Samenstelling
Foscan XGVS Biolitec Pharma
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 3 ml, 6 ml
Conserveermiddel: propyleenglycol 560 mg/ml. Bevat tevens: ethanol 376 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Oncaspar XGVS Servier Nederland Farma bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectie-/infusievloeistof
- Sterkte
- 3750 E
Na reconstitutie bevat de oplossing 750 E/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Alimta (als dinatriumzout) XGVS Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg, 500 mg
Bevat na reconstitutie 25 mg/ml.
Armisarte (als dinatriumzout) XGVS Actavis bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 4 ml, 20 ml, 40 ml
Conserveermiddel: propyleenglycol 35 mg/ml.
Pemetrexed (als dinatrium 2,5-water) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, 50 ml, 100 ml
Pemetrexed (als diarginine) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 4 ml, 20 ml, 40 ml
Conserveermiddel: propyleenglycol 35 mg/ml.
Pemetrexed (als dinatriumzout) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg, 500 mg
Bevat na reconstitutie 25 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rubraca (als camsylaat) XGVS pharmaand GmbH
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg, 250 mg, 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Bortezomib (als mannitolboronaatester) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 2,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1,4 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Velcade (als mannitolboronaatester) XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 3,5 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat na reconstitutie voor intraveneuze injectie: 1 mg/ml, bevat na reconstitutie voor subcutane injectie: 2,5 mg/ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Advies
Voor de behandeling van acute lymfatische leukemie (ALL) staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn (2020).
Advies
De geldende behandelrichtlijn Diagnostiek en behandeling van het mesothelioom (sept 2011) staat op NVALT.
De geldende behandelrichtlijn voor niet-kleincellig longcarcinoom staat op richtlijnendatabase.nl.
Zie voor het adviezen van de Commissie BOM nvmo.org (onder emetrexed).
Advies
Zie voor het advies van de commissie BOM nvmo.org (onder rucaparib).
Zie voor de behandeling van ovarium-, tuba- en extra-ovarieel carcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) en mantelcellymfoom (MCL) de geldende behandelrichtlijnen op hovon.nl.
Indicaties
Palliatieve behandeling van gevorderd plaveiselcelcarcinoom in het hoofd-halsgebied, indien eerdere therapie onvoldoende effectief was en radiotherapie, chirurgie óf systemische chemotherapie niet in aanmerking komt.
Indicaties
- Acute lymfatische leukemie (ALL) bij kinderen vanaf de geboorte en bij volwassenen, als combinatietherapie.
Indicaties
- Inoperabel maligne mesothelioom van de pleura bij chemotherapie-naïeve patiënten in combinatie met cisplatine.
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), anders dan overwegend plaveiselcelhistologie:
- als eerstelijnsbehandeling in combinatie met cisplatine;
- als onderhoudsbehandeling als monotherapie indien er géén progressie is onmiddellijk na op platina gebaseerde chemotherapie.
- als tweedelijnsbehandeling als monotherapie;
Indicaties
- Als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassen met gevorderde (FIGO-stadium III en IV) hooggradige epitheliale ovariumcarcinoom, tubacarcinoom of primaire peritoneaal carcinoom met een (complete of gedeeltelijke) respons na behandeling met op platina gebaseerde chemotherapie.
- Als monotherapie voor de onderhoudsbehandeling van volwassenen met platinagevoelig, gerecidiveerd, hooggradig epitheliaal ovariumcarcinoom, tubacarcinoom of primair peritoneaal carcinoom met een (complete of gedeeltelijke) respons op platina gebaseerde chemotherapie
Indicaties
Reeds eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- Progressief multipel myeloom, waarbij minstens één eerdere behandeling heeft plaatsgehad én waarbij reeds een stamceltransplantatie heeft plaatsgevonden óf waarbij een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt: als monotherapie of in combinatie met doxorubicine in gepegyleerde liposomen of dexamethason (systemisch).
Niet eerder behandeld multipel myeloom bij volwassenen:
- In combinatie met melfalan en prednison, indien een hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
- In combinatie met dexamethason (systemisch), of met dexamethason én thalidomide, als inductiebehandeling, indien hooggedoseerde chemotherapie met een stamceltransplantatie aangewezen is.
Niet eerder behandeld mantelcellymfoom bij volwassenen:
- In combinatie met rituximab, cyclofosfamide, doxorubicine en prednison indien een hematopoëtische stamceltransplantatie niet in aanmerking komt.
Doseringen
Gevorderd plaveiselcelcarcinoom van het hoofd-halsgebied:
Volwassenen:
i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht. Na 96 uur (> 90 en max. 110 uur na injectie) de te behandelen plaats belichten met licht van 652 nm uit een goedgekeurde laserbron. Het gehele tumoroppervlak met een goedgekeurde microlens-vezellichtgeleider belichten en waar mogelijk 0,5 cm voorbij de randen van de tumor. De dosering van het invallend licht is 20 J/cm², afgeleverd aan het tumoroppervlak met een stralingsintensiteit van 100 mW/cm², ofwel een belichtingstijd van ongeveer 200 s. Het weefsel buiten het doelgebied volledig afschermen om fotoactivering door verstrooid of gereflecteerd licht te vermijden. Elk veld slechts éénmaal belichten, er kunnen wel meerdere elkaar niet-overlappende velden worden belicht. Geen enkel weefselgebied mag meer dan de voorgeschreven lichtdosering ontvangen.
Afhankelijk van het oordeel van de behandelend arts kan een tweede behandelkuur worden gegeven met een interval van minimaal 4 weken tussen de behandelingen.
Temoporfine onverdund toedienen als een enkele langzame i.v.-injectie met een duur van minimaal 6 min via een verblijfscanule in een grote ader in het proximale gedeelte van een extremiteit, bij voorkeur in de fossa cubitalis. Neem alle mogelijke voorzorgsmaatregelen tegen extravasatie. Uit voorzorg het meegeleverde filter gebruiken, omdat het niet mogelijk is de injectievloeistof op het oog te controleren op deeltjes.
Doseringen
In verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom bij een hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zo nodig toedienen van allopurinol.
Vanwege de kans op overgevoeligheidsreacties (waaronder anafylactische reactie) de patiënt gedurende en tot ten minste één uur na toediening nauwkeurig observeren. Geef als premedicatie 30-60 minuten voorafgaand aan de toediening paracetamol, een antihistaminicum en een H2-antagonist.
Zo mogelijk de behandeling controleren aan de hand van de dal-serumactiviteit van asparaginase, zoals gemeten vóór de volgende toediening van pegaspargase. Overweeg een ander asparaginasepreparaat als de activiteitswaarden niet op het beoogde niveau uitkomen.
Acute lymfatische leukemie
Kinderen en volwassenen ≤ 21 jaar
In combinatiechemotherapie: bij een lichaamsoppervlak ≥ 0,6 m²: i.m. of i.v.: 1× per 14 dagen 2500 E/m²; bij een lichaamsoppervlak < 0,6 m² wordt op het lichaamsgewicht gedoseerd; i.m. of i.v.: 1× per 14 dagen 82,5 E/ kg lichaamsgewicht.
Volwassenen > 21 jaar
In combinatiechemotherapie: i.m. of i.v.: 1× per 14 dagen 2000 E/m².
Ouderen: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen > 65 jaar. Een dosisaanpassing is niet nodig.
Gestoorde nier- of leverfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Toediening: bij kleinere volumina heeft de i.m.-toediening de voorkeur. De max. hoeveelheid per injectieplek is 2 ml bij kinderen en jong-volwassenen ≤ 21 jaar en 3 ml voor volwassenen > 21 jaar. Bij grotere volumina de dosis verdelen en op verschillende injectieplekken toedienen. Voor i.v.-infusie de dosis toevoegen aan 100 ml NaCl-oplossing (0,9%) of glucose-oplossing (5%) en over een periode van 1–2 uur laten inlopen.
Doseringen
Ter vermindering van gastro-intestinale toxiciteit bij de combinatie met cisplatine: anti-emetica en een toereikende hydratie vóór en/of na de behandeling.
Ter vermindering van huidreacties: geef iedere cyclus gedurende 3 dagen corticosteroïden, equivalent aan oraal 4 mg dexamethason 2×/dag, te beginnen 1 dag vóór toediening van pemetrexed.
Ter vermindering van hematologische en niet-hematologische toxiciteiten: laat de patiënt 0,35–1 mg foliumzuur 1×/dag innemen, te beginnen 5 dagen voor de eerste dosis pemetrexed en voort te zetten tot 21 dagen na de laatste dosis pemetrexed. Geef 1 mg vitamine B12 i.m. in de week vóór de eerste dosis pemetrexed en vervolgens op dag 1 van iedere derde cyclus.
Maligne mesothelioom van de pleura
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie: op dag 1 van elke 21-daagse cyclus: i.v. pemetrexed 500 mg/m² lichaamsoppervlak via infusie gedurende 10 min, na 30 minuten gevolgd door i.v. cisplatine 75 mg/m² via infusie gedurende 2 uur.
Niet-kleincellig longcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie: op dag 1 van elke 21-daagse cyclus: i.v. pemetrexed 500 mg/m² lichaamsoppervlak via infusie gedurende 10 min, na 30 minuten gevolgd door i.v. cisplatine 75 mg/m² via infusie gedurende 2 uur.
Monotherapie: op dag 1 van elke 21-daagse cyclus: i.v. pemetrexed 500 mg/m² lichaamsoppervlak via infusie in 10 min.
Vermindere nierfunctie: bij een creatinineklaring ≥ 45 ml/min is er geen dosisaanpassing nodig. B
ij een creatinineklaring < 45 ml/min wordt gebruik niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: er zijn geen gegevens over het gebruik.
Bij toxiciteiten: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreken of staken van de behandeling van pemetrexed en/of cisplatine bij (ernstige) bijwerkingen (neutropenie, trombocytopenie, mucositis, diarree, neurotoxiciteit, elke andere niet-hematologische toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2,), zie daarvoor de link onder 'zie ook'.
Toediening: de infusievloeistof na reconstitutie en/of verdunning toedienen als i.v.-infuus gedurende 10 minuten.
Doseringen
Profylaxe tegen misselijkheid en braken kan in sommige gevallen nodig zijn (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Hooggradige epitheliale ovariumcarcinoom, tubacarcinoom of primaire peritoneaal carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
600 mg 2×/dag, met een tussentijd van ca. 12 uur. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit of bij eerstelijns onderhoudsbehandeling na voltooiing van een 2 jaar durende behandeling. Als de behandeling volgt op platinabevattende therapie dan rucaparib starten binnen 8 weken na de laatste dosis van de platinabevattende therapie.
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de startdosis is niet nodig bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–90 ml/min). Gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) wordt niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: een aanpassing van de startdosis is niet nodig bij een licht of matig verminderde leverfunctie (totaalbilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN óf totaalbilirubine > 1,0 tot 3× ULN en welke ASAT dan ook). Bij een matig verminderde leverfunctie zorgvuldig controleren op leverfunctie en bijwerkingen. Gebruik bij een ernstig verminderde leverfunctie (totaalbilirubine > 3× ULN) wordt niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens.
Bij ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals stijgingen ASAT/ALAT) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Bij braken na innemen van een dosis: niet opnieuw een dosis innemen, maar doorgaan met het innemen van de volgende geplande dosis (volgens schema).
Bij een gemiste dosis: de gemiste dosis niet innemen, maar doorgaan met het innemen van de volgende geplande dosis (volgens schema).
Toediening: de tabletten in zijn geheel innemen met of zonder voedsel.
Doseringen
Ter preventie van uraatnefropathie bij hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase.
Multipel myeloom, Mantelcellymfoom:
Volwassenen:
1,3 mg/m² lichaamsoppervlak gedurende een aantal dagen van een cyclus. Welke dagen, hoe lang een cyclus duurt, hoeveel cycli moeten worden gegeven en op welke dagen eventuele bijkomende oncolytica en/of prednison/dexamethason moeten worden gegeven, hangt af van de indicatie. Zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Ouderen (> 65 jaar): Er zijn geen aanwijzingen dat aanpassen van de startdosis in deze populatie noodzakelijk is. Er zijn echter geen gegevens over het gebruik bij ouderen met niet eerder behandeld multipel myeloom, die in aanmerking komen voor hooggedoseerde chemotherapie met een hematopoëtische stamceltransplantatie; er kan geen doseeraanbeveling worden gedaan. In een studie bij patiënten met mantelcellymfoom werden de regimes BoR-CAP en R-CHOP bij ouderen ≥ 75 jaar wel minder goed verdragen; dit kan op zichzelf aanleiding geven tot een dosisaanpassing, zie hieronder bij 'Ernstige bijwerkingen'.
Verminderde nierfunctie: Bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (gedefinieerd als creatinineklaring ≥ 20 ml/min/1,73 m²) is geen dosisaanpassing nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen dosisaanbeveling worden gedaan bij een ernstig verminderde nierfunctie zonder toepassing van dialyse (creatinineklaring < 20 ml/min/1,73m²). Bij dialyse bortezomib toedienen na afloop van de dialyse.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverinsufficiëntie is geen dosisaanpassing noodzakelijk. Bij een matige of ernstige leverinsufficiëntie (gedefinieerd als bilirubine waarde > 1,5× ULN en elke ASAT-waarde) tijdens de eerste behandelcyclus starten met 0,7 mg/m² lichaamsgewicht gedurende een aantal dagen van deze cyclus. Vervolgens afhankelijk van de tolerantie van de patiënt bij de volgende cycli de dosis verhogen (tot 1,0 mg/m²) of verlagen (tot 0,5 mg/m²).
Ernstige bijwerkingen: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals neuropathie, hematologische toxiciteit, overige niet-hematologische toxiciteiten) eveneens de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Toediening: voor i.v.-toediening is een concentratie van 1 mg/l nodig en voor de subcutane toediening 2,5 mg/ml. Bortezomib oplossing toedienen als intraveneuze bolusinjectie in 3–5 seconden via een perifere of centrale intraveneuze katheter, gevolgd door spoeling met 0,9% NaCl-oplossing óf subcutaan in de dij of de buik, waarbij injectieplaatsen afgewisseld worden. Bij optreden van lokale reactie op de injectieplaats na subcutane toediening, een minder geconcentreerde oplossing subcutaan toedienen (1 mg/ml) of overgaan op intraveneuze injectie. Niet intrathecaal toedienen in verband met de kans op een fataal verloop.
Let op: het tijdsinterval tussen 2 doses bortezomib moet minstens 72 uur zijn.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): pijn, oedeem en littekenvorming in het gefotosensibiliseerde gebied (bv. aangezichtspijn, hoofdpijn, gezichtsoedeem, tongoedeem). Hemorragie. Dysfagie, necrotiserende stomatitis, obstipatie.
Vaak (1-10%): gelokaliseerde infectie in het gebied van de fotoactivering zoals faryngitis en stomatitis. Mondulceratie, misselijkheid, braken. Trismus (als gevolg van lokaal oedeem). Fotosensibilisatie, thermische verbranding, erytheem, blaarvorming, huidnecrose, hyperpigmentatie. Duizeligheid, branderig gevoel. Koorts, oedeem, pijn op de injectieplaats. Anemie.
Verder zijn gemeld: luchtwegobstructie (door lokaal oedeem). Sepsis (als gevolg van een lokale infectie). Bloedvatruptuur (bij tumoren groeiend in of nabij een groot bloedvat). Fistelvorming (in gefotosensibiliseerde gebied).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): pancreatitis, diarree, buikpijn, misselijkheid, verminderde eetlust, gewichtsverlies. Embolie. Febriele neutropenie. Overgevoeligheid (zoals angio-oedeem, zwelling van de lippen of ogen, erytheem, bloeddrukverlaging, bronchospasme, dyspneu, jeuk, huiduitslag, urticaria incl. levensbedreigende anafylaxie). Hyperglykemie, hypoalbuminemie, verlengde geactiveerde tromboplastinetijd. Stijging lipase, amylase, transaminasen en/of bilirubine in bloed. Daling fibrinogeen. Hypertriglyceridemie.
Vaak (1–10%): sepsis, infecties. Trombose (vooral in het CZS; sinus sagittalis is beschreven). Hypoxie. Convulsie, perifere motorische neuropathie, syncope. Stomatitis, braken, ascites. Hepatotoxiciteit, vervetting van de lever. Pijn in ledematen. Anemie, coagulopathie. Hypokaliëmie, verhoogd bloedcholesterol, hypofibrinogenemie, verhoogd γ-GT, verlengde protrombinetijd (of verhoogde INR). Hypercholesterolemie, hyperlipidemie.
Zelden (0,01–0,1%): necrotiserende of hemorragische pancreatitis. Icterus, cholestase, levercelnecrose, leverfalen (met fatale afloop). Reversibel posterieur leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS).
Verder zijn gemeld: bloedingen (bv. CVA). Anafylactische shock. Koorts na de injectie. Vorming van antilichamen tegen pegaspargase. Slaperigheid, verwardheid. Pancreaspseudocyste. Urinezuurnefropathie (tumorlysissyndroom). Osteonecrose. Verlaagd aantal bloedplaatjes en/of neutrofielen, beenmergfalen. Diabetische ketoacidose, hypoglykemie, hyperglykemisch hyperosmolair syndroom. Stijging serumureum (dosisonafhankelijk, bijna altijd prerenaal), hyperammoniëmie.
Bij gebruik van L-asparaginase is nog gemeld: toxische epidermale necrolyse. Acuut nierfalen. Lichte tremor in de vingers. Parotitis.
Bijwerkingen
Monotherapie of in combinatie met cisplatine:
Zeer vaak (> 10%): infectie (met en zonder neutropenie). Stomatitis, faryngitis, misselijkheid, braken, diarree, anorexie. Vermoeidheid. Huiduitslag, afschilfering. Verminderde creatinineklaring. Daling neutrofielen/granulocyten, leukocyten en daling hemoglobine.
Vaak (1-10%): hartfalen. Sepsis. Koorts, niet-cardiale pijn op de borst, mucositis, oedeem. Allergische reacties/overgevoeligheid, hyperpigmentatie, jeuk, urticaria, alopecia, erythema multiforme. Sensorische en/of motorische neuropathie, smaakstoornis, duizeligheid. Obstipatie, buikpijn, dyspepsie. Meer traanafscheiding, conjunctivitis, droge ogen. (Acuut) nierfalen. Dehydratie. Daling trombocyten, febriele neutropenie. Stijging van serum ALAT, ASAT en γ-GT.
Soms (0,1-1%): angina pectoris, myocardinfarct, (supraventriculaire) aritmieën, CVA (incl. herseninfarct en hersenbloeding). Perifere ischemie, soms leidend tot necrose van een extremiteit. Longembolie, interstitiële pneumonitis (incl. ademhalingsinsufficiëntie), bestralingspneumonitis. Rectale hemorragie, maag-darmbloeding, darmperforatie, (bestralings)oesofagitis. Pancytopenie.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische shock. Immuungemedieerde hemolytische anemie. Hepatitis. Radiatie-recallfenomeen. Erytheem.
Zeer zelden (< 0,01%): hypodermitis. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, pemfigus, bulleuze dermatitis, eczeem, erythemateus oedeem (voornamelijk in de onderste ledematen), prurigo, pseudo-cellulitis.
Verder zijn gemeld: tubulusnecrose, nefrogene diabetes insipidus.
Tevens kunnen in combinatie met cisplatine optreden:
Zeer vaak (> 10%): verhoogd creatinine.
Soms (0,1-1%): colitis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): misselijkheid (bij ca. 77%), braken (bij ca. 42%), dyspepsie, diarree, buikpijn. Dyspneu. Verminderde eetlust. Dysgeusie, duizeligheid. Vermoeidheid, koorts. Fotosensibilisatie. Anemie (bij ca. 42%), neutropenie, trombocytopenie, leukopenie. Stijging ASAT, ALAT, creatininespiegel in bloed, hypercholesterolemie.
Vaak (1-10%): darmobstructie, stomatitis. Huiduitslag (waaronder maculopapuleus), hand-voetsyndroom, erytheem. Overgevoeligheid. Acute myeloïde leukemie, myelodysplastisch syndroom. Dehydratie. Febriele neutropenie, lymfopenie.
Bijwerkingen
Mono- of combinatietherapie
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, (febriele) neutropenie, (hemolytische) anemie. Verminderde eetlust. Perifere neuropathie, gevoelsstoornis (o.a. paresthesie, hypo-esthesie). Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Spierpijn. Vermoeidheid, koorts, asthenie.
Vaak (1-10%): infectie met herpes zoster, bovensteluchtweginfectie, bronchitis, pneumonie, (interstitiële) longontsteking, infectie met herpes simplex, schimmelinfectie. Leukopenie, lymfopenie. Dehydratie, elektrolytstoornissen (van o.a. Na+, K+, Ca2+, Mg2+, PO4 3-), hyperurikemie, hypo- of hyperglykemie. Stemmingsstoornis, slaapstoornis, angststoornis. Bewustzijnsverlies (incl. syncope), duizeligheid, smaakstoornis, lethargie, hoofdpijn. Oogzwelling, conjunctivitis, visusstoornis. Vertigo. Hypertensie, (orthostatische) hypotensie. Dyspneu, keelpijn, hoesten, bloedneus. Stomatitis, gastro-intestinale bloeding, dyspepsie, buikpijn, flatulentie. Afwijkende leverenzymwaarden. Huiduitslag, jeuk, erytheem, droge huid. Spierspasmen, spierzwakte, pijn in de ledematen. Verminderde nierfunctie. Oedeem, koude rillingen, malaise, gewichtsafname.
Soms (0,1-1%): sepsis, virale infecties, herpes-meningo-encefalitis, hordeolum, cellulitis, oorinfectie, tandinfectie. Pancytopenie, leukocytose, coagulopathie, lymfadenopathie. Overgevoeligheidsreactie (zoals angio-oedeem). Hyperthyroïdie, inadequate ADH-secretie, Cushingsyndroom. Tumorlysissyndroom, hypoproteïnemie, diabetes mellitus, vochtretentie. Psychische of psychotische stoornis, hallucinaties, verwardheid, onrust. Tremor, ataxie, dyskinesie, posterieur encefalopathiesyndroom, coördinatie- of evenwichtsstoornis, insult, postherpetische neuralgie, spraakstoornis, rustelozebenen-syndroom, migraine, ischias, afwijkende reflexen, parosmie. Oogbloeding, blefaritis, chalazion, oogontsteking, dubbelzien, droge ogen, verhoogde traanproductie. Gehoorbeschadiging (incl. doofheid), dysacusis (incl. tinnitus). Hartstilstand, harttamponade, atrium- of ventrikelfibrilleren, palpitaties, tachy- of bradycardie, hartfalen, angina pectoris, pericarditis, cardiomyopathie. Diepveneuze trombose, tromboflebitis, hematoom, overmatig blozen, opvliegers, vasculitis. Alveolaire bloeding, longembolie, pleurale effusie, longoedeem, bronchospasme, hypoxie, pleuritis, hik, rinorroe, dysfonie. Pancreatitis, hematemese, mondulceratie of -blaarvorming, beslagen tong, gastro-enteritis, (ischemische) colitis, gastro-oesofageale refluxziekte, dysfagie, ileus, prikkelbaredarmsyndroom. Hepatitis, cholestase. Erythema multiforme, urticaria, dermatitis, acute febriele neutrofiele dermatose, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, petechiën, purpura, psoriasis, hyperhidrose, acne, pigmentatiestoornis. Gewrichtszwelling of -stijfheid, artritis, myopathie. Nierfalen, urineweginfectie, hematurie, urineretentie, oligurie, pollakisurie, dysurie, proteïnurie, uremie. Vaginale bloeding, erectiestoornis. Reactie op de injectieplaats, gezichtsoedeem, borstkaspijn, het koud hebben, dorst. Hyperbilirubinemie, gewichtstoename.
Zelden (0,01-0,1%): meningitis (incl. bacterieel), erysipelas, tonsillitis, mastoïditis. Maligne of benigne neoplasma. Diffuse intravasculaire stolling, trombocytose, hyperviscositeitssyndroom, trombotische microangiopathie (incl. trombocytopenische purpura). Anafylactische shock, type III immuuncomplex-gemedieerde reactie, amyloïdose. Hypothyroïdie, acidose, hypo- of hyperchloremie, hyperproteïnemie, hypovolemie, vitamine B-deficiëntie (incl. B12), jicht, toegenomen eetlust, intolerantie voor alcohol. Suïcidaal gedrag, aanpassingsstoornis, delier, verminderd libido. Hersenoedeem, hersenbloeding, TIA, autonome neuropathie, coma, paralyse, parese, hersenstamsyndroom, ruggenmergcompressie (o.a. door hernia), radiculitis, psychomotorische hyperactiviteit, kwijlen, hypotonie, Guillan-Barrésyndroom, demyeliniserende polyneuropathie. Cornealetsel, exoftalmie, retinitis, scotoom, dacryoadenitis, fotofobie, fotopsie, optische neuropathie, verminderde visus (incl. blindheid). Oorbloeding, vestibulaire neuronitis. Atriumflutter, myocardinfarct, AV-blok, 'torsade de pointes', linkerventrikelfalen, mitralisklepinsufficiëntie, sinusarrest. Lymfoedeem, erytromelalgie, vasodilatatie, bleekheid. Pulmonale hypertensie, ademhalingsinsufficiëntie, apneu, pneumothorax, atelectase, hemoptoë, hyperventilatie, orthopneu, pneumonitis, longfibrose, respiratoire alkalose, tachypneu, hypocapnie, longinfiltraat, bovensteluchtweg-hoestsyndroom. Tongoedeem, cheilitis, periodontitis, gingivale hypertrofie, oesofagitis, maag-darmulceratie en -perforatie, peritonitis, ascites, fecaloom, megacolon, proctalgie, anale fissuur, fecale incontinentie. Leverfalen, Budd-Chiarisyndroom, cytomegalovirushepatitis, cholelithiase. Lymfocyteninfiltratie in de huid, hand-voetsyndroom, huidulcus, huidverharding, papels, fotosensibilisatie, seborroe, nagelaandoening. Rabdomyolyse, fistel, dactylitis, synoviumcyste. Nierkoliek. Prostatitis, epididymitis, vulva-ulceratie, bekkenpijn. Multi-orgaanfalen. Afwijkend ECG, afwijkende INR.
In de fase III studie is er bij subcutane toediening van bortezomib als monotherapie een lagere totale incidentie van bijwerkingen met een toxiciteit van graad 3 (CTCAE) of hoger waargenomen dan bij intraveneuze toediening. Daarentegen was er in deze studie een lagere incidentie van overlijden door 'progressieve ziekte' bij de intraveneuze groep (9%) dan bij de subcutane groep (18%). De volgende bijwerkingen werden minder frequent waargenomen bij subcutane toediening: diarree, buikpijn, asthenie, bovensteluchtweginfectie (incidentie van deze bijwerkingen 12–15% lager) en perifere neuropathie (incidentie 10% lager).
Interacties
Combinatie met andere geneesmiddelen die fotosensibilisatie veroorzaken (bv. 5-fluoro-uracil, tetracyclinen) is gecontra-indiceerd.
Foscan bevat 376 mg ethanol en kan per dosis 4,2 g bevatten, equivalent aan 84 ml bier of 35 ml wijn en daarnaast propyleenglycol. Tijdens en gedurende ten minste 48 uur na beëindiging van een behandeling met metronidazol temoporfine vermijden vanwege de mogelijkheid van een disulfiram-achtige reactie met versnelde hartslag, rood aanlopen, hevige transpiratie, hoofdpijn en braken. Indien disulfiram is gebruikt kunnen deze symptomen na alcoholinname optreden tot 14 dagen na de laatste dosis disulfiram.
Interacties
Pegaspargase kan door remming van de eiwitsynthese en celdeling de werkzaamheid van andere geneesmiddelen beïnvloeden zoals methotrexaat en cytarabine. Eerdere toediening van deze middelen kan de werking van pegaspargase versterken; bij toediening van deze middelen ná pegaspargase, vermindert de werkzaamheid van pegaspargase.
Toediening van vincristine vlak vóór of tegelijkertijd met pegaspargase vergroot de toxiciteit van pegaspargase. Toediening van pegaspargase vóór vincristine kan de neurotoxiciteit van vincristine verhogen. Daarom vincristine ten minste 12 uur vóór pegaspargase toedienen om toxiciteit zoveel mogelijk te beperken.
Pegaspargase geeft aanleiding tot fluctuerende hoeveelheden stollingsfactoren met een toename van de bloedings- en/of stollingsneiging. Wees daarom voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een invloed uitoefenen op de stolling zoals vitamine K-antagonisten, heparine, dipyridamol, acetylsalicylzuur en NSAID's of bij een gelijktijdige chemotherapie met methotrexaat of daunorubicine. Bij de combinatie met glucocorticoïden (bv. prednison) kunnen veranderingen in coagulatieparameters duidelijker aanwezig zijn (bv. afname fibrinogeen, antitrombine III-deficiëntie).
In combinatie met glucocorticosteroïden bestaat er een verhoogde kans op osteonecrose bij kinderen en adolescenten, met name bij meisjes. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Gelijktijdige vaccinatie met levende vaccins vermeerdert de kans op infecties. Daarom dergelijke vaccins op zijn vroegst 3 maanden ná het einde van de volledige leukemiebehandeling toedienen.
Wees voorzichtig met de combinatie met andere hepatotoxische of neurotoxische geneesmiddelen.
Het is niet bekend of pegaspargase invloed heeft op de werking van orale anticonceptiva. Daarom kiezen voor een andere anticonceptieve methode óf een barrièremiddel toevoegen.
Tijdens de behandeling met pegaspargase treedt veelal een significante afname van serumalbumine op. Wees uit voorzorg voorzichtig met de combinatie met geneesmiddelen die een hele sterke eiwitbinding en tevens een smalle therapeutische breedte hebben.
Interacties
Vanwege het risico van systemische, mogelijk dodelijke, gegeneraliseerde vaccinatieziekte is gelijktijdig gebruik van gelekoortsvaccin gecontra-indiceerd en wordt gelijktijdig gebruik met andere levende verzwakte vaccins ontraden.
Gelijke toediening van nefrotoxische middelen (bv. aminoglycosiden, vancomycine, aciclovir, trimethoprim (met sulfamethoxazol), amfotericine B, ciclosporine, tacrolimus, ciprofloxacine, H2-receptorantagonisten (zoals cimetidine, famotidine), lisdiuretica en methotrexaat) of stoffen die tubulair worden uitgescheiden, kan resulteren in een vertraagde klaring van pemetrexed; zonodig de creatinineklaring nauwlettend controleren.
Hoge doses NSAID's (prostaglandinesynthetaseremmers) zoals ibuprofen (> 1600 mg per dag) of acetylsalicylzuur (> 1,3 g per dag) kunnen de eliminatie van pemetrexed verminderen; bij lichte tot matige nierinsufficiëntie 2 dagen vóór tot en met 2 dagen na pemetrexed hoge doses NSAID's vermijden. Gebruik van NSAID's met lange halfwaardetijd (bv. piroxicam) vermijden van ten minste 5 dagen vóór tot en met 2 dagen na toediening van pemetrexed. Indien de combinatie toch noodzakelijk is, dan monitoren op toxiciteit van pemetrexed, vooral op myelosuppressie en gastro-intestinale toxiciteit. Bij een creatinineklaring van 45–79 ml/min géén NSAID's gebruiken van twee dagen vóór tot en met twee dagen na toediening van pemetrexed.
Bestralingspneumonitis is gemeld bij patiënten die behandeld werden met bestraling voorafgaand, tijdens of na behandeling met pemetrexed. Daarnaast zijn 'radiation recall'-reacties gemeld bij patiënten die weken of jaren eerder radiotherapie hebben gekregen.
Interacties
In vitro is rucaparib is een matige remmer van CYP1A2 en een lichte remmer van CYP2C9, CYP2C19 en CYP3A. Uit in vitro resultaten wordt aanbevolen voorzichtig te zijn met de combinatie met geneesmiddelen die substraat zijn voor deze enzymen en tevens een smalle therapeutische breedte hebben zoals tizanidine en theofylline (CYP1A2), fenytoïne (CYP2C9), alfuzosine, domperidon, kinidine, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, everolimus, sommige statinen, alfentanyl, fentanyl, methadon, carbamazepine, alprazolam, oraal midazolam, pimozide, quetiapine, ergotamine, vinca-alkaloïden, PDE5-remmers, sommige calciumantagonisten en sommige HIV–proteaseremmers (CYP3A).
In vitro is rucaparib een krachtige remmer van MATE 1 en MATE 2-K, een matige remmer van OCT1, een lichte remmer van OCT1 en een remmer van BCRP en UGT1A1. Wees daarom vooralsnog voorzichtig met de combinatie met bv. metformine (OCT 1 en 2) en irinotecan (UGT1A1).
Rucaparib is in vitro zelf een substraat voor CYP2D6 en in mindere mate voor CYP1A2 en CYP3A4. Vooralsnog zijn geen farmacokinetische verschillen gezien bij de verschillende fenotypen van CYP2D6 en CYP1A2. Verder is rucaparib substraat voor pGp en BCRP. Wees vooralsnog voorzichtig met de combinatie met sterke remmers of inductoren van deze enzymsystemen en transporters.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik met orale bloedglucoseverlagende middelen kunnen veranderingen in de bloedglucosespiegel optreden; een aanpassing van antidiabetische medicatie kan nodig zijn.
Wees voorzichtig met de combinatie met neuro- en hepatotoxische geneesmiddelen.
Gelijktijdige toediening van bortezomib met krachtige remmers van CYP3A4 (zoals claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, ritonavir, grapefruit-/pompelmoessap) kan de concentratie van bortezomib verhogen. Gelijktijdig gebruik met krachtige inductoren van CYP3A4 (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid) kan de concentratie van bortezomib verlagen en kan daardoor de werkzaamheid van bortezomib verlagen, de combinatie wordt niet aanbevolen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren is bij therapeutische blootstellingen vergelijkbaar met die bij de mens een toename van verlies van de vrucht bij de vroege postimplantatie gezien.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptie toe te passen tijdens en gedurende 3 maanden ná de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is geen onderzoek gedaan met pegaspargase. L-asparaginase echter, is in klinisch relevante doseringen schadelijk gebleken (skeletmalformaties, spina bifida, exencefalie, abdominale expulsie, afwijkingen in longen en nieren).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens én tot ten minste 6 maanden na de therapie. Het is niet bekend of pegaspargase invloed heeft op de werking van orale anticonceptiva. Daarom kiezen voor een andere anticonceptieve methode óf een barrièremiddel toevoegen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (meer foetale sterfte, onvolledige ossificatie, gespleten gehemelte). Van antimetabolieten wordt verwacht dat zij ernstige aangeboren afwijkingen veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Raad een man voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma, omdat pemetrexed tot infertiliteit kan leiden.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste zes maanden (vrouw) of drie maanden (man) na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onbekend. Bij dieren, bij subtherapeutische doseringen, schadelijk gebleken (postimplantatieverlies). Bij andere PARP-remmers zijn bij dieren in subtherapeutische doseringen nog gezien ernstige oogmisvormingen, vertebrale- en ribmisvormingen, viscerale en skelet-afwijkingen. Gezien het werkingsmechanisme van olaparib wordt schade aan de foetus verwacht bij inname door een zwangere vrouw.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Het wordt aanbevolen vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uit te sluiten. De vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot 6 maanden na de behandeling. Het is niet onderzocht of rucaparib invloed heeft op de betrouwbaarheid van orale anticonceptiva.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is alleen in doses die toxisch zijn voor het moederdier embryoletaliteit aangetoond.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij combinatie met thalidomide: gebruik van thalidomide tijdens de zwangerschap is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste drie mnd. na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden gedurende en ten minste één maand ná de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: Bijwerkingen op de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Gezien de orale absorptie en de farmacologische eigenschappen zijn schadelijke effecten bij de zuigeling mogelijk.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd gedurende en tot 2 weken na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- tumoren groeiend in een groot bloedvat in of aangrenzend aan de te belichten plaats;
- porfyrie of andere aandoening die door licht wordt verergerd;
- overgevoeligheid voor porfyrinen;
- een geplande operatieve ingreep binnen de eerstvolgende 30 dagen (zie ook rubriek Waarschuwingen en voorzorgen);
- een oogaandoening waarvoor waarschijnlijk binnen 30 dagen een onderzoek met een spleetlamp nodig is;
- zie voor andere contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- ernstige leverfunctiestoornis (bilirubine: 3× ULN + transaminasen: 10× ULN);
- voorgeschiedenis van pancreatitis (al dan niet in verband met L-asparaginase);
- voorgeschiedenis van trombose of van bloedingen bij eerdere behandeling met L-asparaginase.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubrieken Lactatie en Interacties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
- acute diffuse infiltratieve pulmonale en pericardiale aandoening;
- overgevoeligheid voor borium.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er gelden strenge voorzorgsmaatregelen om de blootstelling van de huid en ogen aan direct zonlicht of aan felle binnenverlichting gedurende de eerste 15 dagen na de injectie te vermijden. Langdurige, directe blootstelling aan de zon van de geïnjecteerde arm gedurende 6 maanden vermijden. Omdat de lichtgevoeligheidsreacties worden veroorzaakt door zichtbaar licht, bieden UV-filters in zonnebrandcrèmes geen bescherming. Gewenning aan normaal licht dient geleidelijk te gebeuren. Zie voor alle voorzorgsmaatregelen en het schema voor de geleidelijke gewenning aan normaal daglicht de productinformatie (SmPC) van de fabrikant (rubriek 4.4).
Neem alle maatregelen om extravasatie op de plaats van de injectie te voorkómen. Indien toch extravasatie optreedt het gebied gedurende ten minste 3 maanden tegen het licht beschermen. Er is geen antidotum beschikbaar.
De dag na de belichting treedt pijn op die gewoonlijk 2 tot 4 weken aanhoudt. Pijn (anders dan op de injectieplaats) zo nodig behandelen met NSAID’s of opiaatanalgetica.
Belichting in de buurt van de luchtwegen kan gepaard gaan met complicaties zoals dyspneu of zelfs luchtwegobstructie waardoor intubatie of tracheotomie nodig is. Overweeg daarom in deze gevallen profylactische behandeling met corticosteroïden.
Indien binnen 30 dagen na de toediening van temoporfine alsnog een onverwachte operatie noodzakelijk is, dan directe belichting van de patiënt met operatielampen vermijden en hoofdlampen gebruiken.
Sommige pulse-oximeters produceren ook licht met een golflente in de buurt van 652 nm; daarom deze oximeters ten minste elke 10–15 min verplaatsen om de kans op lokale verbrandingsverschijnselen te voorkómen.
Er is geen relevante toepassing bij kinderen.
De hulpstof propyleenglycol kan bij langdurig gebruik en/of gebruik van hoge doses, ernstige bijwerkingen geven, vooral bij een verlaagd metabolisme ervan, zoals bij jonge kinderen. Er gelden doseringslimieten; zie de informatie van de EMA: Questions and answers on propylene glycol (pdf 0,2 MB) hierover.
Waarschuwingen en voorzorgen
De werkzaamheid en veiligheid bij Philadelphia-chromosoom-positieve patiënten zijn niet vastgesteld. Houd bij een eventuele behandeling van deze patiënten rekening met meer kans op hepatotoxiciteit bij de combinatie met imatinib.
Vorming van antistoffen tegen pegaspargase kan de klinische werking doen afnemen (neutraliserende antilichamen) of de kans op overgevoeligheidsreacties doen toenemen. Overweeg overschakeling op een ander asparaginasepreparaat.
Bloeding/trombose: pegaspargase geeft aanleiding tot fluctuerende hoeveelheden stollingsfactoren met een toename van de bloedings- en/of stollingsneiging. De stollingsparameters vóór aanvang van de behandeling en vervolgens periodiek tijdens en na de behandeling controleren, vooral wanneer andere geneesmiddelen worden gebruikt met een invloed op het stollingssysteem. Fibrinogeen kan worden gezien als parameter van het pro- en antistollingssysteem; bij een duidelijke afname van de hoeveelheid fibrinogeen of bij antitrombine III-deficiëntie een gerichte substitutie overwegen. Bij optreden van ernstige trombotische complicaties de behandeling staken.
Controleer vóór en regelmatig tijdens de behandeling het bloedbeeld, dit mede gezien het myelosuppressieve effect en vergrote infectierisico daarbij. Pas zo nodig de therapie aan.
Vóór en tijdens de behandeling ook regelmatig de leverfunctie (incl. bilirubine) controleren; controleer het bloedbilirubine opnieuw vóór elke volgende dosis. Wees voorzichtig bij een bestaande leverfunctiestoornis en bij combinatie met andere hepatotoxische geneesmiddelen vanwege meer kans op ernstige hepatische toxiciteit.
Effecten op de pancreas: Tijdens de therapie kan pancreatitis ontstaan, waaronder hemorragische of necrotiserende pancreatitis met fataal verloop. Controleer regelmatig de serumamylase en/of lipasespiegel, om vroege tekenen van pancreatitis te identificeren. Laat de patiënt zich onmiddellijk melden bij eerste tekenen van pancreatitis zoals vooral een aanhoudende buikpijn die ernstig kan zijn en naar de rug kan uitstralen, en mogelijk is daarbij ook sprake van misselijkheid, braken, diarree en koorts. Bij vermoeden van pancreatitis de behandeling onderbreken. Bij bevestiging van de diagnose pancreatitis pegaspargase niet meer herstarten en tot 4 maanden na het staken van de behandeling overwegen om passend onderzoek uit te voeren, zoals echografie vanwege de kans op vorming van pseudo-cysten. Controleer de serumglucosespiegel omdat een verstoorde glucosetolerantie kan optreden bij combinatie met een corticosteroïd (welke in de meeste fasen van de behandeling protocollair worden toegepast).
In verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom bij een hoge tumorlast vooral in het begin van de behandeling de urinezuurconcentratie in het serum bepalen.
Controleer nauwlettend op tekenen of symptomen van osteonecrose, zoals pijn in de botten, bij kinderen en adolescenten. In aanwezigheid van glucocorticoïden is osteonecrose (avasculaire necrose) een mogelijke complicatie van hypercoagulabiliteit bij kinderen en adolescenten, met name bij meisjes. Zie ook de rubriek Interacties.
Wees alert op tekenen van toxiciteit van het centraal zenuwstelsel, zoals somnolentie, verwarring, convulsies, met name bij combinatie met andere neurotoxische middelen (zoals vincristine, methotrexaat).
Wees alert op symptomen van hyperammoniëmie zoals misselijkheid, braken, hoofdpijn, duizeligheid, huiduitslag; deze zijn meestal reversibel. In ernstige gevallen kan een (soms fatale) encefalopathie optreden, met name bij ouderen. Controleer bij symptomen van hyperammoniëmie de ammoniakconcentratie in het bloed.
Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen (> 65 j.).
Waarschuwingen en voorzorgen
Vóór elke dosis het bloedbeeld (incl. gedifferentieerde bepaling van aantal leukocyten en trombocyten) bepalen. Niet toedienen indien het aantal neutrofielen < 1,5 × 10⁹/l, het aantal trombocyten < 100 × 10⁹/l is. De kans op hematologische toxiciteit is kleiner wanneer premedicatie met foliumzuur en vitamine B12 wordt gegeven, zie hiervoor de rubriek Doseringen.
De kans op ernstige cardiovasculaire bijwerkingen (zoals myocardinfarct en CVA) neemt toe bij reeds bestaande cardiovasculaire risicofactoren.
Vóór elke dosis het serumcreatinine bepalen. De creatinineklaring dient ≥ 45 ml/min te zijn. Acuut nierfalen is gemeld; de kans op dit risico neemt toe bij aanwezige risicofactoren zoals hypertensie of diabetes mellitus in de voorgeschiedenis of bij bestaande dehydratie. Ook tubulusnecrose en nefrogene diabetes insipidus zijn gemeld; de meeste van deze gevallen verdwenen na staken van de behandeling. Controleer regelmatig op tekenen en symptomen van tubulusnecrose en nefrogene diabetes insipidus (bv. hypernatriëmie). De veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij nierinsufficiëntie met een creatinineklaring < 45 ml/min; toepassing van pemetrexed wordt dan afgeraden.
Vóór elke dosis levertransaminasen en serumbilirubine bepalen. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij: totaal bilirubine > 1,5× ULN en/of AF/ASAT/ALAT > 3× ULN is (levermetastasen afwezig) óf AF/ASAT/ALAT > 5× ULN (levermetastasen aanwezig); toepassing van pemetrexed wordt dan afgeraden.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Bij kinderen < 18 jaar is de veiligheid en werkzaamheid niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Met het gebruik van rucaparib bij patiënten die eerder met een PARP-remmer zijn behandeld is geen ervaring. Gebruik bij hen wordt niet aanbevolen.
Hematologische toxiciteit: bij aanvang van de behandeling en gedurende de behandeling het volledige bloedbeeld maandelijks controleren. De behandeling alléén beginnen bij normale hemoglobine-, trombocyten- en neutrofielenwaarden of CTCAE-graad 1. Myelosuppressie treedt doorgaans pas op na behandeling van 8–10 weken. Bij ontstaan van matige tot ernstige hematologische toxiciteit (CTCAE-graad 3 of 4) de dosis verlagen en/of de behandeling onderbreken en het bloedbeeld wekelijks controleren tot herstel. Indien na 4 weken onderbreking de bloedparameters nog niet zijn hersteld tot CTCAE-graad 1 of beter een beenmerganalyse en/of cytogenetische bloedanalyse uitvoeren.
Myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie: treden vooral op in aanwezigheid van risicofactoren, zoals bij 1) een voorgeschiedenis maligniteit, beenmergdysplasie en/of platinabevattende therapie; 2) het gelijktijdig gebruiken van andere DNA-verstorende middelen en/of radiotherapie. Deze aandoeningen kunnen optreden binnen < 2 maanden tot ca. 6 jaar na start van de behandeling. Bij vermoeden van het ontstaan van deze aandoeningen een beenmerganalyse en/of cytogenetische bloedanalyse uitvoeren; bij bevestiging van de diagnose de behandeling met olaparib staken.
Gastro-intestinale toxiciteit: misselijkheid en braken komen zeer vaak voor, zijn meestal niet ernstig (CTCAE-graad 1 en 2), en kunnen worden behandeld met anti-emetica, een dosisverlaging of onderbreking van de behandeling. Anti-emetica kunnen zonodig ook profylactisch worden ingezet. Dit kan nodig zijn om langdurige of ernstige gevallen van misselijkheid en braken (met complicaties zoals dehydratie of ziekenhuisopname) te voorkómen.
Darmobstructie is gemeld bij patiënten met ovariumcarcinoom. Bij een vermoeden van een darmobstructie de patiënt onmiddellijk onderzoeken en een gepaste behandeling instellen.
Fotosensibilisatie: laat de patiënt zich beschermen tegen UV-straling door buitenshuis beschermende kleding (incl. zonnehoed) te dragen en een zonnebrandcrème en lippenbalsem met hoge beschermingsfactor te gebruiken en gebruik van de zonnebank te vermijden.
Onderzoeksgegevens: er zijn weinig gegevens het gebruik bij ouderen > 75 jaar, bij een ernstig verminderde leverfunctie (totaalbilirubine > 3× ULN) en bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min). Er zijn geen gegevens over de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen (< 18 j.).
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire en pulmonale bijwerkingen: wees voorzichtig bij syncope in de voorgeschiedenis of comedicatie met een hypotensief effect in verband met (houdingsafhankelijke) hypotensie en instrueer de patiënt om zich te melden bij klachten passend bij hypotensie. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van of risicofactoren voor een hartaandoening in verband met cardiale bijwerkingen. Vochtretentie kan een teken zijn van het ontstaan van hartfalen. Maak vóór beginnen van de behandeling een röntgenfoto van de thorax en herhaal dit tijdens de behandeling op indicatie, in verband met mogelijke (soms fataal verlopende) bijwerkingen in de longen.
Neurologische bijwerkingen: controleer op tekenen van (perifere) neuropathie en verricht zo nodig neurologisch onderzoek. De incidentie van perifere neuropathie stijgt in het begin van de behandeling en is het hoogst tijdens cyclus 5. De incidentie is hoger bij intraveneuze toediening en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die samenhangen met neuropathie (zoals thalidomide). Bij nieuwe of verergerde neuropathie overwegen het toedieningsschema te veranderen of de toedieningsweg te veranderen in subcutaan. Als onderdeel van de differentiaaldiagnose van problemen met het centrale zenuwstelsel de patiënt regelmatig controleren op nieuwe of verergerende neurologische symptomen die kunnen wijzen op progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Bij het vaststellen van de diagnose PML de behandeling staken. Symptomen als convulsies, hypertensie, hoofdpijn, lethargie, verwardheid en blindheid kunnen passen bij de bijwerking reversibele posterieure-leuko-encefalopathiesyndroom (RPLS, ofwel PRES). Staak de behandeling als de diagnose RPLS wordt bevestigd. Wees verder voorzichtig bij een voorgeschiedenis van epileptische aanvallen of bij aanwezigheid van risicofactoren hiervoor.
Bloedbeeldafwijkingen en (reactivatie van) infecties: controleer vóór iedere toediening van bortezomib (en zo nodig vaker) het bloedbeeld (met differentiële telling) in verband met beenmergremming, waarbij trombocytopenie het vaakst voorkomt. Trombocytopenie heeft een nadir op dag 11 en deze waarde is gerelateerd aan de uitgangswaarde van het aantal trombocyten. Doorgaans herstelt het aantal zich tot de uitgangswaarde vóór de volgende cyclus. Er zijn geen aanwijzingen voor een cumulatieve trombocytopenie. Een bloedplaatjestransfusie kan echter nodig zijn. Neutropenie is reversibel en heeft eveneens een nadir op dag 11. Controleer op klachten en symptomen van infectie. Overweeg antivirale profylaxe ter preventie van reactivatie van het herpes zoster-virus. In combinatie met rituximab is er meer kans op reactivatie van HBV-infectie; screen vóór starten van de behandeling op HBV en controleer patiënten tijdens de therapie nauwgezet wanneer er risicofactoren zijn voor een HBV-infectie. Overweeg een antivirale profylaxe.
Wees voorzichtig bij een hoge tumorlast in verband met meer kans op tumorlysissyndroom.
Staak de behandeling bij ernstige, mogelijk immuuncomplex-gemedieerde reacties, zoals serumziekteachtige reactie, polyartritis met huiduitslag, en proliferatieve glomerulonefritis.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet onderzocht.
Zie voor bijvoorbeeld Waarschuwingen en voorzorgen over geneesmiddelen waarmee gecombineerd wordt:
- cyclofosfamide
- doxorubicine
- doxorubicine in gepegyleerde liposomen
- dexamethason (systemisch)
- melfalan
- prednison
- rituximab
- thalidomide
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
in reactie op de laserbehandeling een diepere necrose van de tumor dan bedoeld. Verlenging van de mate en duur van de fotosensibilisatie. Zonder de laserbehandeling zijn er geen specifieke systemische symptomen bij overdosering. Bij dieren is een daling gezien van het aantal trombocyten, erytrocyten en van hemoglobine en een stijging van het aantal neutrofielen en van fibrinogeen, bilirubine, triglyceride en cholesterol.
Therapie
afwegen: de tumor alsnog belichten of ten minste 4 weken wachten voor een nieuwe toediening van temoporfine.
Voor meer informatie over een vergiftiging met temoporfine neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Bij enkele gevallen van overdosering zijn huiduitslag, hyperbilirubinemie en verhoogde concentratie van leverenzymen gevonden.
Therapie
Is symptomatisch.
Voor meer informatie over een vergiftiging met pegaspargase neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Neutropenie, anemie, trombocytopenie, mucositis, sensorische polyneuropathie en huiduitslag. Infectie met of zonder koorts, diarree.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met pemetrexed contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met rucaparib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Bij een overdosis (> 2× de aanbevolen dosis) is acute symptomatische hypotensie en trombocytopenie, met fatale afloop, waargenomen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met bortezomib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Fotosensibiliserende stof als onderdeel van een fotodynamische behandeling. Na belichting met niet-thermisch licht van 652 nm ontstaat intracellulair een interactie van temoporfine met licht en zuurstof, waarbij sterk reactieve vormen van zuurstof ontstaan. Hierdoor treedt beschadiging van tumorweefsel op die resulteert in een acute ontstekingsreactie met oedeem en pijn, gevolgd door necrose.
Kinetische gegevens
T max | 2–4 uur na injectie. |
V d | groter dan het extracellulaire compartiment, maar kleiner dan het totale volume lichaamsvocht. |
Overig | geen cumulatie in weefsel. |
Metabolisering | bij de mens onbekend. Bij dieren conjugatie in de lever. |
Eliminatie | bij de mens onbekend. Bij dieren uitsluitend via de gal met de feces (zonder enterohepatische kringloop). |
T 1/2el | ca. 65 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Pegaspargase is een covalent conjugaat van L-asparaginase, afkomstig van Escherichia coli. L-asparaginase is een enzym met oncolytische werking. Het katalyseert de splitsing van L-asparagine, een voor bepaalde tumorcellen essentieel aminozuur, in L-asparaginezuur en ammoniak. Depletie van L-asparagine in bloedserum leidt tot remming van de eiwitsynthese, DNA- en RNA-synthese, met name in leukemische blasten die niet in staat zijn tot het synthetiseren van L-asparagine en zo apoptose ondergaan. Pegylering verandert niet de enzymatische eigenschappen van L-asparaginase, maar heeft wel invloed op de farmacokinetische en immunogene eigenschappen van het enzym. Eén eenheid L-asparaginase is de enzymactiviteit die onder gestandaardiseerde omstandigheden per minuut 1 micromol ammoniak uit L-asparagine afsplitst.
Kinetische gegevens
T max | 1,25 uur (na een enkele i.v.-dosis). |
V d | bij i.m toediening (in steady-state): ca. 1,86 l/m²; na één enkele i.v.-dosis: ca. 0,03 l/kg. |
Metabolisering | in hoge mate door proteolytische enzymen, waarschijnlijk in diverse weefsels. |
T 1/2el | bij recent vastgestelde ALL ca. 5,7 dagen, bij patiënten met meerdere recidieven van ALL ca. 8 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Foliumzuuranaloog. Pemetrexed remt de enzymen thymidylaatsynthetase (TS), dihydrofolaatreductase (DHFR) en glycinamide-ribonucleotide-formyltransferase (GARFT). Deze enzymen zijn essentieel voor de de novo synthese van thymidine en purinenucleotiden. Pemetrexed wordt opgenomen in de cel en snel omgezet tot polyglutamaatvormen, die nog sterkere remmers van TS en GARFT zijn. Polyglutamering is een tijds- en concentratie afhankelijk proces, dat plaatsvindt in tumorcellen en in mindere mate in normale weefsels. De polyglutamaatvormen hebben een langere intracellulaire halfwaardetijd, wat resulteert in een verlengde werking in maligne cellen.
Kinetische gegevens
V d | 9 l/m². |
Metabolisering | beperkt, in de lever. |
Eliminatie | 70–90% onveranderd via de urine vooral via tubulaire secretie (via OAT3 (organische aniontransporter 3)). |
T 1/2el | ca. 3,5 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Rucaparib is een remmer van poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1, PARP-2 en PARP-3), enzymen die nodig zijn voor een efficiënt herstel van enkelstrengs DNA-breuken (ESBs). Remming van PARP leidt tot de ophoping van ESBs die uiteindelijk dubbelstrengs DNA-breuken (DSBs) worden wanneer de cellen proberen te delen. Kankercellen zonder functionele genen BRCA1 of 2 zijn niet in staat om deze DSBs te repareren, aangezien ze geen functioneel homologe recombinatie reparatiemechanisme hebben. Dit leidt tot een verhoogde genomische instabiliteit, wat resulteert in celdood (cytotoxiciteit, antitumorwerking). Rucaparib laat tevens een verminderde tumorgroei zien bij humane kanker zonder BRCA-mutaties/deficiënties.
Kinetische gegevens
T max | ca. 2 uur. |
F | ca. 36%. |
V d | 1,6–3,7 l/kg. |
Metabolisering | gedeeltelijk. Door CYP2D6 en in mindere mate door CYP1A2 en CYP3A4 tot nagenoeg onwerkzame metabolieten (in vitro-gegevens). Vooralsnog zijn geen farmacokinetische verschillen gezien bij de verschillende fenotypen van CYP2D6 en CYP1A2. |
Eliminatie | vnl. met de feces; kleine hoeveelheid met de urine. |
T 1/2el | ca. 26 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteasoomremmer. Bortezomib remt reversibel de activiteit van het 26S-proteasoom eiwitcomplex (ubiquitine-proteasoom systeem) dat overbodige of beschadigde eiwitten in de cel afbreekt. Het ubiquitine-proteasoom-systeem speelt een essentiële rol in de regulatie van de ombouw van specifieke eiwitten, waarbij de homeostase in de cellen gehandhaafd blijft. Remming van het 26S-proteasoom voorkómt deze gerichte eiwitafbraak en leidt tot celdood (apoptose). Kankercellen zijn gevoeliger voor de pro-apoptotische effecten van proteasoomremming dan normale cellen.
Kinetische gegevens
V d | 23,7–47,1 l/kg. |
Overig | uitgebreide distributie naar perifere weefsels. |
Metabolisering | in de lever door voornamelijk CYP3A4, CYP2C19 en CYP1A2 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | slechts een klein deel van de onveranderde actieve stof wordt met de urine uitgescheiden, terwijl in de feces geen onveranderde stof wordt aangetoond. |
T 1/2el | 40–193 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
temoporfine hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
pegaspargase hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
pemetrexed hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
rucaparib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
bortezomib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk