzicht en beperkte sociale steun vaak voorkomen bij psychotische stoornissen, en antipsychotica vervelende bijwerkingen kunnen hebben, is er veel kans op inadequaat medicatiegebruik. Langdurig werkende en depotpreparaten kunnen de voorkeur hebben of overwogen worden om therapietrouw te bevorderen. Het is echter niet wetenschappelijk aangetoond dat depotpreparaten een voordeel hebben boven orale preparaten 2. Bij langdurige behandeling en gebrek aan ziekte-inzicht en/of (dreigend) gevaar kunnen antipsychotica in een depotvorm geïndiceerd zijn 3.

Bijkomende symptomen

  • Negatieve symptomen: antipsychotica kunnen negatieve symptomen een klein beetje verminderen maar door de sterke blokkade van dopaminereceptoren kunnen negatieve symptomen ook juist worden versterkt. In dat geval bieden dosisverlaging en/of switchen naar een ander antipsychoticum met minder affiniteit voor dopaminereceptoren, uitkomst.
  • Cognitieve symptomen: antipsychotica hebben geen duidelijk effect op cognitieve symptomen maar zouden de symptomen kunnen verergeren.
  • Affectieve symptomen: zie voor de behandeling van depressieve of manische symptomen (bipolaire stoornis) de desbetreffende richtlijnen.
  • Acute opwinding: antipsychotica en benzodiazepinen zijn effectief als medicamenteuze behandeling van een acute opwindingstoestand. Buiten een noodsituatie worden benzodiazepinen wel eens voorgeschreven om de tijd te overbruggen totdat het effect van het antipsychoticum intreedt. Let ook in combinatie met antipsychotica op bijwerkingen en bouw op tijd af om gewenning te voorkomen.

Evaluatie en medicatie monitoring

Evalueer regelmatig medicatiegebruik (werking, bijwerkingen, toedieningsvorm). De GGZ Zorgstandaard Psychose heeft als aanbeveling om monitoring van medicatiegebruik en somatische screening uit te voeren: voorafgaand aan de start van het antipsychoticum, 1, 2, 3 en 6 maanden daarna en vervolgens minimaal eens per jaar. Op de GGZ-website staan stroomschema’s voor systematische medicatie-monitoring en aandachtspunten bij de onderhoudsbehandeling met clozapine; zie de GGZ Zorgstandaard Psychose 2 . De psychologische toestand dient uiteraard ook te worden gemonitord.

Afbouwen van antipsychotica

De kans op een nieuwe psychose en (her)opname is kleiner als een antipsychoticum na de eerste psychose langere tijd wordt doorgebruikt. Bij continueren van medicatie de laagst mogelijke onderhoudsdosering geven. Geleidelijk afbouwen van medicatie is te overwegen bij patiënten met een eerste episode, bij wie psychotische symptomen minimaal 6 maanden weg zijn 2. Er zijn aanwijzingen dat het afbouwen van het antipsychoticum het functioneren op lange termijn positief beïnvloedt. De GGZ Zorgstandaard beschrijft dat na afbouwen, de kans dat psychotische symptomen de eerste 18 maanden weg blijven kleiner is dan 50%. Bij mensen die meerdere psychosen hebben doorgemaakt is de kans erg klein dat de psychotische symptomen weg blijven na afbouwen van medicatie 2. Overleg met de patiënt en diens naasten. Indien wordt gekozen om af te bouwen, doe dit geleidelijk (in weken tot maanden) en begeleid met een terugvalpreventieplan en frequente behandelcontroles, met name in de eerste 3 maanden; er is kans op onthoudingsverschijnselen, zoals dyskinesie en reboundacathisie. Bij een anticholinerge werking kan een cholinerge rebound optreden, zoals zweten, tremor, angst, slapeloosheid en maag-darmklachten.

Bij abrupt staken (bijvoorbeeld vanwege agranulocytose) kunnen opnieuw psychotische symptomen optreden 2.

Voor informatie over terugvalpreventie en voorkomen heropnamen zie het hoofdstuk psychosociale behandeling van de GGZ Zorgstandaard Psychose 2.